• No results found

VOORTBEWEGING. DOE-HET-ZELF LES Groep 5/6

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VOORTBEWEGING. DOE-HET-ZELF LES Groep 5/6"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VOORTBEWEGING

DOE-HET-ZELF LES

Groep 5/6

(2)

Inhoudsopgave

ALGEMENE INFORMATIE

Het doel van de les blz. 2

Praktische zaken blz. 2

ACHTERGRONDINFORMATIE

Groep 5 en 6 blz. 5

LESSUGGESTIES

Groep 5 en 6 blz. 13

VOORBEELDBLADEN (nr. 1 t/m 11) KNIPBLADEN

(Let op knipbladen enkelvoudig kopiëren) COLLAGEBLADEN

BEZOEK AAN DE DIERENTUIN Speurbladen groep 5 en 6 Antwoordbladen groep 5 en 6

HEEFT U VRAGEN?

Indien u ook na het lezen van deze lesbrief nog vragen heeft, dan kunt u ons natuurlijk bellen.

Reserveringsafdeling: 010-4431449 (maandag tot en met vrijdag 09.00 tot 17.00 uur).

1

(3)

HET DOEL VAN DE LES

Deze doe-het-zelf les Voortbeweging is bestemd voor groep 5/6 van het basis onderwijs en heeft als doel de kinderen op een speelse wijze kennis te laten maken met de verschillende manieren van voortbeweging.

De speurbladen achterin deze lesbrief zijn te gebruiken in de dierentuin

PRAKTISCHE ZAKEN

Voor het thema is het nodig dat u, voorafgaand aan uw bezoek aan de Diergaarde, al enige aandacht heeft besteedt aan het onderwerp. Om u hierbij behulpzaam te zijn, geven wij u de benodigde informatie.

Het thema “voortbeweging” is een doe-het-zelf les. Dit houdt in dat u tijdens uw bezoek aan de Diergaarde GEEN begeleiding krijgt van een educatief medewerker/ster.

- Het bezoek aan de Diergaarde kan als een op zichzelf staande activiteit worden gezien.

- U dient de werkbladen zelf voor uw leerlingen te kopiëren!

- Zorg voor voldoende potloden en vlakgom.

- Verdeel uw leerlingen in groepjes van maximaal 6 kinderen en schakel voor de lagere groepen een aantal ouders in als begeleiding.

2

Algemene

informatie

(4)

IN HET WATER, OP HET LAND EN IN DE LUCHT

Wij raden u aan het onderwerp vragenderwijs te behandelen.

Eerst komt voort- beweging in het water aan bod, daarna op het land en tenslotte in de lucht. Allereerst is het belangrijk het verschil tussen beweging en voortbeweging uit te leggen. Beweging is slechts een verandering van houding. Planten kunnen wel bewe- gen, bijvoorbeeld als ze groeien of als het waait, maar ze kunnen zich niet actief voortbewegen. Voortbeweging is een beweging die er voor zorgt dat dieren ergens anders heen kunnen gaan.

VOORTBEWEGING IN HET WATER

Gebruik een teil met water om het een en ander te illustreren. Vraag de kinderen eerst:

- Wat is makkelijker , lopen door het water (tot je knieën in de zee) of lopen op het land?

- Wat gebeurt er als je je hand door het water haalt? Hierbij kunt u een bak met water neerzet- ten om de kinderen alles te laten ervaren. Als je je hand door water haalt voel je weerstand.

Het is makkelijker je hand door de lucht te bewegen. Demonstreer dat water altijd een plek inneemt. Gebruik een kopje water en een afwasborstel. Stoppen we de borstel in het kopje, dan spuit het water er uit. Waar je water ook heen duwt, het blijft een plaatsje zoeken.

HOE ZWEMMEN VISSEN

Nu het water is behandeld, stappen we over op de vissen zelf. Natuurlijk zijn er meer zwem- mende dieren maar voor groep 3 en 4 beperken we ons tot de vissen. u kunt ter onder- steuning de voorbeeldbladen achterin deze lesbrief gebruiken. Laat een afbeelding van een vis zien (voorbeeldblad 1).

- Hoe noem je de delen van de vis die het mogelijk maken dat de vis kan zwemmen? Een vis kan voornamelijk zwemmen door zijn vinnen en staart te bewen. Leg echter uit dat ook zijn lichaam wordt gebruikt.

- Hebben alle vissen dezelfde soort vinnen of staarten?

Er zijn heelveel verschillende vissen, dus ook verschillende vinnen en staarten. (voorbeeldblad 2) - Wat voor vorm hebben vissen? Vissen hebben een afgeronde (gestroomlinnde) vorm met weinig uit steeksels om zwemmen makkelijk te maken of om sneller vooruit te gaan. Laat de kinderen een groot en lomp voorwerp door het water bewegen, bijv.

een deksel. Hierna moeten ze een afgeronde vorm door het water halen bijv. een bierflesje.

