• No results found

De pen als bajonet?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De pen als bajonet?"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen

Master Journalistiek

De pen als bajonet?

Dejan Joran Boelhouwer

S2424711

Onder begeleiding van: prof. dr. H.B.M. (Huub) Wijfjes

Tweede lezer: dr. B. (Berber) Hagedoorn

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Introductie 4 Rechtvaardiging en significantie 7 1 Theoretisch Kader 9 1.1 De naoorlogse media 9 1.1.1 Het verzuilingsdebat 10 1.1.2 Media tijdens de verzuiling 13 1.1.3 Het Vrije Volk en de PvdA 15 1.1.4 De Tijd en de KVP 17

2. Het gebakkelei over onafhankelijkheid 21

2.1 Het pad naar Operatie Product 21 2.2 De eerste politionele actie 24

2.3 De Zuid-Celebes-Affaire 26 3. Methodologie 29 3.1 Kwantitatieve methode 29 3.1.1 Kranten en onderwerpen 31 3.1.2 Genres 31 3.2 Kwalitatieve methode 33 3.2.1 Categorieën 34 3.3 Sample 35 4. Resultaten 38 4.1 Calculatie en opmaak 38

4.1.1 Een veelvoud aan

berichten 41 4.1.2 Gastschrijvers en rubrieken 44 4.2 Standpunten en kleur 48 4.2.1 Onderwerpen 48 4.2.2 ‘Onvermijdelijk’ 49 4.2.3 Geen koloniale oorlog 52 4.2.4 In het ongewisse 57 4.2.5 Consolidatie 60 4.3 Polarisatie 63 4.3.1 Engagement in De Tijd 63 4.3.2 Communisten 64 4.3.3 Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid 67 4.3.4 Antirevolutionairen 69 4.3.5 Anderen 70 Conclusie 72 Tabellen en figuren 79 Primaire Bronnen 80

Het Vrije Volk 80

De Tijd 81

Digitale Bronnen 82

Bibliografie 83

Appendices 85

Appendix 1: codeerschema 85 Appendix 2: aantekeningen van de

(4)

4

Introductie

Op 17 augustus 1945 riepen Koesno Sosrodihardjo (Soekarno) en Mohammed Hatta de

onafhankelijkheid van Indonesië uit. Dit was een begin van het einde van 350 jaar Nederlandse aanwezigheid in de archipel. Een door oorlog uitgeput Nederland probeerde in alle macht ‘zijn Indië’ weer onder controle te krijgen. Ondanks de inzet van ruim tweehonderdduizend man, was het

tevergeefs.1 Na de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949), werd Nederlands-Indië

onafhankelijk.

Hoewel Nederland oorlogsmoe was schuwde het land geweld niet. Soldaten werden naar het Oosten gestuurd om de situatie in Nederlands voordeel te herstellen. Maar eigenlijk had Nederland daar al jaren niets te zeggen. Japan veroverde namelijk als bondgenoot van nazi-Duitsland Nederlands-Indië in 1942. De Japanners namen Nederlandse soldaten gevangen en Europese burgers werden in Jappenkampen vastgehouden. Op 15 augustus 1945, twee dagen voor de onafhankelijkheidsverklaring, capituleerde Japan. Een machtsvacuüm ontstond waar Indonesische separatisten gebruik van maakten. De roep om Merdeka (vrijheid) was geboren.

Hoewel de Tweede Wereldoorlog een keerpunt is in de Nederlandse geschiedenis, kan hetzelfde gezegd worden met de Indonesische onafhankelijkheid. Dit heeft met elkaar te maken. Dat de Tweede Wereldoorlog vernietigend was voor Nederland heeft geen uitleg nodig. Maar de Tweede Wereldoorlog zorgde ook voor een nieuwe wereldorde. Europese landen met hun koloniale rijken verloren hun vooroorlogse machtspositie en maakten ruimte voor een wereld waar de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie de dienst uitmaakten. Voor landen mét koloniën was geen plaats.2 Aziatische

landen dekoloniseerden als eerst. Nederland deed afstand van ‘ons Indië’, net zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk afstand deden van hun Aziatische gebieden. Indonesië werd gezien als een onderdeel van Nederland. De Nederlandse politiek vond dat Indonesië Nederland aanzien gaf in de wereld. Dit was gebaseerd op de veronderstelling dat Nederland met dit gebied een rol van betekenis speelde in de internationale politiek. Ook werd er gedacht dat Nederland economisch niet zonder de kolonie kon. Dit idee is bekend onder de uitdrukking ‘Indië verloren, rampspoed geboren!’3 Na de

soevereiniteitsoverdracht was men in Nederland vooral nostalgisch over de koloniale periode in Indonesië. Dit kwam tot uiting als Tempo Doeloe (de goede oude tijd) in bijvoorbeeld boeken of restaurants met een Indisch thema.4

1 Paul Bijl, “Colonial memory and forgetting in the Netherlands and Indonesia,” Journal of Genocide Research

14, no.3-4 (2012), 445.

2 J.J.P de Jong. De terugtocht: Nederland en de dekolonisatie van Indonesië (Amsterdam: Boom, 2015), 21. De

Soviet-Unie als communistisch land en de Verenigde Staten als voormalige kolonie, waren anti-kolonialistisch. Dekolonisatie van de meeste gebieden ging ongeveer de hele tweede helft van de twintigste eeuw door.

3 Remieg Aerts, et al. Land van kleine gebaren: een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen:

Sun, 2007), 257.

(5)

5 Over de dekolonisatieoorlog bestond vanaf 1949 bijna twintig jaar een ‘groot stilzwijgen’.5 Volgens

historica Stef Scagliola ging alle aandacht uit naar de Tweede Wereldoorlog en zijn slachtoffers. Het ideaalbeeld van de bevolking van het kleine Nederland die en masse verzet bood aan het grote Duitsland was, hoewel tegenwoordig weerlegd, interessanter dan koloniaal verlies.6 Ook waren er

aanvankelijk geen monumenten gewijd aan de veteranen. De onafhankelijkheidsoorlog, maar ook de daden van Nederlandse soldaten daar, bleef een onbehandelde fase in de Nederlandse geschiedenis.7

Dit veranderde door het televisieoptreden van Johan Engelbert ‘Joop’ Hueting bij het

VARA-programma Achter het Nieuws in 1969. Hierin maakte de Indiëveteraan publiekelijk bekend dat hij bij extreme gewelddaden, die door het Nederlands leger in Indonesië waren gepleegd, aanwezig was geweest. Dankzij de drie uitzendingen kwam het onderwerp op de nieuwsagenda.8 Veteranen stuurden

brieven naar de VARA-redactie die de verhalen van Hueting onderstreepten en kranten begonnen weer over deze periode te berichten.9 Het parlement bleef niet stil zitten en zette een ambtelijk onderzoek

op. In de Excessennota die daaruit resulteerde werd erkend dat misdaden gepleegd waren, maar de term ‘oorlogsmisdaden’ zou misplaatst zijn geweest. Het waren ‘excessen’, het gebeurde sporadisch.10

De laatste jaren komen die mogelijke excessen van Nederlandse militairen weer onder de aandacht. Zo heeft Gert Oostindie in Soldaat in Indonesië: getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van

de geschiedenis (2015) onderzoek gedaan naar de Nederlandse wandaden door middel van het

vergelijken van onder andere ooggetuigenverslagen, dagboeken en brieven. Oostindie schrijft dat het Nederlandse leger zich schuldig maakte aan onder andere roof, brandstichting en (standrechtelijke) executies. Op basis van 659 egodocumenten van Nederlandse soldaten, neemt hij aan dat het aantal ‘oorlogsmisdaden’ in de tienduizenden moet lopen, ondanks dat tussen de 75 en 80% van de veteranen geen melding maakt van misdaden of uitdrukkelijk tegenspreekt dat ze aan de orde waren.11 Ook

Rémy Limpach heeft onderzoek gedaan naar de oorlogsmisdaden van Nederlandse soldaten in Indië. In De brandende kampongs van Generaal Spoor (2016) schrijft hij dat ‘massageweld’ geen

uitzondering was tijdens de oorlog: “letterlijk en figuurlijk trokken de Nederlandse militairen tot hun vertrek in 1949 een spoor van brandende kampongs en stapels lijken door de Indonesische archipel.”12

Het werk van Limpach leidde tot een onderzoek van verschillende organisaties naar de dekolonisatie van Indonesië. Hoewel het Nederlands kabinet eerder zo’n poging niet ondersteunde,

5 Rémy p. Limpach, De brandende kampongs van Generaal Spoor (Amsterdam: Boom, 2016), 21. 6 Ibidem, 20; Stef Scagliola, “The Silences and Myths of a ‘Dirty War’: Coming to Terms with the Dutch–

Indonesian Decolonisation War (1945–1949).” European Review of History: Revue européenne d'histoire 14, no. 2 (2007): 251-252.

7 Slagliola, “The silences”,252.

8 Limpach, De brandende kampongs, 21-23; Van Doorn, J.A.A., en W.J. Hendrix. Ontsporing van geweld: het Nederlands-Indonesisch conflict (Zutphen: Walburg, 2012), 13; Bijl, “Colonial memory”, 445-446.

9 Limpach, De brandende kampongs, 21-23 10 Ibidem, 29.

11 Gert Oostindie. Soldaat in Indonesië, 1945-1950: getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis (Amsterdam: Prometheus, 2015), 8-10.

