Advies in zaak 4363, Dijkers en Pijl B.V.
Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit:
prof. mr J.H. Jans (voorzitter), mr drs. R.C. van Houten, prof. dr J.A.H. Maks en mw mr M.
Sikkens. De subcommissie werd bijgestaan door dr J.F. Appeldoorn (secretaris).
1. Inleiding en procedure
1. Bij besluit van 29 maart 2005 in zaaknummer 4363
1(hierna: het besluit) stelde de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) vast dat een zestal ondernemingen, waaronder Dijkers & Pijl BV (hierna: D&P) een inbreuk heeft gemaakt op artikel 6, eerste lid, Mededingingswet (hierna: Mw) en artikel 81, eerste lid, EG.
22. Op grond van de vastgestelde overtreding van artikel 6, eerste lid, Mw en artikel 81, eerste lid, EG heeft de d-g NMa een boete opgelegd.
3. D&P heeft op 15 november 2004 aangegeven gebruik te willen maken van de versnelde procedure in de GWW-sector.
34. Tegen het besluit werd op 4 mei 2005 een bezwaarschrift ingediend.
4Op 4 juli 2005 heeft D&P aanvullende gronden ingediend.
55. Bij brief van 4 oktober 2005 werd aan de partijen en de zaakbehandelaars bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit medegedeeld dat op 17 november 2005 een hoorzitting zou plaatsvinden door de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet (hierna: Adviescommissie). Op 17 november 2005 vond deze hoorzitting plaats waarbij de partijen en vertegenwoordigers van de NMa werden gehoord door de subcommissie van de Adviescommissie bestaande uit: prof. mr J.H.
Jans (voorzitter), mr drs. R.C. van Houten, prof. dr J.A.H. Maks en mw mr M.
Sikkens. De subcommissie werd bijgestaan door dr J.F. Appeldoorn (secretaris).
6. Het verslag van de hoorzitting werd op 10 april 2006 aan partijen rondgestuurd.
2. Besluit
7. Het besluit is als bijlage aan dit advies gehecht.
3. Bezwaren en beoordeling
Toerekening
8. D&P maakt niet alleen bezwaar tegen het besluit voorzover dit zich tot haar richt, maar tevens tegen de toerekening aan de beheersmaatschappijen Ooms Avenhorn Groep en Ooms Avenhorn Holding BV, alsmede de hoofdelijke aansprakelijkheid van een zestal dochterondernemingen daarvan.
1 Prismanummer 4363/41.
2 De andere ondernemingen zijn Ooms Avenhorn BV, Aannemingsmaatschappij Kuiper en
Leeuwenkamp BV, Daalder Alkmaar BV, Aannemingsmaatschappij Petten BV en Roemer Aanneming BV. Het bezwaarschrift is namens deze 6 ondernemingen en hun twee moedermaatschappijen, Ooms Avenhorn Groep BV en Ooms Avenhorn Holding BV, ingediend.
3 Prismanummer 4363/9.
4 Prismanummer 4363/52.
5 Prismanummer 4363/65.
9. De Raad
6stelt dat het houden van 100% van het aandelenkapitaal het vermoeden van uitoefening van feitelijke zeggenschap rechtvaardigt, dit behoudens tegenbewijs.
7Beoordeling
10. Naar het oordeel van de Adviescommissie is het recente arrest van het GvEA in de zaak DaimlerChrysler
8in deze van doorslaggevende betekenis. Het GvEA overwoog daarin als volgt: “De omstandigheid dat de dochtermaatschappij eigen rechtspersoonlijkheid bezit, is niet voldoende om de mogelijkheid uit te sluiten dat haar gedrag aan de moedermaatschappij wordt toegerekend; dit kan met name het geval zijn wanneer de dochtermaatschappij haar marktgedrag niet zelfstandig bepaalt, doch grotendeels de haar door de moedermaatschappij verstrekte instructies volgt ... Het bezit van 100 % van het kapitaal van de dochteronderneming volstaat als zodanig evenwel niet om het bestaan van een dergelijke controle door de moedermaatschappij aan te tonen. ... Zoals het Hof in het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie, (verwijzing, BAC) (punt 28), heeft geoordeeld, volstaat het bezit van 100 % van het kapitaal als zodanig niet voor de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij, maar kan de Commissie haar beslissing inzake de toerekening van het gedrag van de dochtermaatschappij aan de moedermaatschappij ook baseren op de omstandigheid dat de moedermaatschappij niet betwist dat zij het commerciële beleid van haar dochter op beslissende wijze kon beïnvloeden, en geen bewijs aandraagt voor haar stelling dat die dochter autonoom optrad.”
