• No results found

Antoine de la Fosse, Polyxena · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Antoine de la Fosse, Polyxena · dbnl"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Antoine de la Fosse

Vertaald door: Matthys Bode

bron

Antoine de la Fosse, Polyxena. Izaak Duim, Amsterdam 1740 (derde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/foss005poly02_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Copye van de privilegie.

DE Staten van Holland en Westvriesland doen te weten: alzo Ons te kennen is gegeven by de Regenten van het Weesen Oude Mannenhuys der Stad Amsterdam, en in die qualiteyten te samen Eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaaren hadden gejoüisseert van 't Octrooy of Privilegie by hen van Ons op den 23. May 1714 geobtineert, waar by Wy aan hun Supplianten goedgunstelyk hadden geaccordeert, en geoctroyeert, om, geduutende den tyd van vyftien doen eerst agter een volgende Jaaren, de Werken, die ten dienste van het Toneel teets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het licht gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uytgeeven ende verkoopen, en bevonden dat de Jaaren, by 't voorsz. Octroy of Privilegie genoemt, op den 22. May 1729. stonden te expireeren, en dewyle zy Supplianten ten meesten dienste van den Schouburg, waar van hunne respective Godshuyzen onder andere mede moeten worden gesustenteert, de voorgenoemde Werken, zoo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoert waren, of in toekomen de gedrukt, en ten Toneele gevoert zoude mogen werden, gaerne alleen, gelyk voorheen, zonden Slyven drukken, doen drukken, uitgeven en verkopen, ten einde dezelve Werken, door het nadrukken van andete, haar luister, soo in taal, als in spelkonst, niet mogten komen te verliesen: en dewyle fulx haar Supplianten na de expiratie van 't bovengemelte Octroy, niet gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haat tot Ons, reverentelyk verzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwaliteyten voorsz, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz. Octroy of Privilegie, om de voorsz. Werken, zoo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen, en ten Toneele te voeren, den tyd van Vyftien eerstkomende, en agtereenvolgende Jaaren, alleen te mogen drukken, en Verkoopen, of te doen drukken, en verkopen, met verbod aan alle andere op seekere hooge Peene by Ons daar regens te Statueeren, SOO IS 't, dat Wy, de Saake, ende 't voorsz. verzoek overgemerkt hebbende, ende geneegen weezende ter bede van de Supplianten uyt Onze regte wetenschap, Souveraine Magt ende Authoriteyt, deselve Supplianten geconsenteert;

geac-

(3)

cordeert, en geoctroyeert hebben, conscenteren, accordeeren, en octroyeeren hen by dezen, dat Zy, geduurende den tyd van Vyftien eerst Agtereenvolgende Jaaren, de voorsz. Werken, die ten diensten van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, in dier voegen, als zulx by de Supplianten is verzogt, en hier vooren uytgedrukt staat, binnen den voorsz, Onzen Landen alleen zullen mogen Drucken, doen Drucken, uytgeven ende verkopen, verbie dende daaromme alle ende eenen ygelyken dezelye Werken, in 't geheel, ofte ten deele te Drucken, naar te Drakken, te doen Naardrukken, te Verhandelen, of te Verkopen, ofte elders Naargedrukt binnen den selven Onzen Landen te brengen, uyt te geven, of te Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nagedrukte, in gebragte,verhandelde of, verkogte Exemplaren, en de een boete van drie duysend guldens daar en boven te verbeuren, te Appliceeren een derde part voor den Officier, die de Calange doen zal, een derde part voor den Armen der plaatzen daar het Casus voor vallen zal, en de het resteerende derde part voor de Supplianten, ende dit t' elkens zoo meenig maal, als dezelve zullen werden agterhaalt, alles in, dien verstande, dat Wy de Supplianten met dezen onzen Octroye alleen willende gratificeeren tot verhoedinge van hunne schade door het Nadrucken van de voorsz. Werken, daar door in geenigen deele verstaan, den innehouden van dien te autoriseeren, ofte te Advotiëren, ende veel min dezelve onder onze protextie, ende bescherminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie te geeven, nemaar de Supplianten in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude inftuëren, alle het zelve tot hunne Lasten zullen gehouden weezen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begerende, dat by aldien zy dezen onzen Octroye voor dezelve Werken zullen willen stellen, daar van geene geäbbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen, het zelve Octroy in 't geheel; en zonder eenige ommissie daar voor te drucken, of te doen drucken, ende dat zy gehou den zullen zyn, een Exemplaar van de voorsz. Werken, op Groot Papier, gebonden en wel geconditioneert te brengen in de Bibliotheek van onze Universiteyt te Leyden, binnen den tyd van zes weeken, na dat zy Supplianten dezelve Werken zullen hebben beginnen uyt te geeven, op een boete van zes honden guldens, na expiratie der voorsz.

zes Weeken, by de Supplianten te verbeuren ten belioeve van de Nederduytse Armen van de plaats alwaar de Supplianten wonen; voorts op peene van met 'er daad versteeken te zyn van het effect van dezen Octroye. Dat ook de Supplianten, schoon by het ingaan van dit Octroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorsz. Onse Bibliotheek, by zoo verre zy geduurende den tyd van dit Octroy deselve Werken zouden willen herdrucken met eenige Observatiën, Noten, Veranderingen, Correctiën, Vermeerderingen of anders, hoe genaamt, of ook in een ander formaat, gehouden

(4)

voren. Ende ten eynde de Supplianten desen onsen Consente ende Octroye mogen genieten als naar behooren, lasten wy allen ende een yegelyk, die 't aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laten, ende gedogen, rustelyk, vredelyk, ende volkomentlyk genieten ende gebruyken, cesseerende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage, onder onzen Grooten Zegele hier aan doen hangen op den zevenentwintigsten Mey, in 't Jaar onzes Heeren en Zaligmakers duysend zevenhonderd agtentwintig.

J.G.V. Boetzelaar.

Onder stond, ter Ordonnantie van de Staten, was getekent W I L L E M B U Y S .

Lager stond,

Aan de Supplianten zyn, nevens dit Octroy, ter hand gestelt by Extract Authenticq, haar Ed. Gr. Mog. Resolutien van den 28. Juny, 1715, en 30. April, 1723, ten einde om zig daar na te reguleeren.

De REGENTENvan het WEES- en OUDEMANNENHUIShebben in hunne voorsz.

qualiteit, het Recht der bovenstaand Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk,

VANP O LY X E N A , Treurspel; vergund aan IZAAKDUIM. In Amsteldam, den 2denSeptember, 1740.

(5)

Vertooners.

POLYXENA, Dochter van Priamus, Koning van Troije, Gevangene van Pyrrhus.

PYRRHUS, Zoon van Achilles, Koning van Epieren.

TELEPHUS, Koning van Mysiën, Minnaar van Polyxena.

ULYSSES, Koning van Ithaka, Afgezant der Grieken.

ISMENE, Vertrouwde van Polyxena.

LYCAS, Vertrouweling van Pyrrhus.

ARSACES, Trojaan, van 't Gevolg van Polyxem.

DOKIS, Staatdochter van Polyxena.

Lyfwacht.

Het Tooneel verbeeld de Legertent van Pyrrbus, voor 't verdelgde Troije.

(6)
(7)

Polyxena, treurspel.

Eerste bedryf.

Eerste tooneel.

PYRRHUS, LYCAS.

LYCAS.

JA, Vorst, uw strydbaare arm bragt Ilium ten val, En stichte uw krygstropheên op de afgestrede wal.

't Zyn, naast de Goôn, uw daân, die de overwinning gaven Op 't haat'lyk Troje, in asch en smeulend puin begraaven.

Uw moed verschaft ons wraak voor de onverzoeab're hoon, En 't schaaken van Heleen', door Priams laffe zoon.

