Omstandig journaal van de reize naar
Groenland, gedaan door commandeur Maarten Mooy, met het schip Frankendaal
Maarten Mooy
bron
Maarten Mooy, Omstandig journaal van de reize naar Groenland, gedaan door commandeur Maarten Mooy, met het schip Frankendaal. David Weege, Amsterdam 1787
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/mooy009omst01_01/colofon.php
© 2013 dbnl
3
Voorbericht.
De Beminnaars der Historiën en Reisbeschryvingen, hebben van alle tyden af veel belang gesteld in de echtheid der Berichten, en de geloofwaardigheid der Schryvers;
immers dezulke waaren altoos hun ’t aangenaamst, waar van zy overtuigd waaren, dat de Verhaalen, zonder eenig eigen belang, by ’t leeven der Reizigers, en dus door hun zelv’ geschreeven, of uit hun mond letterlyk overgenomen zyn.
Het byzonder Noodlot, ’t welk my niet alleen, maar ook nog vier anderen
Commandeurs op onze laatste Reize naar Groenland allervreeslykst gedreigd, en twee van ons allerjammerlykst getroffen hebben, kon my niet doen afzyn, om de Bestierder van ’t Heel-al door eene nadrukkelyke herdenking voor zyne
wonderbaarlyke Verlossing dankbaar te zyn; ik verzuimde derhalven niets om alles zo van ’t geen my, als ’t geen ons allen, zo aan de Velde, als in de Bezetting
voornamentlyk overgekomen is, op ’t zorgvuldigst in myn Journaal aan te tekenen,
om het zelve by behouden Arrivement in een geschikter order over te schryven, om
niet alleen my zulks daar door eene Nagedachtenis te verschaffen, maar ook anderen,
die van onzen rampspoed vernoomen hebben, hen alles op nieuw te
4
kunnen verleevendigen als of zy zelfs ooggetuigen daar van geweest waren.
Ik vond myn arbeid niet vergeefsch gedaan, want de sterke aanzoek om een Verhaal onzer Lotgevallen, ramp-spoeden in het Ys, en onze wonderbaarlyke Redding, heeft my allen spoed doen maaken, om het zelve zodanig in orde te schikken, als het nu door den Druk word gemeen gemaakt.
Aan de Echtheid deezer Journaal hebbe niemand te twyffelen, waarom ik alle Exemplaaren vooraf met myne Handteekening hebbe bekragtigt.
Den Vaderlande en derzelver Maatschappyën, Groote en Kleene Visschereijen, en den Koophandel wensch ik den zegenrykste Bloei, en den Leezer het Welvaaren.
Amsterdam 16. Maart
1787. [getekend] Maarten Mooij
5
Omstandig Journaal eener Reize naar Groenland.
Nimmer hadt ik het denkbeeld kunnen vormen, toen ik ’t eerst de pen op ’t papier zette, om dit myn Journaal te schryven, dat het van zulke aanmerkelyke Lotgevallen zoude opgevult zyn, als ik onder de wonderbaare Bestiering des Allerhoogsten met andere Reisgenooten heb moeten ondervinden.
Alles wat ik van des Heeren goedheid wenschen konde, stondt voor my gereedt
by myne Uitreize, een Welgecalfaat Schip (Frankendaal) met eene gezonde en
frissche Equipagie, en van alles ruim gevictualiëert, en wel voorzien, deedt my op
eenen gewenschte uitslag van myne Destinatie en Retour, onder aanroeping van den
Goddelyke bystand, hoopen en vertrouwen.
6
Het eenige, ’t welk ik my hierby te herinneren heb, is, dat ik my by myne Uitreize wel niet in de beste lichaamsgesteldheid bevondt, want alhoewel ik gezond van harten was, werd ik nogthans op een buitengewoone wyze met de Jigt gekweld, doch hier van ben ik ook, God lof! weder hersteld geworden.
Dan onze gedachten zyn niet altoos de gedachten des Heeren, en onze wegen niet altoos de zynen; dit hebben wy waarlyk op onze Reize op ’t allerduidlykst
ondervonden, gelyk zulks uit dit Dagverhaal middagklaar blyken zal.
Zo streelend het vooruitzicht van onze Uitreize was, hoe gelukkig ook den Vangst ons in den beginne toescheen, en wy ons vleiden met eene volle Lading te zullen t’huis komen, zo wierden wy echter in den uitersten nood gebragt; zo dat onzen toestand allerdeerniswaardigst en hooploos wierd. Dan hoe zeer en lang ons dit noodlot drukte, als van den 9. Juny tot den 24 November, en dus ruim 5 maanden;
wy riepen tot den Heere, en Hy heeft ons uitgeholpen, onze herten met dankbaarheid
vervult, en onze lippen van juichens doen overvloeyen: “Ja, Heere, wy riepen tot U
in onze nood, en Gy hielp ons uit onze angsten; Gy zond uw woord, Gy redde ons,
dat wy niet stier-
7
ven, dus moeten wy U, ô Heere danken voor uwe goedheid en voor uwe wonderen die Gy aan de menschen kinderen doet.
Wy danköfferen en vertellen uwe Werken met vreuchde, wy die met Scheepen op de Zee voeren, en haaren Handel dreven in groote Wateren; wy hebben, ô Heere!
uwe werken bevonden, en uwe wonderen in de Zee; gy geeft sneeuw als wolle, strooit rym als assche; wie kan blyven voor uwen Vorst! Gy spreekt, zo versmelt het; Gy laat uwen wind waayen, zo ontdoit het. Uw eere, ô Heere! is eeuwig. Gy hebt een welbehagen aan uwe werken; dies willen wy U zingen ons leven lang, en U onzen God loven, zo lang wy zyn. Onze redenen moeten U welgevallen, wy verheugen ons in den Heere.”
Na dus den Allerhoogsten onzen openbaaren dank betuigt te hebben, voor onze
gelukkige uitkomst in onzen jammerlyken nood, kunnen wy overgaan om ons
Dagregister hier op te laaten volgen, waar uit onze Leezers zullen ontdekken, of wy
niet de gegrondste redenen hebben, om de eer des Heeren ons leven lang te loven en
hem te danken.
8
[22 April 1786]
Het was op Saturdag den 22. April des voorleden Jaars 1786. dat wy ons Anker ligten van voor de Stad Amsterdam, met een zeer gunstige wind, en zo als voorzeid, van alles rykelyk voorzien, met een welgecalfaat Schip en zeven Sloepen. Onze Equipagie bestond uit 45 Koppen, blykens de volgende
Monster-Rol van ’t Schip Frankendaal, gevoerd by Commandeur Maarten Mooy, onder directie van de Ed: Heer Jan Gildemeester, Jansz.
Jacob Vos, van Callansoog, Zwager van de Commandeur.
Stuurman
Luitjes Jansz., van ’t Veur.
Speksnyder
Aldert Weelke, van de Wezer.
dito Maat
Hendrik Eden, van dito.
Harpoenier
Jacob Kleyn, van Callansoog.
dito
Aldert Weelke, van de Wezer.
dito
Fredrik Swart, van Breemen.
