• No results found

Schone schijn of niet?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schone schijn of niet?"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Schone schijn of niet?

Een fake good/fake bad onderzoek naar de invloed

van een mannelijke of vrouwelijke onderzoeker op de sociale wenselijkheid bij

een vragenlijst over emancipatie

Masterscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen Groningen, 31-03-2016

Begeleider Yfke Ongena 2e beoordelaar John Hoeks

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Schone schijn of niet?’, het resultaat van een onderzoek naar de invloed van een mannelijke of vrouwelijke onderzoeker op de sociale wenselijkheid van antwoorden bij een vragenlijst over emancipatie. Deze scriptie heb ik geschreven als afstudeeropdracht voor de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen, met als master Communicatiekunde, aan de

Rijksuniversiteit Groningen.

Gedurende zes maanden heeft het opstellen en uitvoeren van dit onderzoek, alsmede het schrijven van mijn scriptie, een centrale plek in mijn dagelijks leven ingenomen. De aanloop ernaartoe heeft een tijdje geduurd, maar uiteindelijk ben ik in november daadwerkelijk begonnen met het uitvoeren van mijn onderzoek. De maanden december en januari hebben vooral in het teken gestaan van analyseren en schrijven. De totstandkoming van deze scriptie is mede mogelijk gemaakt door mijn begeleider Yfke Ongena, wie ik dankbaar ben voor al haar hulp. Zij heeft mij tijdens het hele proces geadviseerd en bijgestuurd, waarbij ze altijd bijzonder snel reageerde op mijn mailtjes. Daarnaast wil ik mijn tweede beoordelaar, John Hoeks, bedanken voor zijn input en deskundig advies. Ten slotte wil ik mijn moeder ontzettend bedanken voor haar betrokkenheid en taalkundig inzicht, wat zij niet alleen heeft laten blijken tijdens deze afstudeerperiode, maar door al mijn studiejaren.

Ik hoop dat mijn scriptie bijdraagt aan inzicht in de invloed van sociale wenselijkheid in vragenlijsten en de factoren die een rol spelen bij deze invloed.

(3)

Samenvatting

Het aanpassen van gedrag of mening om niet af te wijken van sociale normen komt veel voor, zowel in het dagelijks leven als in wetenschappelijk onderzoek. Veel voorkomende situaties zijn het niet geven van een eerlijke, negatieve mening over iemand anders of het niet willen bespreken van

persoonlijke informatie over bijvoorbeeld financiën of seksueel gedrag (Tourangeau & Yan, 2007; van de Mortel, 2008). Een onderwerp waarvan wordt verwacht dat het ook gevoelig is voor sociale

wenselijkheid, is emancipatie. Er zijn al veel gelijke rechten tussen mannen en vrouwen, vooral in de westerse wereld, maar nog steeds blijkt dat vrouwen op veel gebieden een achtergestelde positie hebben ten opzichte van mannen. Vrouwen krijgen minder salaris voor hetzelfde werk, bekleden minder posities op topniveau en zijn meer verantwoordelijk voor zorgtaken dan mannen (Portegijs, 2010).

Het huidige onderzoek is gebaseerd op voorgaand onderzoek. In het literatuuronderzoek is onder andere gekeken naar wat sociale wenselijkheid inhoudt en op welke manier dit tot nu toe is

onderzocht, bijvoorbeeld door middel van een fake good/fake bad experiment. Deze methode wordt uitgebreid omschreven door Holbrook et al. (2003). Eén groep krijgt de instructie om sociaal onwenselijke antwoorden te geven, oftewel antwoorden die een negatieve reactie oproepen in de samenleving of het minst respect oproepen van een andere respondent. Deze instructie wordt fake bad genoemd. De andere groep krijgt de instructie om juist zo sociaal wenselijk mogelijk te antwoorden, dus waar een positieve reactie op komt vanuit de samenleving of bewondering oproept van anderen. Deze instructie wordt fake good genoemd. Als kan worden aangetoond dat de antwoorden van beide groepen significant van elkaar verschillen, is dit een indicatie dat het gevoelige vragen zijn en er een bepaalde norm is die de samenleving voor het antwoord heeft gecreëerd. Gevoelige vragen zorgen voor verkeerde resultaten in een onderzoek die niet overeenkomen met de werkelijke mening of houding van respondenten. Deze categorie vragen heeft vaak betrekking op drugsgebruik, seksuele activiteiten, huiselijk geweld en politieke kwesties (Tourangeau & Yan, 2007; van de Mortel, 2008). Emancipatie is het streven naar gelijke rechten en wordt vaak geassocieerd met gelijkheid tussen mannen en vrouwen (Portegijs, 2010). In het huidige onderzoek wordt uitgegaan van

vrouwenemancipatie, waarvan wordt verwacht dat dit onderwerp zorgt voor gevoelige vragen. Naast het onderwerp emancipatie wordt in het huidige onderzoek het onderwerp masculiniteit bestudeerd. Hofstede (2008) geeft aan dat er op sociaal culturele manier naar mannen en vrouwen gekeken kan worden, namelijk als masculien en feminien. Masculien geeft assertiviteit en competitiviteit weer, wat vooral mannelijke eigenschappen zouden zijn. Feminien staat juist voor zorgzaamheid, wat wordt gezien als een vrouwelijke eigenschap. Het is mogelijk dat de mate van masculiniteit van invloed is op de mening over emancipatie, van voornamelijk mannen.

(4)

Het is na het bestuderen van theorie niet duidelijk welke rol de onderzoeker uit kan oefenen als gezicht van het onderzoek. Als er sprake is van persoonlijke of telefonische afname door een interviewer, vormt deze het gezicht van het onderzoek. Bij schriftelijke en elektronische afname is de persoon die de vragenlijst verspreidt het gezicht van de vragenlijst, terwijl bij elektronisch onderzoek doorgaans alleen melding wordt gemaakt van een naam van de onderzoeker.

Het is voor het huidige onderzoek de verwachting dat vragen over emancipatie gevoelig zijn voor sociaal wenselijke antwoorden en dat persoonskenmerken van de onderzoeker invloed hebben op de mate van sociale wenselijkheid van de antwoorden. Om dit te onderzoeken is de volgende hoofdvraag opgesteld: ‘heeft het opnemen van geslachtkenmerken van de onderzoeker in de instructie en

vragenlijst invloed op de sociale wenselijkheid van de respons?

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een onderzoek dat is uitgevoerd door de Europese Commissie naar emancipatie en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in een aantal Europese landen, de Eurobarometer 2015. In het huidige onderzoek is een opzet gemaakt van twee

experimenten. In het eerste experiment is een drie-groepsdesign opgezet met als onafhankelijke variabele de invulinstructie: geen instructie, fake good of fake bad. Het tweede experiment heeft een 3x2-design, met twee onafhankelijke variabelen. De eerste onafhankelijke variabele is de presentatie van kenmerken van de onderzoeker: geen kenmerken, mannelijke kenmerken of vrouwelijke

kenmerken. De tweede onafhankelijke variabele is de sekse van de respondent: man of vrouw. De afhankelijke variabele is de sociale wenselijkheid van de respons. In het eerste experiment zijn drie groepen, allen met een eigen instructie, geïnstrueerd voor het invullen van de vragenlijst. De instructie is hierbij specifiek gericht op het niet geven van de eigen mening, maar na te gaan wat een sociaal (on)wenselijk antwoord is volgens de respondent. De controlegroep heeft de instructie om wel de eigen mening te gebruiken voor het bepalen van de antwoorden. In het tweede experiment bevat de instructie verschillende introducties. De ene groep krijgt een vrouwelijke onderzoeker voorgesteld, de andere groep krijgt een mannelijke onderzoeker voorgesteld en allebei hebben ze de instructie om de vragen naar eigen mening te beantwoorden. In de controlegroep wordt geen onderzoeker

geïntroduceerd en krijgen respondenten de instructie om de vragenlijst naar eigen mening in te vullen. Hierdoor kan de controlegroep voor zowel voor het eerste als tweede experiment gebruikt worden. In totaal hebben 127 respondenten de vragenlijst volledig ingevuld, waarvan 59 mannen en 65

vrouwen. Samen hebben zij een gemiddelde leeftijd van 23 jaar. In de groep fake good bevonden zich veertien mannen en elf vrouwen, samen met een gemiddelde leeftijd van 23 jaar. In de groep fake bad bevonden zich elf mannen en veertien vrouwen van gemiddeld 22 jaar. De controlegroep bestond uit twaalf mannen en vijftien vrouwen, die gemiddeld 23 jaar waren. In de groep met een vrouwelijke onderzoeker zaten tien mannen en vijftien vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 23 jaar. De groep met een mannelijke onderzoek bestond uit twaalf mannen en dertien vrouwen die gemiddeld 22 jaar waren. Allereerst is onderzocht of er sprake was van gevoelige vragen in dit onderzoek. Algemeen kan worden gezegd dat voor bijna alle vragen een significant verschil is gevonden tussen de groepen fake good en fake bad. Uit de gemiddelde waardes van de controlegroep komt naar voren dat de waardes verschillen van de fake bad en fake good groepen. Over het algemeen liggen de gemiddelden dichter bij de gemiddelden van de fake good groepen zoals werd verwacht. Over de invloed van het toevoegen van persoonlijke kenmerken van een onderzoeker kan worden gezegd dat er een interactie-effect is gevonden tussen versie en geslacht van de respondent. Hier reageren respondenten voornamelijk verschillend bij de versie met een vrouwelijke onderzoeker, waarbij mannelijke respondenten sociaal wenselijker denken over emancipatie dan vrouwelijke studenten. Bij een mannelijke onderzoeker zijn het vrouwelijke respondenten die op veel vragen sociaal wenselijker reageren in vergelijking met mannelijke respondenten in dezelfde groep. Uit de resultaten van de eventuele invloed van

masculiniteit van de respondenten op de sociale wenselijkheid van de antwoorden, is niet naar voren gekomen dat masculiniteit zorgt voor meer sociale wenselijke antwoorden bij vragen over