(6)

6 stemde het toch in met een onderzoek omdat Limpach in zijn boek “stelde dat dat extreem geweld door Nederlandse militairen tegen Indonesiërs wijdverspreid was en ingebed zat in de militaire structuur […],” zo berichtte het NRC Handelsblad in 2017.13

Hoewel er in Nederland tot 1969 gezwegen werd over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en de misdaden die daar gepleegd zouden zijn, schreven kranten tijdens de oorlog er zo nu en dan wel over. Ook werd het door de Nederlandse politiek besproken. Dit leidde echter niet tot publieke

verontwaardiging.14 Volgens historica Gerda Jansen Hendriks plaatsten de Nederlandse journalisten in

Indonesië geen kritische noot bij wat ze daar tegenkwamen. Kritiekloze journalistiek was er vanwege patriottisme, een tekort aan journalistieke ervaring, en de verzuiling: “most editors-in-chief followed

the opinions of ‘their’ political parties and were largely un-critical when it came to the colonial war.”15 Zelfs kritische media zoals Het Parool en Vrij Nederland filterden oorlogsmisdaden uit hun

berichtgeving. “Readers simply would not believe that Dutch soldiers could commit atrocities.”16

Tijdens de verzuiling zouden veel ‘zuilen’ naast eigen politieke partijen, ook eigen scholen, sportverenigingen en media hebben gehad. Zo was er de katholieke KRO en had de VARA een socialistische inslag. Historicus Joop de Jong beschrijft ongeveer hetzelfde als Hendriks. Media schreven over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog afhankelijk van de ‘zuil’ waartoe ze behoorden:

“De schrijvende pers en de radio vertolkten voor het leeuwendeel de opinies van de politieke partijen waaraan deze media waren gekoppeld. De redacties waren in het verzuilde Nederland van die dagen nauw gerelateerd aan de politieke elite en volgden de gebeurtenissen vooral door er officiële commentaren aan te wijden. De lezers kregen de partijvisie continu voorgeschoteld.”17

Nu de rol van Nederland in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog weer onder de aandacht staat, wil ik onderzoeken hoe twee ‘verzuilde’ Nederlandse kranten over deze periode schreven. Daarnaast onderzoek ik of en hoe de verzuiling in de berichtgeving van de kranten naar voren komt. In hoeverre kregen de lezers de partijvisie voorgeschoteld en waaruit blijkt dat? Het duo kranten bestaat uit: De

Tijd (katholiek) en Het Vrije Volk (sociaaldemocratisch). Het analyseren van vier jaren

krantenmateriaal is een te grote opgave. Daarom leg ik me toe op het analyseren van de berichtgeving

13 Maarten Back (NRC.nl). Onderzoek naar dekolonisatie Indië gaat vier jaar duren.

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/02/23/onderzoek-naar-dekolonisatie-indie-gaat-vier-jaar-duren-a1547503 (geopend 4 21, 2017). Het kabinet had een eerder verzoek vijf jaar geleden afgewezen, omdat “het vond dat daarin geen rol was weggelegd voor de overheid.”

14 Jan Bank. Katholieken en de Indonesische Revolutie (Dieren: De Bataafsche Leeuw, 1984),

424-425

15 Gerda Jansen Hendriks. “‘Not a colonial war’: Dutch film propaganda in the fight against Indonesia, 1945–

49.” Journal of Genocide Research 14, no. 3-4 (2012), 410-411.

16 Ibidem, 411.

(7)

7 over twee gebeurtenissen. Deze zijn: de eerste politionele actie (1947) en de Zuid-Celebes-Affaire (1946-1947). De hoofdvraag van mijn scriptie luidt: Hoe schreven De Tijd en Het Vrije Volk als

media in de verzuiling over de eerste politionele actie en de Zuid-Celebes-Affaire tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog?

Rechtvaardiging en significantie

De Tijd en Het Vrije Volk zijn als bron voor dit onderzoek gekozen omdat het kranten waren die bij de

zuilen van de regeringspartijen behoorden. Tijdens de Indonesische revolutie kende Nederland drie kabinetten. In alle drie de kabinetten waren de Partij van de Arbeid (PvdA) en de Katholieke Volkspartij (KVP) vertegenwoordigd (zie paragraaf 3.1). Hoewel er daardoor waarschijnlijk veel overeenkomsten zijn in de berichtgeving van beide kranten, verwacht ik toch verschillen te zien. Ten eerste omdat het kranten van twee verschillende zuilen zijn. Ieder medium schrijft naar zijn doelgroep, dus zal nieuws ook anders gebracht worden. Ten tweede waren er regelmatig meningsverschillen tussen beide partijen hoe ze de oorlog moesten aanpakken.18 Ook binnen de katholieke en

socialistische kringen wezen niet alle neuzen dezelfde kant op (zie hoofdstuk 3). Zo bestond de PvdA uit twee kampen: voorstanders van de oorlog en voorstanders van onafhankelijkheid.19

Om twee redenen is de eerste politionele actie gekozen als case study. De eerste reden is dat journalisten toen nog mochten meelopen met het leger. Tijdens de eerste actie waren sommige journalisten nog embedded, terwijl reporters het tijdens de tweede politionele actie moesten doen met voorlichtingsdiensten.20 Ten tweede was het besluitvormingsproces rond de politionele acties volgens

De Jong zwak. Hij noemt het politieke besluitvormingsproces tijdens de tweede politionele actie zelfs een ‘schizofrene situatie’.21 In zijn overzichtswerk van de oorlog, De Terugtocht: Nederland en de dekolonisatie van Indonesië (2015), schrijft hij het volgende hierover:

“Dat politieke planning een zwakke stee vormde in het Haagse besluitvormingsproces, lijkt een understatement. Zowel de verklaring van 2 mei 1946 als het akkoord van Linggadjati en de eerste militaire actie waren tot stand gekomen onder diepe verdeeldheid en grote

spanningen. Er bestond in feite een politiek zwart gat.”22

Ik heb besloten om ook een analyse los te laten op hoe de twee kranten schreven over de Zuid-Celebes-Affaire omdat deze genoemd wordt als een van de grootste ‘excessen’ van de oorlog.

18 De Jong, De terugtocht, 204-205.

19 Ibidem, 119-121. 199. De verdeeldheid onder de PvdA is vooral duidelijk bij een peiling tijdens de tweede

politionele actie. 47% steunde dit.

20 Louis Zweers. De gecensureerde oorlog: militairen versus media in Nederlands-Indië 1945-1949 (Zutphen:

Walburg, 2013), 353-354.

21 De Jong, De Terugtocht, 205. 22 Ibidem, 204.

(8)

8 Limpach noemt die “de met afstand grootste Nederlandse massamoord tijdens de Indonesische

onafhankelijkheidsoorlog.”23 Gert Oostindie beschrijft de Celebes-Affaire, samen met de executies van

Rawagedeh (1947), als “de twee bekendste en wellicht ook ernstigste episodes”, en een schending van de Geneefse Conventies.24 In drie maanden tijd (december 1946 – februari 1947) kwamen bij

meerdere executies door het Nederlands leger en de KNIL in Celebes, hedendaags Sulawesi, 3500 ‘mannen en jongeren’ om het leven.25 Dit zijn de Nederlandse schattingen, waarschijnlijk is het aantal

hoger.26 Hoe in de kranten over deze misdaden werd geschreven laat ook zien hoe men er toentertijd in

de kranten over dacht.

De scriptie zal er als volgt uit zien. Hoofdstuk 1 is het theoretisch kader waar de nadruk ligt op de ‘verzuiling’ in de naoorlogse media. De verzuiling in media wordt eerst via een algemene

historiografische beschouwing benaderd. Hierna beschrijf ik in hoeverre de verzuiling naar voren komt in literatuur over De Tijd en Het Vrije Volk. Het theoretisch kader helpt mij om de methode te

preciseren. In hoofdstuk 2 worden de eerste politionele actie en de Zuid-Celebes-Affaire behandeld met behulp van secondaire literatuur. Hiervoor maak ik vooral gebruik van het werk van De Jong en Limpach.

In de methodologie leg ik uit dat het onderzoek zowel kwantitatief als kwalitatief van aard is en leg ik uit hoe het onderzoek in zijn werk gaat. Vervolgens ga ik in op mijn sample. Uit de

kwantitatieve inhoudsanalyse moet blijken hoe de kranten over de cases schreven en welke berichten ze belangrijk vonden. Zo komt bijvoorbeeld naar voren in welke genres ze die berichten opstelden. Daar wordt dieper op ingegaan in het kwalitatieve deel van het onderzoek als de nadruk ligt op wat de kranten over de cases schreven. Daarin moet ook duidelijk worden of en hoe de verzuiling in de berichtgeving aan bod kwam. De uitkomsten die uit beide methodes voortkomen worden beschreven en zo mogelijk geïllustreerd in hoofdstuk 4. In de conclusie beantwoord ik de hoofdvraag van de scriptie en kom ik terug op het theoretisch kader.

Met mijn scriptie wil ik een beeld schetsen van hoe de twee Nederlandse kranten schreven over Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en hoe de verzuiling aan bod komt in de kranten. De

verzuiling is echter een moeilijk te hanteren begrip, zo krijgen media tegenwoordig soms het verwijt een ideologie te steunen. Tijdens de verzuiling was het normaal dat media achter politieke partijen stonden. Ook nu het debat weer oplaait over misdaden die in Indonesië gepleegd zijn, is het van historisch belang om te analyseren hoe de Nederlandse kranten daarover berichtten.