Opperkuiper
Jacob Mooy, van Callansoog, Neef van den Commandeur.
Bootsman
Harmanus Sneeper, van Amsterdam.
Meester
9
Arien Bunjen, van Oldenburg.
Opper Timmernan
Hendrik Stoopman, van Delmerhorst.
Onder Timmerman
Pieter Kater, van Callansoog.
Schieman
Eelmer Mooy, van dito, Zoon van den Commandeur, oud 19 Jaaren.
Bootsmansmaat
Hendrik Witje, van de Wezer.
Kok
Matroosen.
van ’t Feur.
Jan Jansen,
van Dantzig.
Johan Benjamin Scheen,
van Breemen.
Jan Fredrik Grootjan,
van ’t Feur.
Hendrik Jurgens,
van Stettyn.
Jan Fredrik Carel,
van Osnabrug.
Jan Boekwinkel,
van dito.
Christiaan Strooper
van Haasberg.
Hendrik Esdoorn,
van de Wezer.
Jurgen Dirk Lamke
van Callansoog.
Jacob Doorn,
van de Wezer.
Meindert Weelke,
van dito.
Jan Saads,
van ’t Feur.
Pieter Pieters,
van dito.
Jan Roelofs,
van Osnabrug.
Hendrik Steemes,
van Callansoog, Zoon van voorn:
Commandeur, oud 17 Jaaren.
Jacob Mooy,
van Munsterland.
Barent Hulskamp,
van Hessen Willem Kulling,
van Pruisminne.
Frans Hendrik Smit,
van dito.
Coenraad Damke,
10
van Pruysminne.
Johan Furstenhof,
van Osnabrug.
Gerrit Boekwinkel,
van Oldenburg.
Arien Sweerds,
van de Wezer.
Aldert Weelke,
’t Feur.
Fredrik Luitjes,
van Hanover.
Hendrik Buckman,
van ’t Feur.
Coenraad Lourensz.,
van Callansoog.
Koksmaat, Albert de Boer,
van dito, Zoon van den Commandeur, oud 12 Jaar.
Cajuitwagter, Teunis Mooy,
[24 April 1786]
Wy zeilden denzelven dag op Pampus, alwaar ’s Maandags den 24. dito ons een Ligter loste met Victualy, Bier, versch Water en Lynen, om het Schip vlotter te maken.
[25 April 1786]
Dingsdag, den 25. zeilden wy over Pampus met drie Waterscheepen voor, om het Schip over de droogte te sleepen, waar voor betaalde vyfëntwintig Guldens.
[26 April 1786]
Woensdag den 26. namen wy in de Kuil van Marken het op Pampus in de Ligter geloste weder over.
[30 April 1786]
Zondag, den 30. in Tessel gekomen.
[2 Mai 1786]
Dingsdag den 2. Mai, ’s morgens de Wind N.W. met heel mooi weer, lagen by ’t horntje van Texel, zouden gaern daags te vooren onder zeil gegaan hebben, maar moesten door tegenwind weder ten Anker, doch de wind spoedig veranderende gelukte het ons des namiddags, de Wind W. ten Z. en W.Z.W. ons Anker te ligten, en in Zee gingen uit het nieuwe Gat met 16 à 17 Scheepen, waar onder 13
Groenlandsvaarders, hier van my bekend Commandeur Willem Borst, de Ystroom,
Pieter Koning, de Assurantie, Cornelis Rickels, de hoopende Visser, dewyl ik de
voorste van hun allen was, heb de anderen door de verre distantie van agteren niet
konnen bekennen, wy kwamen de klok half twee behouden in Zee, op dit oogenblik
sprak ik myn Volk aan, en in ’t byzonder
11
herinnerde ik myn drie Zoons dat dit nu de zeventiende Rys was, dewelke ik met God, en zulks wel voor een en dezelfde Patroon, zoude onderneemen; waar op zy my wenschte dat God ons ook wel weder gezond en behouden Rys zoude verleenen, en ons op zyne hulp verlatende, gingen wy van de Uyterton af N. ten W. aanzetten, Bramzeyls en Lyzeyls by, ’s avonds de Wind Z.W. met Bramzeyls koelte, stuurde ten Noorden aan.
[3 Mai 1786]
Woensdag den 3. ’s morgens de Wind Zuiden, met styve koelte en regen, namen een Rif in onze Marszeyls, en maakten ’t Bramzeyl vast; zagen een Schip, ’t welk voorn:
Willem Borst was, dewelke wy circa 2 à 3 dagen in ’t gezicht behielden, ’s namiddags afgezet N.N.W. ½ N. 36 ¼ Myl gegiste breedte, was 55 gr: 17 min: lengte 19 gr: 4 min: ’s avonds de Wind Z. ten O. met styve koelte, en donker regenagtig weêr, namen de twee reeven in onze Marszeyls, en stuurde ten N. ½ O. ’s nagts de wind Z.O.
stuurde N. ten O. aan.
[4 Mai 1786]
Donderdag den 4. ’s morgens de Wind Z.O. met zwaare koelte en donkere lugt; wy namen onze laatste reven in onze Marszeyls, maakten onze Marszeyls vast, en lenste voor de Fok, de Wind O.Z.O. met Storm, ’s middags zetten wy af N. ten W. 40 Mylen, gegiste breedte was 57 gr: 54 min: lengte 18 gr: 8 min: gingen ten Noorden aan; 's avonds handzaam weêr, Zyl en Marszyls weder by, en stuurde N. ten O. de Wind O. ten Z.
[5 Mai 1786]
Vrydag den 5. was het weêr geheel bedaard, de Wind nog O. ten N. met mooye Zonneschyn, wy staken onze reven weder uit, en zetten onze Bramzeyls by, wy konden toen N. ten O. zeilen, ’s middags bevonden breedte van 59 gr: 45 min. zetten af N.N.W. ½ N. 26 3/4 myl, gegiste breedte was 59 gr: 35 min: lengte 17 gr: 2 min:
’s avonds de Wind O.N.O. met Bramzeyls koelte, kwamen tegen Hitland aan, en hadden het Eiland Hanglip op ’t Compas W. ten N. van ons 4 à 5 Mylen, wendde Oost over.
[6 Mai 1786]
Zaturdag den 6 des morgens wendde weder Noordwaarts,
12
weêr en Wind als vooren, konde 3 Scheepen zien, die met ons over heen lagen en kruisten met de tegenwind, doch konde door de verre afstand niet ontdekken welke het waaren, ’s middags niet afgezet, stelde myn bestek op bevonden breedte, en afpeiling van het land, bevonden breedte was 60 gr: 10 min: wendde 3 Myl dwars van voorn: Eiland Hanglip, hadde toen lengte van 15 gr: 32 min. op de Kaart; er kwamen nog twee Scheepen tegen ons aan, ’s avonds de Wind by ’t N.O. met mooy weêr, en konden O.Z.O. zeilen.