(5)
(6)

Inhoudsopgave

1. Inleiding... 15

2. Theoretisch kader ... 17

2.1 Het cognitieve model van vraagbeantwoording ... 17

2.1.1 Optreden van sociale wenselijkheid ... 18

2.2 Invloed door interviewer of onderzoeker ... 19

2.3 Fake good/fake bad onderzoek ... 20

2.4 Emancipatie ... 21

2.5 Masculiniteit ... 22

2.5.1 Gevolgen van masculiniteit en femininiteit ... 23

2.6 Verwachtingen voor het onderzoek ... 23

2.6.1 Experiment 1 ... 23 2.6.2 Experiment 2 ... 24 3. Methode ... 25 3.1 Onderzoeksdesign ... 25 3.2 Materiaal ... 26 3.2.1 Instructie ... 26 3.2.2 Vragenlijst ... 26 3.4 Respondenten ... 29 3.5 Procedure ... 30 4 Resultaten ... 31 4.1 Respondenten ... 31

4.2 Experiment 1 - effecten fake good/fake bad (hypothese 1) ... 32

4.2.1 Resultaten vergelijking fake good en fake bad groepen (hypothese 1a) ... 32

4.2.2 Resultaten vergelijking controlegroep met fake good/fake bad groepen (hypothese 1b) .. ... 33

4.3 Experiment 2 - effecten persoonlijke kenmerken onderzoeker (hypothese 2 en 3)... 34

4.3.1 Resultaten hypothese 2 en 3 ... 35

4.4 Experiment 2 – relatie tussen masculiniteit en mate van sociaal-wenselijke antwoorden (hypothese 4) ... 37

(7)

5. Conclusie en discussie ... 40

5.1 Experiment 1 ... 40

5.2 Experiment 2 ... 41

5.3 Conclusie hoofdvraag ... 43

5.4 Discussie ... 44

5.4.1 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 44

Literatuur ... 46

Bijlagen ... 48

Instructies vragenlijst ... 49

Vragenlijst ... 52

(8)

1. Inleiding

Sociaal wenselijk gedrag is een fenomeen dat voor bijna iedereen bekend zal zijn, of het nu is om jezelf in bescherming te nemen of om een ander niet te kwetsen. Het aanpassen van gedrag of mening om niet af te wijken van sociale normen komt veel voor, zowel in het dagelijks leven als in

wetenschappelijk onderzoek. Veel voorkomende situaties zijn: het niet geven van een eerlijke, negatieve mening over iemand anders of het niet willen bespreken van persoonlijke informatie over financiën of seksueel gedrag. Dit gedrag komt ook terug in wetenschappelijk onderzoek naar onder meer politieke en maatschappelijke opinies. Het kan er voor zorgen dat resultaten onbetrouwbaar worden en onderzoek onbruikbaar wordt. Het blijkt dat onderzoeken naar persoonlijke gegevens, zoals stemgedrag of seksualiteit, gevoelig zijn voor sociaal wenselijk gedrag. Respondenten in een

onderzoek met gevoelige vragen geven antwoorden waarmee ze een betere indruk van zichzelf denken achter te laten of geven antwoorden die beter aansluiten bij de algemene publieke opinie. Om dit sociaal wenselijk gedrag in onderzoek te ondervangen, is het belangrijk te weten wanneer er een grote kans is op sociaal wenselijk gedrag door respondenten en welke maatregelen dit gedrag verminderen. Een onderwerp waarvan wordt verwacht dat het gevoelig is voor sociale wenselijkheid, is emancipatie. Er zijn al veel gelijke rechten tussen mannen en vrouwen, vooral in de westerse wereld, maar nog steeds blijkt dat vrouwen op veel gebieden een achtergestelde positie hebben ten opzichte van mannen. Vrouwen krijgen minder salaris voor hetzelfde werk, bekleden minder posities op topniveau en zijn meer verantwoordelijk voor zorgtaken dan mannen (Portegijs, 2010). Een actuele situatie is de verkiezing van een nieuwe Amerikaanse president. Was Barack Obama bijna acht jaar geleden de eerste gekleurde president van Amerika, nu is Hillary Clinton in de race om de eerste vrouw te worden die deze functie bekleedt. Dat niet iedereen even gelukkig zou zijn met een vrouwelijke president, komt naar voren in het onderzoek van Streb et al. (2008). In de publieke opinie was er grote steun voor een vrouwelijke president van Amerika, maar in het onderzoek naar de sociale wenselijkheid van die opinie bleek dat het een heel gevoelig onderwerp is. Ruim een kwart van de respondenten gaf aan zelfs van slag te zijn bij het vooruitzicht dat een vrouw leider zou worden van het land en stelde de

antwoorden voor de opiniepeiling overdreven positief te hebben ingevuld (Streb et al, 2008). Sociale wenselijkheid is hiermee een interessant onderwerp om verder te onderzoeken, vooral in combinatie met een maatschappelijk relevant thema als emancipatie. In deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: heeft het opnemen van geslachtkenmerken van de onderzoeker in de

instructie en vragenlijst invloed op de sociale wenselijkheid van de respons? De vragenlijst die in dit onderzoek wordt meegenomen is afkomstig van de Eurobarometer 2015. Dit is een onderzoek dat eerder door de Europese Unie is uitgezet om in verschillende Europese landen te meten wat de opinie is over emancipatie en ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Nederland is niet meegenomen in het onderzoek, wat betekent dat de vragen zijn vertaald alsmede zijn aangepast aan de onderzoeksvraag van deze scriptie.

(9)

In het verslag wordt allereerst het theoretisch vooronderzoek beschreven waarin onder andere

theorieën over gevoelige vragen, sociale wenselijkheid en emancipatie aan bod komen. Dit hoofdstuk eindigt met de verwachtingen van het onderzoek. Daarna is er een hoofdstuk gericht aan het

(10)

2. Theoretisch kader

Het huidige onderzoek is gebaseerd op voorgaand onderzoek, waarbij belangrijke theorieën en termen de basis vormen. Allereerst wordt het cognitieve model van vraagbeantwoording uiteengezet, om te ontdekken hoe respondenten reageren bij de beantwoording van een vragenlijst. In het

literatuuronderzoek is daarna onder meer gekeken naar wat sociale wenselijkheid inhoudt en op welke manier dit tot nu toe is onderzocht, bijvoorbeeld door middel van een fake good/fake bad experiment. Ook wordt bestudeerd welke invloed een onderzoeker kan hebben op de sociale wenselijkheid en uitkomsten van onderzoek. Ten slotte wordt behandeld wat de begrippen emancipatie en masculiniteit inhouden. Na de review van diverse onderzoeken volgt de verwachting van het huidige onderzoek waarbij de hypotheses worden toegelicht.

2.1 Het cognitieve model van vraagbeantwoording

In elk onderzoek is het van belang om betrouwbare resultaten te verkrijgen waarover een gefundeerde conclusie kan worden getrokken. Wanneer gegevens worden verzameld aan de hand van een

vragenlijst die door respondenten zelf wordt ingevuld, kunnen respondenten een sterke invloed hebben op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Respondenten doorlopen volgens Tourangeau et al. (2000) een cognitief proces tijdens het kiezen of formuleren van een antwoord. In dit keuzeproces worden vier stappen onderscheiden, te weten:

- Comprehension: het interpreteren en begrijpen van de vraag. Het is van belang dat de vraag duidelijk geformuleerd is en de respondenten hieruit de juiste gegevens kan selecteren. Een respondent met een sterker ontwikkelde attitude ten aanzien van een bepaald onderwerp kan vaak gemakkelijker tot de juiste gegevens komen dan wanneer deze attitude minder sterk ontwikkeld is.

- Retrieval: het ophalen van relevante informatie in het geheugen. Hoe grondig dit wordt gedaan door de respondent, hangt samen met de ontwikkelde attitude over het onderwerp. Over het algemeen geldt: hoe meer ontwikkeld de respondent hierin is, hoe diepgaander de overtuiging aangaande het onderwerp is. Wanneer een respondent een weinig ontwikkelde attitude heeft, zal deze eerder afgaan op oppervlakkige aanwijzingen die aanwezig zijn bij de vraag. - Judgment: het beoordelen van de gegeven informatie en informatie uit eigen geheugen. De

attitude van de respondent ten aanzien van het onderwerp moet worden ingezet om te beslissen wat het antwoord op de vraag gaat worden. Vaak is dat antwoord niet zo zwart-wit als één attitude en gaat de respondent meerdere attitudes en onderwerpen combineren om tot een weloverwogen antwoord te komen.

- Response: het kiezen of formuleren van een antwoord. De respondent heeft vaak keuze uit een vooraf vastgestelde antwoordset en weegt hierbij af welke antwoordmogelijkheid het meest past. Er wordt gekeken of het antwoord consistent is met eerdere bevindingen en overeen komt met sociale normen. Het uiteindelijke antwoord wordt soms een compromis tussen eigen attitude en consistentie of sociale normen.