23 Limpach, De brandende kampongs, 247. 24 Oostindie, Soldaat, 29

25 Limpach, De brandende kampongs, 247. 26 Ibidem, 308.

(9)

9

1. Theoretisch kader

1.1 De naoorlogse media

Na de Tweede Wereldoorlog stond Nederland in het teken van de wederopbouw. Steden werden vernieuwd en de Nederlandse regering zetelde weer in Den Haag. Zo kreeg een onafhankelijk Nederland weer gestalte op de puinhopen van vijf jaar bezetting. Nederlanders die met de Duitsers collaboreerden werden vervolgd. Ook de journalisten die tijdens de bezetting hun werk bleven doen werden door een zuiveringscommissie getoetst in hoeverre ze met de bezetters hadden meegewerkt.27

Kranten als De Tijd, NRC en de Volkskrant, die tijdens de Duitse bezetting deels legaal verschenen, konden bouwen op de routine en kennis die de aangesloten journalisten hadden, maar kregen wel concurrentie in een nieuw mediaveld.28

Zo kregen ze concurrentie van nieuwe krantentitels als Trouw, De Waarheid en Het Parool, die tijdens ‘de oorlog’ illegaal waren verschenen. Andere kranten veranderden hun naam om een nieuwe tijd te symboliseren. Het Volk veranderde in Het Vrije Volk en weekblad De Nederlander werd

De Nieuwe Nederlander. Verder werden de meeste kranten nu nog maar eenmaal per dag gepubliceerd

in plaats van de gebruikelijke twee keer voor ‘de oorlog’. De naoorlogse papierschaarste dwong de dagbladen namelijk te kiezen uit te komen als ochtend- of avondkrant.

Volgens mediahistoricus Huub Wijfjes was een consequentie van de schaarste een 24-uurs nieuwsritme. Journalisten konden meer tijd aan artikelen besteden. Daarnaast gingen ze verhalen ‘puntig’ schrijven, in plaats van het beschrijven van complete vergaderingen. Ook namen journalisten de ‘Angelsaksische opmaak’ (headlines, leads, etc.) van nieuws over en stond het belangrijkste nieuws op de voorgrond. Hoewel dit laatste proces al voor de oorlog begon, had het na de oorlog zijn reputatie ‘sensationeel’ te zijn van zich afgeschud. De Nederlandse journalistiek werd objectiever van aard.29

Hoogleraar journalistieke cultuur en media Marcel Broersma beschrijft deze geleidelijke omarming van objectiviteit. Hij schrijft dat de Nederlandse journalistiek langzaamaan overging van de gekleurde berichtgeving van de reflective style naar de Angelsaksische news style, wat ertoe leidde “dat

‘objectiviteit’ als concept aan gewicht won. Het werd aanvankelijk vooral ingevuld als het weglaten van expliciete meningen in de berichtgeving en als waarheidsgetrouwheid: de feiten die een journalist opschreef, moesten kloppen.”30 Een proces dat volgens Broersma pas in de jaren 1980 is voltooid.

Ondanks dat de journalistieke cultuur na de Tweede Wereldoorlog in een transitieperiode zou

27 Huub Wijfjes. Journalistiek in Nederland 1850-2000: beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam: Boom,

2004), 242-250.

28 Gerard Mulder en Paul Koedijk. Léés die krant: geschiedenis van het naoorlogse Parool (Amsterdam:

Meulenhoff, 1996), 64.

29 Wijfjes. Journalistiek, 258-262, 264. Dat de Nederlandse journalistiek objectiever werd was ook te danken

aan Amerikaanse samenwerking, onder andere via de Marshallplan.

30 Jo Bardoel en Huub Wijfjes ed. Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam: Amsterdam University Press,

(10)

10 hebben gezeten en ze dus niet te vereenzelvigen zou zijn met de jaren daarvoor, wordt deze tijd gezien als een voortzetting van ‘de verzuiling’. Een tijd waarvan men, vrij gezegd, dacht dat een groot deel van de Nederlandse bevolking en instellingen verbonden was aan een van de drie à vier grote

ideologieën of zuilen. Dat zijn: de Rooms-katholieke, de (orthodox) protestantse, de socialistische en de liberale/neutrale zuil. Soms worden de socialistische en de liberale/neutrale zuilen samengevoegd tot de ‘algemene zuil’.31 Elke zuil had haar eigen politieke partij zoals de Rooms Katholieke

Staatspartij (RKSP) en de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP), maar ook media zoals de katholieke KRO en socialistische VARA. ‘De verzuiling’ is echter een moeilijk te hanteren begrip. Zo schrijft mediahistoricus Frank van Vree het volgende:

“Historici, sociologen en politicologen verschillen onderling van mening op vrijwel ieder punt, te beginnen met de definitie van een ‘zuil’, het karakter, aantal en ontstaan ervan, en voorts de rol van de elites, de politieke gevolgen, de regels en het veronderstelde succes van de pacificatiepolitiek.”32

Historicus Hans Blom en politicoloog Hans Daalder hebben geschreven over de historiografie van de verzuiling. De situatie die Blom beschrijft is vergelijkbaar met Van Vree. Doordat er niet een breed gedragen definitie bestaat over het concept ‘verzuiling’ is er veel onenigheid over. Blom beschrijft een studie van de verzuiling die bestaat uit een ratjetoe van perspectieven en publicaties die elkaar

tegenspreken: “vrijwel nergens was consensus te bespeuren. Aan de bron van veel van die verwarring lag het ontbreken van een gezamenlijke definitie.”33 Hieronder beschrijf ik een kort overzicht van de

problemen rond het ‘verzuilingsdebat’. Hoewel onvolledig, een totaaloverzicht over de verzuiling is een scriptie op zich, zijn een aantal hoogtepunten uit het debat gehaald om aan te tonen hoe

verschillend er over het concept wordt gedacht.

1.1.1

Het verzuilingsdebat

Een theoretische bespreking van de ‘verzuiling’ kan niet zonder het behandelen van twee personen: Jacob Pieter Kruijt en Arend Lijphart. Hoewel er dus geen breed aangenomen definitie over de verzuiling bestaat, is de omschrijving die socioloog Kruijt aan het verschijnsel gaf een van de voornaamste in de literatuur.34 Volgens Kruijt zijn zuilen:

31 Arend Lijphart. Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek.

http://dbnl.nl/tekst/lijp001verz01_01/lijp001verz01_01.pdf (geopend 9 28, 2017), 34. Dit paginanummer staat onderaan het document. Als men in het tabblad zoekt naar de juiste pagina in het pdf-bestand, zal het zoeken naar pagina ‘28’ kunnen voldoen. Vanaf hier zal elke keer de paginanummer onderaan het document staan als noten van dit werk van Lijphart.

32 Frank van Vree. De Nederlandse pers en Duitsland, 1930-1939 : een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen: Historische Uitgeverij, 1989), 218.

33 Blom, J.C.H., en J. Talsma, ed., De verzuiling voorbij: godsdienst, stand en religie in de lange negentiende eeuw (Amsterdam: Het Spinhuis, 2000), 208.

(11)

11 “[…] Op levensbeschouwelijke grondslag gebaseerde, wettelijke gelijkgerechtigde blokken van maatschappelijke organisaties en samenlevingsvormen binnen een grotere,

levensbeschouwelijk gemengde maar raciaal en etnisch overwegend homogene, democratische maatschappij.”35

Arend Lijpharts Verzuiling, pacificatie en

kentering in de Nederlandse politiek

(1968) heeft gezorgd voor een enorme belangstelling voor de verzuilde politiek in zowel binnen- als buitenland.36 Hierin

schrijft Lijphart dat de Nederlandse politiek, die verdeeld was in zuilen die ‘bevolkingsgroepen’ voorstelden, bijzonder was in Europa.37 De

Nederlandse elite vreesde volgens hem dat de onderlinge tegenstrijdigheden tussen de bevolkingsgroepen konden leiden tot een

burgeroorlog. “This is why they opted for pacification […] which could be achieved by depoliticising

the major, hitherto ideologically loaded, issues and spreading public funds proportionately among the pillars.”38 Om deze situatie het hoofd te bieden ontstond in Nederland een politiek-maatschappelijk

systeem waarin massa’s passief onder leiding stonden van verzuilde elites die onderling de verschillen respecteerden en politiek bedreven volgens, door Lijphart achteraf beschreven, zeven regels.39 Hij

noemde dit het pacificatiesysteem. Maar wat waren de zuilen en hoe zijn die te definiëren? Deze vragen waren al thema’s in Lijpharts werk. Die benadrukte waarom hij het had over ‘bevolkingsgroepen’ in plaats van Kruijts ‘levensbeschouwingen’. Volgens de definitie van de socioloog was er een socialistische zuil voor de oorlog, maar niet meer nadat de PvdA de ‘doorbraak’ wenste (voor verdere uitleg, zie subparagraaf ‘Het Vrije Volk en de PvdA’). Lijphart stelt dat de socialistische zuil nog steeds sterk te onderscheiden was met de andere drie zuilen omdat de

bevolkingsgroep “nog steeds binnen de zuil een hecht complex van organisaties had.”40 Verder maakt

Lijphart politiek gezien nog een onderscheid tussen de gereformeerden, die op de ARP stemden, en de

35 Van Vree, De Nederlandse pers, 218. Naar het werk van Kruijt.

36 Post, Pillarization, 3; Huub Wijfjes. Media, zuilen en pacificatie: een dynamisch historische relatie.

https://www.kb.nl/sites/default/files/docs/huub-wijfjes-kranten-en-zuilen.pdf (geopend 10 2, 2017), 3; Blom, J.C.H. „Pillarisation in Perspective.” West European Politics 23, no. 3 (2000), 153.

37 Blom, Pillarisation, 153. Lijphart, Verzuiling, 34-35. 38 Blom, Pillarisation, 154.

39 Ibidem

40 Lijphart, Verzuiling, 34-35.

TABEL: 1. Politieke Partijen en media naar zuil volgens Lijphart

SOCIALISTISCHE ZUIL Partij: (SDAP) PvdA

Omroep: VARA KRANTEN: Het Vrije Volk,

Het Parool KATHOLIEKE ZUIL Partij: (RKSP) KVP Omroep: KRO Kranten: De Tijd, De Volkskrant (OTHODOX) PROTESTANTE ZUIL

Partijen: ARP, CHU Omroep: NCRV Krant: Trouw LIBERALE/NEUTRALE ZUIL Partij: (PvdV) VVD Omroep: AVRO Kranten: Algemeen Dagblad, NRC, De Telegraaf, etc.