De Grieken zyn u dier verpligt voor zulk een zegen, Na zo veel jaaren krygs, met zo veel bloeds, verkreegen:

Zy, ziende van naby, die Vesting, sterk bemuurd, Zyn niet verwonderd, dat zy 't stormen heeft verduurd, Tot aan haar jongste nacht. De Vloot van duizend schepen Valt nu te klein, om naar Mycene heen te sleepen

Dien ryken oorlogsbuit: terwyl gy fier veracht pen De uitheemsche kost'lykheên, en de Asiaansche pracht.

Een jonge Schoonheid kon alleen uw oog behaagen, Prinses Polyxena, wien 's nootlots wrede plaagen Beroofden, door uw staal, van Vader, Vaderland, En staaten, en gezag, en vryheid, 't waardste pand.

Maar,'k vrees, met rede, dat, in spyt van uw vermogen, Vorst Agamemnon nooit goedwillig zal gedoogen, Dat Priams Dochter in uw magt blyve, als slavin:

(8)

Gy hebt zyn recht gekreukt; in deze keure uw zin Gevolgd, in weêrwil van 't gebied hem opgedraagen.

Gy kend zyn fierheid, die eer 't uiterste zal waagen....

PYRRHUS.

Uw gissing stemd ook met de waarheid over een.

'k Verwacht Ulysses, die my wenscht, om deeze reên, Te spreeken.

LYCAS.

Zo is niets bekwaam u te overreden?

't Gevaar....

PYRRHUS.

'k Versta 't: men zegt, dat haar bekoor'lykheden Myns Vaders ondergang verhaasten: dat haar haat Ontstond uit Hectors dood, der Phrygen toeverlaat;

Die, om de bange Vest, ter kwaader uur, verslaagen, Door 't stof gesleept wierd, aan Achilles oorlogswagen.

Dat die gehoonde, in schyn van 't plegtig trouwverbond, Dien Krygsheld lokte, daar hy dood'lyk wierd gewond.

Maar, Lycas, 'k ben te wel gewrooken: door myn woeden Is 't overwonne volk gezweept, met yz're roeden.

LYCAS.

't Zy ver, myn Heer, dat ik uw gramschap, door myn raad, Zou wetten tegens hen, en hun bedroefde staat.

Een overwinnaar kan nooit grooter roem behaalen, Als, met de wreedheid van zyn zege te bepaalen.

'k Zie met genoegen, dat uw edelmoedig hert, Door medelyden met hun ramp, bewogen werd.

Bescherm de Ryksprinses: laat haar niet hoop'loos klaagen:

Maar, zonder aan die Schoone uw vryheid op te draagen.

Dat nooit voor 't echtaltaar, tot hoon van uw geslacht, De trouw....

PYRRHUS.

Uw reden heeft op myne ziel geen kracht.

Eene onweêrstaanb're liefde, een vuur, nooit uit te dooven, Vervoerd my: nimmer komt myn hert die drift te boven.

'k Aanbid het voorwerp, dat alleen myn oog geviel.

Ontfteek geen wroegingen ia myn doorpynde ziel.

(9)

Ia welk gewest, en tyd, o Goôn! door wiens vermoogen Heeft my de liefde en 't lot, tot laffe min bewoogen!

Wat voorbeeld heeft ons ooit zo klaar hun magt vertoond, Hun wrevelheid doen zien, die zelfs geen Vorst verschoond?

Gestoord om 's Vaders dood, door Paris schicht gevallen, Vertrek ik naar 't beleg: 'k verover Trojes wallen.

Herdenk met my, herdenk, in die verwarde nacht, Hoe menig Trojer door myn zwaard wierd omgebragt:

Met welk een razernyë ik deed naar de afgrond daalen, Wie zich voor my vertoonde, in 't zwerven door de zaalen Van't brandend Hof, alom vervuld met moord en bloed.

Ik vloog door 't vuur en doôn,van 't heet gevecht verwoed, Tot in de Hofkapel; daar, zonder zucht of klagte,

Prinses Polyxena een droeve dood verwachte.

Haar Moeder, Zusters, en een weerelooze schaar Van vrouwen, in die nood omhelsden 't hooge Altaar, Aan Jupiter gewyd, uit kerkpligt hunner Vad'ren:

Die, ziende my, bestuuwd van Legerhoofden, nad'ren, Zich alle wierpen aan myn voeten, na een kreet, Die 't koor en galeryë alom weêrgalmen deed.

Polyxena kan die verned'ring niet gedoogen;

Maar roept kloekmoedig, daar zy my treed onder de oogen:

Een konings Dochter, door het wrev'le lot vermand, Leeve uw slaavinne nooit, maar sterve uw offerband.

Door deeze woorden, en de glans van 't heer'lyk weezen, Verflaauwde straks myn toorn, zo hoog in top gereezen.

Ik, ziende myn geweer noch rookende, en bespat Van 't bloed der Trojers, dat myn arm vergooten had, Scheen een misdaadiger, op heeter daad gevangen, Die straf, of gonst verwacht, met vreezen en verlangen.

'k Zocht nu myn wreed bedryf te ontschuldigen in 't end, Verrukt door eene drift, my zelf noch onbekent:

Als Telephus, vervoerd door wanhoop, liefde, en toren, Ons komt bestooken, my in myn bespieg'ling stooren.

Al twyfelde ik, waar door myn hert dus was ontsteld;

Myn raazerny, gewekt, door de aanval van dien Held,

(10)

Deed my haast kennen, wat myn ziel hield opgetoogen.

Ik voelde dat myne arm eens medeminnaars poogen Bestreed: zyn dood gaf me al 't genoegen, dat een hert, Als 't van een hinderpaal zyns mins ontslaagen werd, Kan smaaken. Ach! 'k heb na dien dag geen heil te wachten, Als uit de mond van haar, die heerscht in myn gedachten.

LYCAS.

Maar, hoe beantwoord die Prinsesse uw tederheên?

Die fiere heeft, om u te haaten, groote reên.

Wilt gy, myn Heer, door 't recht van meester en verwinnaar, Haar dwingen tot uw trouw, gelyk een heerschend minnaar:

Zo zy u teffens niet opofferd hert en hand, Maar sluit met wederzin die onverbreekb're band?

Haare oogen zullen licht uwe ondergang bereiden.

Gy weet, hoe haare list uw Vader kon misleiden, Hoe zy hem dood'lyk was, en hebt met wyzen raad Waarschynlyk onderzocht, eer dat gy u verlaat...

PYRRHUS.

't Zy een verblinde min geen wakend oog kan houwen:

't Zy een grootmoedig hart noit and'ren wil mistrouwen:

In 't end, indien ze altoos myn wenschen had gevleid, Gelyk ze deede in 't eerst, 'k was lichtelyk misleid;

Ja, 't dood'lyk voorbeeld van Achilles kon niets winnen Op myn betoverde, en te zeer verslaafde zinnen.

Maar, 'k zie hoe myn Prinses haare eerste goedheid stremd, Myn onderhoud of schuuwd, of afbreekt. Dus beklemd, Vind ik myn vreugd en heil, met haare gonst, vervloogen.

Ik lees de koelheid uit haare onverschillige oogen;

Nu fier en heerschend, dan bedouwd met tranen. Ach!

Myn zuchten, myn gebeên zyn vrucht'loos tot deez' dag.

'k Heb my te lang gekweld, om de oorzaak na te spooren, Die myn Prinses beweegd myn zoetste hoop te smooren.

'k Zal eerst Ulysses zien, aanhooren zyne reên;

Dan onderzoeken.... Maar, ik zie hem herwaarts treên.

(11)

Tweede tooneel.

ULYSSES, PYRRHUS, LYCAS.

ULYSSES.

MYn Heer, gy weet reeds dat myn onderbond zal strekken, Om u't misnoegen van het Grieksche Volk te ontdekken, En u te melden, dat Vorst Agamemnons recht

Gekreukt werd, nu gy 't al naar uwen zin beslecht.

Gy hebt Polyxena, uit de oorlogsroof, verkooren,

Zyns ondanks, ja, die Schoone uw dienst en trouw gezwooren.

Zyn hoog gezag werd door die stoute keur gehoond.