(11)

Het opnemen van gevoelige vragen in een onderzoek kan zorgen voor een laag respondentenaantal, grote uitval van respondenten en het geven van onjuiste informatie door respondenten. Het gaat bij gevoelige vragen om de mate waarin een vraag antwoorden oproept die sociaal onaanvaardbaar of ongewenst zijn. Hierbij wordt verondersteld dat er sociale normen gelden over bepaalde opvattingen of gedrag (Tourangeau & Yan, 2007; van de Mortel, 2008).

2.1.1 Optreden van sociale wenselijkheid

Een effect wat in het cognitieve keuzeproces op kan treden is het geven van sociaal wenselijke

antwoorden, wat volgens van de Mortel (2008) wordt gezien als een manier om een positief imago van jezelf te presenteren. De respondent kan denken dat, door het geven van een op sociale normen

afgestemd antwoord, kritiek wordt vermeden en er meer sociale goedkeuring wordt verkregen dan bij het geven van een eigen mening. Een term voor het optreden van sociale wenselijkheid in onderzoek is socially desirable responding (SDR). De neiging die bij SDR ontstaat om een positief zelfbeeld te beschrijven, wordt onderstreept door Paulhus (2002). Bij SDR reageert de respondent op een manier die niet overeenkomt met het eigen beeld, maar neigt naar de meest gewenste of gematigde reactie die onafhankelijk kan zijn van de inhoud van het onderzoek. De respondent kijkt niet alleen naar het onderwerp van de vraag om zijn of haar antwoord te bepalen, maar laat zich ook leiden door sociale normen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen bewuste en onbewuste SDR. Bij bewuste SDR zet de respondent wenselijke gedragingen extra aan, terwijl onwenselijke gedragingen worden weggelaten of verzwegen. Dit manipuleren van gedragingen wordt impression management genoemd. Wanneer de respondent onbewust een sociaal wenselijker beeld van zichzelf weergeeft, wordt dit self deceptive enhancement genoemd (Paulhus, 2002). Het is lastig om vast te stellen of er bij een respondent sprake is van opzettelijk gedrag of een onbewust proces, maar elke vorm van SDR die optreedt onder

respondenten in onderzoek beïnvloedt de resultaten en kan een verkeerde relatie tussen variabelen weergeven.

Niet in alle onderzoeken wordt onderzocht of sociale wenselijkheid een rol speelt in de resultaten, zo blijkt uit de studie van van der Mortel (2008), terwijl in bijna de helft van de bestudeerde onderzoeken waarin SDR wel werd gemeten dit invloed bleek te hebben op de uitkomst van het onderzoek. Hoe SDR in eerder onderzoek is gemeten, komt terug in paragraaf 2.3. De neiging tot het geven van een sociaal wenselijke reactie wordt ook door Holtgraves (2004) erkend, maar in aanloop naar zijn eigen onderzoek wordt aangegeven dat de invloed en impact van SDR niet bekend is en dit door meerdere onderzoekers wordt omschreven als overdreven. In het huidige onderzoek gaat de aandacht uit naar het geven van onjuiste informatie, waarbij de respondent zich schaamt of ongemakkelijk voelt bij het juiste antwoord en zich beter voor wil doen.

(12)

In samenhang met aan- of afwezigheid van een interviewer blijkt dat respondenten meer bereid zijn om gevoelige vragen te beantwoorden als de vragenlijst self administered is (in eigen hand), dan wanneer een interviewer de antwoorden noteert. Een voorbeeld hiervan is het veel hogere aantal respondenten dat drugs gebruikt als ze zelf het antwoord noteren, dan wanneer de interviewer het antwoord noteert (Tourangeau & Yan, 2007). Hieruit valt te verwachten dat wanneer een respondent zelf verantwoordelijk is voor het invullen van de antwoorden zonder de aanwezigheid van een onderzoeker sociale wenselijkheid het minst optreedt.

2.2 Invloed door interviewer of onderzoeker

Zoals eerder aangegeven kan een onderzoek op verschillende manieren worden afgenomen en kan het gezicht van het onderzoek hierdoor worden gevormd door een interviewer of onderzoeker. Als er sprake is van persoonlijke of telefonische afname van een vragenlijst door een interviewer, vormt deze het gezicht van het onderzoek. Bij schriftelijke en elektronische afname is de persoon die de

vragenlijst verspreidt het gezicht van de vragenlijst, terwijl bij elektronisch onderzoek doorgaans alleen melding wordt gemaakt van een naam van de onderzoeker. Uit voorgaand onderzoek is bekend dat persoonlijke kenmerken van de interviewer de reacties van respondenten kunnen beïnvloeden tijdens een onderzoek. Onderzoek dat zich specifiek richt op de sekse van de interviewer is afkomstig van Kane & Macaulay (1993). Zij tonen aan dat zowel mannelijke als vrouwelijke respondenten reageren met een positievere houding op geslachtsgelijkheid en meer kritiek hebben op bestaande geslachtsongelijkheid bij een vrouwelijke interviewer in vergelijking met een mannelijke interviewer. Met name mannelijke respondenten reageren sterk verschillend op een mannelijke of vrouwelijke interviewer als het aankomt op geslachtsongelijkheid op de arbeidsmarkt en vrouwelijke respondenten reageren sterker op het aanpakken van geslachtsgebonden beleid en geslachtsgebonden belangen. Ook in ander onderzoek is duidelijk geworden dat er invloed is in persoonlijke interviews, zoals Huddy et al. (1997) aantonen. Hoewel een klein verschil, is vastgesteld dat het stellen van vragen door een vrouwelijke interviewer een positief effect heeft op de mening van de respondent bij vragen over vrouwelijke bewegingen in de politiek en het feminisme, in vergelijking met de antwoorden die werden gegeven bij een mannelijke interviewer. In dit onderzoek was onvoldoende bewijs om vast te stellen welke respondenten naar sekse het meest gevoelig waren voor persoonlijke kenmerken van de interviewer. Dit maakt het interessant om het aspect in het huidige onderzoek mee te nemen bij het vergelijken van de resultaten. In een afstudeeronderzoek van Westeinde (2003) is onderzocht wat de invloed is van het verbale gedrag van de interviewer op de manier waarop de respondent antwoordt bij sociaal gevoelige vragen. Tevens heeft zij gekeken naar verschillen tussen digitale en persoonlijke afname van de vragenlijst. Verrassend genoeg is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat in sommige gevallen online respondenten sociaal wenselijker antwoorden dan respondenten in de persoonlijke setting. Ook voelen respondenten in de persoonlijke setting geen ongemak of angst om sociaal

(13)

vrouwelijke interviewers krijgen meer voorkeur en zorgen voor een grotere respons dan mannelijke interviewers als het gaat over onderzoek naar gevoelige onderwerpen, zoals seksualiteit en misbruik (Kaplan et al, 1991). Dat dit effect al ver terug gaat, bewijzen Benney et al. (1956) met hun onderzoek naar leeftijd en sekse van zowel de interviewer als de respondent. Mannelijke interviewers verzamelen minder reacties, voornamelijk onder mannelijke respondenten, dan vrouwelijke interviewers. Zij hebben in het algemeen meer respons hebben en daarnaast voornamelijk onder vrouwelijke respondenten.

Een onderzoek dat zich niet richt op de invloed van een interviewer of onderzoeker, maar op emotie en omgeving, is van Fisher & Dube (2005). Uit hun onderzoek naar de verschillende reacties van mannen en vrouwen op een advertentie blijkt dat mannen alleen een andere emotionele reactie vertonen dan vrouwen wanneer andere mannen aanwezig zijn. Hieruit is geconcludeerd dat het niet perse aspecten van een advertentie van invloed zijn, maar de sociale omgeving. Dit hangt samen met de aan- of afwezigheid van een interviewer, waarbij het op basis van dit onderzoek kan zijn dat mannelijke respondenten anders reageren op een mannelijke interviewer dan wanneer er geen of een vrouwelijke interviewer is. Mannen en vrouwen reageren anders op SDR in onderzoek volgens Herbert et al. (1997), die sociale wenselijkheid en sociale goedkeuring hebben onderzocht. Hierbij werd het resultaat dus niet beïnvloed door de onderzoeker, maar door de sekse van de respondent.

Invloed die een interviewer kan hebben op de uitkomsten van een onderzoek, moet dus serieus worden genomen, maar over de rol van een onderzoeker is minder bekend. De interviewer is vaak

verantwoordelijk voor het afnemen of verspreiden van de vragenlijst en vormt bij persoonlijke afname het gezicht van het onderzoek, terwijl de onderzoeker doorgaans meer op de achtergrond blijft en meestal niet fysiek aanwezig is. Het is na het bestuderen van theorie niet duidelijk welke invloed de onderzoeker uit kan oefenen wanneer er geen sprake is van een persoonlijke afname van een interview of vragenlijst door een interviewer of door de onderzoeker zelf. Indien er geen aparte interviewer wordt aangesteld voor de afname van de vragenlijst, kan deze rol worden vervuld door de onderzoeker zelf. In het geval dat er geen persoonlijke afname is, geeft de onderzoeker vaak wel aan wie hij of zij is en wat de achtergrond van het onderzoek is. Het wel of niet geven van deze persoonlijke informatie van de onderzoeker en de invloed hiervan op de resultaten is insteek van het huidige onderzoek.

