• No results found

Opvoeder-kind interactie in de eerste zes levensjaren: Responsiviteit, gehechtheid en temperament. Thema's en tendenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opvoeder-kind interactie in de eerste zes levensjaren: Responsiviteit, gehechtheid en temperament. Thema's en tendenties"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

in dit nummer

Opvoeder-kind interactie

Dubhelnummer onder redactie van

F.II.R. Leenders en L.W.C. Tavecchio

RESPONSIVITEIT

TEMPERAMENT

G E H E C H T H E I D

MOEDER EN PREMATUUR KIND

WAARGENOMEN VEILIGHEID

Boekbesprekingen

Aankondigingen & mededelingen

(2)

GEDRAG, tijdschrift voor psychologie

Het twee-maandelijks tijdschrift heeft als doelstelling informa-tie te geven over ontwikkelingen in de onderscheiden deelgebieden van de psychologie.

Hoofdredactie

A.H. Boon van Ostade (wnd. voorzitter), R.J. Kleber, H.R. De Mey, en M.H. Cox. Redact ieraad

W. Koops, J.F.H. Van Rnppard, A. Vrolijk

P.L.C, van Geert, H.A. Hoekstra, F. Luteyn, R. Nauta, C.A.J. Vlek R. Diekstra, L. van der Kamp,

r Laak, L.W.C. TavRcchio

G. Van Outryve d' Yclewa l l o., H.Vertommen N. van Beselaire, W. Lens, A. Marcoen, P. Kr. l en, P. De

B-J.A.M. Winnubst, C.F.M.van Lieshout, C.K.M. Struykcr-Boudier, A.H.G. van der Ven, R.S.H. Visser, J.M.H. V<r H. P.G.M. Caminada, H. J.G. Soppe, J. Syroit

L. Elbers, J. Hermanns, D. van Kreveld, F. Leenders, P.A. Vroon

W.F. van R a a i j l'. P r i n s , J. Snel, M. Taal , A. J. Vrugt , H. Vor.st Vrije Universiteit Amsterdam Rijks U n i v e r s i t e i t Gron ingen R i j k s U n i v e r s i t e i t [,e i d e n K a t h o l i e k e Universiteit L e u v e n Katholieke Universiteit Nijmegen K'11 lm ] i eke Hogeschool T i l burg Rijks Universiteit Utrecht Erasmus U n i v e r s i t e i t Kol t erdam ilc'Ki'M-nte Universiteit A m - , t erdam Redact i es P.C re t ar iaat

A l l e poststukken voor de Hoofdredactie zende.n aan Lian van Sinten, Postbus 9104, 6500 UK Nijmegen. Tel.: 080-512658.

Tekstverwerking en tekstopmaak

Mw. Hanneke van Va l deren , Leuvensestraat 21, 5361 BW Grave

Abonnementen

Abonnementen-administratie van GEDRAG, Postbus 9104, 6500 HK Nijmegen. Tel.:080-512610. Postgiro nr. 32.66.896.

De abonnementsprijs bedraagt f.55,- per jaargang voor individuele abonnementen en f.90,- voor inctituutsabonn*<Mnt*n. Losse nummers f.15,-. Abonnees worden verzocht het verschuldigde bedrag aan hei begin van iedere jaargang middels de toegezonden accept-girokaart te voldoen. Advertenties: f.300,- per pagina.

5 1983 by Stichting Gawe i ri

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, m i c r o f i l m or any other means without written permis-sion from the publisher.

(3)

TEN GELEIDE

Het voor u liggende themanummer bundelt een aantal artikelen die gericht zijn op aspecten van de opvoeder-kind interactie bij kinde-ren van nul tot zes jaar.

Het initiatief tot dit nummer is voortgekomen uit de voorwaarde-lijk gefinancierde programma's "Problemen in de ontwikkeling van jonge kinderen" van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Utrecht en het kernonderzoekprogramma "Vroegkin-derlijke opvoeding" van de vakgroep Wijsgerige en Empirische Peda-gogiek van de Rijksuniversiteit te Leiden.

Centraal in dit nummer staan analyses naar de responsiviteit van opvoeder en kind in de interactie (Leenders; Schols, Zwaan, Reelfs en en Bodnar), de gehechtheid van het kind aan zijn primaire opvoeder

(Tavecchio en Van IJzendoorn; Goossens en Tavecchio en Vergeer en Van IJzendoorn) en de invloed van het temperament van het kind op de interactie (Leenders; Van de Boom, Mathijsen en Nierop; Tavecchio en Van IJzendoorn).