Hy was te vreên geweest, en had uw drift verschoond, Had ge u tot hem, om zyn toestemming, willen keeren.

Maar, zegt hy, neen; gy wilt noolt zwichten, elk braveeren;

Terwyl gy zyne toome en wetten fier veracht.

'k Weet wel, schoon hy u kwam bestooken met zyn magt, Dat uw zeeghaftig heir u trouw in 't veld verdedigd.

Maar, de and're Koningen, zo zeer, als hy, beledigd, Staan vaardig, uw slaavin te schaaken; hen ontroofd.

Toen zy eendragtig hem tot Opperlegerhoofd Verkooren, was hun wil, om grooter eer te voegen By zyn gezag, dat elk hem, zonder ongenoegen, Zou geeven de eerste keur van roof, en schat, en buit.

Vervolgens zoude 't lot, dus luide 't krygsbesluit, Verkiezen voor hen alle, en wrok, en onlust weeren.

Hoe, zeggen zy, waarom zal Pyrrhus zyn begeeren Verkrygen, en een wet, zo plegtelyk gestaafd,

Alleen verbreeken, daar zyn heerschzucht hooger draafd?

't Is waar, zyn dapperheid, befaamd in honderd slaagen, Heeft Grieken wel gediend, de zege weggedraagen.

Zyne arm deed wond'ren in 't beleg: doch meend die Held, Dat dit hem boven ons, en recht, en wetten steld?

Hy denk, zo niet de waan zyn hert heeft ingenomen, Dat hy tien jaaren is, na ons, in 't heir gekomen;

(12)

Ja, dat zyn vuist heeft neêrgebonsd een zwakke wal, Door storm op storm gebeukt, en hellende ten val.

Dit is der Vorsten taal, myn Heer, dit hun gedachten.

'k Heb ze ongeveinsd vertoogd, de red'nen hunner klagten Ontvouwd, ten einde gy, nu 't blykt zo middag klaar, Hulpmidd'len schikken mogt, na 't nypen van 't gevaar.

PYRRHUS.

'k Zie klaar uit hun beklag, doch zonder my te ontroeren, Hoe ver de bitse nyd en afgonst hen vervoeren.

En, schoon uw mond my meld der Grieken onbescheid, Myns Vaders voorbeeld heeft my tot die proef bereid.

Na dat die Vorst zo vaak des vyands bloed deed stroomen, Door oorlogsdaân, zo kloek volvoerd, als ondernoomen, Van hen noch naauwetyks met yd'le lof beloond, Gedoogden zy, dat hy ondraag'lyk wierd gehoond, En zyne zegekroon beneveld door de schanden, Dat hy Bryseïs zag ontrooven uit zyn handen.

Der Legerhoofden roem was heerlyk, op 't vertoog Van Agamemnon, die hun daaden hemelhoog Verhief, om dus den lof myns Vaders neêr te drukken.

Maar, als men Hector zag naar 't Grieksche leger rukken Met kloeke benden, stout op 't afzyn van dien Held;

Als hy hen vlugten deed, en sloeg, en dreef langs 't veld, Hun scheepen stak in brand, en dus op land en stroomen Hun vlugt verhinderde, en hen 't uiterte deed schroomen;

Toen achte zich die Vorst, die Prinssen trots van aard, Gelukkig, dat de toorn myns Vaders wierd bedaard.

Toen wierd hem recht vergund: toen kon men deugd waardeeren.

Men zocht niet, als voorheen, hem in zyn min te weeren;

De ontvoerde Dochter wierd hem blyd'lyk toegestaan, Een prys, te wel verdiend, door zo beroemde daân.

Maar, na 't wangunstig lot dien Held het dierbaar leeven Te ontydig had ontrukt, hem in 't beleg doen sneeven;

Zeg, welk een lykpligt van de ondahkb're is afgelegt?

Wat prachtige eerzuil, ter gedacht' nis, opgerecht?

Men laat zyn koud gebeeut veracht ten grave daalen,

(13)

Een slechte Tombe kan zyn diensten ruim betaalen;

Die geen versiersel heeft, als de asch, en de ed'le naam Des grooten Mans, gevoerd op vteug'len van de Faam.

Daar zy bekaden zyn met roof, en Trooische schatten, Die de arm van zynen Zoon zelf deed in duigen spatten:

En deeze Zoon misbruikt zyn recht, naar hun besluit, Als hy wil schikken van een Maagd, zyne oorlogsbuit.

Zo geen vergelding voor myn dienst zy toe te schryven, 'k Eisch dan het loon, myn Heer, van 's Vaders krygsbedryven;

Zyne arm won Tenedos, en Thebens hooge Vest, En Chryses, en Lyrnesse, in 't Phrygiaanch Gewest;

Men voeg daar Lesbos by, en Scyros woeste stranden.

Hy baande zich, door 't staal, een weg, door 't Ryk en Landen Van Telephus, die, na veel strydens, zwaar gewond,

Hem doortocht laaten moest, zyn heir vergeefs weêrstond.

Achilles, in 't beleg, voor Ilium, gekomen,

Deed haast de Simoïs, met roodgeverfde stroomen, Opzwellen, door den drang der lyken, in zyn vloed Bedolven: 't Leger zag de uitwerksels van zyn moed.

Moest niet Aurora zelf haar Memnons dood beklaagen, Dien Zoon betreuren, door zyn staal in 't veld verslaagen.

Vorstin Penthesileê, al strydende aan het hoofd Der Amazoonen, wierd door hem van 't licht beroofd.

Hy heeft die taaije Vest, de zwaarste krak gegeeven, Toen hy de Zuil, de hoop van Troje, in 't veld deed sneeven;

En dus zyne oorlogsdaân, door Hectors dood, gekroond:

Zo groote diensten zyn genooten, niet beloond.

Vorst Agamemnon zegt: 'k braveer zyn hoog vermoogen.

Maar hy misleid zich zelf, of werd door waan bedroogen.

Myne arm en eed zyn beide ontslaagen, na Heleen In Menelaüs magt gesteld is, als voorheen.

Hy is ons Hoofd niet meêr: wy niet aan hem verbonden;

En Trojes felle brand heeft ook die naam vetslonden.

't Is waar; de Vorsten zyn gezind, hem, tot den dag

(14)

En uur van hun vertrek te laaten 't krygsgezag.

Zy kunnen meêr doen: ja hun staaten, ja hun leeven Aan zyne willekeur laf hartig overgeeven.

Elkeen mag schikken van het zyne, zo 't hem lust.

Dat niemand, in 't bezit van 't myne, my ontrust.

ULYSSES.

'k Beken, myn Heer, dat uw vertoog op goede reden Gegrond is. Maar gy maakt door uwe hevigheden, En stuursche fierheid, meêr ontzag'lyk, als bemind, Dat zelfs uw billyke eisch, noch gonst, noch ingang vind.

Die trotsche moed kon in Achilles ons mishaagen:

Zyn dapperheid heeft vaak de zege weggedraagen;

Maar 't voordeel, 't geen men van zo fieren geest ontfangt, Verstrekt geen weldaad, maar een boeije, die ons prangt.

Zo gy de oprechte raad eens trouwen vriends wilt volgen;

Zoek Agamemnons toorn te stillen, min verbolgen:

Vertoon uw recht, maar met geen streng gelaat, myn Heer:

Dwing dus de Grieken, u te geeven roem en eer.

PYRRHUS.

'k Weet, dat de menschen, meêr genegen tot mispryzen, Der Helden deugd, niet als gedwongen, eer bewyzen.

Dat zy, schoorvoetende, en met deeze pligt belaân, Voorwendsels zoeken, om zich van dien last te ontslaan.

Maar, hoe kan de achting van de Griek myn hert bekooren, Door dwang verkreegen, door hun wrevelheid verlooren:

'k Maak op dier Vorsten gonst, zo weiflend, weinig staat:

En 't is niet raadzaam, dat ik te onbedacht verlaat Een zeker goed, om naar 't onzeker heil te haaken.