Wat gaat makkelijker?

3

Algemene

informatie

(5)

VOORTBEWEGING OP HET LAND

Dieren die zich op het land voortbewegen, om van de ene naar de andere plaats te komen, kunnen gebruik maken van poten. Er zijn snelle en langzame dieren: plompe dieren met korte poten lopen langzaam en slanke dieren met lange poten gaan snel (voorbeeldblad 3).

Landbewoners kunnen ook klimmen. Ze hebben aangepaste lichaamsdelen, hierbij denken we aan staarten, klauwen, grijppoten of handen en voeten. De poten van een dier vertellen veel. Kijk maar eens... Dieren met hoeven kunnen rennen en springen, maar niet in bomen klim- men. Op voorbeeldblad 4 vind u verschillende poten. Wat kunnen die poten allemaal?

Mensen bewegen zich ook voort op het land. In veel opzichten lijken op dieren. We kunnen hard rennen, kruipen op handen en voeten, springen en vooral goed klimmen. U kunt de kin- deren er zelf op laten komen, maar leuker nog is het om dit tijdens de gymles te behandelen.

VOORTBEWEGING IN DE LUCHT

Op voorbeeldblad 5 vindt u enkele afbeeldingen van vogels.

KAN JIJ VLIEGEN?

- Hoe komt het dat een vogel kan vliegen? Vliegen kan niet zomaar, een vogel heeft een heleboel speciale lichamelijke eigenschappen nodig om te kunnen vliegen, zoals vleugels en veren. Vogels wegen zo min mogelijk.

Ze hebben sterke spieren nodig om hun vleugels snel op en neer te kunnen bewegen.

WAAROM VOORTBEWEGING?

We weten nu hoe vissen zwemmen, hoe andere dieren lopen en klimmen, en hoe vogels vliegen. Maar waarom al die moeite? Er zijn drie redenen waarom dieren zich voortbewegen, namelijk: om voedsel te zoeken, om veiligheid te vinden en om voor de voortplanting. Voor groep 3 en 4 zijn de eerste twee redenen het meest relevant. Hier besteden we wat meer aandacht aan.

VOEDSEL EN VEILIGHEID

Planteneters, zoals antilopen, giraffen en herten hoeven voor hun voedsel niet snel te zijn.

Planten staan stil en lopen niet weg. Wel moet een planteneter steeds een plek met vol- doende voedsel kunnen bereiken. Vis- en vlees eters daarentegen proberen op hun beurt een planteneter te vangen. Zij moeten de nodige snelheid kunnen bereiken. Om niet door een vis- of vleeseter gepakt te worden, moeten planteneters dus ook snel zijn of zich goed kunnen verstoppen. Daarom hebben veel planteneters lange poten en zijn ze vrij groot. Dieren die zich verstoppen zijn juist weer klein en kunnen vaak goed graven. Het is ook veiliger om in groepen te leven. De kans om gepakt te worden, wordt kleiner en gevaar wordt sneller gesig- naleerd waarop de groep kan vluchten.

4

Algemene

informatie

(6)

5

Algemene informatie

APARTE TYPES

Het is aardig om ook eens te kijken naar de vele uitzonde- ringen. Vogels die lopen bijvoorbeeld, of zoogdieren die vliegen, springen of zwemmen.

ALS EEN VIS IN HET WATER

Er zijn dieren die van oorsprong op het land leefden maar inmiddels helemaal afhankelijk zijn van het water. We heb- ben het over dieren als walvissen, zeehonden en zeeleeu- wen. Het feit dat ze lucht ademen en levende jongen baren, verraadt dat het eigelijk zoogdieren zijn. Voor het overige lijken ze meer op vissen dan op landdieren.

Zeezoogdieren hebben een lichaam in de vorm van een

torpedo. Ook hebben ze zwemvliezen en een plattestaart. Hun lichaam is volledig aange- past aan het leven in water (voorbeeldblad 6). Er zijn drie groepen zeezoogdieren, walvis- sen en dolfijnen vormen de eerste groep. De tweede groep wordt gevormd door de zee- koeien. Deze twee groepen kunnen het water niet uit en hebben platte liggende staarten.

De derde groep bestaat uit zeezoogdieren zoals zeehonden, zeeleeuwen en walrussen.