Bij het temperamentsonderzoek staat veelal de beschrijving van het verloop van gedragsprocessen binnen een individu centraal. Hier-bij wordt dan relatief weinig aandacht besteed aan de uiteenlopen-de eisen die aan uiteenlopen-de responsiviteit van uiteenlopen-de opvoeuiteenlopen-der wordt gesteld door verschillende typen kinderen. Bij gehechtheidsonderzoek is het precies andersom: primair een beschrijving van interactieve proces-sen en een relatieve onderwaardering voor aangeboren interindividue-le verschilinterindividue-len. In de interactie wordt veel gewicht toegekend aan de responsiviteit van de opvoeder. Het feit echter dat deze respon-siviteit mede bepaald zou kunnen worden door de inbreng van het kind in de interactie, lijkt daarbij te worden veronachtzaamd.

Al deze benaderingen leveren de mogelijkheid tot het opsporen

(4)

van antecedenten van een mogelijke latere problematische ontwikke-ling. De artikelen in dit themanummer zullen een bijdrage leveren tot een verdieping van het inzicht in de hierbij betrokken proces-sen en variabelen en - naar wij hopen - tot een gecombineerde on-derzoeksinspanning op deze terreinen.

Tot slot. Aan de totstandkoming van dit themanummer hebben dr. P.P. Goudena, dr. J.M.A. Hermanns, dr. J. ter Laak en prof.dr. L.J.Th, van der Kamp hun gewaardeerde medewerking verleend als com-mentatoren. Hiervoor onze dank.

(5)

OPVOEDER-KIND INTERACTIE IN DE EERSTE ZES LEVENSJAREN: RESPONSIVI-TEIT, GEHECHTHEID EN TEMPERAMENT; THEMA'S EN TENDENTIES

F.H.R. Leenders en L.W.C. Tavecchio Rijksuniversiteit Utrecht

Afdeling Ontwikkelingspsychologie Heidelberglaan 2

3584 CS Utrecht

SUMMARY. Caretaker-child interaction in the first six years of life. In the last decennium the study of the caretaker-child inter-action more and more concentrates on the analysis of observable interactions in relation to various caretaker and child character-istics. Crucial phenomena in the interaction studied are responsivi-ty of caretaker and child, the attachment and the influence of child temperament on the interaction. These three phenomena are the main constituents of the articles brought together in this volume of "Gedrag". Responsivity, attachment and temperament as well as some relations between these phenomena are introduced in this opening article.

In het onderzoek naar de opvoeder-kind interactie is veelal het in-teractiegedrag van opvoeder en kind apart beschouwd. In de afgelopen jaren wordt echter steeds meer de nadruk gelegd op de wisselwerking in het gedrag van de opvoeder en het kind tijdens de ontwikkeling. Dit manifesteert zich onder meer in veranderde analysetechnieken. Daar waar voorheen het interactiegedrag van opvoeder en kind veelal

gescheiden van elkaar werd geanalyseerd (men denke aan het oudere onderzoek naar opvoedingsstijlen waar het gedrag van opvoeders cen-traal stond), besteedt men tegenwoordig steeds meer aandacht aan interactiesequenties of wordt in interactiecategorieën steeds meer de simultane gedragstoestand van opvoeder en kind gedefinieerd (zie Sackett, 1978a en b). Een en ander impliceert ook een grotere be-langstelling voor de concreet waarneembare interactie, die meestal tijd- en situatiebepaald is.

De keuze van een bepaalde concrete interactiegedraging, krijgt vanwege zijn tijd- en situatiespecifiteit een groot gewicht. Een voorbeeld. Gehechtheidsgedrag tussen opvoeder en kind kan zich in beginsel over een hele dag voordoen. De observatie van gehechtheid wordt momenteel vooral uitgevoerd binnen de "vreemde situatie"

(6)

(Ainsworth en Wittig, 1969): een laboratoriumobservatie waarin de primaire opvoeder, het kind en een vreemde in wisselende interac-tie-episodes worden geobserveerd. De validiteit en de betrouw-baarheid van de "vreemde situatie" worden dan belangrijk. Dit geldt voor elke observatiesituatie: kan de situatie en het daarin te observeren gedrag gezien worden als een voldoende representa-tieve steekproef uit het achterliggende universum van situaties en gedragingen?