2.3 Fake good/fake bad onderzoek

In bovenstaande paragraaf is uitgelegd wat sociale wenselijkheid inhoud en hoe een interviewer hierop invloed uit kan oefenen. In deze paragraaf wordt ingegaan op hoe onderzoek plaatsvindt om vast te stellen of vragen gevoelig zijn voor sociale wenselijkheid. Al in 1974 zijn onderzoekers bezig geweest om vast te stellen welke vragen gevoelig zijn voor sociale wenselijkheid (Sudman and Bradburn, 1974). Hierbij werd een zeer omslachtig systeem gebruikt, waarbij ‘coders’ werd gevraagd om aan te geven hoe groot de kans was op een sociaal wenselijk antwoord. Dit werd alleen gedaan bij vragen waarover vooraf sterke bezorgdheid was. Later hebben Bradburn et al. (1979) direct aan respondenten gevraagd welke vragen voor hen te persoonlijk waren en de meeste mensen een oncomfortabel gevoel zou geven. De vragen die zorgden voor de grootste onrust, hadden in het bijzonder betrekking op politiek.

(14)

antwoorden te geven, oftewel antwoorden die een negatieve reactie oproepen in de samenleving of het minst respect oproepen van een andere respondent. Deze instructie wordt fake bad genoemd. De andere groep kreeg de instructie om juist zo sociaal wenselijk mogelijk te antwoorden, dus waar een positieve reactie op komt vanuit de samenleving of juist bewondering oproept van anderen. Deze instructie wordt fake good genoemd. Als kon worden aangetoond dat de antwoorden van beide groepen significant van elkaar verschillen, is dit een indicatie dat het gevoelige vragen zijn en er een bepaalde norm is die de samenleving voor het antwoord heeft gecreëerd. In de studie van Holbrook et al. (2003) bleek er inderdaad een significant verschil te zijn tussen de beide groepen. De groep die fake good uitvoerde, gaf aan veel meer geïnteresseerd te zijn in politiek, de ontwikkelingen op politiek gebied beter te volgen en meer gestemd te hebben dan de groep die antwoordde volgens de fake bad instructie.

Deze wijze van onderzoeken naar gevoelige vragen is nog vaker toegepast, zoals bij Heerwergh (2009). Hij gebruikt deze methode om te bepalen welke onderzoeksgebieden gevoelig zijn evenals om te identificeren hoe de sociale wenselijkheid geuit wordt binnen de onderzoekspopulatie. De methode werd in dit onderzoek alleen bij de digitale verspreiding van de vragen en voor het laatste gedeelte van de vragenlijst ingezet. Uit analyse van deze gegevens bleek dat alle vragen gevoelig waren voor sociale wenselijkheid. Wanneer de resultaten echter werden vergeleken met de antwoorden die via persoonlijke verspreiding zijn verzameld, bleek slechts een deel van de vragen gevoelig te zijn. De onderzoeksmethode fake good/fake bad is al eerder toegepast in afstudeeronderzoeken naar vragenlijsten en sociale wenselijkheid, onder meer bij Wegkamp (2014), Wijnia (2014) en Altheer (2015). Zij maken allen melding van de eerdere onderzoeken die door Holbrook et al. (2003) en Heerwegh (2009) zijn uitgevoerd. Het onderzoek van Wijnia (2014) richt zich in tegenstelling tot de andere scripties niet alleen op studenten, maar ook op senioren (65+), waarbij centraal staat in hoeverre het herhalen van de instructie fake good/fake bad invloed heeft op de validiteit van het onderzoek en in welke mate er verschil is tussen studenten en senioren bij de verschillende instructies. Uit de resultaten komt naar voren dat bij de fake bad instructie de groep met minder herhaling van de instructie extremer reageerde op de vragen. Tevens bleek dat studenten in vergelijking met senioren extremere antwoorden gaven. Daarnaast is er nog naar verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke respondenten gekeken, waarbij naar voren kwam dat vrouwen extremer reageren dan mannen bij de fake good groep. Een scriptieonderzoek waarbij persoonlijke kenmerken van de onderzoeker zijn meegenomen in de instructie, is van Wegkamp (2014). In de instructie was een foto opgenomen van de onderzoeker, wat als resultaat had dat in de schriftelijke vragenlijst de gemiddelde score significant hoger lag dan bij de digitale vragenlijst. Daarnaast bleek dat bij de fake good groep met foto er

positiever werd geantwoord dan bij de instructie zonder foto. Dit effect was echter niet zichtbaar bij de fake bad instructie. Ten slotte is in het meest recente onderzoek, van Altheer (2015), met de fake good/fake bad methode de invloed van vergevingsgezinde woorden op sociale wenselijkheid onderzocht, maar hierbij zijn geen significante resultaten gevonden.

2.4 Emancipatie

(15)

Centraal en Cultureel Planbureau (2014) aan in de Emancipatiemonitor 2014: het beloningsverschil voor werk bij de overheid tussen mannen en vrouwen is verminderd, de economische zelfstandigheid van vrouwen is stabiel en er zijn meer vrouwen in topfuncties te vinden. Toch blijkt uit de monitor dat niet alle ontwikkelingen zo positief zijn: vrouwen zijn vaker dan mannen slachtoffer van geweld in huis, slechts 53% van de vrouwen is daadwerkelijk economisch zelfstandig en vrouwen zijn lichamelijk ongezonder dan mannen. Ondanks discussies dat emancipatie ‘af’ is en opvattingen hierover nauwelijks meer veranderen (Boomsma & Price, 2014), denkt een grote groep Europeanen nog altijd dat er ongelijkheid is tussen mannen en vrouwen en dat de aanpak hiervan een prioriteit zou moeten zijn van de overheid (Europese Unie, 2015).

In het huidige onderzoek staat het onderwerp emancipatie centraal vanwege de brede opvattingen hierover in de maatschappij en vanwege verdeling tussen de meningen van mannelijke en vrouwelijke respondenten. In eerdere onderzoeken zoals van Huddy et al. (1997) en Kane & Macaulay (1993) wordt aangetoond dat emancipatie en gelijkheid sterke onderzoeksonderwerpen zijn als het gaat om invloed van de interviewer op onderzoeksuitkomsten. Respondenten blijken sociale wenselijkheid te vertonen bij vragen over bijvoorbeeld geslachtsongelijkheid als zij te maken hebben met een

vrouwelijke interviewer. Sociale wenselijkheid blijkt ook op te treden als er wordt gevraagd naar de positie die vrouwen hebben in de maatschappij, zoals het onderzoek van Streb et al. (2008) aantoont. Bij dit onderzoek is vastgesteld dat vragen over een vrouwelijke Amerikaanse president sterke sociale wenselijkheid oproepen en de gevoelens over een vrouwelijke president verschillen met wat er in de publieke opinie wordt beweerd. Opiniepeilingen gaven blijk van een grote steun door het Amerikaanse publiek voor een vrouwelijke president, maar uit het onderzoek blijkt dat de antwoorden in

opiniepeilingen zijn overdreven om te voldoen aan maatschappelijke normen. Ruim een kwart van de respondenten geeft aan zelfs upset te zijn over het vooruitzicht van een vrouwelijke president. Weliswaar is het onderzoek enkele jaren geleden uitgevoerd, maar ook tijdens de huidige campagne van presidentskandidaat Hilary Clinton klinkt regelmatig kritiek.

In 2015 is de Eurobarometer Gender Equality naar geslachtsgelijkheid gepubliceerd (European Unie, 2015), waarin de mening van Europeanen over geslachtongelijkheid in hun eigen land centraal staat. Hierbij gaat het onder meer om de arbeidspositie van vrouwen, geweld tegen vrouwen en de verdeling van verzorgingstaken tussen mannen en vrouwen. Respondenten moesten meerdere vragen

beantwoorden over het bestaan van geslachtsongelijkheid, de prioriteit om geslachtsongelijkheid aan te pakken, welke maatregelen bij de aanpak centraal moeten staan en de rol van verschillende instanties hierbij. Het onderzoek is niet in Nederland afgenomen. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen vertekend zijn, doordat er geen rekening is gehouden met de sociale wenselijkheid van de antwoorden. Wellicht is er nog veel meer werk te verrichten op het gebied van emancipatie, maar schuwen respondenten om duidelijk te maken dat er nog veel misgaat of wordt het onderwerp niet meer relevant geacht, maar wordt deze mening als sociaal onwenselijk gevonden. Om te bepalen of de vragen in de Eurobarometer gevoelig zijn voor sociale wenselijkheid, is de originele vragenlijst vertaald naar het Nederlands en aangepast aan het huidige onderzoek.

2.5 Masculiniteit

Naast het onderwerp emancipatie wordt in het huidige onderzoek ook het onderwerp masculiniteit bestudeerd. Hofstede (2008) is grondlegger van deze begrippen en heeft hier veel onderzoek naar gedaan. Hij geeft aan dat er twee manieren zijn om naar de verschillen tussen mannen en vrouwen te kijken, namelijk: biologisch (mannelijk en vrouwelijk) of sociaal cultureel (masculien en feminien). Deze laatste twee begrippen zijn relatief en kunnen op zowel mannen als vrouwen van toepassing zijn, als op een land of organisatie. Masculien geeft assertiviteit en competitiviteit weer, wat vooral

(16)

aangenomen dat het zichtbaar maken van masculiniteit ervoor kan zorgen dat vooral mannen zich meer bewust voelen van hun rol in emancipatie. Die bewustwording kan geslachtsgelijkheid mogelijk stimuleren. Ook Connel (2005) erkent dat het herkennen van masculiniteit en de invloed hiervan op emancipatie kan zorgen voor nieuwe inzichten en handvatten om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te veranderen. Zij geeft tevens aan dat masculiniteit niet gelijk is aan mannen, maar weergeeft welke rol mannen veelal hebben in geslachtsongelijkheid.