Maar, om dit onderhoud, deez' redenstryd, te staaken, Bedenk, dat gy meêr lofs en danks behaalen zoud, Indien gy 't Grieksche Heir, 't geen te onbedacht en stout Myn recht benadeeld, wist te brengen tot bedaaren, Zelfs door myn red'nen, die, uws oordeels, billyk waaren;

Als dat ge uw konst en vlyt te werk steld, regens pligt, My blood steld voor bon woede, en twist, en scheuring

(15)

ULYSSES.

Dewyl der Grieken eisch van u werd afgeslaagen, Ben ik, uit aller naam, verpligt u voor te draagen, Dat gy verbannen moet, myn Heer, die laffe min, En overgeeven uw Prinsesse, uw Trojaanin:

Of, zo die Schoone, u is te na aan 't bert gelegen, Dat haar 't verbonden heir zal vord'ren met den degen.

Derde tooneel.

PYRRHUS, LYCAS.

PYRRHUS.

WEl aan, men breng terstond den krygsknecht in 't geweer.

Myn volk zy op hun hoede, en kwyt' hun eed en eer.

Zo heeft men, voor 't geweld der Grieken, niet te schroomen;

Schoon zy met al hun magt ons dreigen op te komen.

Kom, gaan wy, Lycas, om dien aanval af te staan, Al 't Leger door.... Maar myn Vorstin treed herwaards

Vierde tooneel.

POLYXENA, PYRRHUS, LYCAS, ISMENE.

POLYXENA.

't GEjuich en vreugdekreet, waar van het veld en de over Van Troje weêrgalmd, doet my hooren, langs hoe droever, Dat uwe Vloot, bemand en zeilrede, om door't meer Te streeven, niets verwacht, als goede wind, myn Heer;

Dies wensche ik, kan het zyn, in 't nypen der elenden, Door u het dood'lykst van myn rampen af te wenden.

PYRRHUS.

Gebiê, Mevrouw; welk groot geluk, dat, in uw smert, Uw mond myn bystand...

(16)

't Rampzalig voorwerp van een hoopelooze min;

My, van 't verdelgde strand, doen naar uw hof vertrekken, Om ten vertoog van zege aan 't Grieksche volk te strekken?

Verlos my gonstig van dien doodelyken hoon.

Laat my, verlaaten van de menschen, en de Goôn, Aan Xanthus boorden, myn rampzalig lot beklaagen;

En slyten, afgepynd van rouw, myn leevensdagen In 't land van myn geboorte, op 't puin daar Troje stond.

Zo streeve ik nimmer door de zeekolk Hellespont, Naar vreemde Volk'ren, in eene and're lucht gebooren.

Myn Heer, van alles, 't geen ik heb door u verlooren, Is dit het eenigst, dat uw gonst vergoeden kan.

PYRRHUS.

Wat spreekt gy van verdriet, en slaaverny? verban In't end uw droefheid, die u, buiten nood, doet klaagen.

Zeg, welke boeijens zyn 't, die hier uw oog mishaagen?

Wie van ons beide schynt te heerschen, te gebiên?

Moet gy my, of ik u, Mevrouw, naar de oogen zien?

Uw schoonheid boeid myn hert: zy doet my myn belangen Verzuimen, om van uw geboden af te hangen.

't Ootmoedig smeeken voegd niet aan zo lieven mond, Die door een woord het hert verrukt, en treft, en wond.

De Grieken zelfs, gelyk Ulysses my deed hooren, Betwisten u 't geluk, u, door myn gonst, beschooren;

Zy trachten u, Mevrouw, te rukken uit myn magt.

POLYXENA. Hoe, zy, myn Heer?

PYRRHUS.

Ik vlieg om hun geweld met kracht

Te stuiten: 'k zal voor uw behoud het uiterst waagen.

Maar, Zo myne yver komt de zege weg te draagen, 't Staat dan aan u, Prinses, door gonstiger onthaal, Te stemmen in 't geluk van myne zegepraal.

Op dat de Vorsten, die ons hoonen en braveeren, In u, hun Vyandin, de bruid van Pyrrhus eeren.

'k Verwacht niet, dat uw gonst de aanbieding myner trouw,

(17)

Zelfs op deze uur, met vreugd aanvaarden zal, Mevrouw.

'k Leeze uit uw oog te wel de ontroering uwer zinnen:

En, zo uw fierheid, door verned'ring niet te winnen, Heeft vastgesteld, myn liefde en wenschen af te slaan;

Verwacht myn wederkomste,om 't my te doen verstaan.

Vyfde tooneel.

POLYXENA, ISMENE.

POLYXENA.

WAt hoor ik? zal dan 't lot, nooit moê van my te plaagen, Myn leed niet einden, als door 't einde myner dagen!

Myn wreede Vyanden betwisten in het veld

Myn boeijen: 'k zie my dus ten pryze en loon gesteld Voor 's Overwinnaars zege. Indien, na 't bloedig vechten Held Pyrrhus nederlaag de krygskans zal beslechten;

Verval ik in de magt der Grieken: zo 't geluk

Zyn wensch begonstigd, vind ik nieuwe stof tot druk:

Dan groeid myn leed, Ismene. Ach! 'k zal myn hand nooit geeven Aan hem, die zo verwoed myn Vader bragt om 't leeven.

ISMENE.

Verban 't herdenken van uw smerte, en Pyrrhus woên.

Uw beider Oud'ren lot strekke uwe haat ten zoen.

Gy deed zyn Vader, en hy de uwe 't leeven derven:

De dood van de een verstrekt tot wraak van 's anders sterven.

Zoud gy....

POLYXENA.

Hoe kryg ik ooit voldoening van al 't leed, 't Geen hy den mynen, 't geen hy my gevoelen deed?

Zo ik zyn Vader lokte in doodelyke laagen,

't Was, om hem Hectors geest ten offer op te draagen;

Om hem te straffen voor zyn wreedheid, die den Held Zieltoogend noch misdeed, en sleepte 't Lyk langs 't veld.

Nu staat my 's Vaders dood, en Trojes brand te wreeken:

En, schoon 't me in deezen staat aan midd'len schynt te ontbreeken, Noch moet myn wraakzucht zich vernoegen na haar magt,

(18)

Als ik hem hoopeloos laat zuchten, hem veracht:

Zyn wensch verydel, als myn hert geen laffe banden

Gedoogd; maar strekt een klip, waar op zyn roem zal stranden.

ISMENE.

Welke oorzaak maakt uw geest op Pyrrhus nu gestoord?

Gy hebt met minder toorn zyn zuchten aangehoord:

Uw oog, min fier, ja gantsch ontwapend, scheen te zwichten...

POLYXENA.

Hoe was myn haat zo licht bez wecken in haar pligten?

'k Werd schaamrood, myne Ismene, als ik myn zwakheid merk.

Die lieve Vyand viel myn laffe ziel te sterk.

Ach! door wat konst wist hy myn zinnen zo te ontroeren?

Maar ik herwin myn deugd, en wil de wraak volvoeren.

Verban die snoode drift voor eeuwig uit uw zin, Bedroefde Maagd: zoud gy, geneigd tot Pyrrhus min, Hem trouwen voor 't altaar, in 't aanzien deezer wallen, Door hem bestormd, door zyn geweld in 't end gevallen?

Wat dolheid, zo myn deugd zo licht verwonnen was!

O hemel! Troje legt gebliksemd in zyne asch;

En dien Monarch, ten top der hoogste moogentheden, Van 't strydbaare Afiën gevierd, en aangebeden Met diep ontzag, als hy den Volk'ren wetten gaf, Verstrekt zyn brandend hof ten lykvuure, en ten graf.

Myn Bloedverwanten zyn, door 't Grieksche staal, verslaagen, Of streng geboeid, en slechts gespaard tot zwaarder plaagen, Daar zy, ontbloot van hulp, in hun verdriet gesard,

De wolken scheuren met hun klagten, of hun smart Opkroppen, droef te moê: terwyl ik, vry van banden, 's Verwinnaars hert beheersch in myn verwonne landen, 'k Geniet alleen de vrucht van Trojes ondergang.