Deze dieren brengen het grootste gedeelte van hun leven door in het water maar ze kunnen zich ook op het land voortbewegen. De jongen worden op het land geboren en grootge- bracht. In Blijdorp zijn de californische zeeleeuwen en zeeberen te vinden. De zwemvlie- zen worden in eerste instantie gebruikt om zich voort te bewegen in het water. Zeeleeuwen en zeeberen gebruiken ze echter ook om zich op land mee voort te bewegen. Ze steunen op deze flippers en lopen ermee. Zeehonden kunnen dat niet. Zij moeten hun hele lichaam bewegen om vooruit te komen.

SPRINGEN

In Australie leven opmerkelijke landdieren: de kangoeroes ( voorbeeldblad 7). De meeste zoogdieren lopen maar kangoeroes huppen en springen. Hun dikke, sterke staart dient als balans bij hun grote sprongen en als steun bij de langzame gang. Al springend kunnen ze grote snelheden bereiken. De grote grijze en rode kangoeroes halen snelheden tot 48 kilo- meter per uur en ze springen wel drie meter hoog. De voorpoten zijn niet sterk maar worden gebruikt om voedsel vast te houden, om zichzelf te verzorgen en om het lichaam te onder- steunen als ze langzaam lopen. Op de boomkangoeroes na leven alle kangoeroes op de grond. Boomkangoeroes hebben lichaamskenmerken die speciaal voor het leven in bomen zijn ontwikkeld. Hun achterpoten kunnen apart van elkaar bewegen. Dit is om het klimmen makkelijk te maken. Op de grond komen ze wat lomp over, maar tussen de takken zijn ze verbazend snel. Ze kunnen sprongen van wel negen meter maken.

(7)

6

Algemene informatie

POOTLOOS

Slangen hebben geen poten. Ze glijden over de grond. Sommige slangen leven in het water of in bomen. Een slang heeft een heel lang en soepel lijf. Zij hebben ook heel wat ruggewervels. Een mens heeft 23 wervels, een slang 100 tot 450. Het is leuk om te weten dat er nog steeds slangen zijn die rudimentair achterpoten hebben. Bijvoorbeeld de boa constrictor. Het gemis van poten wordt geheel gecompenseerd. Slangen bewegen snel over land, klimmen behendig en zwemmen soe- pel (voorbeeldblad 8). Vaak beheersen ze een combinatie van deze vormen van voortbeweging.

Eigenlijk is pootloos voortbewegen niet zo bijzon- der, denk maar aan slakken en wormen.

VOGELS MET HOOGTEVREES

Vogels kunnen altijd vliegen. Hoewel, er zijn een paar uitzonderingen. Sommige vogels heb- ben te kleine vleugels of te zwakke borstspieren om echt te kunnen vliegen. Dit zijn de pingu- ins en de loopvogels (voorbeeldblad 9). Onder loopvogels vallen struisvogels (Afrika), emoes (Australie), casuarissen (Nieuw-Guinea en Australie) en nandoes ( Zuid-Amerika). Ze zijn allemaal te zien in de Diergaarde. Loopvogels hebben sterke poten en een vrij zwaar lichaam.

De voorouders van de loopvogels leefden in boomloze gebieden waar ze graasden Het ver- mogen om weg te rennen voor gevaar werd belangrijker dan het vliegen. Dus werden de poten steeds sterker en de vleugels steeds zwakker. Struisvogels kunnen een snelheid halen van 70 kilometer per uur, emoes zijn goed voor 50 kilometer per uur. In gebieden waar weinig roofdieren waren groeiden de loopvogels tot reuzen uit. Zo leefden er enorme olifantvogels in Madagascar. Kiwi’s, loopvogels uit Nieuw-Zeeland, zijn juist heel klein. Ze zijn zo groot als een kip. Zij leven in bossen waar ze alleen maar last hebben van hun grootte zouden hebben.

ZWEVENDE EEKHOORNS

Er zijn dieren die kunnen zweven (voorbeeldblad 10). De suikereekhoorn is er een van. Hij spreidt als hij van boom naar boom springt zijn poten uit. Daartussen bevindt zich huid. Die huid vormt een soort parachute waarmee hij door de lucht glijdt. Zo’n parachute is niet het enige wat je nodig hebt om te kunnen zweven of vliegen. Je moet een goede lichaamsvorm hebben. U kunt dit illustreren met behulp van een prop papier en een papieren vliegtuigje.

Gooi beide door de lucht en bespreek het verschil.

(8)

Algemene informatie

7

VLIEGENDE VISSEN, REPTIELEN EN AMFIBIEEN

Ook vissen gaan hun boekje wel eens te buiten. Een bekend voorbeeld is de vliegende vis.

Deze vis vliegt niet echt maar zweeft over lange afstanden. Zijn borstvinnen werken ongeveer hetzelfde als vliegtuigvleugels. Snelheid maken ze onderwater. Ook reptielen en amfibieën kennen zwevers. Zo bestaat er een vliegend draakje (een soort boomhagedis) en een vlieg- ende boomkikker. De eerste zweeft op zijn uitgeklapte ribben en de tweede gebruikt de vliezen tussen zijn vingers en tenen om te zweven.