[7 Mai 1786]
Zondag den 7. ’s morgens de Wind N.N.O. en N.N.W. met variabel weêr; wy hadden toen 4 Scheepen in ’t gezicht, daar van alleen bekent Lourens Keuken, ’t Schip de Koornbeurs van Amsterdam, ’s middags afgezet O. ½ Z. 8 Myl, gegiste breedte 60 gr: 7 min: lengte 16 gr: 41 min: was stilletjes, wy gingen aan ’t Visschen om bezigheid voor ’t Volk, en vingen een Koolvisch
+, een Schelvis en twee Haayen, ’s avonds halsde
+West over met aanwakkerende koelte uit. N.O. ten O. maakte onze Bramzeyls vast, konde N.N.W. zeilen.
[8 Mai 1786]
Maandag den 8. ’s morgens de Wind by N.O. met styve koelte en graauwe lucht, kwamen weder tegen Hitland aan, halsde Oost over, konde vier Scheepen zien, denkelyk dezelve die wy daags te vooren gezien hadden, ’s middags staken het tweede Rif in onze Marszeyls, zetten af N.W. ½ W. 4 Myl, gegiste breedte was 60 gr: 17 min: lengte 16 gr. 15 min. ’s avonds halsde West over met goed weêr en regenbuitjes.
[9 Mai 1786]
Dingsdag den 9. ’s morgens de Wind Z. en Z.O. met regenbuyen, doch goed weêr staken onze Reven uit en zetten Bramzeyl en Lyzeyl by, stuurde N.O. aan, ’s middags afgezet N.O. ½ O. 9 Myl, gegiste breedte was 60 gr: 39 min: lengte 17 gr. 9 min.
gingen N.O. ten N. aan, konde 5 Scheepen zien, doch niet onderscheiden, ’s avonds
de Wind Oost met mooy weêr, konde N.N.O. zeilen.
13
[10 Mai 1786]
Woensdag den 10. ’s. morgens de Wind Oost met styve koelte, maakte onze Bramzeyls vast, en staken een Rif in ons Marszeyls, ’s middags afgezet N. ten W.
16 ¼ Myl, gegiste breedte was 61 gr: 44 min: lengte 16 gr: 47 min: ’s middags namen wy alle onze Reven in, en maakte Voormarszeyl, Fok en Kruiszeyl vast, het waaide hard, ’s avonds de Wind Oost, met Storm, konde N.N.O. leggen.
[11 Mai 1786]
Donderdag den 11. ’s morgens de Wind Oost, en O. ten N. met handzaamer weêr, doch zwaare lucht, zette Fok, Voormarszeyl en Kruiszeyl by, zagen 2 Scheepen, doch door de verre afstand niet kunnen onderscheiden, ’s middags afgezet N.W. ½ N. 12 Myl gegiste breedte was 62 gr. 21 min. lengte 15 gr. 37 min. ’s avonds de wind O.N.O. met handzaam weer, konde noordwaarts zeilen met zwaare lucht.
[12 Mai 1786]
Vrydag den 12. ’s morgens stilletjes met regen, ’s middags afgezet N.W. 1/6 N. 10 Myl, gegiste breedte was 62 gr: 50 min: lengte 15 gr: 39 min: kreegen een Noordelyk Windje, ’savonds de Wind N.N.W. met Bramzeyls koelte, konde N.O. zeilen.
[13 Mai 1786]
Zaturdag den 13. ’s morgens de Wind Noorden en N.N.W. met goed weêr, dog donkere laage lucht, had weder twee Scheepen flaauw in ’t gezicht, ’s middags afgezet N.O. ten N. ½ O. 16 Myl, gegiste breedte was 63 gr: 41 min: lengte 16 gr: 2 min: ’s avonds de Wind rondom ’t Noorden, met donkere mist, vlammen en Bramzeyls koelte.
[14 Mai 1786]
Sondag den 14. ’s morgens de Wind Noorden, met reefde Marszeyls koelte en graauwe
lucht, konde O.N.O. zeilen, en hadden weer 3 Scheepen als vooren in ’t gezicht, ’s
middags bevonden breedte van 65 gr. 6 min: zetten af N.O. 3/4 O. 20 Myl, gegiste
breedte was 64 gr: 27 min: lengte 18 gr: 24 min: zetten myn bestek regt ten Noorden
voort, ’savonds de Wind W.Z.W. stuurde N.N.O. met mooi weêr, zetten Bramzeyls
en Lyzeyls by.
[15 Mai 1786]
Maandag den 15. ’s morgens de Wind rondom N.W. met variabel weêr en graauwe
lucht, stuurde by de Wind, ’s mid-
14
dags bevonden breedte van 66 gr: 9 min: zetten af N. ½ O. 17. Myl, gegiste breedte was 66 gr: 15 min: lengte 18 gr: 50 min: was zeer stil, zetten onze groote Steng en Wand aan, ’savonds een mooi koeltje uit ’t Z.O. zetten Bramzeyl en Lyzeyl by, stuurde N.N.O. aan.
[16 Mai 1786]
Dingsdag den 16. ’s morgens de Wind O.Z.O. met Marszeyls koelte, konde een Schip, zonder het echter te kunnen onderscheiden, zien; ’s middags afgezet Noorden 31½ Myl, gegiste breedte was 68 gr: 15 min: lengte 18 gr: 50 min: bevonden breedte was 68 gr: 19 min: stuurde N.O. ten N. aan, ’s avonds kleine Marszeyls koelte en hol Water, de Wind O. ten Z. stuurde vol en by de Wind op.
[17 Mai 1786]
Woensdag den 17. ’s morgens de Wind O. ten N. nog met styve koelte en donkere zwaare lucht; wy konden N. ten O. zeilen, voor de middag zagen wy enkelde knolletjes
+
Ys, er kwam een Schip tegen ons aan, doch ons onbekend, ’s namiddags wierd het drokker metYs, halsde Oost over, zetten af - N.W. 25 Myl, gegiste breedte was 69 gr: 55 min: lengte 18 gr: 20 min: ’s avonds hadden wy weêr en wind als vooren.
[18 Mai 1786]
Donderdag den 18. halsden wy Noord over, de Wind N.O. ten O. nog met styve koelte, en donker van Sneeuwjagt; men konde N. ten W. zeilen, ’s middags halsde Oost over, en passeerde een zwaar stuk Ys, zetten af Z.O. ⅛ Z. 4½ Myl, gegiste breedte was 69 gr: 41 min: lengte 18 gr: 51 min: toen passeerde ons 4 Scheepen, maar onbekend, de Wind ’s avonds rondom N.O. met handzaam weêr en graauwe lucht.
[19 Mai 1786]
Vrydag den 19. ’s morgens een labber koeltje uit het N.O. met variabel weêr, ’s middags afgezet Z.O. ten O. 12½ Myl, gegiste breedte was 69 gr: 14 min: lengte 20 gr: 48 min: ’s avonds stilletjes, kregen Z.O. Wind met mooi weêr.
[20 Mai 1786]
+ Knolletjes, zyn stukken Ys, die men het eerst in Zee ontdekt.