(12)

12 CHU die de steun had van de Nederlands hervormden. Toch schrijft Lijphart over één ‘protestants-christelijke’ zuil.41 Maar daarmee is het vraagstuk nog niet opgelost. Daalder beschrijft een discussie

of er naast het vier-zuilensysteem misschien alleen twee confessionele zuilen waren, dit variant vermeerderd met een algemene zuil, of juist meer dan vier.42 Ook is er onenigheid over de

tijdsafbakening van de verzuiling. Lijphart stelde de fase van de verzuiling vast tussen 1917-1967. Het startschot vormde de Pacificatie van 1917 en in het tweede jaartal veranderden de politieke

verhoudingen. Lijphart geeft in zijn boek aan dat de jaartallen arbitrair zijn. Zo waren volgens hem al voor de pacificatie sporen van de verzuiling in de Nederlandse samenleving te vinden en begon die voor 1967 te ontzuilen.43 Verder twijfelen sommige theoretici of de zuilen in Nederland wel zo

speciaal waren en niet vergelijkbaar zijn met ‘sociale bewegingen’ en samenlevingen in de rest van Europa, zoals in België en in Oostenrijk.

Historicus Peter van Dam gaat ten slotte zo ver dat hij de verzuiling een mythe noemt. Zijn betoog bestaat uit drie facetten. Ook hij schrijft dat de verzuiling niet iets bijzonder Nederlands is. Verder schrijft hij dat verzuiling een ‘overstatement’ is omdat het een “statische maatschappij met vier geschieden groepen” die samenwerken suggereert: “een blik op de verdeeldheid binnen het

Nederlandse protestantisme is voldoende om het idee van eenvormigheid en een alomtegenwoordige scheiding tussen verschillende bevolkingsgroepen te ontkrachten.” Tenslotte betoogt hij dat

maatschappelijke bindingen in gemeenschappen volgens hem losser of breder zijn geworden vanaf ongeveer de jaren 1970, maar niet zijn verdwenen.44

Doordat er in het academisch veld grote onenigheid bestaat over het concept ‘verzuiling’ en hoe ze precies moet worden geduid, val ik in deze scriptie terug op Blom. In het werk met de

toepasselijke titel ‘De verzuiling voorbij’ (2000) stelt hij voor de verzuiling weer een metafoor te laten worden. Blom ziet de verzuiling als aan een Nederlands tijdperk gehecht begrip dat pragmatisch gebruikt kan worden.45 Hij schrijft over de verzuiling als een aanduiding voor:

“[…] een vierdeling in de Nederlandse samenleving, die zich op zeer uiteenlopende manieren manifesteerde en die het resultaat was van verscheidene ongelijksoortige, maar nauw

verstrengelde processen. [… Een] nauwelijks scherp te formuleren, maar pregnante en in associatieve werking zeer bruikbare, uitdrukking.”46

41 Ibidem

42 H. Daalder. „Politicologen, sociologen, historici en de verzuiling.” BMGN - Low Countries Historical Review

100, nr. 1 (1985), 53.

43 Lijphart, Verzuiling, 27.

44 Peter van Dam. Staat van verzuiling: over een Nederlandse mythe (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2011),

118-119.

45 Blom, De verzuiling, 236; Wijfjes, Media, 10. 46 Blom, De verzuiling, 236.

(13)

13

1.1.2 Media tijdens de verzuiling

Bij wat de rol van media was in de verzuiling komt eerst Lijphart weer aan de orde. Hij vroeg zich af hoe het mogelijk was om tussen de partijen tot een consensus te komen zonder de steun van de achterban te verliezen. Binnen de pacificatiepolitiek zijn volgens Lijphart twee van zijn zeven regels voor de pers geschikt “om concessies aan andere partijen te doen zonder de aanhangers in hun eigen zuil te vervreemden:” geheimhouding en depolitisering. Geheimhouding houdt onder andere in dat de pers de onderhandelingen tussen de ‘politieke elites’ voor de publieke opinie verborgen hield. Zo konden ze vrijuit praten over moeilijke kwesties en tot een consensus komen. Dit was volgens Lijphart mogelijk omdat redacteuren en journalisten zelf ook tot de ‘establishment’ hoorden en dat kranten nauw aan de zuilen waren verbonden. Met depolitiseren bedoelt Lijphart de politieke angel uit conflicten halen, een “manier om gevoelige kwesties te neutraliseren en om compromissen tegenover de achterban in de zuilen te verdedigen.” De pers heeft hier de rol dat tegenstellingen tussen de zuilen niet worden geaccentueerd:

“De kunst was om politieke zaken, die de neiging hadden om de emoties op te wekken, voor te stellen alsof het helemaal geen politieke en dus tot tweedracht aanleiding gevende zaken waren, maar kwesties die volgens objectieve gevestigde principes van [onder andere] de rechtsgeleerdheid konden worden behandeld.”47

Van Vree heeft Nederlandse kranten onderzocht die in de jaren dertig verschenen. Hieronder staan een aantal conclusies die hij maakt. Ten eerste illustreert hij dat Nederlandse kranten gekleurd waren naarmate de beweging waartoe ze behoorden. De kranten hadden volgens hem een leidende rol om de eigen beweging sterker te maken. Hij schrijft zelfs dat het af en toe propaganda was. “Dat de kranten zelden principiële geluiden – een pleidooi voor een andere coalitie, kritiek op de kerk of partij – lieten doorklinken mag, gezien hun aard en doelstelling, niet verwonderlijk heten.” In het algemeen kozen de kranten ervoor om gebeurtenissen te publiceren die “expliciet betrekking had op gebeurtenissen in eigen kring, in de kerk, partij of verenigingen.” Ten tweede schrijft Van Vree dat de Nederlandse pers een hulpmiddel vormde en zelfs met het doel was opgericht, om ‘consensus in eigen kring’ te

bewerkstelligen. Tijdens de eerste politionele actie was er veel verdeeldheid onder de socialisten. Het is interessant of dit naar voren komt in Het Vrije Volk.

Van Vree beschrijft een perslandschap waarin de tegenstellingen tussen de gemeenschappen niet gepacificeerd werden. Kranten stonden met hun ideologieën juist lijnrecht tegenover elkaar en ze accentueerden de verschillen. Zo schrijft hij dat in de jaren dertig sommige kranten zelfs een eigen rubriek hadden om op ‘aanvallen’ van andere kranten te reageren. Zo had Het Volk ‘Uit de pers’

(14)

14 waarin “men zich tegen aanvallen van de ‘buitenwereld’ [verdedigde].” Dagbladen schilderden in artikelen zaken en personen waarmee ze het oneens waren af met woorden als bijvoorbeeld ‘bekrompen’, ‘onchristelijk’ en ‘walgelijk’. Ook tegenstanders die zich niet ver van het eigen

wereldbeeld begaven kregen die termen naar het hoofd geslingerd. Volgens Van Vree wijst “dit ferme taalgebruik […] op een vergaande geslotenheid van het eigen wereldbeeld.” Zijn laatste conclusie die hier genoemd wordt is dat de lezer ook werd opgeroepen om zijn of haar plicht te doen, of om de taak als lid van zijn of haar levensbeschouwing na te komen. Sommige uitingen dienden “met het doel machtsposities te consolideren en te versterken, al dan niet strekkend tot geestelijk heil van de individu:”

In vele commentaren en opiniërende artikelen werd de werd de lezers gevraagd iets te doen: zich aan te sluiten bij acties, op een partij te stemmen, om hun plichten als katholiek, sociaal- democraat, liberaal of christen na te komen. Het waren dus niet louter beschouwingen, maar vormen van persuasive communication, gericht op activering van de achterban.”48

Wijfjes bracht Lijpharts en Van Vree’s werk samen. Lijphart denkt volgens Wijfjes te

‘eendimensionaal’ aan een top-down effect van politiek naar media waarbij de politiek de media beheerst. Lijphart en andere onderzoekers “negeren […] de andere functies van media in het verzuilde tijdvak. Want naast het pacificeren van mogelijke conflicten in eigen kring en in contacten met andersdenkenden [gaven ze] de eigen cultuur een stem en boden een podium voor de beleving van identiteit.” De achterban werd via de media gemobiliseerd in plaats van gedepolitiseerd. Hierbij zou polarisatie met andere groepen de media niet hinderen en soms zagen ze het als “een middel bij uitstek om consensus in eigen kring te organiseren.”49 Dit kwam in de pers bijvoorbeeld naar voren door het

‘eigen gelijk’ op te hemelen en door andersdenkenden te bekritiseren. Met andere woorden, de media en hun publiek waren in de verzuiling misschien niet zo mak als men dacht.

Meerdere theoretici hebben zich over het concept ‘verzuiling’ gebogen en dit heeft niet geleid tot een eenduidige definitie. Voor deze scriptie is daarom een pragmatieke benadering zoals Hans Blom heeft beschreven van toepassing. In de scriptie geldt: de verzuiling belichaamt een scheiding van drie à vier dominante gemeenschappen in de Nederlandse samenleving tussen ongeveer 1917 tot 1967, waarbij ieder die bij een ‘zuil’ hoorde door onder andere eigen media werd bediend. In dit onderzoek worden de kenmerken van media in de verzuiling onderzocht door de functies die Lijphart, Van Vree en Wijfjes daaraan gaven te toetsen op Het Vrije Volk en De Tijd. Dat zijn Lijpharts pacificatiefuncties van de media, het waken op ‘consensus in eigen kring’, polarisatie met andersdenkenden met het doel consensus in eigen kring te bereiken en het uitdragen van identiteit (van de zuil).