Hoewel dit zeer belangrijke vragen zijn, moeten we constateren dat ook het moderne interactieonderzoek nog maar net begonnen is met de beantwoording van deze vragen. Ook enkele bijdragen uit dit nummer richten zich op deze problematiek. De belangrijkste inter-actiegedragingen die in dit nummer ter sprake zullen komen betref-fen (de ontwikkeling van) het responsiviteitsgedrag en het gehecht-heidsgedrag tussen opvoeder en kind, twee verschijnselen die wij in dit artikel nog zullen inleiden.

Behalve de studie van de interactie zelf, richt het onderzoek zich ook op specifieke persoonskenmerken van opvoeder en kind, die de ontwikkeling van het interactiegedrag meer of minder gunstig kunnen doen verlopen. Velerlei kenmerken hebben hier de aandacht. Opvoederattituden bijvoorbeeld vormen van oudsher een geliefde zij-lijn van het interactieonderzoek (bijvoorbeeld Lukesch, 1975). Daar-naast worden uitvoerig kindkenmerken bij het onderzoek betrokken. In dit nummer zullen wij vooral aandacht besteden aan de variabele "temperament", ook wel genoemd de "gedragsstijl" van het kind.

(7)

temperaments-bepaling. De schattingen van de gemeenschappelijke overlap van temperament bepaald door ouders en bepalingen hiervan door derden lopen echter sterk uiteen (Bâtes en Bayles, 198A; Dunn en Kendrick, 1980). We zullen hierop nog terugkomen.

Duidelijker ligt dit bij een kindkenmerk als "te vroeg geboren worden" (prematuriteit), een variabele die ook in dit themanummer behandeld zal worden. Prematuriteit is een typisch kindkenmerk. Het effect ervan op de ontwikkeling van het kind is echter weer niet

te begrijpen zonder hierin opvoederkenmerken te betrekken als veer-kracht/frustratietolerantie, geïnformeerdheid, enzovoorts (zie het artikel van Schols, Zwaan, Reelfs en Bodnar in dit nummer).

We zullen nu in het kort de verschijnselen responsiviteit, ge-hechtheid en gedragsstijl inleiden. Deze concepten zullen in meer artikelen van dit nummer behandeld worden.

RESPONSIVITEIT

Responsiviteit kan kortweg omschreven worden als de mate waarin en de wijze waarop een interactiepartner reageert op de signalen van de ander. Deze omschrijving impliceert dat responsiviteit zowel kwantitatieve als kwalitatieve eigenschappen bevat.

(8)

van het kind. Problemen kunnen er verder ontstaan, indien er aan één of meerdere van de vier zojuist genoemde voorwaarden niet vol-daan wordt (Riksen-Walraven, 1983).

Binnen de eerste interacties tussen opvoeder en kind - gefacili-teerd door "aangeboren" functionele en structurele eigenschappen als bijvoorbeeld de zuigreflex (voeding) of de gevoeligheid van babies voor de stem van hun primaire opvoeder - ontwikkelen zich wat wel genoemd worden pseudo- of protocommunicaties (o.m. Schaf-fer, 1979). Voor de latere taal- en communicatieontwikkeling belang-rijke beginselen als "beurtnemen", "één tegelijk aan het woord" en de onderlinge afstemming, worden dan geoefend. Een hoge wederzijd-se responsiviteit werkt hier in hoge mate begunstigend (bijv. Anderson, Vietze en Dokecki, 1977).

De responsiviteit van de opvoeder blijkt tevens van groot be-lang voor de motivationele en cognitief-intellectuele ontwikkeling van het kind (Ainsworth & Bell, 1974; Clarke-Stewart, 1973; Lewis & Goldberg, 1969; Riksen-Walraven, 1983). Opvoeders die adequaat en vlot reageren op signalen van het kind,leveren over het algemeen positieve en comfortabele gewaarwordingen. Het kind ontwikkelt daar-bij - zo veronderstelt men - een "algemene verwachting" over de in-vloed die het heeft op zijn omgeving (Lewis & Goldberg, 1969). Een effectief en vlot reageren van de opvoeder, stelt het kind in staat een primair besef van "ik kan wat" te verkrijgen, in casu het uit-lokken van de reactie van de ander. Het raakt hierdoor meer betrok-ken op de opvoeder en de omstandigheden waaronder de plezierige res-ponsieve gewaarwordingen verkregen kunnen worden. Het kind zal daar-door in eerste instantie de primaire opvoeder, later - als het meer mobiel wordt - ook de omgeving gaan exploreren. Deze (gegenerali-seerde) exploratie tenslotte vormt een centraal proces, ook bij latere mentaal-cognitieve handelingen van belang. Bepaald explora-tiegedrag en het hiermee samenhangend responsiviteitsgedrag van op-voeders kunnen daardoor kenmerken zijn van sociaal-emotionele even-wichtigheid, zoals we bij de bespreking van de gehechtheid nog

zul-len zien.