2.5.1 Gevolgen van masculiniteit en femininiteit

Bij masculiniteit of in een masculiene cultuur is het behalen van succes en status van groot belang en worden sociale sekserollen duidelijk van elkaar gescheiden, terwijl bij femininiteit of een feminiene cultuur de sekserollen juist samenvallen en er aandacht is voor samenwerken en bescheidenheid (Hofstede, 2008). Hoe een cultuur of individu in deze rolverdeling staat, wordt voor een zeer groot deel beïnvloed door de wijze van opvoeden van kinderen. Dat het opgroeien in een masculiene of feminiene cultuur een grote invloed heeft, zelfs in een feminien land als Nederland, blijkt uit de conclusie dat er nog altijd meer jongens kiezen voor technische studies dan meisjes, die meer voorkeur lijken te hebben voor zorg gerelateerde of sociale studies. Dit verschillende keuzegedrag van jongens en meisjes voor een vervolgopleiding onder middelbare scholieren staat centraal in Het Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2012 (Hobeon, 2012). Dit onderzoek toont aan dat jongens meer kiezen voor loopbaanankers als management, techniek en ondernemen. Meisjes kiezen veel vaker voor

dienstverlening en zekerheid. Een loopbaananker is een combinatie van competenties, motivatie en waarden die aangeeft wat jongeren belangrijk vinden voor de toekomst. In lijn hiermee zoeken jongeren een studie die hen verder brengt in de richting van hun loopbaananker. Bij de ankers management, techniek en ondernemen horen werksectoren als techniek en landbouw, terwijl bij de ankers dienstverlening en zekerheid bij gezondheidszorg en pedagogiek horen. Jongens kiezen vaker dan meisjes voor studies waarmee zij: economische zekerheid hebben, status verkrijgen, later goed carrière kunnen maken en goed in zijn (van Aerschot et al, 2003).

2.6 Verwachtingen voor het onderzoek

Als er door middel van nieuw onderzoek kan worden bepaald welke invloed sociale wenselijkheid heeft op de mening over emancipatie en welke factoren deze invloed versterken, kan

vervolgonderzoek meer inzicht geven in manieren om deze invloed te ondervangen. Bij uitkomsten van onderzoek naar emancipatie kan meer rekening worden gehouden met de manieren waarop respondenten beter willen overkomen en zij maatschappelijke normen verwerken in hun antwoorden, afhankelijk van wie de onderzoeker is. Hierdoor ontstaat een realistischer beeld van de werkelijke opinie over het onderwerp, waarop beleid kan worden aangepast. Het is voor het huidige onderzoek de verwachting dat vragen over emancipatie gevoelig zijn voor sociaal wenselijke antwoorden en dat de persoonskenmerken van de onderzoeker invloed hebben op de mate van sociale wenselijkheid. Het onderzoek wordt verdeeld in twee experimenten: in het eerste experiment wordt het fake good/fake bad onderzoek uitgevoerd en in het tweede experiment wordt de invloed van persoonskenmerken van de onderzoeker onderzocht.

2.6.1 Experiment 1

Hypothese 1a: vragen over emancipatie en ongelijkheid uit de Eurobarometer 2015 zijn gevoelig

voor sociaal wenselijke antwoorden. In de fake bad groep wordt een negatievere score op emancipatie verwacht dan in de fake good groep.

(17)

In het onderzoek wordt gekeken of de vragen over attitude ten opzichte van emancipatie die zijn gebruikt, daadwerkelijk gevoelig zijn voor sociale wenselijkheid. Dit wordt gemeten door middel van het fake good/fake bad experiment in combinatie met de controlegroep. De verwachting is dat de antwoorden van de fake good/fake bad groepen significant van elkaar verschillen. Uit eerder onderzoek blijkt dat antwoorden uit de controlegroep dichter bij de fake good groep liggen, omdat respondenten waarschijnlijk uit zichzelf sociaal wenselijke antwoorden geven. Bij deze hypothese wordt getest of dit ook de uitkomst is van vragen naar emancipatie van de Euroborameter 2015.

2.6.2 Experiment 2

Hypothese 2: het opnemen van persoonlijke kenmerken van de onderzoeker beïnvloedt de sociale

wenselijkheid van de antwoorden op vragen over emancipatie. Bij een vrouwelijke onderzoeker reageren respondenten met sociaal-wenselijkere antwoorden dan bij een mannelijke onderzoeker of bij afwezigheid van informatie over het geslacht van de onderzoeker

De verwachting is dat in de groepen met een onderzoeker die zichzelf voorstelt in de introductie, respondenten sociale wenselijker reageren dan bij de controlegroep. Hierbij wordt nog niet specifiek gekeken naar welke sekse van de respondenten het sterkst reageert op de een onderzoeker, maar of het toevoegen van een onderzoeker in het algemeen voor effect voor zorgt. Voor de groep met een

vrouwelijke of mannelijke onderzoeker is de invulinstructie om antwoord te geven naar eigen mening. In het onderzoek wordt onderzocht of de antwoorden van de voorstelinstructie significant verschillen met de antwoorden van de controlegroep. Informatie over de onderzoeker is gebaseerd op theorie over masculiniteit en studiekeuze, zoals in paragraaf 1.5 besproken. Hierbij is gekeken naar interesses van mannen en vrouwen en geloofwaardige eigenschappen die gebruikt worden in de introductie van de onderzoeker.

Hypothese 3a: het effect van de sekse van de onderzoeker is afhankelijk van de sekse van de

respondent. Mannen reageren sociaal wenselijker bij een vrouwelijke onderzoeker in vergelijking met vrouwelijke respondenten.

Hypothese 3b: het effect van de sekse van de onderzoeker is afhankelijk van de sekse van de

respondent. Vrouwen reageren sociaal wenselijker bij een mannelijke onderzoeker in vergelijking met mannelijke respondenten.

In het onderzoek wordt niet alleen bepaald of respondenten in zijn geheel sociaal wenselijker reageren bij het voorstellen van een onderzoeker, ook wordt per sekse vastgesteld of hier sprake van is. Er wordt verwacht dat vrouwen sterker reageren op de aanwezigheid van een onderzoeker in het algemeen en dat mannen uitsluitend sterker reageren op de aanwezigheid van een vrouwelijke onderzoeker.

Hypothese 4: respondenten met een lagere score op masculiniteit reageren sociaal wenselijker dan

respondenten met een hogere score op masculiniteit.

De verwachting is dat er een significant verschil is tussen de mate van sociale wenselijkheid van respondenten door invloed van opvoeding en masculiniteit. In het onderzoek wordt gekeken of respondenten die hoger scoren op masculiniteit inderdaad meer sociaal onwenselijke antwoorden geven op het gebied van emancipatie dan respondenten die lager scoren op masculiniteit. Vragen over masculiniteit zijn gebaseerd op de theorie zoals besproken in paragraaf 1.5, waarbij is gekeken naar factoren (zoals opvoeding) die meespelen bij het vaststellen van masculiniteit.

(18)

3. Methode

In dit hoofdstuk komt naar voren welke methode is gebruikt om de hoofdvraag van dit onderzoek (heeft het opnemen van geslachtkenmerken van de onderzoeker in de instructie en vragenlijst invloed op de sociale wenselijkheid van de respons?) te beantwoorden. Eerst wordt uitgelegd welk design is gebruikt, hierop volgt uitleg over de operationalisatie van de variabelen en het materiaal en ten slotte komt de pre-test aan bod, evenals uitleg over de gehele procedure van het onderzoek.

3.1 Onderzoeksdesign

In dit onderzoek is een opzet gemaakt van twee experimenten. In het eerste experiment is een drie-groepsdesign opgezet met als onafhankelijke variabele de invulinstructie (geen instructie, fake good of fake bad). Het tweede experiment heeft een 3x2-design, met twee onafhankelijke variabelen. De eerste onafhankelijke variabele is de presentatie van persoonlijke kenmerken van de onderzoeker: geen kenmerken, mannelijke kenmerken of vrouwelijke kenmerken. De tweede onafhankelijke variabele is de sekse van de respondent: man of vrouw. De afhankelijke variabele is de sociale wenselijkheid van de respons. De onafhankelijke variabelen zijn vertaald naar drie instructies bij het eerste experiment en drie instructies bij het tweede experiment. In beide experimenten is er sprake van een

tussen-proefpersoon design, waarbij elke respondent één willekeurige instructie heeft ingevuld. Alle respondenten hebben de vragenlijst digitaal aangeboden gekregen en ingevuld. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van alle groepen. Hierbij komt de derde instructie in de experimenten overeen, dit is namelijk de controlegroep. De gegevens van de controlegroep worden op twee manieren gebruikt, zowel ter controle van de fake good/fake bad groepen, als ter controle van de groepen met kenmerken over de onderzoeker.

In het eerste experiment zijn drie groepen geïnstrueerd voor het invullen van de vragenlijst, allen met een eigen instructie. De instructie is hierbij specifiek gericht op het niet geven van de eigen mening van de respondent, maar heeft ten doel na te gaan wat een sociaal (on)wenselijk antwoord is volgens de respondent. Bij de controlegroep is de instructie specifiek gericht op het wel geven van de eigen mening. In het tweede experiment krijgen twee andere groepen de instructie om de vragenlijst naar eigen mening in te vullen, maar hierbij bevat de instructie verschillende introducties van de

onderzoeker. De ene groep krijgt een vrouwelijke onderzoeker voorgesteld, de andere groep krijgt een mannelijke onderzoek voorgesteld. In de controlegroep wordt geen onderzoeker geïntroduceerd en krijgen respondenten de instructie om de vragenlijst naar eigen mening in te vullen. Hierdoor kan de controlegroep voor zowel voor het eerste als tweede experiment gebruikt worden.