Ondanks dat media tijdens de verzuiling misschien niet zo mak waren als men dacht, hadden

48 Van Vree, De Nederlandse pers, 185-191, 216-218. 49 Wijfjes, Media, 9.

(15)

15 sommige partijen en kerken in deze periode de macht om bepaalde redacteuren aan te stellen en af te zetten. Soms waren kranten door partijen opgericht en soms moest er verantwoording worden afgelegd aan de partij. Maar men moet verder kijken. Om de positie van bladen aan te geven, moet volgens Van Vree ook gekeken worden naar bijvoorbeeld informele connecties:

“De band tussen dagbladen en partijen, kerken of andere maatschappelijke organisaties kon verschillende vormen aannemen: formele bevoegdheden, zeggenschap door eigendom, statutaire binding, personele unies of binding krachtens derden (partijraad,

belangenorganisaties). Zo ontstaan een rijk geschakeerd beeld van beginselbladen, van zuivere partijorganen tot ‘loyale’ dagbladen.”50

1.1.3 Het Vrije Volk en de PvdA

Het Vrije Volk (1945-1991) was het officiële dagblad van de Partij van de Arbeid (PvdA) waarbij de

hoofdredacteur door het congres van die partij werd benoemd en ontslagen.51 Dit hield onder meer in

dat hoofdredacteur om de twee jaar over zijn beleid verantwoording moest afleggen bij het partijcongres. Daar moest hij in een verkiezing wederom als hoofdredacteur gekozen worden en afgevaardigden van de partijafdelingen konden voorstellen indienen om het redactiebeleid te wijzigen.52 De banden tussen partij en krant waren dus formeel.

Al in de Tweede Wereldoorlog hield de destijds SDAP prominent en later PvdA-premier Willem Drees, zich bezig met de herstart van Het Volk. Die krant was voor de helft eigendom van de SDAP, vakcentrale NVV bezat de andere helft. Ook na de oorlog hield de NVV voor 50% belang in de krant, maar liet het de teugels vieren.53 De SDAP fuseerde kort na de Tweede Wereldoorlog samen

met het progressief-liberale VDB en de links protestantse CDU tot de PvdA. De PvdA probeerde een ‘doorbraak’ te forceren, dat wil zeggen één progressieve partij waarbij ook mensen zaten die niet uit socialistische milieus afkomstig waren. Hiertoe behoorden de katholieken en protestanten. Deze confessionelen vormden echter een kleine groep ten opzichte van de socialisten in de PvdA. Katholieken bleven vooral op hun eigen partij stemmen.54

Volgens Hans Daalder, die een vierdelige biografie over Willem Drees heeft geschreven, was het nog de vraag of Het Volk na de bevrijding mocht verschijnen. Dit had te maken met het eerder beschreven “te verwachten papiertekort, de capaciteit en het beheer van de aanwezige drukpersen.”55

50 Van Vree, De Nederlandse pers, 178. 51 Lijphart, De brandende kampongs,68.

52 Gerard Mulder, Hugo Arlman en Ursula den Tex. De val van de Rode Burcht: opkomst en ondergang van een krantenbedrijf (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1980), 101

53 H. Daalder. Gedreven en behoedzaam. Willem Drees 1886-1988: de jaren 1940-1948 (Amsterdam: Uitgeverij

Balans, 2014), 243; Mulder, et al., De Val, 101. De NVV beschouwde zich na de oorlog slechts als ‘commercieel aandeelhouder’.

54 Daalder. Gedreven en behoedzaam, 244, 403, 406. 55 Ibidem, 244.

(16)

16 Maar ook had de Nederlandse regering in Londen in 1944 bepaald dat dagbladen die vanaf 1943 in de legaliteit publiceerden na de bevrijding, in ieder geval voorlopig, verboden zouden worden te

verschijnen. Al voor de bevrijding kreeg De Arbeiderspers (uitgever van Het Volk) van het Londens kabinet de garantie dat ze na de bevrijding mochten doorgaan. Dit na “verzekering van de illegale pers [..] dat deze ‘de Arbeiderspers als niet vallende onder het Regeerings-Pers-verbod’ beschouwden.”56

Het tussenvoegsel ‘vrije’ was op Bevrijdingsdag 1945 tussengevoegd. Toch kleefde aan Het Vrije Volk de smet van het publiceren onder het nazibewind. Zo konden een aantal van de vooroorlogse Het Volk journalisten, bijvoorbeeld chef buitenland Leo Pam van Het Parool, het psychisch niet meer

bolwerken terug te keren naar de ‘vrije’ krant.57

Het Vrije Volk was in het begin van de jaren vijftig de grootste krant van Nederland.

Hoofdredacteur Klaas Voskuil had ook het motto dat er geschreven moest worden “voor de professor en de vrouw achter de wastobbe.”58 Gerard Mulder en Paul Koedijk hebben het lezerspubliek van Het Vrije Volk en Het Parool tegenover elkaar gezet. Ze schrijven dat het publiek van Het Vrije Volk een

duidelijk ‘bindmiddel’ had: een rood wereldbeeld. “Wie lid was van de PvdA en/of een NVV-bond, abonneerde zich gewoonlijk op Het Vrije Volk, werd lid van de VARA, verzekerde zich bij De Centrale, en kocht de dagelijkse boodschappen in een winkel van de Coöperatie […] Het abonnement op de krant was een uitvloeisel van een maatschappelijke instelling en een politieke overtuiging. De kwaliteit van de krant stond daarbuiten.”59 Daartegenover stond Het Parool die tegen de

‘schotjesgeest’ (verzuiling) was. De invloed van Het Parool op de PvdA was informeel maar in ieder geval in het begin belangrijk. Zo zat hoofdredacteur Goedhart ook namens de partij in de Tweede Kamer en had de krant, onder andere in de politiek aangaande Indië, invloed op het PvdA beleid. Er ontstond zelfs de gedachte dat er een machtige ‘Parool-groep’ bestond binnen de partij. Wel nuanceren Mulder en Koedijk de groep als een fenomeen dat meer tussen de oren van sommige PvdA’ers zat dan als een feitelijke samenkomst. Desondanks bestond binnen de partij de angst dat geweld in Indonesië de anti-oorlogse “Parool-leeuw aan het brullen kon doen slaan op een volume dat de kiezers de stuipen op het lijf zou jagen.”60

Een Tweede Kamerzetel had Klaas Voskuil niet. De partijleiding wees hem in 1945 het hoofdredacteurschap van Het Vrije Volk toe en hij bleef die vervullen tot 1961.61 Mulder en Koedijk

beschrijven hem als “bepaald geen nonconformistische draufgänger. In politiek opzicht voer hij blind op Drees, die hij als lichtend voorbeeld zag.”62 Toen de SDAP zich bij het eerste naoorlogse kabinet

voegde zei Voskuil tijdens een toespraak zelfs dat de krant zich moest beschouwen als

56 Ibidem, 244-246.

57 Mulder en Koedijk, Léés die krant, 93-94. 58 Ibidem, 216.

59 Ibidem

60 Ibidem, 87, 146.

61 Wim Polak. VOSKUIL, Klaas. http://hdl.handle.net/10622/B21189F7-E33B-467E-863F-EEC1DACFBEDB

(geopend 10 6, 2017).

(17)

17 ‘regeringsorgaan’.63 Ook zou Voskuil, samen met Het Vrije Volk openlijk achter Drees hebben gestaan

tijdens de politionele acties. De redacteuren van de krant hadden echter andere ideeën over het regeringsbeleid. In een overzichtswerk van ‘De Arbeiderspers’, met de onheilspellende titel ‘De val

van de Rode Burcht’ (1980), schrijft Gerard Mulder (et al.) dat de krantenredactie “openlijk tegen het

hoofdredactionele standpunt rebelleerde. Een groep van ongeveer twintig redacteuren marcheerde naar Voskuils kamer om tegen diens hoofdartikelen [waarin het Indiëbeleid werd verdedigd] te protesteren. Een redactrice […] nam uit woede ontslag.”64 Desondanks zou Voskuil later gemeld hebben dat hij het

moeilijk had met het gevoerde Indië-beleid.65

Volgens Mulder (et al.) was Voskuil de ideale persoon voor het hoofdredacteurschap van de krant. Naast het steunen van het regeringsbeleid bleef de krant zijn rol als partijorgaan dankzij Voskuil vervullen. Toespraken van partijprominenten werden bijvoorbeeld “opmerkelijk vaak ‘magistraal’ bevonden, al muntten zij soms blijkens het verslag in dezelfde krant niet uit door helderheid.”66 Ook

was hij net als de partij sterk anticommunistisch. Zo schreef hij regelmatig commentaren waarin De

Waarheid geslachtofferd werd. “Als de PvdA de hoofdredacteur van haar partijorgaan niet had

gekozen, maar had samengesteld uit een bouwdoos waarvan de afzonderlijke delen elk een

karakteraftrek van de partij moesten weerspiegelen, dan had het congres steeds weer opnieuw tussen 1945 en 1960 K. Voskuil bij elkaar gelijmd.”67 Het Vrije Volk ontkoppelde zich uiteindelijk in 1967

van de Partij van de Arbeid.68

1.1.4 De Tijd en de KVP

Volgens Nic Schrama, biograaf van De Tijd, lagen “kerk en politiek […] bij De Tijd in elkaars verlengde. […] Niemand twijfelde eraan dat De Tijd achter de KVP stond, voor velen zonder meer de partij van de katholieke emancipatie.”69 De geestelijk vader van De Tijd was zelfs een priester,

Judocus Smits, die in 1845 de krant oprichtte “ter verdediging van de katholieke belangen, zonder omwegen.”70 Volgens Lijphart was De Tijd een katholiek dagblad, maar de banden met de zuil waren,

in vergelijking met de formele banden die Het Vrije Volk met de PvdA had, informeel. Het was vooral ideologisch gezien een ‘zuilenkrant’.71 Toch blijkt uit de geschiedenis van De Tijd dat de banden

tussen partij en krant vlak na de oorlog niet stabiel waren.