VLIEGENDE ZOOGDIEREN

Vleermuizen zijn geen vogels (voorbeeldblad 11). Het zijn de enige vliegende zoogdieren.

Ze hebben handen met lange vingers. Daartussen zit een dun vlies van huid zodat de vleugel wordt gevormd. De duim wordt gebruikt om zich vast te houden. Klauwen aan de achterpo- ten maken het mogelijk te klimmen en te hangen, zelfs als hij slaapt. Vleermuizen gebruiken een speciaal systeem dat sonar heet. dat zorgt ervoor dat ze ook in het aardedonker kunnen blijven vliegen. Wanneer hij vliegt, zendt het dier een heleboel geluidjes uit (die wij niet kun- nen horen). Deze geluiden ketsen af op voorwerpen die op zijn weg komen. Zo ontdekt de vleermuis waar een prooi zich bevindt of waar een muur staat.

(9)

Algemene informatie

8

TECHNIEK VAN VOORTBEWEGING

U kunt voorgaande lesstof benutten als basis voor het komende verhaal. In de nu volgende tekst wordt dieper ingaan op de

“techniek” van de verschillende manieren van voortbeweging.

IN- EN UITWENDIG SKELET

Een dier heeft net als een mens botten en spieren nodig om zich te kunnen bewegen.

Er zijn twee soorten skeletten. Bij sommige dieren zitten de botten in hun lijf bij anderen zitten ze er buiten. Dieren met een skelet in hun lijf zijn vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels. Dieren met een skelet aan de buitenkant worden ongewervelden genoemd, ze heb- ben geen wervelkolom. De dieren met een inwendig skelet hebben wel een wervelkolom, zij heten gewervelden. De ongewervelden hebben dus een soort harnas. Misschien een simpele vergelijking maar net als bij ridders is voortbewegen met een harnas lastig. Ongewervelde dieren bewegen minder soepel en zijn vaak minder snel. Ze kennen niettemin vele manieren van voortbeweging. Wij beperken we ons tot de gewervelden.

ZWEMTECHNIEKEN

Het zal u niet verbazen: vissen zijn superieure zwemmers. Miljoenen jaren geleden ontwik- kelden ze stuur- en aandrijfmechanismen. Zo ontstonden er vinstekels waartussen huiden waren gespannen, die zich bij de latere vissen ontwikkelden tot beweeglijke vinnen. Als we nu wat nader ingaan op het zwemvermogen van vissen, moeten we rekening houden met de eigenschappen van water die al bij de stof voor groep 3 en 4 genoemd werden. Water heeft een bepaalde dichtheid en is niet samendrukbaar. Daardoor biedt het weerstand. Veel water- dieren, vooral soorten die in het open water zwemmen of gebruik moeten maken van hun snelheid om aan voedsel te komen, zijn sterk gestroomlijnd.

Hoe diep een vis kan zwemmen wordt voor een deel bepaald door een luchtkamer, de zwemblaas. Niet alle vissen bezitten zo’n zwemblaas. Vooral de soorten die op de bodem leven niet. Bij snel zwemmende vissen zorgt de staartvin voor 40% van de voortstuwing. Het kronkelen van het lichaam zorgt voor de overige 60%. Door dit slangachtige kronkelen van het lichaam en de slag van de staart wordt het water opzij gedrukt. Het water, dat niet samendruk- baar is, wil in de oorsronkelijke positie terug komen, vloeit langs de flanken van de vis naar achteren en sluit zich achter de staart, waardoor de voorwaartse beweging ontstaat. De vin- nen dienen voor stabilisatie, subtiele bewegingen en het sturen. Sommige vissen zijn onge- looflijk snel: tonijn en zeilvissen kunnen meer dan 100 kilometer per uur zwemmen.

(10)

WEDLOOP OP HET LAND

Op het land is eigenlijk een soort ‘wedloop’ ontstaan. Roofdieren zijn afhankelijk van snelheid. Door snel te zijn, zijn ze in staat om hun prooi bij verrassing te pakken. De prooi heeft zich hieraan aangepast en is vaak in staat net zo hard of zelfs nog harder te rennen dan zijn jager. Wanneer een dier snel kan rennen, zie je dat meestal aan zijn lichaam. Een dier dat hard kan rennen heeft lange poten in verhouding met zijn lijf. Een giraffe heeft lange poten maar ook een heel lang lijf, hij kan dus niet zo hard hard ren- nen. Een stuisvogel heeft lange poten en een klein stevig lichaam, hij kan dus heel hard rennen. Op voorbeeldblad 3 ziet u enkele snelle en minder snelle dieren. Alle renners hebben zowel snelheid als uithoudingsvermo- gen nodig. Ze moeten dus niet alleen aanpassingen hebben om hun tred groter te maken maar ook om het gebruik van hun energie te optimaliseren.