Experiment / conditie Instructie Presentatie kenmerken onderzoeker

Respondent

1 / 1 Fake good Geen 50% man 50% vrouw

1 / 2 Fake bad Geen 50% man 50% vrouw

1 / 3 + 2 /3 Eigen mening Geen 50% man 50% vrouw

2 / 1 Eigen mening Vrouw 50% man 50% vrouw

2 / 2 Eigen mening Man 50% man 50% vrouw

(19)

3.2 Materiaal

3.2.1 Instructie

De manipulaties vinden in dit onderzoek plaats in de instructie die voorafgaand aan de vragenlijst moet worden doorgenomen. Er zijn vijf verschillende instructies vormgegeven, die volledig terug te vinden zijn in bijlage 1.

- Experiment 1, conditie 1: in de fake good groep is duidelijk gemaakt dat respondenten antwoord moeten geven op een manier die het meest sociaal gewenst is en waarmee zij een goede indruk achterlaten bij de onderzoeker

- Experiment 1, conditie 2: in de fake bad groep is duidelijk gemaakt dat respondenten antwoord moeten geven op een manier die meest sociaal ongewenst is en waarmee zij een slechte indruk achterlaten bij de onderzoeker.

- Experiment 1 en 2, conditie 3: in de controlegroep is duidelijk gemaakt dat respondenten antwoord moeten geven naar hun eigen mening en hierbij wordt sociale wenselijkheid niet genoemd.

- Experiment 2, conditie 1: in de introductie van de vrouwelijke onderzoeker wordt een naam genoemd en zijn eigenschappen opgenomen die worden verbonden aan een vrouw, met zowel persoons – als studiekenmerken (Aerschot et al. 2003). Het gaat hierbij om eigenschappen als zorgzaamheid, graag willen samenwerken en nadruk op gezondheidszorg als interesse. - Experiment 2, conditie 2: in de introductie van de mannelijke onderzoeker wordt een naam

genoemd en zijn eigenschappen opgenomen die worden verbonden aan een man, met zowel persoons- als studiekenmerken (Aerschot et al. 2003) Hierbij is vooral de nadruk gelegd op een technische interesse en eigenschappen als ambitieus en assertiviteit.

In het eerste experiment is in alle drie de groepen geen informatie opgenomen over de onderzoeker, er is alleen aangegeven dat het onderzoek plaatsvindt voor de opleiding Communicatie- en

Informatiewetenschappen.

3.2.2 Vragenlijst

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een onderzoek dat is uitgevoerd door de Europese Commissie naar emancipatie en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in een aantal Europese landen. In Nederland is dat onderzoek niet uitgevoerd, wat het interessant maakt om bij de

controlegroep te zien wat Nederlandse respondenten in de controlegroep vinden van emancipatie in Nederland. Een groot deel van de vragen in het huidige onderzoek is afkomstig uit de vragenlijst van de Europese Commissie, waarbij een vertaling heeft plaatsgevonden naar de Nederlandse taal. De vragen zijn niet aangepast om zo goed mogelijk te toetsen welke invloed sociale wenselijkheid heeft op een eerder gebruikte vragenlijst. De bestaande vragenlijst is niet gecorrigeerd op onduidelijke of onvolledige formuleringen, waardoor er mogelijk beperkingen in de vragenlijst aanwezig zijn. Daarnaast is het schaalmodel van de oorspronkelijke antwoordmogelijkheden uit de vragenlijst

overgenomen, wat inhoudt dat er gebruik is gemaakt van een vier-punt schaalverdeling. In de discussie zal besproken worden welke invloed onzorgvuldigheden in de vragenlijst eventueel voor invloed hebben op de uitkomsten van het onderzoek en welke verbeterpunten mogelijk zijn voor volgend onderzoek. Bij het fake good/fake bad onderdeel van het experiment wordt beoordeeld of de geselecteerde vragen inderdaad sociaal gevoelig zijn, wat vooraf wel de verwachting is. Aan de selectie van bestaande vragen is een aantal vragen toegevoegd, die persoonsgegevens en achtergrond van de respondenten verzamelen en ingaan op masculiniteit en kennis over de onderzoeker.

In eerder onderzoek (Wijnia, 2014, Altheer, 2015) is naar voren gekomen dat herhaling van instructie in de vragenlijst bij het invullen, positief uitpakt voor het daadwerkelijk volgen van de instructie. Om deze reden is in het huidige onderzoek bij elke vraag expliciet opgenomen op welke wijze de vraag moet worden beantwoord. De vragenlijst bestaat uit: zeven vragen naar persoonsinformatie en

(20)

mannen en vrouwen en vijf vragen over kennis van de onderzoeker en eigenschappen waarmee de respondent zich identificeert. Bij de vragen naar persoons- en achtergrondinformatie is expliciet vermeld dit naar eigen mening in te vullen, wat ook geldt voor de vragen over kennis van de onderzoeker en vragen naar masculiniteit. Alleen de vragen gericht op emancipatie en ongelijkheid zijn verbonden aan de instructie fake good/fake bad, waar respectievelijk expliciet is vermeld dit sociaal wenselijk of onwenselijk in te vullen. Er wordt verwacht dat deze herhalingen van de instructies zorgen voor extra duidelijkheid bij de respondenten en minder invloed van sociale wenselijkheid op de persoonlijke informatie, informatie over de onderzoeker en masculiniteit. In figuur 1 en 2 volgen enkele voorbeelden van vragen zoals gebruikt in het onderzoek. De volledige vragenlijst is terug te vinden in bijlage 2. Voor elke onderzoeksgroep is dezelfde vragenlijst gebruikt, zij het met een verschillende instructie.

Wat is de arbeidssituatie van je ouders in het gezin waarbinnen je bent opgegroeid? o Allebei mijn ouders werken

o Mijn vader werkt, mijn moeder niet o Mijn moeder werkt, mijn vader niet o Allebei mijn ouders werken niet o Anders, …

Geef aan of je het met de volgende stellingen eens of oneens bent

Helemaal mee eens, mee eens, mee oneens, helemaal mee oneens o Het gezinsleven lijdt als de moeder een fulltime baan heeft

o Vrouwen zijn minder bereid dan mannen om eigen carrière op te bouwen

o Mannen moeten in het algemeen meer in de kinderopvangsector werken, zoals op een kinderdagverblijf

o Over het algemeen zijn mannen minder competent in het uitvoeren van huishoudelijke taken dan vrouwen

o Een vader moet zijn carrière voorop stellen ten opzichte van zorgen voor zijn jonge kind Zijn er volgens jou maatregelen nodig om mannen meer tijd te laten besteden aan zorgactiviteiten (zoals huishouden, zorg voor kinderen/ouderen)?

o zeker wel o op zich wel o niet echt o zeker niet

Figuur 1 Voorbeeldvragen emancipatie

Heeft de informatie over de onderzoeker een rol gespeeld bij de antwoorden die je hebt gegeven in het onderzoek?

o heel erg o redelijk o niet echt o totaal niet

Wat is de indruk die je na de introductie van de onderzoeker hebt? o heel erg geëmancipeerd

o redelijk geëmancipeerd o niet echt geëmancipeerd o totaal niet geëmancipeerd

(21)

3.3 Pre-test

Om te bepalen of de instructies en vragenlijst als geschikt worden beoordeeld voor het daadwerkelijke onderzoek, is eerst een pre-test uitgezet. Dit was voornamelijk bedoeld om te bepalen of de instructies duidelijk waren en respondenten bekend zijn met sociale (on)wenselijkheid. Ook is er getest of de informatie over de mannelijke en de vrouwelijke onderzoeker werd opgemerkt tijdens het lezen. De vragen, grotendeels komend uit een bestaand onderzoek, niet per se op kwaliteit beoordeeld maar op gevoeligheid voor sociale wenselijkheid. Aan de pre-test hebben in totaal twaalf respondenten, allen studenten en met een gelijke verdeling van mannen en vrouwen, deelgenomen. Hieruit is gebleken dat de instructies van het eerste experiment wel duidelijk waren, maar dat er nog beter uitgelegd moet worden wat sociale (on)wenselijkheid is, omdat dit voor veel respondenten lastig was om in te schatten. De fake good/bad instructies zijn na te lezen in figuur 3. De instructies van het tweede experiment over de kenmerken van de onderzoeker werden positief beoordeeld, maar de kenmerken waren niet overduidelijk mannelijk of vrouwelijk. In combinatie met de overige gegevens was er echter wel een voldoende scheiding tussen de onderzoekers. Deze instructies zijn tevens terug te vinden in figuur 3. Overwogen werd om een foto toe te voegen voor extra informatie over de onderzoeker, maar dit bleek te lastig om te implementeren. Hierbij is rekening gehouden met extra factoren die op dat moment een rol gaan spelen in de opvatting over deze persoon.

Op basis van de pre-test is de instructie voornamelijk aangepast door de uitleg over de fake good/fake bad instructie uit te breiden en meer uitleg te geven over het begrip sociale (on)wenselijkheid en de interpretatie hiervan bij het invullen van de vragenlijst. Er zijn geen onduidelijkheden of opmerkingen naar voren gekomen uit de pre-test, waaruit geconcludeerd is dat eventuele foute formuleringen of incomplete vraagstellingen uit de oorspronkelijke vragenlijst geen problemen opleveren in de resultaten van het onderzoek.