Zaturdag den 20. de Wind by ’t Z.Z.O. met goed weêr, stuurde N.O. aan, zetten
Bramzeyls en Lyzeyls by, ’s middags
15
afgezet N.N.O. 1/6 O. 14 ¼ Myl, gegiste breedte was 70 gr: 4 min: lengte 21 gr: 53 min: ’savonds de Wind nog Z.Z.O. met Reefde Marszeyls koelte en donkere zwaare lucht, konden weder flaauw 5 Scheepen zien, stuurde N.O. ten O. aan.
[21 Mai 1786]
Zondag den 21. ’s morgens de Wind nog Z.Z.O. en donker van regen, doch wat handzamer van Wind, ’s middags afgezet N.N.O. ½ O. 35½ Myl, gegiste breedte was 72 gr. 9 min: lengte 25 gr. 8 min: ’s avonds de Wind Z.Z.O. met mooi weêr en klaarde wat op, hadden weder 4 Scheepen in ’t gezicht, verdeelde ons Volk, dat is, het Volk wierd elk na zyne bekwaamheid tot zyn post benoemt.
[22 Mai 1786]
Maandag den 22. ’s morgens de Wind O.Z.O. met Bramzeyls koelte en mistige buyen, passeerde eenige schotsjes Ys, en konde met de blinkjes van de lucht 3 Scheepen zien, ’s namiddags afgezet N. ten O. ¼ O. 25 Myl, gegiste breedte was 73 gr: 44 min:
lengte 26 gr: 50. min: gingen aan ’t lynen schieten, dat is om zich met de Sloepen tot de Walvischvangst gereed te maaken; het was toen zeer donker door de mist, namen een Rif in onze Marszeyls, en gayde ons Zeyl op, passeerde nog gestadig Ys, draaide en hielde het op de ruimte wat gaande.
[23 Mai 1786]
Dingsdag den 23. ’s morgens de Wind nog Z.O. met handzaam weer, doch nog donker van Mist, hielde het verder op de ruimte gaande, ’s middags afgezet N. ½ O. 11½ Myl gegiste breedte, was 74 gr: 30 min: lengte 27 gr: 8 min:, zetten weder Yswaards in na dat de ruimte ons leidde, ’s avonds nog zeer donker van Mist, de Wind O. ten Z. met styve koelte, ’t Ys lag mooy ruim, dat is, wy konde doorzeilen.
[24 Mai 1786]
Woensdag den 24. ’s morgens de Wind O. t. Z. met Storm, namen al de Reven van
onze Marszeyls in, en maake ons Kruiszeyl vast, hadde het nog mooy ruim van Ys,
het wierd toen ook meerder helder, zagen een Schip benoorden ons, ’t welke was
Adriaan Hogerwerf, ’t Schip Ridder Oord, ook kregen wy het Land van Spitsbergen
in ’t gezigt, het wierd ons nu vry volhandiger met Ys, en hielde het in de ruimte zo
veel mooglyk was gaande, wy peylden het hooge Land van
16
van den Horizonts Baay Oost van ons 9 a 10 Myl, des avonds zagen wy nog 2 Scheepen uit de Zuid komen en mede toen voor ’t eerst een Confrater van onze Vrienden, dewelke wy gingen bezoeken, namentlyk de Walvisch, de Wind Z.O. nog met aanhoudende harde koelte.
[25 Mai 1786]
Donderdag den 25. ’s morgens wierd het handzaam weer, maakten ons zeylree en gingen weder Noordwaards; na dat de ruimte ons leidde, de Wind Z.O. met
Sneeuwjagt, ’s middags vernamen niets, was redelyk helder, zomtyds stil, wy zagen weder agt Scheepen ons onbekend; des avonds een Oostelyk Windje, doch meest stil met Sneeuwbuijen.
[26 Mai 1786]
Vrydag den 26. ’s morgens de Wind Z.O. ten O. met mooy weer doch aanhoudende donkere Lucht, wy konden weder flaauw 9 a 10 Scheepen zien, en kwamen toen gelukkig in volle Zee, en vernamen benoorden ons geen Ys meer, zetten N.O. aan,
’s middags vernamen niets, en ’s avonds bevonden wy ons dwars van de Zuidboek van ’t Voorland 3 a 4 mylen van de Wal van Spitsbergen, de Wind by ’t Zuiden, stevenende N. ten Westen aan.
[27 Mai 1786]
Saturdag den 27. ’s morgens een Noordelyke Wind en donker door de Mist, wy zeilden West over met mooy weer, ’s middags passeerde een Strook Ys, vernamen niets, zagen met opheldering der Lucht 11 a 12 Scheepen, ’s avonds eene koelte uit het N.O., doch zeer stil en donker door de Sneeuwjagt.
[28 Mai 1786]
Zondag den 28. ’s morgens de wind aan ’t Zuiden, en nog even donker door de Sneeuwjagt, gingen N.W. aan, kwamen tegen ’t Ys, en zagen verscheide Scheepen, dewelke meest Engelsche waren, vernamen ook eenige Walvisschen, zetten onze Sloepen uit en maakten ons vaerdig, dewyl wy ook zommige Scheepen zagen die reeds Visch gevangen hadden, ’t welk ons goeden moed gaf en ons op eene
allergunstigste Vangst deed hoopen, wy namen een Sloep agter aan, en hielden het
nog wat gaande, ’s namiddags kwam myn Broeder Commandeur Pieter Mooy,
17
by my aan boord, wy noemden elkander tot dus ver gelukkig welkom, zagen van tyd tot tyd al meerder Walvisschen, wy spraken met elkander over den Vangst, doch myn Broeder en ik bleeven daar omtrent ieder op zich zelven, maar beloofden elkander wederzyds zo veel ’t mogelyk was te adsisteeren, het klaarde een weinig op, des avonds de Wind Zuiden en donker door de Mist.
[29 Mai 1786]
Maandag den 29. ’s morgens Weer en Wind als vooren; hielden het nog gaande, zo als ook met ons verscheide andere Scheepen deeden; ’s middags klaarde het weder wat op, doch vernamen toen niets dan Eenhoorns; wy merken hier by aan voor onze Leezers, dat deze Eenhoornvisschen ook even als de Walvisschen een Blaasgat hebben; zy gelyken zeer wel naar den Zeehond, doch wat de onderste Vinnen betreft, hebben zy meerder overeenkomst met de Walvisch, ook komt hun Staart met die derzelve ten naasten by zeer wel over een; hun lengte is van 16 tot 20 voet, de huid is zwart of grauwagtig, de buik wit; aangaande de hoorn, dezelve heeft alleen het Mannetje, vlak voor in ’t midden van ’t voorhoofd, is gedraaid van 6 tot 7 voeten lengte, de Wyfjes noemt men Eenhoornins; deeze Eenhoornvisschen zyn zo vlug in Zee, dat ze zeer moeielyk te vangen zyn, alhoewel zy mede zeer goed Spek hebben;
doch zy, die op de Walvischvangst uitgaan, zien dezelve zeer gaern, dewyl zy als
een zeker voorteken van den Walvisch werden aangemerkt; zo dat men by na binnen
den tyd van vier en twintig uuren durft staat maaken, dat waar men de Eenhoorns
gezien heeft, men daar ook de Walvisch kan verwachten, alhoewel zy van elkander
geen Vyanden zyn. Deze aanmerking vinden wy goed hier in te voegen, dewyl men
te Lande wel van Eenhoorns gehoord heeft, doch daar door gemeenlyk verstaat een
zeker Landdier in de gedaante van een Paerd met een Hoorn voor ’t hoofd, doch de
nauwkeurigste Reysbeschryvers getuigen dit Dier nooit ontdekt te hebben, en houden
derhalven dit voor een Verdichtzel der Oudheid. De Wind West met mooy helder
Weer,
18
en werkte wat inwaards benevens myn Broeder en eenige andere Scheepen.