SNELHEDEN

Een goed getrainde menselijke atleet kan de 100 meter in 10 seconden rennen. Dat is 36 kilome- ter per uur. Heel weinig mensen kunnen dit. Ons vermogen om te rennen is lager dan je zou verwachten als je naar onze afmetingen kijkt. Gazellen en antilopen zijn veel en veel sneller. Bij deze hoefdieren zijn snelheden van 70-80 kilometer per uur gemeten. Ze moeten zien te ontkomen aan roofdieren als leeuwen en jachtluipaarden. Grote vogels die niet kunnen vliegen, zoals de struisvogel en de emoe, kunnen in het open veld tot 70 kilometer per uur rennen.

SPRINTJE OF LANGE AFSTAND

Er zijn twee manieren om hard te lopen. Sprinters rennen extreem hard, maar alleen over korte afstanden. Het jachtluipaard is een goed voorbeeld, dit roofdier kan meer dan 100 kilometer per uur rennen, maar houdt dat maar even vol. Lang genoeg

om een verraste prooi te grijpen. Een konijn is ook een sprinter. Konijnen blijven meestal dicht bij hun hol, als een roof-dier snel aanvalt hoeft het konijn maar een kort stukje te vluchten. Tegenover de sprinters staan langeafstand- lopers, dieren die hard kunnen rennen over lange afstan- den. Wolven drijven hun prooi kilometers op tot het slacht- offer uitgeput is. Zebra’s leven in open gebieden in Afrika en kunnen maar op één manier ontsnappen aan roofdieren, hard rennen over lange afstanden. Zowel zebra’s als wol- ven zijn dus lange-afstandlopers. Zebra’s en hun verwanten zoals Przewalskipaarden kunnen een snelheid van 60-70 kilometer per uur lange tijd volhouden.

Algemene informatie

9

(11)

Algemene informatie

10

ZOOL- EN TEENGANGERS

De manier waarop dieren hun voeten neerzetten verraadt ook veel over hun snelheid.

Er zijn vier varianten:

- Zoolgangers zijn relatief langzame zoogdieren zoals beren en mensen. Zij hebben voeten met grote zolen eronder. De hele voet raakt de grond.

- Half zoolgangers zijn dieren die sneller lopen , ze gebruiken niet vaak hun hele voetzool, maar slechts de helft daarvan. Stokstaartjes zijn hier een voorbeeld van.

- Honden en katten vallen onder de teengangers. Ze kunnen snel lopen en raken alleen met de tenen de grond. De poten hebben eeltkussentjes en (korte scherpe) klauwen.

- Teentopgangers steunen op de toppen van hun tenen. Hun nagels zijn uitgegroeid tot hoeven. De poten zijn speciaal aangepast om met een hoge snelheid te rennen en te ontsnappen aan roofdieren. De delen van de voet zijn sterk ontwikkeld, daardoor hebben ze langere poten. Al eerder werd verteld dat langere poten in verhouding tot een kleiner lichaam snelheid in de hand werkt.

TEL- EN KRUISGANG

Er zijn nog meer verschillen bij het lopen. Sommige zoogdieren heffen de voor- en achterpoot aan een kant van het lichaam tegelijk op. Op deze manier lopen bijvoorbeeld olifanten, giraffen en kamelen. We noemen dit telgang. Dieren lijken wat meer te zwalken. Bij het paard en de meeste andere landdieren zien we een diagonaalsgewijze manier van lopen. Als de linkervoorpoot naar vorenkomt, gaat ook de rechterachterpoot naar voren, en andersom. Dit noemen we kruisgang. De mens heeft ook een kruisgang. Laat de kinderen maar eens rondlo- pen en met de armen zwaaien.

Telgang

Kruisgang

(12)

Algemene informatie

11

SPRINGEN

Een andere manier van voortbeweging op het land is springen. De kangoeroes zijn het meest sprekende voorbeeld. Springers hebben betrekkelijk lange en slank gebouwde poten. De springkracht wordt onder andere gebruikt om snel gevaar te kunnen ontwijken. Kangoeroes bezitten aan de onderkant van de tenen springkussens. Bij het springen drukken ze de voor- poten dicht tegen het lichaam aan. De staart wordt ver naar achteren gestrekt en doet als evenwichts- en stuurorgaan dienst.