Pre-test experiment 1 instructie fake good

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Het onderzoek vindt plaats in het kader van een afstudeerscriptie Communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het onderzoek heeft betrekking op het onderwerp emancipatie, oftewel het streven naar gelijke rechten en posities, in dit geval tussen mannen en vrouwen. Er wordt gekeken naar de sociale wenselijkheid van je antwoorden. Je krijgt de instructie om bij elke vraag het antwoord te kiezen dat jij het meest sociaal wenselijk vindt. Welk antwoord zou je geven als je een hele goed indruk van jezelf wilt achterlaten? Voor de eerste vragen is dit nog niet nodig, dit zijn persoonlijke vragen naar jouw gegevens.

Deelname aan dit onderzoek is anoniem en informatie wordt alleen verwerkt voor het genoemde onderzoek. Lees de vragen goed door en beantwoord ze allemaal. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 10 minuten

Pre-test experiment 1 instructie fake bad

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Het onderzoek vindt plaats in het kader van een afstudeerscriptie Communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het onderzoek heeft betrekking op het onderwerp emancipatie, oftewel het streven naar gelijke rechten en posities, in dit geval tussen mannen en vrouwen. Er wordt gekeken naar de sociale wenselijkheid van je antwoorden. Je krijgt de instructie om bij elke vraag het antwoord te kiezen dat jij het meest sociaal onwenselijk vindt. Welk antwoord zou je geven als je een hele slechte indruk van jezelf wilt achterlaten? Voor de eerste vragen is dit nog niet nodig, dit zijn persoonlijke vragen naar jouw gegevens.

(22)

Pre-test experiment 2 instructie vrouwelijke onderzoeker

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Ik zal me eerst voorstellen: mijn naam is Pieter, student bij de Rijksuniversiteit Groningen en dit onderzoek vindt plaats in het kader van mijn afstuderen bij de studie Communicatiekunde. Bij deze opleiding ben ik vooral geïnteresseerd in de technische kant van het vak en management. Na mijn afstuderen hoop ik ook werk te vinden in deze gebieden. Verder ben ik ambitieus, assertief en competitief ingesteld.

Het onderzoek heeft betrekking op het onderwerp emancipatie om te bepalen hoe jij in dit

onderwerp staat. Kies bij alle vragen het antwoord dat het meest bij je eigen mening past. Voor de eerste vragen moet je een aantal persoonlijke gegevens geven, daarna volgen de inhoudelijke vragen.

Deelname aan dit onderzoek is anoniem en informatie wordt alleen verwerkt voor het genoemde onderzoek. Lees alle vragen goed door en beantwoord ze allemaal. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 10 minuten.

Pre-test experiment 2 instructie mannelijke onderzoeker

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Ik zal me eerst voorstellen: mijn naam is Charlotte, student bij de Rijksuniversiteit Groningen en dit onderzoek vindt plaats in het kader van mijn afstuderen bij de studie Communicatiekunde. Bij deze opleiding ben ik vooral geïnteresseerd in de maatschappelijke aspecten van het vak en gezondheidszorg. Na mijn afstuderen hoop ik ook werk te vinden in deze gebieden. Verder ben ik zorgzaam, bescheiden en gericht op samenwerken.

Het onderzoek heeft betrekking op het onderwerp emancipatie om te bepalen hoe jij in dit

onderwerp staat. Kies bij alle vragen het antwoord dat het meest bij je eigen mening past. Voor de eerste vragen moet je een aantal persoonlijke gegevens geven, daarna volgen de inhoudelijke vragen.

Deelname aan dit onderzoek is anoniem en informatie wordt alleen verwerkt voor het genoemde onderzoek. Lees alle vragen goed door en beantwoord ze allemaal. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 10 minuten.

Pre-test experiment 1 en 2 instructie controle

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Het onderzoek vindt plaats in het kader van een afstudeerscriptie Communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het onderzoek heeft betrekking op het onderwerp emancipatie om te bepalen hoe jij in dit

onderwerp staat. Kies bij alle vragen het antwoord dat het meest bij je eigen mening past. Voor de eerste vragen moet je een aantal persoonlijke gegevens geven, daarna volgen de inhoudelijke vragen.

Deelname aan dit onderzoek is anoniem en informatie wordt alleen verwerkt voor het genoemde onderzoek. Lees alle vragen goed door en beantwoord ze allemaal. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 10 minuten

.

Figuur 3 Voorbeeld instructie pre-test experiment 1 en 2

3.4 Respondenten

(23)

3.5 Procedure

Alle respondenten zijn digitaal benaderd waarbij rekening gehouden is dat vooraf onbekend moest zijn wie de werkelijke onderzoeker is. De respondenten hebben dus geen contact gehad met de werkelijke onderzoeker voor het invullen van de vragenlijst en via de verspreidingskanalen is geen informatie over de onderzoeker vrijgegeven. De digitale link naar een willekeurig instructie is verspreid door studieverenigingen en docenten van verschillende opleidingen in Groningen, onder meer van een technische opleiding, een zorgopleiding en een communicatieopleiding. In de uitleg bij het verspreiden van het onderzoek is duidelijk aangegeven dat de verspreider onafhankelijk van het onderzoek is en niet de onderzoeker is. Er is verder geen persoonlijk informatie of uitleg gegeven over de werkelijke onderzoeker en er is alleen verwezen naar de link van het onderzoek. Door het gebruiken van onafhankelijke verspreidingskanalen is geprobeerd zoveel mogelijk te voorkomen dat respondenten vooraf op de hoogte zijn van de werkelijke onderzoeker of de aard van het onderzoek. De verspreiding binnen verschillende opleidingen en verenigingen is mede gekozen om een goede mix te krijgen tussen mannelijke en vrouwelijke respondenten en hun achtergrond. Per onderzoekgroep is het aantal respondenten dat meewerkt vooraf op ongeveer 30 ingesteld, wat zou leiden tot een totaal

deelnemersaantal van 150. De controlegroep is in beide experimenten gelijk en wordt dus twee keer gebruikt.

In elke instructie worden de respondenten gewezen op het feit dat deelname op geheel vrijwillige basis is en de vragenlijst op elk moment mag worden gestopt. Verder zijn de respondenten er op

(24)

4 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de statistische resultaten van de experimenten en de analyses in SPSS besproken. Allereerst is er aandacht voor de samenstelling van de respondenten en daarna wordt gekeken naar de resultaten per experiment. Bij de behandeling van een hypothese wordt aangegeven welke statistische toets is gebruikt en wat de resultaten zijn per vraag of per categorie vragen.

4.1 Respondenten

Voor de twee experimenten samen hebben 127 respondenten de vragenlijst volledig ingevuld, waarvan 59 mannen en 65 vrouwen. Samen hebben zij een gemiddelde leeftijd van 23 jaar, waarbij de oudste respondent 30 en de jongste respondent 17 jaar is. De tijdsmeting tijdens het lezen van de introductie laat zien dat er gemiddeld 21 seconden naar de openingspagina gekeken is. De kortst gemeten tijd is vier seconden en de langst gemeten tijd is 75 seconden. Ook respondenten met een korte leestijd zijn meegenomen in het onderzoek, omdat niet volledig uit te sluiten is dat zij de ter zake doende

elementen, zoals de naam van de onderzoeker, niet hebben gezien in de kortste tijd van vier seconden. Tussen de groepen fake good en fake bad zijn geen grote tijdsverschillen gemeten, maar de

controlegroep heeft beduidend minder tijd nodig om de introductie te lezen, net als de groep met een vrouwelijke onderzoeker. De kortste tijd is gemeten in de controlegroep en in deze groep lag de gemiddelde tijd ook een stuk lager dan in de andere groepen. Een volledig overzicht van alle gemiddelde tijden is terug te vinden in tabel 2. Respondenten blijken goed verdeeld over de soort opleiding die wordt gevolgd. Het volgen van een technische studie zoals Informatica of Kunstmatige Intelligentie komt het meest voor, 29% van het totaal. Zo’n 28% van de respondenten volgt een sociale studie, zoals Communicatie- en Informatiewetenschappen. Studenten van een zorgopleiding vormen 26% van het totaal en het volgen van een economische studie komt bij 11% van de respondenten voor. Ongeveer 6% van de respondenten volgt een andere soort opleiding, zoals Modeacademie of Biologie. Het aantal respondenten is voor elke groep in beide experimenten gelijk op de controlegroep na. Deze groep bevat twee respondenten meer. De verdeling van mannen en vrouwen per groep is niet in elke groep gelijk, voornamelijk bij de groep met een vrouwelijke onderzoeker bevinden zich meer vrouwen dan mannen. Tussen geen van de groepen is een significant verschil in demografische gegevens. Een overzicht van alle gegevens is te vinden in tabel 2.

Respondenten Man vs. Vrouw

Tijd in seconden

(25)

4.2 Experiment 1 - effecten fake good/fake bad (hypothese 1)

Het doel van de eerste hypothese is om na te gaan of de vragen van de Eurobarometer 2015 werkelijk gevoelige vragen zijn. Dit wordt getest door zowel de fake good en fake bad groepen met elkaar te vergelijken als beide groepen met de controlegroep te vergelijken. Om dit te meten zijn vooraf de volgende hypotheses opgesteld:

Hypothese 1a: vragen over emancipatie en ongelijkheid uit de Eurobarometer 2015 zijn gevoelig

voor sociaal wenselijke antwoorden. In de fake bad groep wordt een negatievere score op emancipatie verwacht dan in de fake good groep.

Hypothese 1b: vragen over attitude ten opzichte van emancipatie krijgen in de controlegroep een significant ander antwoord dan in de fake good en fake bad groepen, waarbij de controlegroep dichter bij de fake good groep ligt.