(9)

richten zich op aspecten van de interacties, waarbij de responsivi-teit centraal staat.

GEHECHTHEID

Gehechtheid kan worden omschreven als een relatief duurzame affec-tieve relatie tussen één kind en één of meer specifieke personen met wie het regelmatig interacteert (vgl. Van IJzendoorn, Tavecchio, Goossens en Vergeer, 1982). Vaak wordt de kwaliteit van de gehecht-heid tussen het kind en de primaire verzorger aan het einde van het eerste levensjaar bij gehechtheidsonderzoek tot uitgangspunt genomen. De gehechtheid van een persoon wordt nu onder meer afgeleid van de balans in de - als antithethisch beschouwde - gedragingen

"nabijheid-zoeken" en "exploratie" die iemand vertoont. Indien er in een situa-tie gevaar of een bepaalde spanning aanwezig is, kan het kind vei-ligheid verwerven, door de nabijheid van de gehechtheidsfiguur op te zoeken. In meer ontspannen situaties (met enigszins nieuwe, com-plexe of veranderende aspecten die niet te plotseling ingebracht, te intens of vreemd zijn) bestaat de mogelijkheid om door middel van exploratie een grotere onafhankelijkheid te verwerven (Ainsworth et al., 1 9 7 1 ; Bowlby, 1969, 1973).

(10)

veilig gehechte kinderen, exploreren indien de situatie ontspannen is en zoeken hierbij af en toe toenadering tot de moeder. Bij toe-nemende spanning gaat de balans exploratie-nabijheidzoeken in de richting van nabijheidzoeken. Vooral het flexibel overgaan van ex-ploratiegedrag naar nabijheidzoeken, is kenmerkend voor deze kinde-ren. Dit wordt doorgaans als het meest gunstige gehechtheidsgedrag gezien. De kinderen van dit type exploreren het meest. Type A kin-deren hebben een meer als onveilig te typeren gehechtheidsgedrag, dat zich kenmerkt door een kennelijke angst en vermijding van de gehechtheidspersoon. Ook in situaties met een zekere spanning zoe-ken deze kinderen hun verzorger niet op voor veiligheid en troost, maar tonen ze een onverwachte exploratiedrift, waarbij het explora-tiegedrag meestal van lage kwaliteit is. Type C tenslotte, zijn kinderen met een angstige en afwerende gehechtheid. Zij kenmerken zich door een zeer tweeslachtig toenaderingsgedrag. Enerzijds gaan zij op de moeder af; indien deze het kind echter optilt, willen zij weer weg, enzovoort. Geëxploreerd wordt er door deze kinderen

nauwe-lijks (vgl. Ainsworth et al, 1971).

Eerste bevindingen over de samenhang tussen opvoederresponsivi-teit en gehechtheid worden gegeven door onderzoek van Ainsworth. Type B kinderen lijken doorgaans een positieve

opvoederresponsivi-teit te hebben ervaren van een sensitieve opvoeder. Type A kinderen hebben vaak opvoeders die consequent niet responsief zijn. Type C kinderen tenslotte hebben opvoeders, die inconsequent responsief dan wel inconsequent niet-responsief zijn (zie Riksen-Walraven,

1983).

Nadrukkelijk moet worden opgemerkt dat de gehechtheidskwaliteit zoals tot nu omschreven zich vooral manifesteert rond het tweede levensjaar (12-18 maanden). Bij oudere kinderen wordt de gehecht-heid met opvoeders veelal meer op afstand tot uitdrukking gebracht

(bijv. door oogcontact). Ook situatiespecifieke factoren gaan een steeds grotere rol spelen bij het uiten van gehechtheidsgedrag (zie Maccoby, 1980).