KLIMMEN

Eigenlijk is klimmen afgeleid van het lopen. Onder de primaten vinden we een aantal van de beste klimmers. Primaten zijn halfapen, apen en mensapen. Ze hebben vrijwel allemaal handen en voeten met vijf vingers en tenen die gebruikt worden om te klimmen. Om goed te kunnen springen zijn hun ogen voor in de kop geplaatst, zodat ze goed de afstand kunnen schatten.

Veel primaten kunnen bijna recht op staan en zelfs lopen. Sommige amerikaanse apen hebben een langege staart waarmee ze takken kunnen grijpen en vast houden. Eigenlijk is het een vijfde ledemaat. De staart is een goede hulp bij het leven in de bomen. Mensen zijn ook primaten:

zien de kinderen overeenkomsten?

(13)

Algemene informatie

12

ZWEVEN

Niet alleen vogels kunnen zweven. Deze techniek wordt ook beheerst door suikereekhoorns, vliegende draakjes, vliegende vissen en bepaalde kikkers. Er is zelfs een slangesoort die kan zweven. Het gaat echter om glijvluchten met en kortdurend karakter. Onder de vogels vinden we de beste zwevers. De zweeftechniek van roofvogels en andere grote vogels is speciaal ontwikkeld om over grote afstanden voedsel te vinden. Er is een relatie tussen kracht die nodig is om te vliegen en het lichaamsgewicht. Vogels als albatrossen, pelikanen en grote roofvogels maken gebruik van luchtstromen. Ze hebben een groot vleugeloppervlak. Albatrossen hebben een spanwijdte tot maar liefst 3,2 meter. Hoe groter de vleugels hoe makkelijker het wordt om te zweven. Vleugelslag is dan nauwelijks nodig zodat veel energie bespaard wordt en de vluchten veel langer kunnen duren.

HOOGVLIEGERS

De meeste vogels blijven in de lucht dankzij een zogenaamde slagvlucht. Een aantal aanpas- singen aan het lichaam maakt vliegen mogelijk. Omdat de beenderen luchtholten bevatten is het skelet bijvoorbeeld heel licht. De wervels van de ruggegraat zijn vergroeid. Dat komt de stevigheid ten goede. Aan een grote kam op het borstbeen zijn krachtige vliegspieren gehecht.

Ook de veren helpen bij het vliegen. Erg belangrijk is dat er een luchtstroom rond het lichaam is. Tijdens de vlucht staan de vleugels licht hol zodat de luchtstroom langs de vleugels ervoor zorgt dat de vleugels omhoog worden gedrukt. De bovengenoemde slagvlucht is een normale vlucht waarbij de vogels op en neer worden bewogen. Vooral kleine vogels met ronde vleu- gels, maar ook veel grote soorten, maken gebruik van de stuwkracht van hun vleugels. De neerslag levert stuwkracht: naar beneden en naar achteren. De opslag brengt de vleugels met een minimale weerstand weer omhoog.

Slagvlucht

(14)

Lessuggesties

13

1.

Verdeel de kinderen in de groepen van vier. Laat iedere groep een kaartje ( knipblad 1 t/m3) trekken waarop een dier is afgebeeld. De kinderen beelden gezamelijk het dier uit. Lukt het niet dan mogen ze ook het geluid nabootsen. De klas raadt het dier. Op knipblad 1 vindt u de volgende mogelijkheden:

Knipblad 1 Knipblad 2 Knipblad 3

- kakatoe - kip - gorilla - slang - eend -zeeleeuw - wolf - leeuw - kikker - flamingo - struisvogel - schildpad - olifant - giraffe - kangoeroe - mol - pinguïn - konijn

2.

Vraag de kinderen plaatjes of foto’s van bewegende dieren mee te nemen. Hoeveel kinderen hebben huisdieren thuis? Als ze een dier hebben laat ze er dan over vertellen. Bespreek met de kinderen op welke manieren deze dieren zich voortbewengen. Dieren kunnen zwemmen, lopen, graven, springen, vliegen etc. De plaatjes kunnen gerubriceerd worden naar de vorm van voortbeweging. Enkele aanpassingen, zoals, veren, vleugels, lange poten enz. kunnen erbij geplaatst worden. Maak met uw leerlingen collages van foto’s en plaatjes en tekeningen van dieren verdeeld in drie groepen: water, lucht en land. Water wordt gesymboliseerd door donkerblauw papier, land door groen papier en lucht door lichtblauw papier. U kunt ook ieder kind een kopietje geven van de collagebladen , die boordevol met verschillende dieren staan.

Op een vel papier tekenen ze zelf een water-, land- en lucht gedeelte. Laat ze de dieren inkeuren, uitknippen en opplakken op de juiste plek.

3.

Laat de kinderen een fantasiedier tekenen.