Om beide hypotheses te toetsen is voor een deel van de vragen een repeated measures anova uitgevoerd met de groepen fake good, fake bad en controle als tussen-proefpersoon factor en het vraagnummer als binnen-proefpersoon factor. Er is gekozen voor deze analyse omdat een repeated measures anova het mogelijk maakt om metingen die niet onafhankelijk zijn toch in één analyse te kunnen meenemen. Een toetsingsprocedure is het uitvoeren van een afzonderlijke t-toets per vraag, maar hierin kan toevalligheid een grotere rol spelen en wordt het effect per vraag genegeerd. Een repeated measures anova geeft tevens een overzichtelijker resultaat dan afzonderlijke toetsen. De repeated measures anova is uitgevoerd voor series vragen met dezelfde antwoordmogelijkheid, waarbij vraag 8 en 14 samen zijn meegenomen in één analyse en vraag 11 tot en met 13 + vraag 15 tot en met 17 samen zijn meegenomen in één analyse. Vraag 9 en 10 betroffen variabelen op nominaal

meetniveau en zijn afzonderlijk getoetst met een kruistabel met Chi kwadraat om het verband tussen twee variabelen te toetsen.

4.2.1 Resultaten vergelijking fake good en fake bad groepen (hypothese 1a)

(26)

4.2.2 Resultaten vergelijking controlegroep met fake good/fake bad groepen (hypothese

1b)

Om te controleren of de resultaten van de groepen fake good en fake bad ook verschillen met de controlegroep, is een analyse uitgevoerd met een extra groep (de controlegroep) ten opzichte van hypothese 1a. De gemiddelde waardes van de controlegroep zijn ook opgenomen in tabel 3. Uit de analyse blijkt dat de vragen horend bij vraag 8 en 14 significant verschil tonen (F(1,74) 64,91, p<0,01) en ook vraag 9 laat een significant resultaat zien (X2 (6) 30,51, p<0,01). De binnen-proefpersoon factor bij vraag 8 en 14 geeft ook een significant resultaat (F (8.62, 318.94) 8,37, p<0,01). De vragen horend bij vraag 11 tot en met 13 en 15 tot en met 17 verschillen tevens significant (F (1,74) 34,53, p<0,01), ook bij de binnen-proefpersoon factor (F (7.53, 278.81) 8,78, p<0,01). Bij vraag 10 geven stelling 3 (X2 (2) 6,43, p<0,05) en stelling4 (X2 (2) 15,62, p<0,01) een significant verschil. Uit de gemiddelde waardes komt naar voren dat de waardes verschillen van de fake bad en fake good groep, waarbij over het algemeen de gemiddelden van de controlegroep dichter liggen bij de gemiddelden van de fake good groep.

Vraag Fake good Fake bad Controle

Vraag 8 en 14

o Het gezinsleven lijdt als de moeder een fulltime baan heeft

o Vrouwen zijn minder bereid om carrière op te bouwen

o Mannen moeten meer in de kinderopvangsector werken

o Mannen zijn minder competent in huishouden o Een vader moet zijn carrière voorop stellen ten

opzichte van zorgen voor zijn jonge kind o Gelijkheid is een fundamenteel recht

o Gelijkheid helpt bij economische zelfstandigheid o Als er meer vrouwen op de arbeidsmarkt zijn, zal

de economie groeien

o Het aanpakken van ongelijkheid is nodig voor een rechtvaardigere samenleving 3,32 3,36 2,60 3,28 3,60 3,56 3,52 3,00 3,44 1,52 1,72 2,60 1,72 1,64 1,56 1,48 1,56 1,52 3,03 3,00 2,37 3,18 2,92 3,29 2,77 2,66 3,22 Vraag 11, 12, 13, 15, 16, 17

o Maatregelen vrouwen op arbeidsmarkt o Maatregelen tegen geweld

o Maatregelen mannen in de zorg o Prioriteit emancipatie o Interesse emancipatie o Dagelijks bewustzijn 1,76 1,20 1,84 2,12 2,44 2,76 3,36 3,36 3,40 3,40 3,24 3,36 2,11 1,85 2,96 2,66 2,92 3,00 Vraag 9 o Zeer weinig o Redelijk weinig o Redelijk Vaak o Zeer vaak Fake good 10 8 7 0 Fake bad 3 4 9 9 Controle 0 2 18 7 Vraag 10

o Confrontatie met vooroordelen

o De ongelijke verdeling van huishouden o Het lage aantal vrouwen in machtsposities o Geweld tegen vrouwen

o Lagere levensverwachting bij mannen o Hogere uitval onder jongens in het onderwijs o Vrouwen die minder betaald krijgen

(27)

4.3 Experiment 2 - effecten persoonlijke kenmerken onderzoeker (hypothese 2 en

3)

De verwachting is dat gegevens over de onderzoeker invloed hebben op de manier van antwoorden door respondenten. Hierbij zijn de volgende hypotheses opgesteld:

Hypothese 2: het opnemen van persoonlijke kenmerken van de onderzoeker beïnvloedt de sociale

wenselijkheid van de antwoorden op vragen over emancipatie. Bij een vrouwelijke onderzoeker reageren respondenten met sociaal-wenselijker antwoorden dan bij een mannelijke onderzoeker of bij afwezigheid van informatie over het geslacht van de onderzoeker.

Hypothese 3a: het effect van de sekse van de onderzoeker is afhankelijk van de sekse van de

respondent. Mannen reageren in vergelijking met vrouwelijke respondenten. sociaal wenselijker bij een vrouwelijke onderzoeker

Hypothese 3b: het effect van de sekse van de onderzoeker is afhankelijk van de sekse van de

respondent. Vrouwen reageren in vergelijking met mannelijke respondenten. sociaal wenselijker bij een mannelijke onderzoeker

Om de hypotheses te toetsen is gebruik gemaakt van een ANOVA toets. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de verwachting van een hoofdeffect van de sekse van de onderzoeker, maar ook naar een interactie-effect tussen sekse van de onderzoeker en respondent (hypothese 3a/b). Op de resultaten is een betrouwbaarheidstoets uitgevoerd om te bepalen of de verschillende items samen geanalyseerd kunnen worden. Dit wordt gedaan met behulp van een Cronbach’s alfa, waarvan de score over het algemeen >.70 moet zijn om als betrouwbaar gezien te worden. De ANOVA en Cronbach’s alfa worden uitgevoerd voor de vragen horend bij vraag 8 tot en met 17. Er wordt afzonderlijk voor vraag 9 en 10 een kruistabel met Chi kwadraat getoetst, omdat dit variabelen op nominaal meetniveau betreft.

De verwachting is dat respondenten in de groepen met een vrouwelijke of mannelijke onderzoeker gemiddeld hoger scoren dan respondenten in de controlegroep, die in de instructie geen informatie over een onderzoeker hebben gelezen. Voor de vragen horend bij vraag 8 en 14 betekent dit dat de gemiddelde scores hoger liggen voor de groepen met onderzoeker dan voor de groep zonder onderzoeker. Bij vraag 11 tot en met 13 en 15 tot en met 17 wordt verwacht dat respondenten met onderzoeker lager scoren op de antwoordschaal, dus meer urgentie en interesse zien in het onderwerp emancipatie dan de controlegroep. Bij vraag 9 wordt verwacht dat respondenten met onderzoeker aangeven dat ongelijkheid niet vaak meer voorkomt in Nederland, terwijl de controlegroep hier waarschijnlijk hoger op scoort. Voor vraag 10 zouden respondenten met onderzoeker eerder kiezen voor specifiek mannelijke of vrouwelijke stellingen, afhankelijk van de onderzoeker, terwijl de controlegroep meer kiest voor stellingen die minder sekse specifiek zijn.

Bij hypothese 3 is de verwachting dat er naast een hoofdeffect van sekse van de onderzoeker, een interactie-effect is tussen de sekse van de onderzoeker en de respondent. Hierbij zou dan gelden dat voor vraag 8 en 14 mannen gemiddeld hoger scoren bij een vrouwelijke onderzoeker dan vrouwelijke respondenten en vrouwen gemiddeld hoger scoren bij een mannelijke onderzoeker dan vrouwelijke respondenten. Bij vraag 11 tot en met 13 en 15 tot en met 17 wordt verwacht dat mannen gemiddeld lager scoren bij een vrouwelijke onderzoeker dan vrouwelijke respondenten en vrouwen gemiddeld hoger scoren bij een mannelijke onderzoeker dan mannen. Voor vraag 9 is de verwachting dat mannen bij een vrouwelijke onderzoeker gemiddeld lager scoren dan vrouwen en vrouwelijke respondenten gemiddeld hoger scoren bij een mannelijke onderzoeker dan mannen. Bij vraag 10 wordt verwacht dat mannelijke respondenten gemiddeld meer kiezen voor specifiek vrouwelijke stellingen bij een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ternationale handel en de monetaire politiek; ook in de bijstand die zij naast de hulpverlening vragen van particuliere investeringen en in een adequate financiering

The suggested names of factors related to perception are: Factor 1 = Statistics proficiency, Factor 2 = Statistics anxiety (anxiety due to statistics), Factor 3 =

Bezwaren kunnen geen betrekking hebben op de regels die in de betreffende gebieden gelden of het mogelijk aanwijzen van andere gebieden dan die in de aanwijzingsbesluiten

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is onderzocht wat het effect van het verbale gedrag van de interviewer is op de manier van antwoorden door de respondent

De eerste hypothese die getoetst zal worden (zie Hypothese 1) had als verwachting dat deelnemers binnen een categorie kortere reactietijden zullen vertonen dan bij het

Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

We geloven immers niet in paus Franciscus, niet in kardinaal Eijk, niet in de Synode, en niet in de eigen pastor.. Daartoe hebben we (voor zover mogelijk) een positieve