Achilles Zoon is naauw verknocht aan myn belang:

't Vliegt alles van myn hand aan Xanthus doodsche stroomen:

Hy droogd myn traanen, zoekt myn wenschen voor te komen, Ja spreekt my zelf van liefde, en echtvermaak'lykheên, Als was ik een Griekinne, en Ilium Myçeên.

(19)

Ach! na de val van 't Ryk moet niets myn ziel bekooren.

ISMENE.

'k Beklaag, Mevrouw, de loop der rampen, u beschooren, En 't wrange lot, dat in uw hert een min verwekt...

POLYXENA.

O blinde neiging, die de herten buigd, en trekt!

Had Telephus my niet behooren te behaagen?

Hy minde my, en spilde, in myne dienst, zyn dagen:

Hy was myn Vaders vriend, en Held Alcides zoon, Beroemd door oorlogsdaâu, verheeven op den troon Van Mysiën; niets scheen aan zyne roem te ontbreeken, Ja alles my, ter gonst van zyne min, te spreeken.

Daar, tot myn schaamte, nu de beul van myn geslacht Myn hert meêr trof, als ooit die Vorst, zo waard geächt.

ISMENE.

Zyn trouw verdiende uw gonst: maar liefde kend geen reden;

Zy volgd de keur van 't hert, en eigen zin'lykheden.

Hoe 't zy, hy is geweest: gy hebt, naar uwe magt, Met volle erkentenis, getoond, hoe gy hem acht.

Men heeft het lyk des Helds, met vlyt, aan alle hoeken Der veste, en onder 't puin, op uwe beê doen zoeken, Op dat zyne asch met pracht bevoolen wierd aan de aard:

En, schoon men hem niet vond, gy hebt doen zien, hoe waard U zyn gedacht'nis zy, door diepe rouwe en traanen.

Denk nu aan Pyrrhus min, die u een weg kan baanen Tot een gelukkig lot, als gy zyn wenschen vleid.

Verbreek, door zyne hulp, de boeijens, u bereid.

Gy ziet, hy kan alleen....

POLYXENA.

Ismene, staak uw reden:

Men spreekt van vechten; 'k vrees voor nieuwe zwaarigheeden.

Ga, maak, dat Arsaces in haast naar 't heir vertrek, En, 't geen 'er voorvalt, op 't naauw keurigst, my ontdek.

Einde van het eerste Bedryf.

(20)

Tweede bedryf.

Eerste tooneel.

POLYXENA, ULYSSES.

ULYSSES.

DOor Pyrrhus afzyn is het gonstige uur gehooren, Waar in geen ooggetuige ons onderhoud zal stooren:

Sta toe dan, dat ik u der Grieken eisch ontdek, En mynen last volvoer; dat uw Gevolg vertrek.

POLYXENA.

En welke zaaken heeft Ulysses my te ontdekken?

ULYSSES.

't Zyn zaaken van belang, die tot uw welstand strekken.

Is u de twist bekend en scheuring, die de band

Van 't Bondgenootschap breekt door hevig misverstand?

POLYXENA.

'k Ben onderricht, dat u de Vorsten herwaards zonden;

Maar, dat uw red'nen niets op Pyrrhus winnen konden.

ULYSSES.

De Legerhoofden, door zyn weigering gestoord, Meest door 't gerucht, dat hy, van uw gezigt bekoord, Zich vleid met uwe gonst, en wenscht met u te paaren, Zyn eensgezind, die trouw te weer en, geen gevaaren Te ontzien, zyn trotsche moed te dwingen door geweld.

Maar, eer dit middel werd by hen in 't werk gesteld, Wenschte ik, uit aller naam, te weeten uw gedachten.

Uwe ed'le deugden, die zy eeren, en hoog achten, Zyn hen bekend, Mevrouw; maar teffens ook uw haat, Op ons gebeeten, als verdelgers van uw Staat.

Wy hebben ze ook te wel verdiend, om niet te vreezen De uitwerksels van uw toorn, zo hoog in top gereezen.

Gy hebt, door deeze drift, naar ons bederf getracht,

En door de aanloksels van uw schoonheid, groot van kracht,

(21)

Vorst Telephus bekoord, uit Grieksche stam gesprooten, En hem wel eer geteld by uwe Bondgenooten:

Die Zoon van Hercules, verslaafd aan uwe min, Verliet de goede zaak, en volgde een Trojaanin.

Dit 's 't minst: Achilles zelf, in 't heetst der oorelogen, Betoverd door het zoet geweld van uw schoone oogen, Stond nu gereed, om af te treên van ons belang;

Wanneer ter goeder uur, zyn tydige ondergang

't Voltrekken stremde van die trouw, en 't reuk'loos paaren, Daar hy gedood wierd, aan de voet der hooge Altaaren.

Indien gy, ver van ons, zo veele wond'ren werkt, En uwe magt door gonst van Koningen versterkt;

Wien zult gy hier in 't heir ons niet ten vyand maaken?

Gy heerscht in Pyrrhus hert: vervoerd door 't hevig blaaken, Stoot hy den Griek voor 't hoofd, en toond zelf deezen dag, Als hy ons tergd, hoe veel uw oog op hem vermag.

De Huuw'lyksfakkel, die uw herten zal verëenen, Ontsteekt een oorlogsvuur, dat voortslaat tot Mycenen.

De Vorsten zyn eerlang voor nieuwe twist beducht.

Zy haaken all' naar Vrede, en wenschen eens de vrucht Van hunne zege, na veel strydens, te genieten,

Geensins het harnas, naauw ontgespt, weêr aan te schieten:

En 't geen hen wraaken deed wel eer Achilles trouw, Maakt hen beducht voor de echt van zynen zoon, Mevrouw.

Zy achten zich verpligt die huuw'lyksknoop te breeken, Dit ongelyk, of voor te komen, of te wreeken.

In 't end, gy kund alleen de krygsramp, die ons naakt, Verhoeden, als gy fier zyne echtverbint'nis wraakt,

Zo dood'lyk voor 't gemeen: en, schoon gy, door 't verkiezen Van onze zyde, zult zyn hulp en gonst verliezen,

Die wiss'ling geeft geen schade, als ge ons aan u verbind;

Gy wind veel vrinden, door het derven van een vrind.

(22)

Zy bieden alle u aan een vryplaats in hun ryken, Daar gy zyn magt, en uw gevaaren kund ontwyken.

't Geen u zyn liefde gaf, geeft hun erkentenis.

Verkies slechts een verblyf, daar 't u behaag'lyk is;

By Phoenix, Nestor, of by Calchas, in 't geweste Van Argos, binnen Thebe, of Elis hooge Veste.

't Was my veel eer en vreugd, zo ik Polyxena Eens mogt ontfangen op myn hof in Ithaka.

POLYXENA.

Wat is 't een roem voor my, dat, in myn slaavernijë, Na 't nederstorten der Trojaansche heerschappyë, Ulysses my begroet, als plegtig Afgezant Van 't zegepraalend en gelukkig Griekenland:

Dat myn Verwinnaars, in de onlusten die hen kwellen, Aan my 't beslissen van hun Vrede en Oorlog stellen.

Maar, overweegen we eens, wat uw geveinsde mond My komt verzoeken, tot wat vriendschap, of verbond.

Is Grieken in gevaar: 'k heb daar voor niet te schroomen;

't Is myn belang niet, hun geschillen voor te komen.

Wat raad my, dat ik zou bezorgen rust en vreê

Een vyand, die my, 't geen my waardst was, derven deê.

De Prinssen, zo men hun beloften mag gelooven, Zyn vaardig my eerlang te ontfangen aan hun Hoven.

Hun heuschheid schynt zeer groot; maar 'k wierd dus nimmer vry;

'k Veranderde van Heer, maar bleef in slaaverny.