Zo was er spanning tussen de hoofdredacteur Leo Schlichting (tot 1946) en commissarissen

63 Ibidem, 94.

64 Mulder, et al., De val, 170. 65 Polak, VOKUIL.

66 Mulder, et al., De Val, 109. 67 Ibidem, 104-105, 178.

68 Mulder en Koedijk, Léés die krant, 15.

69 Nic Schrama. Dagblad De Tijd: 1845-1974 (Nijmegen: Valkhof Pers, 1996), 574. 70 Ibidem, 22.

(18)

18 van de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP). Schlichting wilde namelijk politieke vernieuwing in plaats van restauratie, zo behoorde “de politieke keuze […] ook voor de kerkelijke autoriteiten een zaak van het individuele geweten te zijn.”72 Hij steunde de ‘Nederlandse Volksbeweging’ (NVB), een

volgens Schrama “radicale beweging om het Nederlandse volksleven te vernieuwen in personalistisch-socialistische geest.”73 De vraag was hoe het dagblad zich zou positioneren ten aanzien van de NVB

en de katholieke partij. Schlichting verklaarde aan bisschoppen “dat hij van De Tijd geen partij- of politiek orgaan zou maken, maar een onafhankelijk blad, een vrije tribune, wijs en gematigd [… met het recht om in] zo’n blad ook kritiek te leveren op de RK Staatspartij (RKSP), al zou hij haar niet bepaald bestrijden.”74 Ook wilde hij dat de redactie officieel autonoom was van de directie van de

krant.75

Uiteindelijk werd besloten om de katholieke partij te vernieuwen. Dit moest tot uiting komen in een naamsverandering en een urgentieprogramma (overeenstemmend verkiezingsprogramma) met andere, politiek verwante, partijen. De naamsverandering kwam er met de geboorte van de Katholieke Volkspartij (KVP) in 1945. Personen die bij een progressieve partij wilden aansluiten zonder

confessioneel wereldbeeld, sloten zich aan bij de PvdA. Volgens Jan Bank, die een boek schreef over katholieken tijdens de Indonesische revolutie, sprak de KVP uit dat “ze een vooruitstrevende politiek ging voeren op sociaal-economisch terrein en dat samenwerking zou moeten worden gezocht op basis van gegroeide tradities in het verzet.”76 Dit was een handreiking naar de PvdA. Een gezamenlijk

urgentieprogramma, waarin ‘urgentie’ verwees naar ‘wederopbouw en vernieuwing’, mislukte, hoewel de partij nog het laatst met de sociaaldemocraten sprak.77

Na de bevrijding was het, zoals bij Het Volk, nog de vraag of De Tijd wel kon verschijnen. Ook dit blad viel na 1943 op de mat en verscheen zelfs nog op de dag van de Duitse capitulatie (5 mei). Een verbod werd toch vermeden, omdat de krant werd gepubliceerd onder een andere naam die onder dezelfde stichting als De Tijd, de ‘Vereenigde Katholieke Pers’ (VKP), viel. Deze Amsterdamse ‘De Nieuwe Dag’ was al in 1941 gestopt wegens papierschaarste. Onder die naam verscheen het blad alweer twee dagen na de capitulatie, met de vermelding ‘uitgegeven door de nv Drukkerij De Tijd.’ Een maand later verscheen die weer onder zijn normale naam, met een oplage van 22 duizend.78

Zo constant het hoofdredacteurschap bij Het Vrije Volk was, zo instabiel was dat bij De Tijd (zie ‘Tabel 2’). Sinds mei 1946 volgde ‘Piet’ Kerstens L.G.A. Schlichting op als hoofredacteur, die ontslag nam voor een ‘regeringsfunctie’. Schrama speculeert echter dat hij opstapte omdat hij verlangde dat ‘de structuren’ van de RKSP veranderden, wat hem niet populair maakte bij

72 Schrama, Dagblad, 400. Schrama baseert zich op de brochure ‘katholieken en partijvorming’ die door

Schlichting onder het pseudoniem ‘Zuydewint’ had geschreven.

73 Ibidem, 399. 74 Ibidem, 399-401. 75 Ibidem, 426. 76 Bank, Katholieken, 130-131. 77 Ibidem, 131, 171-172. 78 Schrama, Dagblad, 252, 361, 367, 397-398, 401-402.

(19)

19 partijcommissarissen. Zij vroegen zich af “hoe de katholieke levensbeschouwing zo krachtig mogelijk in het openbaar leven kon doordringen, al dan niet via een eigen politieke organisatie.”79 Kerstens

bewind was onsuccesvol. Zo daalde het aantal abonnees van 46 duizend in 1946 naar ongeveer 37 duizend in maart 1947. Volgens Schrama waren de concurrentie met de Volkskrant, maar ook Kerstens meningen over Indië de oorzaken van de daling. Kerstens had zelf nog enkele jaren in Batavia

gewoond. Daar had hij in het ‘Indische milieu’ de reputatie nogal links te zijn. Tijdens zijn

hoofdredacteurschap pleitte hij voor het ‘Akoord van Linggadjati’, tot boosheid van De Tijd-lezers die hem ervan beschuldigden tegen een hereniging van Nederland en Indié te zijn. Hij was echter door zijn ‘vooruitstrevende opvattingen’ ook benoemd als Eerste Kamerlid voor de KVP.80

Kerstens ruimde het veld vlak voordat de eerste politionele actie begon. Hij deed dat

vrijwillig, maar de directie en commissarissen van de partij waren daar niet rouwig om. Zo vroeg hij aan de directie net als zijn voorganger om autonomie en een loonsverhoging, maar ook zijn mening over de Indonesische kwestie was haar een doorn in het oog.81 Jan Derks was zijn opvolger. Onder zijn

leiding waren er fusiegesprekken tussen de katholieke kranten (De Tijd, de Volkskrant en De

Maasbode), onder andere na overleg met kardinaal Johannes de Jong en de Noord-Brabantse

commissaris van de Koningin, de latere KVP-premier, Jan de Quay.82 Dit laat nogmaals zien dat De Tijd een sterke band had met het katholicisme in Nederland en er een verwantschap bestond met de

andere katholieke dagbladen.

Hierboven staat beschreven dat wat de kenmerken van media tijdens de verzuiling betreft, er ruwweg twee kampen zijn. Aan de ene kant staan Lijpharts pacificatiefuncties van de media, waarbij de media instrumenten waren om politieke kwesties geheim te houden en te depolitiseren. Aan de andere kant staan de verzuilde media van Wijfjes en Van Vree, waarin de berichtgeving ertoe diende om

consensus in eigen kring te bewerkstelligen en om de identiteit van de groep waartoe het medium behoorde uit te dragen. De berichtgeving van De Tijd en Het Vrije Volk worden getoetst aan de hand van die functies (zie hoofdstuk 3). Secundaire literatuur geefteen impressie van wat er staat te

wachten. Zo wordt Het Vrije Volk de ‘partijorgaan’ van de PvdA genoemd. De banden tussen De Tijd

79 Ibidem, 404-406.

80 Ibidem, 407, 409-411, 424-426 81 Ibidem, 426-427

82 Schrama, Dagblad, 424-427, 432-437. Gesprekken over een mogelijke fusie kwamen voort uit financiële

problemen in de Katholieke dagbladpers.

TABEL: 2. Hoofdredacteuren van De Tijd tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

Hoofdredacteur Periode

L.G.A. Schlichting 01-10-1937 – 31-03-1946 P.A. Kerstens 16-05-1946 – 31-05-1947

(20)

20 en de KVP waren daarentegen informeel. Desondanks was Kerstens voor de KVP tevens lid van de Eerste Kamer en wordt de krant onder de katholieke zuil geschaard. De krantenanalyse moet meer uitsluitsel geven over hoe die verhoudingen in de berichtgeving naar voren kwam. Hieronder volgt eerst een overzicht van de eerste politionele actie en de Zuid-Celebes-Affaire.

(21)

21

2. Het gebakkelei over onafhankelijkheid

Zoals al kort is beschreven was men binnen de PvdA verdeeld in voor- en tegenstanders van de Indonesische onafhankelijkheid. Hoofdredacteur Kerstens van De Tijd was daarentegen een voorbeeld dat ook binnen de katholieke groep niet alle neuzen dezelfde kant opstonden. In dit hoofdstuk wordt daar dieper op ingegaan door uitsluitend gebruik te maken van secundaire literatuur. Ten eerste komt de situatie tot en met het verdrag van Linggadjati aan bod waarbij de nadruk ligt op de (politieke) besluitvorming. Hoewel dit stuk niet volledig is, zo kan het meeste van het politieke voorspel door ruimtegebrek niet worden benoemd, geeft het een idee hoe de ‘zuilen’ in de politieke situatie stonden. Daarna wordt de eerste politionele actie beschreven, een gebeurtenis die grote verdeeldheid in het Nederlandse kabinet veroorzaakte. Als laatste ligt de focus op wat een van de grootste ‘excessen’ aan Nederlandse zijde zou zijn geweest: de Zuid-Celebes-Affaire. De overkoepelende functies van deze paragraaf zijn het typeren van de politieke partijen in het conflict, waarbij het dus een brug vormt tussen het voorgaande stuk over de verzuiling en de methode (zie hoofdstuk 3) en het geven van achtergrondinformatie over de twee cases wat de resultatensectie begrijpelijker maakt.