Het moet een dier worden dat zich op zoveel mogelijk manieren kan voortbewe- gen. De meest gekke combinatie zijn wenselijk. Graafpoten, vleugels, vinnen etc.

Laat ieder kind over zijn dier vertellen, maar niet voor anderen hebben geraden wat het allemaal kan. Als vervolg opdracht is het aar- dig om de kinderen een opstel of een gedicht over het dier te laten schrijven. Van belang is ook dat ze het fantasiedier een originele eigen naam geven.

(15)

voorbeeldblad 1

(16)

voorbeeldblad 2

(17)

voorbeeldblad 3

SNELLE DIEREN

LANGZAME DIEREN

(18)

voorbeeldblad 4

zebrapoot struisvogelpoot tapirpoot poot van elandantilope

flamingopoot poot van een leeu-

wenaapje olifantenpoot tijgerpoot

mollenpoot poot van een mutslangoer (aap) zwemvliezen van een zeeleeuw maraboepoot

(19)

voorbeeldblad 5

huismus huiskip

veer eend

flamingo

(20)

voorbeeldblad 6

Er is een groot verschil tussen, vissen dolfijnen en zeeleeuwen. De laatste groep brengt het grootste gedeelte van hun leven in het water door, maar ze kunnen zich ook op het land voortbewegen. De jongen worden op land geboren en groot gebracht.

De vissen hebben verticale staarten, in tegen stelling tot zwemvliezen.

Vissen halen zuurstof uit het water,

terwijl zeeleeuwen en dolfijnen

boven komen om lucht te ademen.

(21)

voorbeeldblad 7

(22)

voorbeeldblad 8

Waar kunnen slangen voorkomen? In het water, op het land of in bomen?

Eigenlijk komen slangen

overal voor. De meeste

kunnen zwemmen, klim-

men en kruipen.

(23)

voorbeeldblad 9

vliegvogel

loopvogel

zwemvogel

(24)

voorbeeldblad 10

ZWEVERS

vliegend draakje suikereekhoorn

boomkikker

arend ( zeer goede zwever)

(25)

voorbeeldblad 11

VLIEGERS

(26)

knipblad 1

(27)

knipblad 2

(28)

knipblad 3

(29)

collageblad 1

(30)

collageblad 2

(31)

collageblad 3

(32)

collageblad 4

(33)

collageblad 5

(34)

collageblad 6

(35)

Plattegrond Voortbeweging

De nummers op de plattegrond komen overeen met de nummers van de opdrachten op het speurblad.

Wanneer u wilt kunt u ook een eigen route kiezen.

Veel speurplezier!

Richting Oceanium

A Rivièrahal B Dierenkliniek C Taman Indah

1 Krokodillen 2 Kleine panda 3 Vogels 4 Slangen 5 Olifanten 6 Vosmangoesten 7 Franjeapen

8 Afrikaanse savanne

4

2 5 3

7 8

B

A C

1

Ingang van Aerssenlaan

6

(36)

Speurblad

Voortbeweging groep 5&6

1 KROKODILLEN

Krokodillen zitten altijd erg stil. Ga maar eens tellen hoelang de krokodil het volhoudt om stil te zitten.

Probeer zelf ook eens om zo lang stil te zitten.

Als de krokodil gaat zwemmen, welk lichaamsdeel gebruikt hij dan?

...

Dit speurblad is van:

...

VOGELS

3

Welke vogel kan vliegen? 0 reiger 0 pinguïn 0 struisvogel Om te vliegen is een aantal din-

gen belangrijk. Onderstreep de goede antwoorden.

veren licht gewicht snavels

scherpe ogen vleugels dunne poten sterke spieren

Welk van deze vogels is een zwever en welke is een vlieger?

Schrijf het eronder.

... ...

2 KLEINE PANDA

Streep door wat fout is:

Met zijn korte poten kan de kleine panda snel / langzaam lopen.

Als je naar zijn voeten kijkt dan zie je dat de kleine panda een

zoolganger / teenganger is en dat hij met die voeten makkelijk /

moeilijk in een boom kan klimmen. Bij dat klimmen gebruikt hij zijn

nagels / tanden / staart / grijpvingers.

(37)

Speurblad

Voortbeweging groep 5&6

5 POTEN

Slangen hebben geen poten, een olifant heeft er vier. Welk dier heeft er acht?

...

Kun je dieren verzinnen die meer dan acht poten hebben?

...

...

SLANGEN

4

Slangen hebben geen poten. Toch kunnen ze veel.

Wat allemaal?

0 klimmen 0 vliegen 0 kruipen 0 zwemmen 0 zweven 0 rennen 0 springen

Op het land zijn nog meer dieren zonder poten, noem er twee.

...

...