[30 Mai 1786]
Dingsdag den 30. ’s morgens de Wind West, met variabel weêr, en zeer stil, avançeerde niet veel, telden circa 40 a 50 Scheepen, die vast waaren, maakte ook aan eene Schots vast, en gingen met twee Sloepen afleggen, dat is, om op de Walvisch te passen, om wanneer hy boven komt, dezelve te schieten; ’s namiddags zagen telkens Walvisch; het was stil en donker van Sneeuw, des avonds kregen wy een schot, dog niet vast, dat is, dat de distantie te ver af was, om hem te kunnen schieten, en dus buiten ons bereik, de Wind N.N.W. en donker van Sneeuw, zagen al vry wat Walvisch.
In het Los-Ys.
[31 Mai 1786]
Woensdag den 31. ’s morgens met ophelderend weêr, de Wind N. N. W. met handzaam weêr, onze Schots trok ons in een zwaar pak, of in elkander geslooten, Ys; alwaar verscheide Scheepen in bezet lagen; wy maakte aan eene ligtere Schots vast, en lieten ’t wat afdryven; wy zagen ook een Veldtje
+ten Noorden van ons af, alwaar veel Visch was, maar konde daar niet bykomen, ’s middags maakten Zeyl en gingen iets Oostelyker over, maakte weder aan een groote Schots vast, zagen nog geduurig Walvisch, ’savonds de Wind N.N.W. met variabel weêr, konden 60 à 70 Scheepen zien.
[1 Juny 1786]
Donderdag den 1. Juny, ’s morgens de Wind N.W. doch zeer stil, zagen veel Walvisch, hielden de Brandwagt met 3 Sloepen, kreegen twee schooten, doch weder niet vast,
’t geen ons een weinig moedeloos maakte, doch de menigte van
19
Visch, en de hoope op Gods Zegen, stelde ons niet te leur; want korts daar op schoot een van dezelve Sloepen vast, en wy kreegen onze eerste Visch, wy bragten dezelve gelukkig aan boord, en gingen aan het flensen;
+en met een Sloep op de Brandwacht,
’s middags was de Visch over lagen dicht, op ’t lager van een groot Vlart
+; wy maakten zeyl, doch ’t was zeer stil, zagen benoorden groote ruimte; ’s avonds de Wind W. en Z.W. zeilde by een groot Veld langs, vernaame aan ’t Veld niets, en blaauw water; gingen Oost over en maakten ’s nagts aan een groot Vlard vast, en zagen op de ruimte 3 à 4 Walvisschen; de Visch die wy gevangen hadden, gissen circa 20 Vaten en had 9 voet Baarden.
[2 Juny 1786]
Vrydag den 2. ’s morgens de Wind Zuidelyk, doch weder zeer stil en donker met Sneeuwbuitjes, hier veranderde het zeer sterk, ’s namiddags zagen wy vry wat Walvisch, doch ver van ons; ’t helderde een weinig op; wy maakten Zeyl, en gingen na ’t Veld, gisteren gemeld, alwaar een Schip aan vast lag, ’t welk zyn Geus liet waayen, ’s avonds de Wind Z.W. en Z.Z.W. met favorabel weêr, wij laveerden by
’t Veld op.
[3 Juny 1786]
Zaturdag den 3.’s morgens weêr en wind als vooren; wy zagen veel Walvisch aan ’t Veld, maakte ons aan ’t zelve vast, deeden een looze val, en schooten vast tot vyfmaal agteréén, waar door wy drie Walvisschen gelukkig vingen, en twee ons ontsnapte, de een zonder schade, by de ander was een Harpoen, en van de voorganger de voorlooper gebroken; wy zagen toen minder Visch, en gingen met twee Sloepen op de Brandwacht, ’s middags schoot onze Sloep weder vast, doch verlooren dezelve met vyf lynen en een Harpoen, ’s avonds donker van de mist, de Wind Z.Z.W. wy moesten toen de vlucht neemen voor de Vlarden, die naar
+ Flensen, is de Visch of het Spek tot zulke stukken te snyden, om het gereedelyk met taakels in ’t Schip te kunnen hyzen.
+ Vlarde. is een groote streek Ys van circa 20 à 30 Mylen.
20
’t Veld toe kwamen aanzetten. De tweede Visch gissen wy op circa 14 Vaten, hadt 6½ voeten baard, de derde circa 12 Vaten, 5 voeten baard, en de vierde 11 Vaten, hadt 3 voeten baard.
[4 Juny 1786]
Zondag den 4. ’s morgens moesten wy weder vluchten voor de Vlardens, die daar in menigte lagen, zagen benoorden ons mooye ruimte, terwyl wy aan een Vlarde vast maakte. De Wind Westelijk, doch zeer stil met Mist en Sneeuw-vlammetjes, konden toen 13 à 14 Scheepen zien, gingen aan het Flensen, ’s middags zagen somtyds een enkelen Walvisch, ’s namiddags hadden wy met Flensen gedaan, maakten toen Zeyl,
’s avonds maakten wy aan een klein Veldje weder vast, daar vry wat water by was, de Wind N.N.W. met variabel weêr.
[5 Juny 1786]
Maandag den 5. ’s morgens zagen wy wel een enkelen Walvisch, doch moesten weder de wyk neemen; het maalde
+hier schrikkelyk, de Wind by ’t W.N.W. met zeer mooy weêr, hadden circa 30 Scheepen in ’t gezicht, doch zeer ver van ons af,
’s namiddags vernamen wy een Walvisch, ’s avonds de Wind Zuydelyk, laveerde by ons Veld, Zaturdag gemeld, wat op; wy bleeven aan de Noordzyde nog al verder ruimte houden, konden evenwel hier niet van daan komen; wy zagen myn Broeder, Commandeur PIETER MOOY, aan de Zuydkant van ’t zelve Veld leggen.
Aan de Velden.
[6 Juny 1786]
Dingsdag den 6. ’s morgens zagen wy verscheide Walvisschen op de ruimte, als ook
aan ’t Veld. Onze Sloep schoot vast en wy vongen ons vyfde Vischje op een zeer
voordeelige wyze, wy maakte aan ’t Veld vast, en gingen met drie Sloepen op de
Brandwagt, de Wind Z.Z.W. met Mist-vlammen; wy
21
schooten onze Sloep weder vast, en kreegen ons zesde Vischje zeer gelukkig; van deeze gelukkige kans maakte wy weder gebruik, ’t geen ten gevolge hadt, dat wy ons zevende Vischje met de andere zeer gelukkig ’s namiddags aan boord kregen;
wy gingen op hoop van meerder vangst weder op de Brandwagt, des avonds de Wind O.N.O. en donker van de Mist en Sneeuw, wy kreegen een lager aan ’t Veld, dat is, dat wy de Wind vlak op ons hadden en geen gelegenheid hadden om te kunnen vluchten; gingen ’s nachts aan ’t flensen, de drie gevangen Visschen, gissen twee van 10 à 11, en een van 11 à 12 Vaten; een van 3 voet, een van 4½ voet, en een 5¼ voet baard.