(11)

TEMPERAMENT OF DE GEDRAGSSTIJL VAN KINDEREN

Het verschijnsel temperament ondervindt de laatste jaren een her-nieuwde belangstelling van onderzoekers. Vooral het werk van de Newyorkse psychiaters Thomas en Chess heeft hiertoe bijgedragen. Thomas, Chess en Birch (1968, 4) omschrijven temperament als

"the behavioral style of the individual child, the how rather than what (abilities and content) or why (motivations) of behavior."

Tegenwoordig gebruikt men vaak de term "gedragsstijl" in plaats van temperament om onjuiste associaties met het aangeboren zijn of een hoge stabiliteit van temperament te vermijden.

Temperament in Thomas en Chess' traditie, definieert men aan de hand van een negental gedragsdimensies. De profielen die deze di-mensies met elkaar opleveren, geven een typering die dan een speci-fiek temperament of specispeci-fieke gedragsstijl bepalen. In beginsel zijn er zoveel temperamenten mogelijk als er combinaties denkbaar zijn tussen de dimensies. Toch blijkt er in de praktijk een beperkt aantal clusteringen in temperamenten voor te komen, waarbij zes van de negen dimensies op een betrekkelijk consistente manier betrokken zijn. Deze temperamenten worden genoemd het "moeilijke" (ca. 10% van de populatie), het "gemakkelijke" (40%) en het "langzaam

warm-lopende" type (ca. 15%). Het moeilijke type kenmerkt zich door een lage regelmaat in gedrag (stoelgang, slaap-waakritme), een langzame adaptatie aan veranderende omstandigheden, een neiging tot afwijzing van nieuwe stimuli, een hoge intensiteit in gedragingen en een door-gaans negatieve gemoedsstemming. Gemakkelijke kinderen vertonen een tegengesteld beeld op deze dimensies. Langzaam warmlopende kinderen tenslotte liggen qua profiel tussen beide voorgaande profielen in en vertonen bovendien een grote grofmotorische inactiviteit (voor een uitgebreider overzicht zie Leenders, 1983). 35% der kinderen blijken profielen te hebben, die als mengtypen van de zojuist ge-noemde drie clusters opgevat kunnen worden. Later bracht Carey

(12)

Een belangrijke vraag bij de bepaling van (moeilijk) tempera-ment betreft - zoals reeds opgemerkt - de mate waarin temperatempera-ments- temperaments-typen, verkregen via een vragenlijst aan ouders, opgevat kunnen worden als reële, objectieve gedragskenmerken dan wel als specifie-ke persoonsgebonden percepties van ouders of opvoeders, zich mani-festerend in halo- of soortgelijke attribueringseffecten. De Ameri-kaanse onderzoeker Bates (1980) wijst er bijvoorbeeld op, dat hoe meer stress moeders meemaken, hoe eerder zij hun kind als moeilijk

zullen ervaren, zonder dat dit hoeft te corresponderen met objec-tieve waarnemingen van derden. Ook het temperament van zeer jonge kinderen blijkt lastiger objectief waar te nemen (Sameroff, Seifer & Kelly Elias, 1982). Mogelijk dat het zelfvertrouwen van opvoeders hier een belangrijke modererende rol speelt. Hoe meer zelfvertrou-wen (in de omgang met kinderen) hoe minder vatbaar voor vertekening opvoeders zijn (Caron en Templeton, 1982; Leenders, 1984).

Temperaments typen, zo lijkt het, vormen op zichzelf geen extra inhiberende of faciliterende factor voor een gunstige ontwikkeling van kind en opvoeder. Vooral de combinatie van kindkenmerken en opvoederkenmerken speelt hier een belangrijke rol. Een veeleisende omgeving of opvoeder in combinatie met een moeilijk temperament van het kind lijkt een minder gunstige samenstelling, hetgeen als een "poorness of fit" getypeerd kan worden (Thomas en Chess, 1977). Ook bepaalde bijkomende risicofactoren bij het kind (bijvoorbeeld mentale retardatie of rode hondinfecties) verhogen de kans op een sterkere samenhang tussen moeilijke temperamentskenmerken en ge-dragsstoornissen en problemen (voor een beschrijving zie Leenders,

1983).

Verschillen in temperament bij de geboorte en daarna, kunnen vele sociale gedragingen van de primaire verzorger oproepen, modi-ficeren of ook voorkómen. Met andere woorden, de sociale responsi-viteit van de primaire verzorger kan door temperamentsverschillen worden beïnvloed, hetgeen consequenties heeft voor de aard van de relatie die het kind met deze persoon ontwikkelt onder meer ook met betrekking tot de gehechtheid (Crockenberg, 1981).