Neen, 't was myn zoetste vreugd, zo ik, door duizend wonden, Die wreede Heerschers zag naar 't duist're ryk gezonden;

Terwyl hun magt en bloed gespild wierd en verkwist, Door eigen staal, en 't zaad van onderlinge twist:

Ja, dat deeze aarde mogt het overschot inzwelgen Der monsters, die ik zag zo wreed dit ryk verdelgen:

Op dat de naneef weet, dat Trojes hooge wal Zyne overwinnaars heeft verpletterd door zyn val.

O Vader! o myn Land! 'k zou nooit myn dood beklaagen, Zo 'k u gewrooken zag, en 't Grieksche heir verslaagen.

(23)

ULYSSES.

De Vorsten dachten wel, dat van uw bitt're haat

Niets goeds te hoopen scheen, tot rust der Grieksche Staat.

Maar, om uw fiere moed gevoeliger te treffen, En u te dwingen uw gevaaren te beseffen;

Weet, dat de Trojers, die zy hebben in hun magt, Zo 't steege hert niet zwicht, straks werden omgebragt;

Dat op uw Moeder, op uw Zusters werd gewrooken Het vuur van tweedragt, dat gy hebt in 't heir ontstooken.

Denk, als gy hen, Mevrouw, ziet smooren in hun bloed:

't Zyn de eerste gruuw'len van eene Oorlog, zo verwoed,

POLYXENA.

Uw dreigen baard geen vreeze in hun bedroefde herten;

De dood alleen kan hen ontslaan van alle smerten.

Zy zagen, wel getroost, hun bloed door 't staal geplengd, Indien het met een stroom van 't uwe wierd vermengd.

Ik zou hen hoonen, zo myn av'rechts medelyden Hen wilde van dat lot, daar elk na haakt, bevryden.

Zo die standvaste deugd in iemands borst verviel, 'k Acht hem een laffe, en van zyn stam ontäarde ziel.

Maar neen, uw schranderheid heeft deeze list verzonnen.

Op dat myn hert door vrees beklemd wierd, en verwonnen.

De wreede dwinger van dit overheerde land Zou 't meed verliezen by die dierbaare offerhand.

Een Koninginne met haar Docht'ren te overlaaden Met ketens, was 't besluit der Grieksche heldendaaden.

Wil nu hun onverstand, om één, die hen ontvlood, Al de and're straffen, en rampzalig zien gedood?

Uw Hoofden zullen, als die Ryksvorstinnen sterven.

De tuigen hunner zege, en vrucht des oorlogs derven.

Indien myn haat den Griek zo zeer te duchten staat, Die wierd door zulk een moord gesard, en hield geen maat.

Dat hevig woên gaf my een dubb'le stof tot wreeken, Als ik, door Pyrrhus hulp, was hun geweld ontweeken, En hy myn recht en wraak bepleitte in 't oorlogsveld.

Want al hun magt is niet ontzag'lyk voor dien held,

(24)

Die op zyn strydb'ren arm en heir zich mag verlaaten.

Hy heeft zyn Dolopers alleen: maar 't zyn Soldaaten, Onwrikbaar in 't gevecht, in krygskunde uitgeleerd:

Zy hebben Hectors magt vaak op hun borst gekeerd,

Daar hy ten Veste uitspatte, en 't Grieksche heir deed vlugten.

Hy heeft, door 's Hemels gonst, niet voor den Griek te duchten, Als door uw heillooosheên der Goden taai geduld

Eens uitbarst, en de maat dier gruuw'len is vervuld.

ULYSSES.

Mevrouw, 't is vrucht'loos, dat de sterv'ling waand te ontdekken, Welke ondaân 's Hemels roê tot wraak en straf verwekken, Of wat het Godendom kan dulden hier beneên.

't Zyn ome driften vaak, 't zyn vaak verborgentheên, Die 't schemerend vernuft beletten door te straalen.

't Licht onzer reden kan, by hooger Vierschaar, dwaalen.

't Vervoeren van Helene, en Menelaüs hoon, Heeft tegens den Trojaan gewet de wraak der Goôn.

Zy hebben Paris noch beschermd na 't reuk'loos schaaken:

Nu deelen ze in de straf, door 't branden hunner daken.

Wy hebben hen hun haat met haat betaald gezet, Ons leed gewrooken, en hun mogentheid verplet.

Zo gy 't onbillyk acht, en wreed, in uw gedachten, Dat wy in koelen moede uw volk en maagen slagten;

Waarom belet gy 't niet, dewyl gy 't kund verhoên?

Wyt aan u zelf de schuld dier moord, en spoor'loos woên.

Indien men 't overschot der Trojers brengt om 't leeven, 't Is uwe trotsheid, die rampzalig hen doet sneeven.

Waand gy, dat u de Griek moet smeeken, om uw bloed Te redden, dat hy zyn verwonne val te voet?

Denk niet, dat ons de vrucht des oorlogs is benoomen.

Als uw Trojaanen, door ons staal, zyn omgekomen:

Hoe meêr men tot de grond verdelgd die moogentheid, Hoe verder zich 't gerucht van haare val verspreid.

(25)

Zo twist en staatskrakeel ons ooit verslinden konnen, Wy stierven hier in 't veld verwinnaars, gy verwonnen;

En onze volkeren, zo breed aan Griekens kust Gezeten, bloeiden in eene ongestoorde rust, En hielden onze deugd in waardige gedachten.

Maar, 'k zoek vergeefs, Mevrouw, uw rampen te verzachten.

Door myn getrouwe raad; en myn voorzichtigheid Zwicht voor 't wangunstig lot, 't geen uwen val bereid.

Myn reên zyn kracht'loos, om uw fiere moed te buigen;

Doch de uitkomst zal eerlang u beter overtuigen:

Vaar wel.

Tweede tooneel.

POLYXENAalleen.

ZOu't ernst zyn, Goôn! En zou 's Verwinnaars haat Besluiten, tegens recht, tot die ontmenschte daad?

Zou 't Grieksche Leger, door myn weigering verwoeder, Zo dierb're panden, ach! myn Zusters, Broeders, Moeder, Zo veel Trojaanen, zo veel Helden, sneuv'len doen?

Gedoog, myn Vaderland, dat ik den Griek verzoen, En dus hen 't leeven berg: hun dood kan toch uw wallen Niet heffen uit het puin; gy zyt en blyft, gevallen.

Maar, ach! bedroefde, denk, voor wien gy hen bewaard;

Voor wreede Heeren, van meêdoogentheid ontaard:

Die zullen hen, ten blyk van 's oorlogs ongenaden, Naar Grieken voeren, zwaar met ketenen belaaden;

Hen daar aan 't juichend volk, in zegepraal geleid, Vertoonen, met veel schimp en wederwaardigheid.

Maar welk een naar geluid treft onverwacht onze ooren, Ismene?

Derde tooneel.

POLYXENA, ISMENE.

ISMENE.

't SChynt, wy zien een blyk van 's Hemels tooren,

(26)

Die, door een onweêrvlaag, op 's Vyands Leger woed.

Dus werd misschien bepaald der Grieken overmoed.

Zy willen, met geweld, door Pyrrhus heirspits breeken, En u vervoeren: ja, in euv'le toorn, doorsteeken Uw maagen, en al 't volk, dat voor hun ketens bukt.

POLYXENA.

Of eer, Ismene, ik hoop, dat haast de wraak gelukt:

Dan zwichten zy met vreugd voor 't lot, op hen verbolgen;

Dan duike ik bly ten grave, en wensch myn bloed te volgen.

ISMENE.

Neen, leef, Mevrouw, tot straf der Grieksche heilloosheid:

Vorst Pyrrhus en zyn volk, zyn tot uw dienst bereid:

Het strydb're Epieren wreek de Trooische nederlaagen.

Indien de trouw des Helds uw fierheid zou mishaagen, Gy kund door weigering u van zyn liefde ontslaan.

Daar zyn meêr wegen, als de dood, om de Echt te ontgaan.