+[7 Juny 1786]
Woensdag den 7. ’s morgens de Wind N.O. met styve koelte en buyïge lucht, hadden een regelregte Lager, doch bleef nog ruim boven ons, ’s namiddags kreegen wy ons werk met flenssen gedaan; ’t klaarde een weinig op, lagen eenigzints beslagen door los schoft (klein Ys), en wierden nog wel een enkelde Walvisch gewaar op de ruimte;
des avonds de Wind N.N.O. met Zonnenschyn en styve koelte.
[8 Juny 1786]
Donderdag den 8. ’s morgens de Wind Noorden met variabel weêr, wy konnen 50 à 60 Scheepen zien, meest aan de Zuidkant van dit stuk leggende, vernaamen ook dat ons Veld sterk draaide met de Zon; wy maakten ons gereed, en begonnen aan ’t afmaaken, dat is met klein hakken, om het zelve in de Vaten te
+ Hoe groot de Walvisch ook zy, en met het grootste recht by de Reisbeschryvers de naam van Koning der Zeedieren word toegekent, zo ziet de Leezer dat wy op deze Reize geen groote hebben aangetroffen; dit blykt nog klaarder, daar deze zeven Visschen niet meerder dan circa 95 Vaten besloegen, en ik op een myner voorige Reize een Visch gevangen heb, die 80 Vaten vulden; dezelve verschillen ook in couleur of plekken, voornamentlyk aan het Bekkeneel, Vinnen en Staart, door de beschadiging der Zwaardvisschen, als ook door de Harpoenen, wanneer zy dezelve ontvluchten, houdende daar altoos een witte vlak; de Baarden worden aan wederzyde geteld tot byna driehonderd uit het midden het langst uitschietende en weder spits toelopende naar de vooreinden van ’t Neusbeen en naar de Keel toe.
22
doen; ’s namiddags vernaamen niets, lagen van enkelde groote Schotsen eenigzints bezet, doch het Ys liep ons tot dus ver altemaal mis, de Vlarden die hier lagen waren ontelbaar, ’s avonds de Wind aan ’t N.N.W. met zeer mooi weêr en grauwe lucht;
wy kunnen niet nalaten by dit ons overschryven iets te herinneren, ’t geen niet dan van agteren kon beschouwd worden; wie zyn de ondoorgrondlyke bestieringen en wegen van den Alwyzen Godt bekent? Het behaagt Hem immers zich aan ons te ontdekken naar zyn welgevallen, en ter zyner tyd; want had het zyne wyze
Voorzienigheid behaagt, ons in den zin te geeven den verdere hoopende Vangst te staaken, wy hadden als toen (namentlyk heeden) de volmaaktste gelegenheid gehad om uit het Ys los te komen en ons Retour te aanvaarden; wy hadden ons als dan bevryd gezien van alle die bitterheden, dewelke ons naderhand te beschryven staan, en ons overgekomen zyn; dan laaten wy berusten in den wyzen wil van onzen Hemelschen Vader.
[9 Juny 1786]
Vrydag den 9. ’s morgens de Wind N ten W. met variabel weêr, kreegen wy een Engelsch Schip by ons aan ’t Veld, doch te ver van hem af, om hem te kunnen beroepen of te spreeken; wy lieten ons Volk zestien Glasen slaapen; ’s namiddags gingen weder aan het werk, vernamen als toen niets, ons Veld draaiden niet meer,
’s avonds de Wind Westelyk en stil; wy hadden gedaan met afmaaken, en bevonden het geen wy gesneden hadden 95 Vaten, 17 Pypjes Spek en 21 Vaten Kreng; zagen een Walvisch.
[10 Juny 1786]
Saturdag den 10. ’s morgens de Wind Westelyk en Zuidelyk, doch zeer stil, werpte wat by ’t Veld op voor de Vlarden, die naar ons toekwamen; wy hadden het hier zeer gevaarlyk, ligten ons Roer en zetten eenige Victualy op het Dek, want alhoewel wy, zo als reeds vermeld is, van alles in de ruimte voorzien waaren, zo dat ons
Scheepsvolk altoos getuigde hier in de Directeurs nooit genoeg dankbaar te kunnen
zyn, zo wisten niet welk gevaar ons nakende was; wy hadden circa 30 Scheepen in’t
gezicht,
23
raakten zwaarder bezet, doch bezuiden ons was meest los Ys, des avonds styve koelte uit het Zuiden.
In de bezetting.
[11 Juny 1786]
Sondag den 11. ’s morgens, ’s middags en ’s avonds styve koelte, uit het Z.Z.O.
passeerde niets, zaten dicht bezet, doch met weinig parsing.
[12 Juny 1786]
Maandag den 12. ’s morgens de Wind Z. ten W. met goed weêr, doch donkere laage lucht, bespeurde een weinig dyning; ’s middags hoorde en zagen wy nu en dan een enkelde Walvisch, des avonds de Wind Z.Z.W. mooi weer, zagen geduurig Walvisch, en lagen nog digt bezet.
[13 Juny 1786]
Dingsdag den 13. ’s morgens kreegen al vry wat persing, doch bedaarde nog schielyk, wind en weêr als vooren, wy konden 12 à 14 Scheepen zien, en van Steng bykans geen water zien; ’s middags bevonde breedte van 78 gr: 32 min: zagen nog eenige Walvisschen, de Wind Z.Z.W. met mooi weêr, sloegen onze oudste Zeylen aan.
[14 Juny 1786]
Woensdag den 14. ’s morgens, ’s middags en ’s avonds de Wind Zuiden en Z.Z.W.
met goed weêr, doch donkere lucht, zagen nog gestadig Walvisch in de Vakjes Water;
tusschen ’t los Ys en by ons, aan ’t Veld was geen ruimte daar een Visch in konde opkomen.
[15 Juny 1786]
Donderdag den 15. ’s morgens wind en weêr als vooren, ’s middags zagen nog een à twee Walvisschen, ’s avonds de Wind Zuidelyk en donker van Mist.
[16 Juny 1786]
Vrijdag den 16. ’s morgens de Wind Z.W. met sneeuwbuyen, ’s namiddags zagen twee Walvisschen, konden in ’t N.O. een mooi water zien, maar het bleef by ons nog vast en digt, het Veld draeide wat tegen de Zon; ’s avonds weêr en wind als vooren, zagen een Geus van een Fluyt wayen, die eenigzints bezuiden ons van ’t Veldt was;
men laat een Geus wayen, ten teken dat zodanig Schip aan een Visch vast is, op dat
een naast aanleggend Schip ’er niet in zal schieten.