In de artikelen van Tavecchio en Van IJzendoorn, van Leenders

(13)

evenals van Van den Boom, Mathijsen en Nierop, zal aandacht besteed worden aan (de ontwikkeling van) temperament in samenhang

tot aspecten van de opvoeder-kind interactie.

SAMENVATTING

In het laatste decennium heeft het opvoeder-kind interactie-onder-zoek zich meer en meer gericht op de analyse van de concrete waar-neembare interacties in samenhang tot uiteenlopende opvoeder en kindkenmerken. Belangrijke verschijnselen die in de interactie bestudeerd worden zijn: responsiviteit van opvoeder en kind, de gehechtheid en de invloed van het temperament van het kind op de interactie. Deze drie verschijnselen vormen de belangrijkste be-standdelen der artikelen in dit themanummer van "Gedrag". Responsi-viteit, gehechtheid en temperament evenals een aantal samenhangen tussen deze verschijnselen worden in dit openingsartikel geïntro-duceerd.

LITERATUUR

Ainsworth, M.D.S., & Wittig, B.A. (1969). Attachment and exploratory behavior of one-year-olds in a strange situation. In B.M. Foss

(Ed.), Determinants of Infant Behavior IV. London: Methuen. Ainsworth, M.D.S., Bell, S.M., & Stayton, D.J. (1971). Individual

differences in strange situation behavior of one-year-olds. In

H.R. Schaffer (Ed.), The Origins of Human Social Relations.

New York: Academic Press.

Ainsworth, M.D.S., & Bell, S.M. (1974). Mother-infant interaction and the development of competence. In K.J. Connolly & J.S. Bruner

(Eds.), The Growth of Competence. London-New York.

Anderson, B.J., Vietze, P., & Dokecki, P.R. (1977). Reciprocity in Vocal Interactions of Mothers and Infants. Child Development, 48, 1676-1681.

Bates, J.E. (1980). The concept of difficult temperament. Merrill Palmer Quarterly, 26, 299-319.

Bates, J.E., & Bayles, K. (1984). Objective and subjective components in mothers' perceptions of their children from age 6 months to 3

years. Merrill-Palmer Quarterly, 30, 2, 111-130.

Bowlby, J. (1969). Attachment and Loss I. Attachment. London: The

Hogarth Press.

Bowlby, J. (1973). Attachment and Loss II. Anxiety and Anger.

London: The Hogarth Press.

Caron, J.W., & Templeton, J.W. (1982). Maternal reports on infant

temperament; infant behavior or maternal characteristics? Paper

gepresenteerd op de "International Conference on Infant Studies", Texas.

Clarke-Stewart, K.A. (1973). Interactions between mothers and their young children: characteristics and consequences. Monographs of

the Society of Research in Child Development, Serial No. 153,

38, No. 6-7.

(14)

attachment. Child Development, 52, 857-865.

Dunn, J., & Kendrick, C. (1980). Studying temperament and parent-child interaction: Comparison of interview and direct observa-tion. Developmental Medicine and Child Neurology, 22, 484-496. Leenders, F.H.R. (1983). Temperament in ontwikkeling. Gedrag (b),

11, (1), 2-27.

Leenders, F.H.R. (1984). Temperament in de opvoeder-kind interactie van alledag. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 23, 78-90. Lewis, H., Goldberg (1969). Perceptual-cognitive development in

infancy: A generalized expectancy model as a function of the mother-infant interaction. Merrill Palmer Quarterly, 15, 81-100.

Lukesch, H. (1975). Erziehungsstile, Pädagogische und Psychologische

Konzepte. Kohlhammer.

Maccoby, E.E. (1980). Social development, psychological growth and

the parent-child interaction. New York: Harcourt, Brace &

Jovano-vich.

Riksen-Walraven, J.M.A. (1983). Mogelijke oorzaken en gevolgen van een (on)veilige eerste gehechtheidsrelatie. Kind en Adolescent, 4 (1), 23-44.

Sackett, G.P. (1978a). Parent-infant interaction: Progress, para-digms, and problems. In G.P. Sackett (Ed.), Observing Behavior, I. University Park Press.

Sackett, G.P. (Ed.) (1978b). Observing behahior, data collection

and analysis methods, II. University Park Press.

Sameroff, A.J., Seifer, R., & Elias, P.K. (1982). Sociocultural variability in infant temperament ratings. Child development, S3, 164-173.