2.1 Het pad naar Operatie Product

De revolutie kwam volgens Joop de Jong niet uit de lucht vallen. De bekendste reden is misschien dat het ontzag voor Nederland bij de Indische bevolking de jaren ervoor afnam. Het Japanse leger

veroverde Nederlands-Indië zo snel dat de Indiërs na de oorlog durfden op te treden tegen de Nederlanders. Onder het Japanse bewind kregen ze op bestuurlijke en economische posities de touwtjes in handen. Posities waar de Nederlanders in de archipel, die in deze tijd in jappenkampen gevangen zaten, niet meer aan konden komen. Alhoewel de Japanse bezetting misschien een katalysator was, is het echter simplistisch om te zeggen dat ze dé reden was voor het Indisch onafhankelijkheidsstreven.

Al voor de Tweede Wereldoorlog bestond er volgens De Jong bij sommige Indiërs de behoefte aan onafhankelijkheid. Volgens hem was de wig die ontstond tussen de Europese en Indo-Europese elite aan de ene kant en de inlandse elite aan de andere kant, een oorzaak voor dit verlangen. Hoewel de Nederlandse bovenlaag in Indië tijdens het cultuurstelsel zich nog aanpaste aan Azië,

Europeaniseerde die steeds meer door onder andere immigratie vanuit het moederland. Terwijl de Nederlandse en Indische elites in dit proces van elkaar vervreemden, kozen de Indo-Europeanen voor het grootste deel de kant van de kolonisator.83 Nederlanders voelden zich volgens De Jong superieur

aan de Indiërs:

83 De Jong, De Terugtocht, 16-21, 24.

(22)

22 “Het feit dat zoveel Nederlanders Indonesië als hún Indië beschouwden, alsook de

nadrukkelijke uitgedragen stelling dat de Nederlanders onmisbaar waren en dat de

Indonesiërs ‘nog lang niet rijp waren’ om verantwoordelijkheden over te nemen, had binnen de Indonesische bovenlaag een groot psychisch effect. [… Het beeld] van de zich superieur voelende Nederlander tegenover de inferieur geachte ‘inlander’.”84

Al tijdens de Tweede Wereldoorlog werd besproken hoe het verder zou moeten met de verhoudingen tussen kolonie en moederland. De Jong noemt als oorzaak de antikoloniale houding van de

opkomende supermachten, in het bijzonder de druk die de Verenigde Staten op landen als het Verenigd Koninkrijk en Nederland uitoefenden om de rijksverhoudingen te herzien. Zo zegde de Britse Labourpartij toe dat India een ‘zelfstandig dominion’ zou worden binnen het Britse Rijk. Koningin Wilhelmina opperde door middel van een op 7 december 1942 uitgezonden radiorede eenzelfde toekomst voor de Nederlandse koloniën, door aan Suriname, Curaçao en Nederlands-Indië een vaag zelfbeschikkingsrecht ‘op basis van vrijwilligheid’ (zoals een Brits dominion) als naoorlogs uitgangspunt voor te houden.85 De vraag na de bevrijding was: hoe moest dat tot stand komen?

Ondanks de aanzet van het Nederlands staatshoofd wist de naoorlogse regering niet hoe het met de inmiddels opstandige kolonie om moest gaan (zie voor alle kabinetten tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog Figuur 1). Nederland had zelf nauwelijks troepen in de omgeving

gestationeerd en weigerde aanvankelijk met de Republikeinse president Soekarno in gesprek te gaan, omdat hij met de Japanners zou hebben gecollaboreerd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Koloniale restauratie voerde de boventoon in de Nederlandse publieke opinie en dat bracht het Verenigd Koninkrijk, dat het commando over het westelijk deel van de archipel voerde, in een lastig pakket. Aan de ene kant wilde het niet extra troepen naar de brandhaarden sturen, maar aan de andere kant wilde het ook niet dat een zwak Brits optreden in Nederlands-Indië zou leiden tot gewapende revoltes in de eigen Aziatische gebieden.86 Uiteindelijk besloot het VK om militair in te grijpen nadat de

luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Hubertus van Mook, aan de Britten verzekerde met de opstandelingen in gesprek te gaan, tot woede van kabinet Schermerhorn-Drees dat ieder gesprek weigerde. Het wilde Van Mook zelfs ontslaan. De koningin stak daar echter een stokje voor, zo beschrijft De Jong, omdat zij vond “dat men niet van kapitein kon wisselen in het midden van het gevecht.”87

84 Ibidem, 18

85 Ibidem, 27

86 Tom van den Berge, H.J. van Mook: 1894-1965: Een vrije en gelukkig Indonesië (Bussum: Uitgeverij Thoth,

2014), 213; Bank, Katholieken, 136-138.

(23)

23

FIGUUR 1 AANTAL KAMERZETELS VAN DE NEDERLANDSE KABINETTEN TIJDENS DE INDONESISCHE ONAFHANKELIJKHEIDSOORLOG (N=100).

Van Mook onderhandelde namens Nederland met de Republiek tot november 1948, maar stuitte herhaaldelijk op ‘honderd procent merdeka’, dan wel op stemmingen binnen de Nederlandse regering om daarginds de vinger aan de pols te houden.88 Volgens De Jong stond de RKSP, samen met onder

andere de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Partij van de Vrijheid (PvdV) negatief tegenover het ‘vrijwillig samengaan’ van de koninkrijksgebieden naar de koloniale rede van koningin Wilhelmina. Hij beschrijft de katholieke partij als een groep die weinig ervaring had in zowel het koloniale als de internationale politiek, wat het besef dat de Indische ‘problematiek’ een ‘zware internationale

dimensie’ had niet ten goede kwam. De partij protesteerde in het parlement zelfs tegen de plannen van het kabinet waarin ze zelf ook vertegenwoordigd was. De PvdA was volgens De Jong wel positief over de nieuwe plannen van het kabinet. “Maar het was wel steun volgens de gangbare ideologische zwart-wit schema’s van antikolonialisme en antimilitarisme. […] Dat de chaotische en gewelddadige situatie in Indië bijvoorbeeld de aanwezigheid van troepen en een actieve militaire inzet noodzakelijk maakten was voor menigeen welhaast niet te bevatten.”89

Vanuit Nederland bleef het moeilijk om een onafhankelijk Indonesië (de jure) te erkennen. ‘Menigeen’ vond zelfs dat Van Mook bezig was ‘Indië te verkwanselen’. Vanaf februari 1946 voerde het Nederlandse kabinet een nieuw beleid. Het wilde zoeken naar een diplomatieke oplossing met de Republikeinen, waaruit ‘intern zelfbestuur’ en ‘toekomstige onafhankelijkheid’ uit moest voortkomen. ‘Onafhankelijkheid’, zo schrijft De Jong, “was geen vies woord meer, hoewel erkenning van het Nederlandse gezag uitgangspunt bleef. [… Toch hoopte men] op continuering van het rijksverband.”90

88 Van den Berge, H.J. Van Mook, 228-229. Eerst onderhandelde hij vooral alleen. Tijdens kabinet Beel I als

onderdeel van de ‘Commissie Generaal’ samen met drie anderen.

89 De Jong, De Terugtocht, 59-61. 90 Ibidem, 35, 47 en 59. 31 23 6 40

KABINET

SCHEMERHORN-DREES

24-6-1945 - 3-7-1946 RKSP SDAP VDB Overig 32 29 39

KABINET

BEEL I

3-7-1946 - 7-8-1948 KVP PvdA Overig 32 27 9 8 24

KABINET

DREES-VAN

SCHAIK

7-8-1948 - 15-3-1951

(24)

24

2.2 De eerste politionele actie

Hoewel er bij het merendeel de Nederlandse bevolking sterk het idee leefde dat de vooroorlogse verhoudingen moesten worden gerestaureerd, ging het kabinet er dus uiteindelijk van uit dat er met de Republikeinen, die voornamelijk in Java en Sumatra naar onafhankelijkheid streefden, overlegd moest worden. Bij de KVP leidde dat tot veel kritiek. Ook tijdens het kabinet-Beel I was er onenigheid. Dit was vooral duidelijk toen het conceptakkoord van Linggadjati (november 1946) werd afgesloten. In dit conceptverdrag werd overeengekomen dat Indië zou doorgaan als de federale ‘Verenigde Staten van Indonesië’, waarbij de Republiek soevereiniteit over Java en Sumatra zou hebben en zou bestaan naast andere staten als Oost-Indonesië en Borneo. De federatie zou, zo was het plan, vanaf 1948

onafhankelijk opereren binnen een unie met Nederland.91

Het plan kon volgens De Jong op veel steun rekenen bij de PvdA en de communistische partij.