VOSMANGOESTEN

6

Waarheen vluchten vosmangoesten als er gevaar dreigt?

Kleur het goede rondje.

Geef met pijltjes aan waarmee

een vosmangoest graaft.

(38)

Speurblad

Voortbeweging groep 5&6

FRANJEAPEN

7

Waar of niet waar.

Kies het juiste antwoord.

Om van boom naar boom te gaan, gebruikt een franjeaap zijn staart om zijn evenwicht te houden.

0 WAAR 0 NIET WAAR

AFRIKAANSE SAVANNE

8

Als jij loopt dan zet je je linkerbeen vooruit en beweeg je tegelijk je rechterarm mee.

Daarna gaat je rechterbeen naar voren en beweegt je linkerarm mee.

Kijk nu eens een tijdje naar de giraf en beantwoordt dan onderstaande vraag:

Als de giraf loopt dan:

0 gaat zijn rechter vootpoot vooruit en 0 gaat zijn rechter vootpoot vooruit en

beweegt zijn linker achterpoot ook vooruit beweegt zijn rechter achterpoot ook vooruit

Hebben struisvogels vleugels?

0 ja 0 nee 0 soms Kunnen struisvogels vliegen?

0 ja 0 nee

Vergelijk de poten van deze kip met die van de struisvogel. Waarom loopt de struisvogel het snelst?

...

...

(39)

Antwoordblad

Voortbeweging groep 5&6

KROKODILLEN

1

Als een krokodil zwemt, gebruikt hij zijn staart om snelheid te maken.

Zijn poten gebruikt hij ook, maar niet zo zeer om vooruit te komen. Ze peddelen wel mee, zodat hij zijn evenwicht kan bewaren.

SLANGEN

4

Slangen kunnen klimmen, kruipen, zwemmen en soms zweven.

Dieren zonder poten: bijv. een worm en een slak.

FRANJEAPEN

7

Waar, een franjeaap gebruikt zijn staart om zijn evenwicht te houden.

AFRIKAANSE SAVANNE

8

VOGELS

3

Om te vliegen zijn de volgende dingen belangrijk:

licht gewicht, vleugels, veren en sterke spieren.

Vlieger (gans) Zwever (arend) De reiger kan vliegen.

Bij het lopen beweegt de giraf zijn linker voorpoot vooruit en gaat zijn achterpoot ook vooruit. Deze manier van bewegen noemen we telgang. De manier waarop de

mens loopt en ook de zebra en de koedoe (linker voorpoot vooruit en rechter achter- poot vooruit) noemen we kruisgang.

Struisvogels hebben wel vleugels maar kunnen niet vliegen. Struisvogelpoten zijn langer en gespierder dan die van een kip.

2 KLEINE PANDA

Met zijn korte poten kan de kleine panda lang- zaam lopen. Als je naar zijn voeten kijkt dan zie je dat de kleine panda een zoolganger is en dat hij met die voeten makkelijk in een boom kan klimmen. Bij dat klimmen gebruikt hij zijn nagels.

POTEN

5

Een spin heeft acht poten.

Dieren met meer dan acht poten: bijv. een duizendpoot en een krab (10 poten).

VOSMANGOESTEN

6

- Vosmangoesen vluchten bij gevaar hun hol in.

- Een vosmangoest graaft met zijn voorpoten.

(40)

Datum: augustus 2018

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Programma bestaat uit waterpolo, zwemmen, landtraining, krachttraining, mentale training / prestatiegedrag, sportlifestyle coaching en heeft een minimale omvang van 7,5 tot

afleiding dat diameter, wanddikte, materiaaleigenschappen enz. in lengte- richting van de buis constant van grootte zijn. Als nu ook de spannings- en de rektoestand

Het doel van de MMIP Biotechnologie en Veredeling is het ontwikkelen van kennis, concepten en onder- steunende technologieën om de land- en tuinbouw te voorzien van optimaal

Balanchine schreef negen choreografieën voor Les Ballets Russes, waaronder Apollon Musagète (Apollo als aanvoerder van de muzen) en Le Fils Prodigue (De verloren zoon).. Le

Het schema toont de weg die 100 eenheden stikstof uit kunstmest gingen na toediening aan een graanakker (wintertarwe) met als resultaat een hoge opbrengst. 2p 16 Bereken

Dit wordt gemeten aan systeemgegevens van de politie, de locatie waar het team surveilleert (locatie), het team zelf en uit een enquête naar de veilig- heidsbeleving in het

Esmeralda houdt zich aan alle afspraken voor samen fietsen?. op

De haaiensoorten in de Noordzee zijn, alleen al vanwege hun formaat, totaal ongevaarlijk voor de mens.. Zij voeden zich voornamelijk met kleine kreeftjes, zeeslakken