Schaffer, H.R. (1979). Acquiring the concept of the dialogue. In M.H. Bornstein & W. Kessen (Eds.), Psychological Development from Infancy, Image to Intention. Hillsdale N.J.: Erlbaum. IJzendoorn, M.H. van, Tavecchio, L.W.C., Goossens, F.A., & Vergeer,

M.M. (1982). Opvoeden in geborgenheid. Een kritische analyse van Bowlby's attachment theorie. Deventer: Van Loghum Slaterus.

(15)

RESPONSIVITEIT VAN MOEDERS EN HUN 3 à 4 JARIGE KINDEREN IN SAMEN-HANG TOT KINDKENMERKEN IN HET BIJZONDER HET TEMPERAMENT

F.H.R. Leenders

Rijksuniversiteit Utrecht

Afdeling Ontwikkelingspsychologie Postbus 80.140

3508 TC Utrecht

SUMMARY. Responsivity of mothers and their Z-to-4-year old children in relation to child characteristics particularly the behavioral style. Relatively few study has been made of child's responsivity and the description of reciprocal responsivity after the first year. Responsivity is an important concept in the development of competence and attachment. In this study 18 mother-child dyads with predominantly middle and high SES background have been observed during lunch interactions. Explorative descriptions are given of maternal and child's interactive behavior. Analyses have been made for children who differ in temperament of "behavioral style" behav-ior. As a result a number of "plausible rival hypotheses" are for-mulated with respect to (the development of) responsive interactive behavior of mothers and preschool children. In the difficult group subtle signs of what may be called a (potential) breakdown in the mother-child communication can be observed. Indications are a lower correlation between child and mother initiatives and some remarkable correlations between child IQ and maternal responsive behavior. In de literatuur wordt een groot aantal onderzoeken gerapporteerd dat zich richt op de ontwikkeling van het competentiegedrag van het kind in samenhang tot uiteenlopende aspecten van de opvoeder-kind

interactie, waaronder de responsiviteit van opvoeder en kind (zie o.m. Ainsworth en Bell, 1974; Bakeman en Brown, 1977; Leenders,

1984; Riksen-Walraven, 1978). Onder responsiviteit van de opvoeder kan men verstaan de mate waarin en de wijze waarop de opvoeder rea-geert op signalen en initiatieven van het kind. De responsiviteit, in het bijzonder de hiermee mogelijk samenhangende sensiviteit in de omgang met kinderen, vormen belangrijke determinanten die nader bestudeerd worden binnen de ontwikkeling van de hechting en de men-tale ontwikkeling van kinderen (Sroufe, 1979). Bij de menmen-tale ont-wikkeling wordt bijvoorbeeld verondersteld dat de waarneming van contingenties positief beïnvloed wordt door de responsiviteit uit de omgeving (o.m. Watson en Ramey, 1972). De responsiviteit van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

die subtoetse. Swak prestasie in die subtoetse vir psigomotoriese koordinasie mag daarop dui dat die betrokke leerlinge liefs beroepe waar skryf- en/of tekenwerk

Alles wat in de lockers achterblijft gaat rechtsreeks in de container of naar een kringloopwinkel indien het nog bruikbaar is.. Alvast bedankt om hier rekening mee

Doordat het van te voren niet duidelijk is wie wat toebehoort en de leerlingen niet mogen overleggen, zal in dit experiment in de eerste ronde alle vis over het algemeen

Op 27 november 2008 organiseert het INBO in samenwerking met het Labo- ratorium voor Houttechnologie van de Universiteit Gent een symposium over de interacties tussen bosbouw

studies m een derde categone -&#34;ovenge&#34;- ondergebracht omdat het onderzoeksverslag niet duidehjk maakte of het een ouder- danwel kmd- probleem betraf (Van Uzendoorn et

Hoewel in het begin van de jaren vijftig nog onvoldoende empirische gegevens voorhanden waren, concludeerde Bowlby al snel dat gehechtheid een sleutelrol vervult in de opvoeding

Hocwcl het niodcl uilgaal van intcrgcncrdtionelc overdracht van de gehechthcidskwalitcit van opvocder op kind, /al duidclijk /ijn dal opvoedcr en kind m voortdurcnde transactic /ijn,

Uit het onderzoek naar het effect van gezinsgerichte stimulering bij adoptie- gezinnen kan geconcludeerd worden dat een op de persoon toegesneden advise- ringsprogramma met behulp