Toen Telephus u minde, en smeekte, en zag naar de oogen, Trof u zyn zuchten niet, uw hert bleef onbewoogen.

Zou 't zyn, dat Pyrrhus liefde u dieper indruk gaf?

POLYXENA.

Ismene, wend uw oog van myne zwakheid af,

Die 'k voor de Goden zelf, waar 't moog'lyk, hield verhoolen.

Maar Arsaces keerd weêr. De last, u aanbevoolen....

Vierde tooneel.

ARSACES, POLYXENA, ISMENE.

ARSACES.

ACh! welk een ongeluk meld u myn mond, Mevrouw!

Wat doodelyk vertoog! o ramp! o bitt're rouw!

POLYXENA.

Wat treurgevallen my van 't Noodloot zyn beschooren, Myn Arsaces, ik ben getroost die aan te hooren.

(27)

Is 't droevig overschot der Trojers omgekomen?

ARSACES.

't Gerucht van dit verwoed besluit had ons doen schroomen;

Maar Nestor heeft, gestyfd van Phoenix, 't onbescheid Dier Wreedaarts afgekeerd, en voor hun heil gepleit.

POLYXENA.

Zyn dan de Grieken reeds verwinnaars? droever maaren...

ARSACES.

Bezef de strengheid van 't geval, en uw gevaaren.

Nu rukte al 't volk by een, en 't Bondgenootschap dacht, Dat Pyrrhus zwichten zou voor hun verëende magt.

'k Zag, hoe de Benden zich, op hunne hoefslag, schaarden, Verscheenen in 't geweer by hunne Veldstandaarden:

Op dat hun talryk heir, en schrik'lyk krygsvertoog Den held tot reden bragt, en tot de Vreê bewoog.

Maar hy, getroost, de twist door wapens te beslechten, Schikt al de zyne in orde, en moedigd hen tot vechten.

Die fiere houding wet hun gramschap langs hoe meêr:

Zy branden naar den stryd, en denken, 't zou hun eer En roem benev'len nu die oorlogskans te staaken, Alleen begonnen, om den Vorst gedwee te maaken.

Deeze optocht werd hen ernst, slechts aangelegt in schyn, En 't ruime slagveld zou nu haast een bloedbad zyn;

Als Pyrrhus, slaande zyn gezigt, door spyt gedreeven, Naar 't graf zyns Vaders, aan het hoofd van 't heir verheven, Deez' woorden uit: O Held, die door der Grieken baat Te ondankbaar zyt gehoond, slerk my in deeze slaat, En ondersteun myne arm, op dat zy 't leed mag wreeken, Ons beiden aangedaan. Naauw liet hy af van spreeken, Wanneer een felle Orkaan, die 't stoutste hart ontsteld, Op 't strand en Legers woed met toomeloos geweld.

Al de aarde dreund en beefd: haar boezem werd bewoogen, En zwaar geschokt: zy splyt aan reeten voor onze oogen.

De winden gieren, los geborsten van hun band.

De donder kraakt en rold langs rots en 't bochtig strand;

(28)

Dat kaatst die galm weêrom, verdubbeld in onze ooren Met naar geloei, ten lyk van aller Goden tooren.

De bosschen werden van hun wortels afgescheurd;

Hun kruinen duiken, als zeegolven, beurd om beurd.

De rotsen van hun plaats gerukt, en 't opperste onder Gekeerd, vertoonen voor het volk een schrik'lyk wonder.

De bergen storten in de leege dalen neêr.

De heiren denken nu aan geene tegenweêr,

Maar zyn wel haast verëend, door die geduchte rampen.

Toen volgd een nieuw vertoog van vuur en helsche dampen.

De grafzerk opend, met geloei, een wyde mond:

Dit gaapend loch ontdekt een diepte zonder grond, En baand een doortogt naar het duister ryk der schimmen.

Straks zien we Achilles geest, al morrende, opwaards klimmen.

Hy komt opdond'ren, zo ontzag'lyk van gelaat, Gelyk hy zich weleer vertoonde den Soldaat Voor Trojes Veste, en vloog door onze legermagten En benden heen, en stiet, met onweêrstaanb're krachten, De helden 't staal door 't hart: daar hun vergooten bloed Neêrstroomde langs het veld, en vormde een dierb're vloed.

De Grieksche Legers; ja, al de Elementen, zweegen Met diep ontzag, daar elk verbaasd stond, en verleegen.

Denkt, hoe het Pyrrhus trof, wanneer zyn vader hem Dus aansprak met een heesche, en zeer verstoorde stem.

Myn Zoon, gy dreigd vergeefs der Grieken oorlogsmagt:

'k Eisch 't bloed eens vyandins, 't werd my ten zoen vergooten.

't Verbande heir keerd nooit in Grieken met zyn Vlooten;

Zo gy Polyxena niet op myn grafzerk slagt.

ISMENE.

Helaas! Mevrouw.

ARSACES.

Zo haast de Geest, vervoerd van tooren, Dit doodelyk bevel aan Pyrrhus heeft doen hooren;

(29)

Dreigd hy den Held voor 't laatst met een verwoed gezigt, En duikt in 's aardryks kloove en afgrond, schuuw voor 't licht.

De Tombe sluit zich toe: maar 't minderd geen gevaaren:

Want de ongestuime zee, met opgeruide baaren,

Woed op 't Sigeesche strand, en rold, en bruischt, en zweld, Om de eisch van Thetis Zoon te sterken met geweld.

Dus werd de Grieksche Vloot verlet door wind en stroomen, En ryd voor anker.

POLYXENA.

En de Griek heeft voorgenoomen

De uitvoering te eischen van deeze offerplegtigheên?

ARSACES.

Hun wreedheid stemd met hun belangen over een.

Zelf Agamemnon kan zyn blydschap niet betoomen:

Zyn trouw'loos hart, van haat en wraakzucht ingenoomen, En onverzoenelyk gebeten op dien Held,

Juicht reeds in stilte, nu 't zyn Vyand ziet bekneld.

Hy wilde, dat, na hem, de Grieksche magten zwoeren, Achilles laatste wil met ernst te doen volvoeren.

POLYXENA. En Pyrrhus?

ARSACES.

Hy, verkropt van doodelyke rouw,

Verbergd, door 't zwygen, zyne ontsteltenis, Mevrouw:

En keerd, om dus 't gesprek van 't Grieksche volk te ontwyken, Naar zyne tenten.

POLYXENA. 't Is genoeg.

Vyfde tooneel.

POLYXENA, ISMENE.

ISMENE.

O strenge blyken

(30)

Kan 't moog'lyk zyn, Mevrouw, dat, op deez' droeve dag, In 't barnen van 't gevaar, uw hart blyft onbewoogen?

'k Voel my, door 't naar verhaal, beklemd, myn hoop vervloogen.

POLYXENA.

Laat my het voordeel recht bezeffen van myn lot.

'k Acht my gelukkig, als myn leeven werd geknot;

Dan streefd myn bange ziel in 't end, bevryd voor stranden, Ten haven in, en rukt zich los uit slaafsche banden.

Ik rekhals naar de dood, en zie de heuch'lyke uur Gebooren, die myn hart van 't hevig minnevuur

Zal zuiv'ren, als myn bloed stroomd uit doorkurvene ad'ren.

'k Ga tegentreeden myn doorluchte en groote Vad'ren, In 't zalig Zieleveld, verlost van angst en smart, En eene drift, met zorg verborgen in myn hart.

Goôn! hoe veel angst en pyn voorkom ik door myn sterven!

ISMENE.

En, schoon gy, 't leeven wars, besloot het licht te derven, Meend gy, dat Pyrrhus zich naar de eisch der Grieksche magt Zou schikken; dat hy u, zo teêr bemind, geacht....

Zesde tooneel.

POLYXENA, DORIS, ISMENE.

DORIS.