24
[17 Juny 1786]
Zaturdag den 17. ’s morgens de Wind Z.W. met sneeuwbuijen, ’s namiddags zagen verscheiden Walvisschen, maakte onze groote fnis
+klaar, en brandwagten op de schots, ’s middags was ’er nog geduurig Walvisch, doch het wilde niet gelukken, want de Visschen waaren terstond zo schuw op ’t gezicht van de menschen, dat zy, na een of tweemaal aassem haalens, onmiddelyk weder onderschooten, des avonds de Wind West en redelyk helder, wy konden toen 7 Scheepen zien, van welke vier aan ons Veld lagen.
[18 Juny 1786]
Zondag den 18. ’s morgens de Wind Noorden, met variabel weer, ’s middags zagen nog telkens Walvisschen, en het Ys wierd een weinig losser aan ’t Veld. Wy konden 17 Scheepen zien, waar van verscheide zeilende, in ’t Zuiden van ons af, des avonds de Wind Z.W. met sneeuwjagt, het Ys lag weder wel zo naauw.
[19 Juny 1786]
Maandag den 19. ’s morgens Oostelyke Wind en stil, met weinig gezicht, ’s morgens zagen al weder geduurig Walvisch, doch konde met de fnis, of groote Harpoen daar niet aankomen, dewyl wy zo veel ruimte niet hadden om een Sloep te kunnen gebruiken, ’s avonds de Wind Z.W. met mooye koelte en donker van mist.
[20 Juny 1786]
Dingsdag den 20. ’s morgens ruimde het Ys iets van het Veld af, met ophelderend weêr; de Wind Z.W. en Z.Z.W. werpte by ’t Veld langs Oostwaards, konden 14 Scheepen zien; het Ys begon weder naar ’t Veld toe te komen, maakte weder in een bogt of inham van het Veld vast; ’ s namiddags vernamen niets. Myn Broeder Pieter Mooy, zagen wy nog aan de Zuidkant van het Veld leggen, regt tegen ons over; ’s avonds de Wind Oost, en donker van sneeuwjagt, lagen weder digt bezer.
[21 Juny 1786]
Woensdag den 21. ’s morgens de Wind O.N.O. met styve koelte en donker van sneeuwjagt; ’s middags zagen weder
+ Fnis, is een groote Harpoen, gebruikt werdende om in de bezetting zomtyds een Visch mede te vangen
25
vry wat Walvisch, hadden een Vakje by ons Schip, daar wy brandwagt in hielden, doch gelukten ons al weder niet, des avonds weêr en wind als vooren.
[22 Juny 1786]
Donderdag den 22. ’s morgens de Wind N.O. ten N. met aanhoudende styve koelte en opklaarend weêr, konde veertien Scheepen zien, naar oogenschyn meest alle bezet;
’s namiddags vernamen niets, kreegen bevonden breedte van 78 gr. 30 min. ’s avonds de Wind N.N.W. met variabel weêr, wy bleeven nog digt bezet zitten, en konde nergens geen de minste verandering bespeuren.
[23 Juny 1786]
Vrydag den 23. ’s morgens de wind N.W. met mooy Zonneschyn, ’s namiddags hoorden en zagen wy 3 à 4 Walvisschen, ’s avonds de lucht W.Z.W. en zeer stil.
[24 Juny 1786]
Zaturdag den 24. ’s morgens de wind Z W. en donker van mist, het Ys ruimde toen wat op, wy hingen ons Roer en boorden by ’t Veld langs, het helderde ook een weinig op, doch toen zagen wy dat het niet veel met de ruimte te beduiden hadt, en sloot ook weder digt; avanceerde byna niets, vernamen ook niets, als dat wy nog 14 Scheepen konnen zien, doch alle verre van ons af, des avonds de wind N.N.W. en donker van mist.
[25 Juny 1786]
Sondag den 25. ’s morgens stil met Zonneschyn, zagen weder de voorige Scheepen,
’s namiddags vernamen niets, ’s avonds de wind N.N.W. met Sneeuwjagt.
[26 Juny 1786]
Maandag den 26. ’s morgens de Wind Noordelyk en donker van Sneeuw en Mist, ’s
middags ophelderend weêr, vernamen niets en bleeven digt bezet, zagen geen de
minste verandering, ’t geen ons zwaarmoedige gedachten maakte, ’s avonds de Wind
N.W. met mooy weêr.
[27 Juny 1786]
Dingsdag den 27. ’s morgens stil, met variabel weêr, middags bevonden breedte van 78 gr: 0 min: vernamen nog niets de Wind Z.W. en donker mist.
[28 Juny 1786]
Woensdag den 28. ’s morgens, ’s middags en ’s avonds niets gepasseert de Wind
N.O. en nog als vooren even donker van mist.
26
[29 Juny 1786]
Donderdag den 29. ’s morgens de Wind N.O. en donker van mistvlammen, middags klaarde het een weinig op, en ’t Ys ruimde eenigzints van ’t Veld af, zagen ook een mooy Watertje, maakte Zylboorden en Zylde by ’t Veld langs om de Zuid West, ’s avonds maakte aan de Z.W. punt vast de Wind N.N.O. met Sneeuwbuitjes.
[30 Juny 1786]
Vrydag den laatsten, ’s morgens de Wind Noordlyk met mooy klaar weêr, konde nog 13 Scheepen zien, ’s namiddags vernamen niets en konde geen de minste uitvlucht ontdekken, dewyl het hier vol velde en vlarde Ys was, hadde in ’t W.Z.W. nog een mooy Watertje, des avonds de Wind Oostelyk en donker van de mist. Dus liep deeze maand ten einde, in welke wy nu van de 10. derzelve en dus 21 dagen bezet geweest waaren, zonder nog eenige hoop van uitkomst te zien; het zal den Lezer die de monsterrol ingezien heeft, niet moeijelyk vallen myne beduchtheid op te maaken, ik als Commandeur hief wel myne oogen op tot de Bergen, van waar myn hulp kon nederdaalen, dan wanneer ik myn 3 eigene Zoonen Zwager en Neef beschouwde, moest ik dikwyls myne natuur geweld aandoen om my in te houden; lieve God zuchte ik menigmaal by my zelve, waar zal dit heen; ik was in een dwarrelwind van denkbeelden, dan waaren myn gedachte t’huiswaards, dan weder elders, doch wat konde ik anders doen dan afwagten hoe het de Voorzienigheid met ons zoude schikken in de volgende maand.
[1 July 1786]
Saturdag den 1. July, ’s morgens de Wind O. ten N. en donker van mist , ’s namiddags vernamen niets, ’t leide hier nog vol vlarden en ’t Ys maalde sterk, onze hoop van uitkomst verflaauwde niet weinig, ’s avonds de Wind N.O. met Sneeuwjagt, en heevige koude, wy ligten ons roer voor een Vlart dat op ons aankwam, en lagen weder zwaar bezet.