11. Naar de mening van de Adviescommissie blijkt uit het citaat dat het houden van 100% van de aandelen het vermoeden rechtvaardigt dat de moedermaatschappij feitelijke zeggenschap in haar dochtermaatschappij uitoefent, dit behoudens tegenbewijs.
12. Naar de opvatting van de Adviescommissie heeft D&P heeft terzake onvoldoende tegenbewijs aangedragen. Ter hoorzitting is het de Adviescommissie veeleer gebleken dat belangrijke strategische beslissingen door de moedermaatschappij worden genomen. Zo bleek o.a. ter hoorzitting dat bij het aanvragen van clementie door de dochtermaatschappij, terstond instructie werd gevraagd van de moedermaatschappij.
13. Het bezwaar inzake de toerekening dient derhalve te worden verworpen.
Versnelde procedure
14. D&P acht de gekozen grens van € 10 mln als maximum voor het in aanmerking komen van de MKB-korting willekeurig en onredelijk. De beweegredenen voor het kiezen van deze grens zouden bij de ondernemingen die zich net boven deze grens bevinden, evengoed aanwezig zijn.
15. D&P stelt dat het accountantskosten heeft moeten maken om de aanbestedingsomzet te kunnen berekenen. Deze kosten moeten naar het oordeel van D&P op de boete in mindering worden gebracht.
16. D&P stelt dat met de door haar naar voren gebrachte individuele omstandigheden in het besluit onvoldoende rekening is gehouden.
6 Als rechtsopvolger van de d-g NMa, Wet van 9 september 2004, Stct. 2005, 172.
7 Rn. 58 van de zienswijze van de Raad.
8 Zaak T-325/01, DaimlerChrysler.
17. D&P stelt dat de aanbesteders door het vooroverleg geen schade hebben geleden.
18. D&P meent dat de grote zes aannemers in Nederland een leidende en sturende rol hebben gespeeld bij het vooroverleg, reden waarom aan de andere aannemers een relatief lagere boete zou moeten worden opgelegd.
19. D&P stelt dat de boete dient te worden verlaagd nu D&P de overtreding reeds had beëindigd ten tijde van de aanvraag van het onderzoek.
20. De Raad stelt in zijn zienswijze, kort gezegd, dat ondernemingen van te voren op de hoogte zijn gesteld van deze voorwaarden.
Beoordeling
21. De hierboven weergegeven bezwaren lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
22. Met de Raad moet worden vastgesteld dat de ondernemingen bij de keuze aangaande het al dan niet participeren aan de versnelde procedure voldoende waren ingelicht over de alsdan vigerende parameters. Zo hebben ondernemingen uitdrukkelijk afstand gedaan van enige rechten
9, maar zijn daar bepaalde kortingen op de boete tegenover gesteld. Iedere onderneming heeft bij die keuze derhalve een gegronde afweging kunnen maken.
23. In het onderhavige geval heeft de onderneming uitdrukkelijk gekozen voor de versnelde procedure. Voor het in bezwaar betwisten van de geldende parameters, met name niet het betwisten van de essentie van het stelsel van vooroverleg, is naar de mening van de Adviescommissie dan ook thans geen plaats, met name niet omdat het de onderneming geruime tijd vrij stond om uit de versnelde procedure te stappen en een reguliere procedure te doorlopen.
24. Dit ware slechts anders indien de versnelde procedure kenmerken zou vertonen die de Adviescommissie in strijd met dwingende rechtsbepalingen zou achten. Daarvan is naar het oordeel van de Adviescommissie echter geen sprake.
25. De bezwaren dienaangaande moeten derhalve worden verworpen.
Ijkjaar 2001
26. D&P acht de keuze voor het jaar 2001 als ijkjaar voor D&P onredelijk ongunstig.
27. De Raad heeft in de zienswijze de onderneming in de gelegenheid gesteld gemotiveerd aan te tonen dat de keuze voor het jaar 2001 onredelijk bezwarend is.
Beoordeling
28. Nu dergelijke informatie thans nog niet in het dossier aanwezig is, moet het bezwaar worden verworpen.
Clementie / Fiscuskorting
29. D&P stelt dat nu zij geen materiaal betreffende vooroverleg in haar bezit had, dit niet heeft kunnen inleveren. Derhalve kon zij geen clementie aanvragen.
9 Zoals bijvoorbeeld het recht om de essentie van het rapport te betwisten en inzage in het dossier.