ONtschuldig my, zo, 't geen myn mond u zal verhaalen, Uw reden stoord, Mevrouw. 'k Heb hier een Man zien dwaalen Om deeze tent, ontsteld, en droevig van gelaat;

Hy sprak my aan, bewust, dat ik in deeze staat

Been aan uw dienst verknocht, na 't deerelyk verbranden Der Waereldstad, de val der Asiaansche Landen:

En bad, en smeekte my, met traanen in 't gezigt, Ten einde hy door my wierd van uw lot bericht;

(31)

Als hy, door 't naderen van Grieken, onder 't spreeken Verhinderd, door de vlugt hunne oogen is ontweeken.

'k Heb niets van zyne staat ontdekt; hy is gekleed, Gelyk een Griek, hy schynd getroffen van uw leed.

Uit al zyn wezen en gezigt zyn de ed'le trekken Van een doorluchtige geboorte klaar te ontdekken.

POLYXENA.

Ik kan niet denken wie zo zeer zich myn verdriet Zou kreunen, na ons 't lot noch hulp, noch vrienden liet.

'k Hoor iemand naderen: 't is Pyrrhus: 'k moet ontvlugten Zyn droevige aanspraak, en beklaag'lyke ongenuchten:

'k Moet met standvastigheid myn hart, alom bekneld, Versterken, my met moed bereiden, om dien Held Voor eeuwig, als 't myn deugd gebied, vaar wel te zeggen.

Zevende tooneel

PYRRHUS, LYCAS.

LYCAS.

GY kund uw zielsgeheim hier open leggen.

Wy zyn, in 't end, alleen: hier staat u 't klaagen vry:

Beschuldig nu, myn Vorst, der Grieken raazerny, En Vaders streng bevel; terwyl geen Grieksche benden Begluuren van ter zyde uw wanhoop, uwe elenden.

Waar toeuw leed verkropt door 't zwygen? dat uw smart In klagten uitbarste, en ontlaste 't angstig hart.

PYRRHUS.

Ach! Lycas, mogt de dood, om 't wrange leed te sluiten, Myn lot bepaalen, en myn mond voor eeuwig sluiten!

Wat doodsche en kille schrik spreid zich door 't leger heen!

Goôn! was 't Achilles, die zo toornig my verscheen?

Waart gy 't, myn Vader, die uw Zoon uw wil deed hooren?

Hoe schrikkelyk, hoe naar klonk my die stem in de ooren!

Dat doodelyk bevel is my door 't hart gegaan.

Kan ik noch leeven, na 'k haar vonnis heb verstaan?

Was 't niet genoeg, die schoone en droeve Maagd te boeijen?

(32)

Zoude ik zyne asch noch met zo waard een bloed besproeijen?

Zoude ik Polyxena, tot vreugd myns vyands, doôn?

Neen, 'k zal het nimmer doen: dat zweere ik by de Goôn.

LYCAS.

'k Neem deel in uw verdriet, myn Vorst. Zo zwaare plaagen....

PYRRHUS.

Rampzalige Prinses, wie moet u niet beklaagen!

't Was niet genoeg, dat Goôn en menschen, gantsch ontbloot Van mededoogen, u vervolgden in die nood.

De hel, de wreede hel, is zelfs op u gebeeten,

En schend de schimmen aan, en slaakt ze van hun keten.

Een graf is 't naar tooneel: uwe onschuld vind geen heul.

De Vader doemd u daar als Rechter; kiest tot beul Zyn Zoon, uw Minnaar. O beklaag'lyke ongelukken!

Maar, 't geen myn bange ziel 't gevoeligst schynd te drukken, Trotsche Agamemnon lacht om myn bedroefde staat.

LYCAS.

Kan 't moog'lyk zyn, myn Vorst, dat 's vyands bitt're haat U zo gevoelig treft? dacht gy, nooit stof te geeven Aan de afgonst, om de glans van uw doorluchtig leeven Te smetten door hun gal? dit is der helden lot.

Maar, schoon der Grieken hoofd met uwe droef heid spot, Dat smarte u niet: gy kund dien trotschen Prins braveeren, Als gy Polyxena zult redden en verweeren.

PYRRHUS.

Zo ik hem dus braveer, voldoe 'k myn pligten niet, Maar geef myn hart ten prooi voor knaaging en verdriet.

Zoud gy dan vruchteloos, myn Vader, tot my spreeken.

Uw rust verlaaten, en door 's afgronds boezem breeken?

En heest die donderstem, die 't aardryk beeven doet, En daveren, geen kracht op myn verstaald gemoed?

'k Heb vaak het Grieksche volk, met bitse taal, verweeten, Dat zy Achilles daân, en hunne pligt, vergeeten:

(33)

Eu nu die krygsheld uit zyn grafzerk zyn geboôn Ontvouwd, zal hy niet zyn gehoorzaamd van zyn Zoon?

Zal ik de laatste wil des Helds alleen weêrstreeven?

Indien ik weiger, haar, zyn schim ten zoen, te geeven, Zal Moeder Thetis toorn der Grieken oorlogsvloot Door stormen beuken, of bedelven in haar schoot.

Heb ik vergeeten, hoe het Hoofd der Grieksche magten De schoone Iphigenie in Aulis zelf deed slagten,

Vermurwd door 's Dochters jeugd, noch 's Moeders droef geween, En baande dus de weg voor 't heir naar Troje heen?

Kan ik hun krygsmagt door de onstuime zee zien sloopen, Vervoerd door min, daar hun te rugreize is te koopen Voor 't bloed eens Vyandins? zie, hoe die reden klemd, Myn Lycas, hoe ik door my zelf werde overstemd.

Het Grieksche heir zal zich, met recht, van my beklaagen:

Die laf heid van hun Vorst zal zelfs myn volk mishaagen.

Ja, de inspraak van myn hart heeft my te wel gezegt, Dat ik te blind'lings volg myn neiging, niet het recht.

LYCAS.

'k Beklaag uw lot, myn Heer. Wiens moed zou niet bezwyken Voor zulk een zwaaren slag? gy kund die niet ontwyken:

Gy weet Achilles eisch, en wat uw pligt gebied.

Gy voeld de kracht der liefde.

PYRRHUS.

O wanhoop! o verdriet!

Myn Vader, moet ik dan weêrstreeven uw geboden, Of myn Polyxena met eigen handen dooden!

'k Gevoel voor u en haar gelyke tederheên.

Myn angstig hart, alom te doodelyk bestreên, Wenscht uwe toorn zo wel, als haare val te stuiten,

En 't kan voor de een niets goeds, tot 's anders leed, besluiten.

LYCAS.

'k Bezef die strenge dwang, van liefde, en pligt, en eer.

Maar, gy besluit, terwyl gy niets besluit, myn Heer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

een Japanner heeft de eerste 100.000 cijfers van π uit zijn hoofd geleerd; en er zijn mensen die π-versjes maken, zoals hierboven. Zie je hoe

If the *-option (new.. syntax) is used, the endnote mark is not placed, but the endnote is written to the ENT file.. Such a “secret” endnote can be referred to using standard

Zondagavond gebeurde het dan: de vader van Annelies Donckers kreeg

Hulle gebruik modelle en tegnieke om mense in te lig oor projekte en prosesse waar maniere van werk doen verander.. Bv hou road shows en sal “flip chart” vir stakeholders gee

’k Zucht, daar kolk en afgrond loeit, daar ’t gedruis der waat’ren groeit, daar Uw golven, daar Uw baren mijn benauwde ziel vervaren. ©

Dit 's de oorzaak, dat ge my ontvluchten wilt, myn Heer, Hierom word zonder my geraadpleegd; ja, noch meêr, Zo vele wapenen, die ik hier koom te aanschouwen, Die Manlius voor

Hy ging eene wyl regt vooruit gelyk een blinde die niet weet waer hy zich bevindt, tot dat hy met het hoofd tegen eenen boom liep en door den stoot scheen te ontwaken. Dan stapte hy

Na de opsomming van punten (door Aiax natuurlijk niet genoemd), die voor zichzelf pleiten, gaat Ulysses over tot het kleineren van Aiax' heldendaden: Aiax heeft inderdaad de