[2 July 1786]
Zondag den 2. ’s morgens ’s namiddags en ’s avonds de wind N.O. met Sneeuwjagt
en styve koelte, deeze dag was ook voor ons geheel geen blyde dag, terwyl wy met
droevige oogen myn Broeder Pieter Mooy, met nog een Schip gissen een
27
Deen, (zo als ook naderhand gebleeken is) zagen afzeilen, en in onze jammerlyken nood nu geen bystand van hem konden verwagten, en hielden toen niets anders in ’t gezicht dan een Engelsch Schip ons onbekend.
[3 July 1786]
Maandag den 3. ’s morgens, ’s middags en ’s avonds styve koelte met Sneeuwbuijen, voorts niets gepasseert.
[4 July 1786]
Dingsdag den 4. ’s morgens de Wind N.O. ten N. nog met styve koelte en
Sneeuwbuitjes, ’s namiddags zomtyds eenige opheldering, en hadde een mooy slootje water by ons aan ’t Veld; zagen nog een Engelschman aan ’t zelve leggen, in ’t N.O.
van ons; kreegen bevonden breedte van 77 gr: 0 min: zagen ook 4 à 5 Walvisschen;
gingen met een Sloep afleggen; ’s avonds variabel weêr, de wind N.N.W. zagen de voornoemde Engelschman zeilen; werpte by ’t Veld op, maar liep altemaal weder digt.
[5 July 1786]
Woensdag den 5. ’s morgens de wind Noordelyk en donker van mist; ’s namiddags opklaarend weêr, kreegen bevonden breedte van 76 gr: 50 min: lagen zeer zwaar bezet van velden en vlarden, in menigte; wy konden den Engelschman nog zien in
’t N.O. ten N. van ons leggende, ’s avonds de Wind N.W. ten N. met Zonneschyn.
[6 July 1786]
Donderdag den 6. ’s morgens zeer mooy weêr, met Zonneschyn, ’s namiddags ruimde het Ys wat op; vernamen niets, gingen aan ’t werpen by ’t Veld langs, Zuidwaarts om; hingen ons Roer; hadden een klein windje uit het Westen; zetten onze Zeilen by, ’s avanceerde mooy tusschen de Velden en Vlarden in menigte, wy zagen de Engelschman ook Zeilen, ’s avonds donker van mist, de Wind N.W. wy maakten aan ’t zelfde Veld weder vast.
[7 July 1786]
Vrydag den 7. ’s morgens de Wind N.N.O. en donker van mist, het klaarde wat op,
wy zagen een mooijen sloot water by ’t Veld langs; maakten zyl en laveerden by ’t
Veld op, zagen de Engelschman ook verder op Zeilen; de Wind by ’t N.O. ’s
namiddags maakte weder aan ’t Veld vast, konden niet verder komen door de Vlarde
dewelken tegen ’t Veld
28
aanliepen, het wierd ook donker door de mist, ’s avonds klaarde het iets op, zagen dat het Vlard afgeweken was; maakten zyl, de Wind Noordelyk en gingen Oostwaards by ’t Veld langs.
[8 July 1786]
Zaturdag den 8. ’s morgens de Wind Noorden en donker van mist, wy konden maar geen doortocht vinden, maakten ons weder aan ’t Veld vast en schooten een Beer
+’s namiddags vernamen niets, ’s avonds de Wind nog al Noordelyk, doch zeer stil en donker van mist; maakten zyl voor een Vlard dat op ons aankwam.
[9 July 1786]
Zondag den 9. ’s morgens klaarde het een weinig op, de Wind Noordelyk en zeer stil, zagen weinig of geen Passagie, boegzeerde, werpte en zeilde tusschen de Vlarde door, zagen de meergemelde Engelschman ook weder in ’t Z.O. van ons zeilende;
’s middags wierd het een weinig ruimer, ’s avonds kwamen wy weder tegen een Veld aan, daar nog een Schip over heen lag aan de Oostzyde, ’t was zeer stil en konde van de Vlarden niet door komen, hadde een mooy watertje, hielden het zo wat gaande.
[10 July 1786]
Maandag den 10. ’s morgens zeer stil, met variabel weêr, konde de twee voornoemde Scheepen nog van verre zien, ’s middags bevonden breedte van 76 gr: 31 min: ’s avonds weêr en wind als vooren.
[11 July 1786]
Dingsdag den 11. ’s morgens de Wind Z.O. maakten aan een zeer groot veld vast, het wierd zeer donker van den mist, ’s namiddags vernamen niets, ’s avonds de Wind O.Z.O. en donker van de mist.
[12 July 1786]
+ De Groenlandsche Beeren zyn geheel wit, ter groote van een kleine Os. Men schiet dezelve uit hoofde van ’t gevaar als ook om ’t voordeel van den Huid; wy hebben nogtans op een andere Reize de Engelsche, Beeren vleesch zien eeten, zonder eenig gevolg, dan dat zy over hun geheele lichaam vervelden
Woensdag den 12. ’s morgens de Wind Oost, maakten zyl en ’t weêr klaarde wat op,
zagen in ’t Oosten mooije ruimte,
29
laveerden tusschen de Velden en Vlarden door, ’s namiddags zagen een Walvisch en kwamen in mooije ruimte; ’t wierd weder duister door de mist; ’s avonds laveerden nog in ’t Z.O. op, de wind O. ten N. en donker, wy schooten een Zeehond daar ons volk Soup van kookte en schaften; ’t behoefd den Leezer niet vreemd voor te koomen om van een Zeehond Soup te eeten, wanneer dezelven gevild en ’t Spek ’er afgesneden is en het vleesch met Gort gekookt zynde, geeft een aangenaame Soep, niet alleen ter verversching, maar ook teffens een zeer heilzaam behoed middel tegen de Scheurbuik.
[13 July 1786]
Donderdag den 13. ’s morgens de Wind Oostelyk en stil met mist, ’s middags klaarde het eenigzints op; zagen drie Scheepen in ’t N.O. van ons zeilende, ’t lag hier ook rondom vol met Vlarden, ’s avonds een klein windje uit N.O. laveerende nog Oostwaards.
[14 July 1786]
Vrydag den 14. ’s morgens de wind N. ten W. en wierd donker van de mist; laveerde wat Noordwaards, liepen Oost over altemaal vast; wy zagen een menigte van Vlarden,
’s namiddags vernamen niets; ’s avonds maakte aan een Vlard vast; de wind Noorden en donker van mist, haalden wat water
+, wy zagen met een glimpje de drie
voorgemelde Scheepen.
[15 July 1786]
Saturdag den 15. ’s morgens met opklaarend weêr, de Wind N.N.W. maakten zyl, zo als ook de voorgemelde 3 Scheepen, daar wy digt by lagen; doch liepen weder vast, konden tusschen de Vlarden geen de minste doortocht vinden, wy zagen een Schip, zynde een Altonaarder Commandeur Hans Christiaan Jaspers, dewelke 3 Visschen hadt, en de anderen 2 Engelsche Scheepen; ’s namiddags weder donker van de mist, hielde het zo wat gaande; ’s avonds maakte by malkander aan een Vlard vast, de wind Noordelyk en donker
+ Waterhaalen geschied door een ronde kuil in ’t Ys te hakken, waar in by dooi weêr Sneeuw en regen in gevangen wordt, ’t welk vervolgens in de Vaten gevult wordt.