Het Vrije Volk zou zelfs in gejubel zijn uitgebarsten. “Deze krant werd getroffen ‘door het in de

geschiedenis zeldzame feit dat een revolutie niet leidt tot een breuk, of een gewelddadig herstel van koloniale heerschappij, maar tot een vrijwillige samenwerking op hooger plan’.”92 Bij andere partijen

als de KVP viel het minder goed. Alle KVP-ministers waren tegen de plannen. Het kabinet dreigde door dit meningsverschil zelfs te vallen. Ook de publieke opinie was niet van het plan gecharmeerd. Dagblad De Tijd was met hoofdredacteur Kerstens een uitzondering. Dat er toch meerdere stromingen binnen de KVP waren die een andere mening over ‘Linggadjati’ hadden, blijkt uit het werk van Jan Bank. Hij schrijft dat de twee kanten gepersonifieerd kunnen worden in diezelfde Kerstens en Charles Welter. De eerste beschreef het verdrag in de Eerste Kamer, zes weken voor zijn ontslag als

hoofdredacteur van De Tijd, als een ‘new deal’. Hij zei dat de doelstelling “kan niet meer zijn en moet niet meer zijn: een door voortreffelijk beheerd Indië, maar een vrij Indonesië dat uit innerlijke

overtuiging met Nederland samengaat.” Welter aan de andere kant beschreef het alsof “dat de Nederlandsche Vlag wordt neergehaald te Batavia.” Hij was bestuurslid van het ‘Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid’, een comité dat zinspeelde op de vrees dat de KVP hun plicht tegenover Indië door het politiek ‘samengaan’ met de PvdA verkwanselde.93 Een motie van fractievoorzitters

Carl Romme (KVP) en Marinus van der Goes van Naters (PvdA) om het akkoord ‘aan te kleden’ werd aangenomen. Nederland moest een bovenliggende rol hebben ten opzichte van de Federatie en de unie die tussen Nederland en Indonesië zou worden opgericht. De Republiek dacht er anders over.

Uiteindelijk werd wel het akkoord ondertekend (25 maart 1947), maar door partijen die er verschillende interpretaties op nahielden. Nederland en de Republiek bleven met elkaar

91 Ibidem, 59-61, 90-93.

92 Ibidem, 97. De Jong baseert dit op en citeert uit: ‘Keessings historisch archief’ uit 1946.

93 Bank, Katholieken, 236-238. Bank baseert de citaten van Kerstens en Welter op ‘Handelingen Eerste Kamer

(25)

25 onderhandelen, maar konden het niet eens worden. De regering in Den Haag raakte gefrustreerd.

Hoewel Van Mook door biograaf Tom van de Berge wordt beschreven als een onderhandelaar die voortdurend naar politieke oplossingen zocht en het geven van opdrachten tot militair ingrijpen ‘niet prettig’ vond, zag de gouverneur-generaal in dat er met deze Republikeinse regering niet te praten viel. Met volmacht van de regering gaf Van Mook de opdracht tot militair ingrijpen.94

De eerste politionele actie met de codenaam ‘Operatie Product’, duurde van 21 juli tot 4 augustus 1947. Iets minder dan honderdduizend soldaten werden vanuit de al bezette enclaves in Java en Sumatra ingezet om infrastructuur, maar vooral economisch belangrijke gebieden op de genoemde eilanden in handen te krijgen. Het was voor Nederland vooral het doel om die economische gebieden in bezit te krijgen omdat het onderhouden van de grote troepenmacht in Indië veel geld kostte. Inkomsten die uit de plantages voortkwamen betekenden langere aanwezigheid, vandaar ook de naam ‘Product’ die aan de operatie was gegeven. Dat was een Nederlands succes. Op een ander punt was de politionele actie onsuccesvol. Generaal Simon Spoor wilde door middel van het in handen krijgen van veel gebied het Republikeins leger elimineren en op die manier orde brengen. Ondanks

gebiedsverruiming van Nederlands terrein, voerde de tegenstander zijn militaire activiteiten juist op.95

Hoewel Spoor en Van Mook er nog op aandrongen om tot het Republikeins hoofdkwartier, Djokjakarta (Yogjakarta), door te stoten besloot het kabinet de aanval te stoppen. De PvdA had eerder bij de KVP aangedrongen om de actie ‘beperkt’ te houden. Volgens De Jong kwam de opstelling van de PvdA voort uit een afkeer van militair geweld en doordat ‘duizenden’ uit haar achterban het lidmaatschap bij de partij opzegden. Net als de meeste Nederlanders was de achterban van de

sociaaldemocraten “uitermate slecht op de hoogte van de ins en outs van de Indonesische problematiek en [die] zag militair geweld louter als een poging om de Republiek te liquideren en het koloniaal gezag te herstellen.”96 Jan Bank beschrijft hoe de katholieke pers naar de militaire actie keek. Volgens hem

werd het kabinetsbesluit om actie te ondernemen “ontvangen in termen van een noodzakelijke dan wel begrijpelijke consequentie van het in de weken daarvoor aantoonbaar geworden faillissement der democratie.” Hij schrijft dat in tegenstelling tot De Maasbode en de Volkskrant, De Tijd de actie in een commentaar een ‘tragische beslissing’ noemde. De krant had anders dan de andere twee dagbladen geen correspondent in Indië gehuisvest.97

De militaire operatie ging de internationale gemeenschap ook niet voorbij. De

VN-Veiligheidsraad aanvaardde een resolutie waarin beide partijen werden opgeroepen de vijandigheden te staken. Desondanks bleef de aandrang tot het innemen van Djokjakarta bestaan. Van Mook en Spoor wisten zelfs koningin Wilhelmina te overtuigen van deze stap. Ze drong hierop aan bij premier Beel. Hij wilde wel tot Djokjakarta doorstoten, maar verklaarde aan de koningin dat het kabinet

94 De Jong, De terugtocht, 94-99, 104, 108, 126;Van den Berge, H.J. van Mook,244. 95 Ibidem, 122, 127-133.

96 Ibidem, 132.

(26)

26 hierover moest beslissen. Doordat Drees de Veiligheidsraad niet tegen Nederland in het harnas wilde jagen en omdat hij enige twijfel had of het doorstoten naar Djokjakarta wel het gewenste effect zou hebben, weigerde hij hetzelfde standpunt in te nemen. Een kabinetscrisis volgde waarbij Beel zelfs door de koningin werd gevraagd na te denken over een nieuw kabinet. Uiteindelijk kwam de Veiligheidsraad op 25 augustus met twee resoluties. Ten eerste werd aan de consuls die in Batavia zetelden verzocht over de situatie in Indië te berichten. Ten tweede zou een derde land bemiddelen in de zaak, dat via een door zowel de Republiek als Nederland gekozen land zou worden aangewezen.98

2.3 De Zuid-Celebes-Affaire

Al voor de politionele acties vochten Nederlandse soldaten en niet alleen op Republikeinse hotspots als Sumatra en Java. Zo was het ook onrustig op Celebes (thans Sulawesi). Nederland zag Makassar, de grootste stad van het eiland, als hoofdstad van de beoogde marionettenstaat Oost-Indonesië. In delen van Zuid-Celebes was het verzet tegen Nederland echter dermate dat tegen het einde van 1946 verlies van het eiland dreigde. Toen de Britse troepen, die sinds de Japanse capitulatie in Indonesië gelegerd waren, in november 1946 de archipel achter zich lieten was het Nederlands leger vrij van Britse bemoeienis. De Nederlandse autoriteiten maakten volgens Limpach van deze bewegingsruimte gebruik door in het zuiden van het eiland Celebes een “massaslachting van tot dusver ongekende omvang te beginnen,” met als doel het gezag te herstellen.99 ‘Een aaneenschakeling’ van executies

volgde, waarbij drieënhalf duizend tot veertigduizend mensen het leven lieten: de Zuid-Celebes-Affaire.100

Al voordat de Britten vertrokken waren Nederlandse troepen geleidelijk op het eiland gestationeerd om er orde op zaken te stellen. De troepen die voor deze scriptie speciaal genoemd dienen te worden zijn de ‘Depot Speciale Troepen’ (DST) van de KNIL die, onder leiding van Raymond ‘de Turk’ Westerling, op 5 december 1946 op Celebes landden. De in Istanboel geboren Westerling was bevelhebber van honderddrieëntwintig man ‘groene baretten’ en had al een reputatie opgebouwd door het jagen op Sumatraanse ‘terroristen’. De DST was medeverantwoordelijk voor de excessen die vanaf het einde van 1946 op Zuid-Celebes plaatsvonden. Daarvoor waren er al geregeld botsingen tussen militairen en de opstandelingen. Dit kwam zowel door extreem geweld van Indische zijde, dat niet alleen op Nederlanders gericht was, als door gewelddadige repercussies van de

Nederlandse kant. Zo maakten beide partijen zich schuldig aan executies. Door steun vanuit de Republiek wisten de opstandelingen snel sterker te worden en Makassar te bedreigen. Volgens Limpach gaf de legerleiding, die onder druk stond te handelen, Westerling in feite een carte blanche

98 Hans Daalder. Vier jaar nachtmerrie. Willem Drees 1886-1988: de Indonesische kwestie 1945-1949

(Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2014), 139-155.

99 Limpach, De brandende kampongs, 247-248.

100 Ibidem, 247, 308. 3500 is een Nederlandse schatting die waarschijnlijk te laag is. Daartegenover staat een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En laat je door Rutte niet wijs maken dat het noodzakelijk is om gewone mensen de hele rekening van de crisis te laten betalen, want die kan wel degelijk eerlijk worden gedeeld..

Omdat zulke zware woorden zijn gebruikt over deze vertrouwe- lijkheid, en omdat dit bij enige bestuurders de door- slaggevende reden is geweest voor het gedwongen aftreden, is

Er zijn geen maatregelen specifiek gericht op personen met migratieachtergrond maar ze komen soms wel in aanmerking voor andere tewerkstellingsmaatregelen zoals de jongerenkorting

Het biedt docenten, mentoren en ouders praktische handvatten om scholieren te begeleiden bij het efficiënt en effectief maken en leren van huiswerk.. Het boek zegt niet dat

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Overwegende dat de Kamer van Beroep haar bevoegdheid haalt uit het decreet rechtspositie van 27 maart 1991; dat noch in het voormelde decreet noch in het besluit van de

Ik heb in mijn reactie aangegeven dat gemeenten uiteraard gehouden zijn aan de geldende wet- en regelgeving, waarbij de Participatiewet ruimte biedt aan gemeenten voor het leveren

Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg