• No results found

XLII: GEMENGD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "XLII: GEMENGD "

Copied!
508
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hi

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 3026

(2)
(3)

I

(4)

R 3 4 0

ADATRECHTBUNDELS

BEZORGD DOOR DE COMMISSIE VOOR H E T A D A T - RECHT EN UITGEGEVEN DOOR H E T KONINKLIJK I N S T I T U U T VOOR DE T A A L - , L A N D - EN V O L K E N -

KUNDE VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë

XLII: GEMENGD

V G R A V E N H A G E, M A R T I N U S N U H O F F , 1943

(5)
(6)

INHOUD VAN BUNDEL XLII.

Blz.

Serie A. A L G E M E E N DEEL.

N ° . 63. Korte geschiedenis der adatrechtstichting van Sep-

tember 1940 tot Juli 1943 1 Serie G. GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 108. Inheemsche rechtsgemeenschappen in de Bataklanden.

(Vertegenwoordiging van de inwonende marga('s) in

het bestuur) ! 4 N°. 109. Inheemsche rechtsgemeenschappen (1929) . . . . 41 N°. 110. Rechtsgemeenschappen en grondenrecht bij de Ba-

taks. (Immigratie van Tobaneezen in de Dairilanden) 50

N°. 111. Verwijzingen, enz 133 Serie I. ZUID-SUMATRA.

N°. 180. Lampoengsch huwelijksrecht (1938) 134 N°. 181. Federaties van marga's in Palembang (1934) . . . 143

N°. 182. Sëwa boemi in Palembang (1932) 148 N°. 182. 183. Dorpsakten (1929—1933) 180 Serie J. H E T M A L E I S C H E GEBIED.

N°. 50. Het aannemen van den titel tengkoe (1932—1933) . 197 N°. 51. Landsgrooten ter Sumatra's Oostkust (1929—1932) 209

N°. 52. Adatvonnis (1932) 243 N°. 53. Gegevens over Indragiri 246 N°. 54. Adatregelingen (1895) 251 Serie Q. DE T E R N A T E - A R C H I P E L .

N°. 45. Waardigheidsteekenen en -voorwerpen, waarvan het gebruik aan een bepaalde stand is gebonden (1934) . 265 N°. 46. Adatrechtgegevens betreffende de onderaf deeling

Ternate (1925) 267 N°. 47. Bestuursorganisatie in het landschap Batjan (1933) 271

N°. 48. Adatvonnissen (1922—1923) 274

(7)

IV INHOUD.

Biz.

Serie R. AMBON ENZ..

N°. 82. Keieesche adatrechtstermen 279

N". 83. Verwijzing 330 Serie U. BALI EN LOMBOK.

N". 86. Gegevens uit Kloengkoeng (1933) 331 N°. 87. Adatvonnissen van Bali (1923—1926) 336 N°. 88. Reglement van de sekehe goeloengan op Noese

Penide (1932) 360 N°. 89. Aanteekeningen uit adatvonnissen van Lombok (1924

. —1931) 365

• N°. 90. Gegevens over Sasaksch huwelijksrecht (1939) . . 369 N°. 91. Bruidschat en zoengave bij huwelijk in West-Lombok

(1940) 370 N°. 92. Kwestie van grondenrecht te Karang Bajan (Lom-

bok). (1925) 378 Serie V. V E R S P R E I D E E I L A N D E N .

N°. 51. Adatrechtelijke gegevens, voornamelijk van het eilandje Nila, alsmede van de eilandjes Seroea en

Teoen (Zuidwestereilanden). (1923—1936) . . . . 380

Schetskaartje van het eiland Nila, tegenover 380 Lijst van Indonesische rechtstermen 487

(8)

SERIE A.

A L G E M E E N DEEL.

N°. 63.

KORTE GESCHIEDENIS DER ADATRECHTSTICHTING VAN SEPTEMBER 1940 TOT JULI 1943.

Vervolg van Serie A no. 60 in Adatrechtbundel XLI.

111. I n November 1940 legt M r . J. J. Schrieke wegens drukke werk- zaamheden op ander gebied het voorzitterschap der adatrecht- commissie neer.

112. I n December 1940 wordt de commissie aangevuld met Mr. R.

D. Kollewijn, die den 7den M a a r t 1941 tot haar voorzitter wordt verkozen.

113. O p 11 Mei 1941 brengt het bestuur der stichting het volgende verslag uit aan de Thorbecke-stichting, het Koninklijk Instituut voor de Taal-, L a n d - en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië en het Leidsch Universiteitsfonds :

Ingevolge artikel S van de statuten van de Adatrechtstichting in het leven geroepen op 30 Mei 1917, is het bestuur der stichting gehouden eenmaal per drie jaar aan Uw stichting (instituut, fonds) verslag uit te brengen omtrent zijn werkzaamheden en den geldelijken toestand der stichting.

Ten vervolge van ons vorig verslag, gedagteekend 11 Mei 1938, hebben wij dienovereenkomstig de eer U het navolgende te berichten.

Het bestuur der stichting volgens artikel 3 der statuten gevormd wordende door de vân 1909 dateerende Commissie voor het adatrecht — welke sinds September 1921 omschreven is als tellende „ten minste drie leden" —, be- stond op 1 April 1941 uit de heeren A. Couvreur (Den Haag) ; H. T. Damsté (Oegstgeest) ; O. M. Goedhart (Den Haag) ; O. L. Helfrich (Voorburg) ; mr.

H. A. Idema (Leiden) ; dr. J. P. B. de Josselin de Jong (Oegstgeest) ; dr. mr.

Th. -W. Juynboll (Utrecht) ; R. A. Kern (Leiden) ; dr. N. J. Krom (Leiden) ; dr. A. C. Kruyt (Den Haag) ; mr. F. D. E. van Ossenbruggen (Den Haag) : dr. Ph. S. van Ronkel (Leiden) ; mr. J. J. Schrieke (Oegstgeest) ; J. Tideman (Bloemendaal) ; W. K. H. Ypes (Apeldoorn); mr. R. D. Kollewijn (Leiden), voorzitter ; dr. V. E. Korn (Den Haag), secretaris ; mr. K. P. van der Mandele (Rotterdam), penningmeester, wiens functie waargenomen wordt door mr. W.

de Roo de la Faille (Den Haag).

Omtrent den geldelijken toestand der stichting zij verwezen naar bijgaand overzicht van de gewone inkomsten en uitgaven over 1938—1941 en van den staat op 1 April 1941. Buitendien is de stichting eigenares van eene uit boeken en afzonderlijke artikelen bestaande boekerij betreffende het adatrecht van Indonesië, welke gestadig blijft aangroeien, omstreeks 2500 nummers telt en

42

1

1

(9)

ALGEMEEN DEEL 2

zich bevindt in de aan de adatrechtstichting toegewezen eigen kamer van het Oostersch Instituut, Rapenburg 61, Leiden. Alle boeken en artikelen zijn voor- zien van het etiket der stichting en in kaartsysteem gecatalogiseerd. Van boeken en artikelen die in de Leidsche universiteitsbibliotheek ontbreken, worden sinds 1931 in den catalogus dier bibliotheek de titels opgenomen met verwijzing naar de boekerij der stichting.

In het verstreken tijdvak nam de Commissie noode afscheid van haar toe- gewijden voorzitter mr. F. D. Holleman, die gehoorgevend aan een aanzoek uit zijn geboorteland, te Stellenbosch werd benoemd tot docent in het volks- recht der inboorlingen van Zuid-Afrika.

Ook in deze verslagjaren ondervond de stichting den gewaardeerden steun van de in 1926 ingestelde Afdeeling Adatrecht van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen, totdat in Mei 1940 de verbindingen met Indië door oorlogsgeweld werden verbroken. De Bataviasche afdeeling leed een onherstelbaar verlies door het tragisch verscheiden te Buchenwalde van haar secretaris-penningmeester prof. mr. B. ter H a a r Bzn. Dat ook onze Commissie door dit heengaan zwaar getroffen werd kunnen de bewerkers van de Adatrechtbundels getuigen, aangezien deze boekdeelen voor een goed deel gevuld zijn met materiaal, dat ter H a a r zoo overvloedig ter beschikking stelde.

Sedert Mei 1938 verscheen Adatrechtbundel 40; no. 41 is ter perse.

In bundel 40 werd opgenomen de literatuurlijst 1927—1937, waarvan 250 extra afdrukken vervaardigd en in den handel gebracht zijn. De verdere litera- tuuropgaven zullen worden gevoegd bij de verschijnende Adatrechtbundels.

In het tijdvak waarover dit verslag loopt, genoot de stichting gewaardeerden geldelijken steun van de rijken Mangkoenegaran en Pakoealaman ; de land- schapskassen van Atjeh en Onderhoorigheden ; het rapatfonds van Tapanoeli ; de gezamenlijke nagarikassen ter Sumatra's Westkust; de margakassen van Bengkoelen, Lampongsche districten en Palembang; den plaatselijken raad van Ogan I l i r ; de zellfbesturen Deli, Langkat, Asahan en Siak in Sumatra's Oost- kust; den plaatselijken raad van het Cultuurgebied ter Sumatra's Oostkust; de gezamenlijke inlandsche gemeenten van Bangka en Billiton ; de zelfbesturen Koetei en Boeloengan in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo; de land- schapskassen in de Westerafdeeling van Borneo ; de landschappen Banggai, Banawa en Tawaili in Manado; de landschappen en adatgemeenschappen in Celebes en Onderhoorigheden ; de onderafdeelingskassen in de Molukken, den Ambonraad, de landschapskassen in Timor en Onderhoorigheden, de landschap- pen op Bali, de afdeelingskas van Lombok en de Vereeniging van Ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur.

114. In September 1941 verschijnt Adatrechtbundel XLI (Sumatra) waarbij een aanvullende literatuurlijst werd gevoegd.

115. In November 1941 bedankt mr. J. J. Schrieke voor het lid- maatschap der commissie.

116. In December 1941 wordt de commissie aangevuld met den heer E. E. Gobée.

117. In Maart 1943 benoemt de commissie den heer O. L. Helt>ich tot haar eere-voorzitter. Verder wordt de commissie aangevuld met de heeren J. W. Th. Heringa en W. Moggenstorm.

118. Op 1 Juli 1943 is het bestuur der stichting, zijnde de commissie voor het adatrecht, derhalve samengesteld als volgt :

O. L. Helfrich, eere-voorzitter.

mr. R. D. Kollewijn, voorzitter.

dr. V. E. Korn, secretaris.

mr. K. P. van der Mandele, penningmeester.

en de leden :

(10)

3 A. J. L. Couvreur.

H. T. Damsté.

E. Gobée.

O. M. Goedhart.

J. W. Th. Heringa.

mr. H. A. Idema.

dr. J. P. B. de Josselin de Jong dr. mr. Th. W. Juynboll.

R. A. Kern.

dr. N. J. Krom.

dr. Alb. C. Kruyt.

W. Moggenstorm.

mr. F. D. E. van Ossenbruggen.

dr. Ph. S. van Ronkel.

mr. W. de Roo de la Faille.

J. Tideman.

W. K. H. Ypes.

(11)

SERIE G.

G A J Ö - , A L A S - EN B A T A K L A N D E N . N°. 108.

INHEEMSCHE RECHTSGEMEENSCHAPPEN IN DE BATAKLANDEN.

(Vertegenwoordiging van de inwonende marga'(s) in het bestuur).

De noten zijn, voor zoover niet anders aangegeven, van de commissie.

Uittreksel uit het verzoekschrift van Ama ni Paminta, marga Sihotang, van 2 Augustus 1927, gericht aan den resident van Tapanoeli, houdende verzoek om erkenning van bestuurswege als b o r o e n i s a k s i van de h o e n d o e - l a n1) ( b i o e s ) Simanoellang Toroean, onderdistrict Boven Baroes.

Bahwa perhamba A. ni P a m i n t a Sihotang bernama ataoe bertitel b o r o e 2) di Tornaoeli, Simanoellang Toroean, ja itoe menoeroet adat Batak di negri itoe ja itoe l e m a r g a r a d j a3) atau a m a n i s a k s i4) itoelah radja jang besar di negeri itoe seperti sekarang r a d j a i h o e t a n5) 2e m a r g a b o r o e0) ja itoe b o r o e n i s a k s i7) itoelah bernama r a d j a n i b o r o e8) .

Adapoen adat kami j a n g tinggal di Simanoellang Toroean dahoeloe tiap-tiap ada rapat di negri itoe r a d j a - r a d j a bersidang dan b o r o e n i s a k s i toeroet menimbang perkara j a n g ada di rapot itoe. Djoega b o r o e n i s a k s i itoe toeroet menimbang perkara jang

i) Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, blz. 1 noot 1.

2) Idem, blz. 29 noot 1. .

3) Heerschende, d.w.z. over het gebied beschikkmgsgerechtigde marga, i.e.

de marga Simanoellang'.

4) In de omliggende b i o e s ' Simanoellang Dolok, Poesoek en Kambe voert het hoogste volkshoofd den titel o rapoe ni s a k s i [n g] en in eerstgenoemde bioes ook b o n a ni s a k s i n g. Onder a m a ni s a k s i [n g] verstaat men in de eerstgenoemde bioes het hoogste hoofd van een b o e s [samenstellend deel van een bioes] en in de beide andere bioes' het een na hoogste hoofd hiervan. Vgl. Ypes, Bijdrage tot de kennis van de stamverwantschap enz., blz.

383, 392 en 501.

5) Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, blz. 1 noot 1.

6) Inwonende marga. Voor het onderhavige geval zie Vergouwen, Het rechts- leven der Toba-Bataks, blz. 58 en 148.

7) In de aangrenzende bioes' Poesoek en Rambe heet hij n a m o r a b o r o e . Vgl. Ypes, a.b., blz. 501.

8) Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, blz. 190 noot 2.

4

(12)

5 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

ada di rapot itoe. D j adi sekarang sesoedah seripadoeka mengangkat a m a n i s a k s i itoe djadi r a d j a i h o e t a n , perhamba jang bernama b o r o e n i s a k s i tinggal djaoeh tida toeroet bersidang di rapot r a d j a i h o e t a n .

Djadi perhamba mintak soepaja seripadoeka toean besar men- dirikan adat Batak seperti jang hamba toetoerkan soepaja perhamba toeroet menimbang r a p o t d a m e x) di moeka r a d j a i h o e t a n Simanoellang Toroean. Perhamba harap berriboe-riboe pengharapan seripadoeka mengkaboelken perhamba poenja permintaan.

Ontleend aan een brief van den toenmaligen assistent resident der Batak- landen D. W. N. de Boer van 31 Maart 1928, gericht aan den resident van Tapanoeli.

Alvorens ik UHoogEdelGestrenge terzake van advies dien, zij het mij vergund eerst een beschouwing over het instituut der b o r o e n i s a k s i te geven :

De b o r o e n i s a k s i ook genaamd b o r o e n a g o d j o n g2) , a n a k b o r o e 3) is, zooals boven reeds vermeld werd, het hoofd van de m a r g a b o r o e , welke bij de heerschende marga, de m a r g a r a d j a, inwoont. Hoewel deze laatste het bestuur en de rechtspraak in handen had, werd de a n a k b o r o e als vertegenwoordiger van zijn marga steeds in alle voorkomende zaken gekend. Zoodoende zien we hem voornamelijk in twee functie's optreden:

I. Als bemiddelaar en vredestichter bij alle voorkomende kwestie's voornamelijk huwelijks-aangelegenheden en geschillen over grond. Bij het ontstaan van een geschil werden door de partijen hun belangen voorgebracht bij den b o r o e n i s a k s i , die trachtte een schikking te bewerkstelligen welke, indien hij hierin slaagde, door den r a d j a bekrachtigd werd. Konden de partijen niet tot een vergelijk komen, dan besliste de r a d j a in eigen persoon.

II. Als adviseur bij de echte adat-rechtspraak en zoonoodig om de beslissingen van een vonnis, bij onwil van den veroordeelde, ten uit- voer te leggen. In de functie van adviseur is de a n a k b o r o e het (als hoofd zijner marga) completeerende deel der heerschende marga.

Hij nam deel aan de besprekingen en diende in voorkomende gevallen van advies, terwijl de eventueele uitvoering van het vonnis tot zijn taak behoorde. We zien dus dat hoewel bestuur en rechtspraak in handen der heerschende marga was, de a n a k b o r o e toch in alles gekend werd ; bij geen enkele gelegenheid zou men hem vergeten hebben. Zoo kwam hem o.a. bij feesten een deel van de slacht toe.

De adat echter is een levende materie en zooals zij steeds verandert, zoo was eveneens de figuur van den a n a k b o r o e onderworpen aan de wet van alle levende onderwerpen, hetgeen in dit geval neer- kwam op een vermindering van macht.

*) Bedoeld wordt denkelijk: r a p a t p e r d a m a i a n . Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, biz. 116.

'-) Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, blz. 107 noot 1.

3) Ook kortweg b o r o e . Vgl. Vergouwen, a.b., blz. 51.

(13)

GAJÔ-, ALAS- EN BATAKLANDEX 6

I n de onderafdeelingen Hoogvlakte van Toba en T o b a merkt men van zijn invloed zoo goed als niets meer, zelfs wordt bij een r a p a t p e r d a m a i a n niet eens meer naar zijn opinie gevraagd.

De reden hiervan is, dat zijn functie's geleidelijk op de r a d j a ' s p a d o e a1) , de negeri- en de kamponghoofden overgegaan zijn.

De zelfde oorzaak deed in de onderafdeeling Baroes, al was het niet in zoo'n sterke mate, den invloed van den a n a k b o r o e2) krimpen. W e n d t men zich daar bij voorkomen van een geschil tot hem, dan is hij bevoegd te trachten een schikking tot stand te brengen.

Gaan de partijen echter direct naar den d j a i h o e t a n of kepala negeri ,dan bestaat er in het adatrechtelijk bewustzijn thans geen recht meer van den a n a k b o r o e , op grond waarvan hij een werk- zaam aandeel in de perdamaian zou kunnen eischen.

H e t is aan den d j a i h o e t a n of kepala negeri alleen (uit te maken — de commissie) of de a n a k b o r o e bemiddelend zal optreden, ja dan neen.

I n de onderafdeelingen Sidikalang3) (hier vooral) en Silindoeng is zijn macht nog het minst gekortwiekt in den loop der jaren. I n de Dairilanden treedt hij o.m. ook bij de kleine en groote rapats, waar men niet door zijn eigen hoofden berecht wordt, als regel op om nadere inlichtingen te verschaffen, j a zelfs om te trachten alsnog een vergelijk tot stand te brengen. In Silindoeng gaat hij met den radja van een der partijen mede om zoo noodig „keterangan" te geven.

O m nu tot mijn advies te komen :

Hoewel ik een overtuigd voorstander ben van handhaving der adat, meen ik, dat het niet op onzen weg ligt om, indien niet als gevolg van buitengewone omstandigheden, maar doordat de bevolking de behoefte niet meer eraan gevoelt, een adat-instituut verwatert, ja zelfs geheel verdwijnt, de natuurlijke loop der dingen hier alleen aan debet is, te trachten kunstmatig de zwakke of verstorvene adat nieuw leven in te blazen. Ik geloof, dat in zoo'n geval het met moeite weer nieuw leven ingeblazen instituut geen lang leven beschoren zal zijn, waarom ik U H o o g E d e l G e s t r e n g e in dezen geest moge adviseeren : Voor streken als Silindoeng en Sidikalang, waar terzake de oude adat nog wordt toegepast met zeer goede resultaten, zal het bestuur er natuurlijk steeds op uit moeten zijn het instituut, zoolang het zijn plaats in de adat waard blijft, te h a n d h a v e n ; ingrijpen van bestuurs- wege ten gunste van de oude adat worde echter niet toegestaan.

Moge nog vermeld worden, dat vele a n a k b o r o e ' s lid zijn geworden van den inlandschen g e m e e n t e r a a d4) , en er dus groote

i) Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, blz. 35 noot 1.

2) In de onderafdeeling Baroes heet hij: b e r o e ni l a d a n g , n a m o r a l a d a n g en n a m o r a b o r o e . — Ypes, a.b., blz. 137, 500 en 501.

3) Lees : Dairilanden.

4) 's Residents besluit van 18 Juli 1924 no. 401, sub B j° dat van 26 No- vember 1925 no : 647 :

1. Voor het lidmaatschap in den raad komen de volgende andere bekleeders van hooge adatwaardigheden in de gemeente, als bedoeld in artikel 2 (1) a der Inlandsche gemeenteordonnantie voor Tapanoeli, in aanmerking en voor zoover

(14)

7 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

kans op bestaat, dat op die plaatsen de oude functie van de a n a k b o r o e, zij het in gewijzigden vorm, als een Phoenix-uit-zijn-asch zal herrijzen, als er ook maar eenige behoefte daaraan gevoeld wordt.

Requestrant ware conform te doen inlichten.

Uittreksel uit een aan den resident van Tapanoeli gericht schrijven van nu wijlen den assistent resident J. C. Vergouwen van 1 Augustus 1928.

Toen ik nog slechts korten tijd alhier werkzaam was, meende een der oude districtsambtenaren mijne bijzondere aandacht te moeten

betreft de hieronder sub b aangegeven groep, hoogstens tot een aantal als daarbij vermeld.

a. In alle Inlandsche gemeenten :

Alle kampong- of wijk- en zelfstandige ripehoofden, zullende bij verhinde- ring, ontstentenis of afwezigheid van een kamponghoofd deze in den raad vertegenwoordigd worden door het oudst-aangestelde aan hem ondergeschikte rodi- dan wel ripehoofd en bij verhindering, ontstentenis of afwezigheid ook van deze het in anciënniteit op hem volgende rodi- of ripehoofd.

b. En voorts, voor zoover de betrokken Inlandsche gemeente zich niet anders mocht uitspreken, in de :

afdeeling Bataklanden

in elke gemeente van de onderafdeelingen Silindoeng, Hoogvlakte van Toba, Toba, Samosir en Dairilanden

I. alle r a d j a's p a d o e a ;

II. één r a d j a b o r o e of b e r o e . in de onderafdeeling Baroes le. de k o e r i a Baroes Ilir :

I. een o r a n g k a j a , voor zoover hij niet reeds als kamponghoofd in den raad zitting heeft ;

I I . een a n a k b o r o e ; 2e. de koeria Baroes Moedik :

I. een o r a n g k a j a , voor zoover hij niet reeds als kamponghoofd in den raad zitting heeft ;

I I . een a n a k b o r o e ;

3e. de k o e r i a's Sorkam Kanan en Sorkam Kiri, elk:

I. één o r a n g k a j a , voor zoover deze niet reeds als kamponghoofd in den raad zitting heeft ;

II. een a n a k b o r o e .

4e. het overige gedeelte der onderafdeeling : I. alle r a d j a ' s p a d o e a ;

I I . één a n a k b o r o e ( b e r o e ) . afdeeling Sibolga en Ommelanden in elke k o e r i a :

I één k a h a n g g i n i r a d j a ;

I I . één a n a k b o r o e (n a m o r a) of één b a j o - b a j o n a g o d a n g dan wel b a j o - b a j o .

afdeeling Padang Sidempoean, met uitzondering van het Maleische gedeelte, in elke k o e r i a :

1. één k a h a n g g i - of a n g g i n i r a d j a ;

I I . één b a j o - b a j o - of h o e l a - h o e l a n a g o d a n g en bijaldien deze een kamponghoofd mocht zijn en als zoodanig dan reeds recht mocht hebben zitting in den raad te nemen, één b a j o - b a j o .

2. Indien de betrokken Inlandsche gemeente te kennen geeft nog andere be- kleeders van hooge adatwaardigheden in de gemeente dan onder (1) a en b genoemd voor het lidmaatschap in den raad in aanmerking te willen doen komen, of het aantal, als onder (1) a en b aangegeven, te willen vermeerderen, dan zal daartoe vooraf van hem, resident, toestemming behooren te worden gevraagd.

(15)

GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN 8

vestigen op de maatschappelijke functie en beteekenis van de b o r o e (speciaal die welke reeds lang in de streek harer inwoning gevestigd is), wijl het recht begrip daarvan bij het bestuur geleidelijk zou zijn teloorgegaan.

Inderdaad was mij noch uit mijn secretaris-practijk noch uit de gedurende mijn verblijf te Batavia bestudeerde Batak-litteratuur bekend geworden, dat er in casu van eene bizondere maatschappelijke functie sprake was. Wel wist ik, dat in het adatgrondenrecht het onderscheid aan den dag komt tusschen heerschende marga en in- wonende marga, van welke laatste het grondrecht slechts zeer labiel is, zoodat ik daaruit tot een weinig begeerenswaardige tweederangs positie concludeerde. En ook kende ik eenigszins de figuur van de b a j o - b a j o n a g o d a n g1) , die in het Zuidelijk deel van Tapa- noeli zoo markant naar voren treedt, maar tot het vermoeden dat in het Noorden — van waaruit toch de uitzwerming naar het Zuiden heeft plaats gehad — de kiemen daarvoor eveneens aanwezig lagen, had ik het nog niet gebracht. Ik was daarom voor de indice zeer dankbaar.

Echter, ook al was ik niet erop attent gemaakt, de beteekenis der b o r o e zou zich noodwendig vanzelf aan mij hebben opgedrongen.

De driezijdige verwantschap2) toch, waarin iedere Batak leeft, uit zich te zeer in het persoonlijk leven van iederen dag zoowel als in het maatschappelijke leven van hooger orde, dan dat zij aan een opzettelijk onderzoeker van adatrecht en adatverhoudingen onbekend had kunnen blijven.

In het midden staat de Batak zelf met zijn voorvaderen, zonen en kleinzonen en zijn verdere bloedverwanten in de mannelijke lijn.

Ter eene zijde van hem staan al de personen, die de dochters (b o r o e) uit zijn geslacht hebben gehuwd, zijn zuster, zijn vaders zuster, zijn eigen dochter in de eerste plaats, de overige vrouwen vervolgens ; al welke personen de verzamelnaam van b o r o e (of i a n a k k o n )3) dragen. Ter andere zijde staan de personen van wie hij zelf en zijn geslacht hunne vrouwen hebben bekomen, de familie van zijn eigen vrouw, van zijn moeder, van zijn zoons vrouw in de eerste plaats, van de vrouwen der verdere geslachtgenooten vervolgens ; al deze (schoon) familie is zijn h o e 1 a - h o e 1 a, welke hem omgekeerd haar b o r o e noemt.

Het kenmerkende verschil nu tusschen deze drie verhoudingen is dit, dat de Batak aan zijn eigen verwanten rechten ontleent (het recht op p a n d j a é a n (uitzet), het recht om te erven, het recht om als radja op te volgen), terwijl hij aan zijn b o r o e , zijn uit den stam

*) De vertegenwoordiger van de in aanverwantschap voornaamste inwonende, z.g. vrouwenbetrekkende marga, eventueel de voornaamste der vertegenwoor- digers van de inwonende, z.g. vrouwenbetrekkende marga's in de koeria.

2) D a l i h a n n a t o l o e . — Vgl. Adatrechtbundel XXXIX, blz. 187 noot 1.

3) Vgl. Vergouwen, a.b., blz. 75 noot 1. I j a n a k k o n = n i ( j ) a n a k k o n

= bloedverwant aan wien men eene dochter heeft ten huwelijk gegeven, het tegenovergestelde van h o e l a - h o e l a . — H. N. van der Tuuk, Bataksch- Nederduitsch woordenboek^

(16)

9 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDËN'

getrouwde dochteren, goede gaven, zegen en gunsten schenkt en deze omgekeerd van zijn h o e l a - h o e l a ontvangt. En die plicht om te schenken, dat voorrecht om te ontvangen is groot. Wanneer een zuster in zorgen is geraakt, geen kinderen bekomt, al haar kinderen sterven, is het de plicht van haar h o e l a - h o e l a (want ook zij noemt, zoodra zij getrouwd is, haar eigen familie, haar h o e l a - h o e l a ) om haar bij te staan met zielestof en gaven (m a n g o e p a b o r o e)1). Haar kinderen zijn hun kinderen ( a m a k d o s r é r é, d o s d i a n a k d o h o t i b é b é r é )2) , hebben zelfs soms een schreef je voor (mogen b.v. ongestraft kleinigheden stelen). En als er eens ruzie is tusschen h o e l a - h o e l a en b o r o e dan valt voor de laatste de beslissing allicht het gunstigst uit. De beide groepen zijn dus in alle opzichten op elkaar aangewezen.

Dat de b o r o e is de partij, die ontvangt, spreekt zich het sterkst uit in het grondenrecht. Eensdeels uit dit zich in het huwelijksgoede- renrecht — voor de vrouw wordt nooit grond 3) betaald, wel ontvangt zij daarentegen grond4) — anderdeels en nog duidelijker, in de h a r a - d j a o n B) -verhoudingen. Waar de eene marga de r a d j a is (heer- schend, ook over den grond), zijn de andere marga's inwonend, met afgeleid grondenrecht.

De getalsterkte verhoudt zich gewoonlijk als 1 : 1.

Van de inwonende marga's nu is de positie niet dezelfde. Zij wordt geheel beheerscht door den duur van hun verblijf in de streek:

de oudste, die tezamen met de eerste trekkers der m a r g a r a d j a een gebied bevolkten, is de aanzienlijkste en heeft de meeste rechten.

Het trekken toch naar andere streken teneinde aldaar een eigen geslacht te stichten en over eigen grondgebied te kunnen heersenen, heeft bijna steeds plaats gehad in samenwerking met een b o r o e . Wie in zijn eigen verwantenkring niet genoeg te verwachten had, en van zijn h o e l a - h o e l a geen gunsten begeerde of kon bekomen, trok op eigen initiatief naar zelfstandigheid uit en nam zich daarbij zijn b o r o e als secondanten mee. Welhaast iedere marga, onder- marga of stuk van een marga bezit op deze wijze, naast vele later gekomen bijwoners een specifieke m a r g a b o r o e . Zij staat bekend onder verschillende namen ; in Silindoeng hetzij b o r o e n a g o d j o n g 6), op Samosir en in Toba b o r o e s i K a b o l o n a n7) en in Boven Baroes b o r o e l a d a n g8) . Zij is bij groote adatf eesten waarbij groot vee geslacht wordt, gerechtigd tot dezelfde p a r -

1) M a n g o e p a = o.m. iemands t o n d i (ziel) te eten geven. •— Van der Tuuk, a.b.; jemandes t o n d i opfern, z.B. bei Kranken oder bei neugebornen Kindern. — J. Warneck, Tobabataksch-Deutsches Wörterbuch.

-) Lett. : een (groote) mat gelijk een oude gescheurde mat (rijmzin), gelijk voor zoon en zusterskind. Vgl. Vergouwen, a.b., blz. 74.

3) Als bruidschat. Vgl. Vergouwen, a.b., blz. 250; Adatrechtbundel X X X V , blz. 47. Uitzonderingen komen voor ; vgl. Ypes, a.b., blz. 275.

4) Als p a o e s e a n g (bruidsgift), o e l o s - o e l o s (tegengeschenk).

5) Hoofdschap.

°) Vgl. Adatrechtbundel X X X V I I I , blz. 107 noot 1.

7) Vgl. Vergouwen, a.b., blz. 59 ; Ypes, a.b., blz. 354.

s) Zie blz. 6 noot 2-

(17)

GAJö-, ALAS- EN BATAKLANDEN 10

d j a m b a r a n 1) (de d j a m b a r s o i t )2) als de radja zelf 3) en bezit hierin het uiterlijk teeken harer bizondere positie; zij is t.o.v.

grondenrecht in zooverre bevoorrecht, dat zij haar grond als p a o e - s é a n g aan haar dochters mee mag geven ; hier en daar bekwam zij het recht om binnen het margagebied eigen dorpen te stichten en eigen radja's te hebben (al verheft dit haar niet tot de positie van m a r g a r a d j a ) ; en in verschillende streken openbaart zich haar positie nog meer in kleine bizondere voorrechten van onderscheiden aard. In sommige margagebieden, waarin zich alras na de eerste vestiging nadere uitsplitsing (met behoud intusschen der eenheid) heeft voorgedaan, heeft ieder der hoofddeelen (geslachten) zijn eigen b o r o e. Slechts weinige marga's bezitten haar niet.

Naast de b o r o e, die met de eerste uitzwermers de streek het eerst bevolkt heeft, kan tot de positie van b o r o e n a g o d j o n g eveneens zijn gaan komen die marga, welke reeds sinds menschen- heugenis (eenige geslachten aaneen) in het gebied heeft ingewoond en aldaar derhalve — om het zoo te noemen — geheel gezeten burger is geworden, die door tal van huwelijken met de heerschende marga is verbonden geraakt.

Afgescheiden van de b o r o e n a g o d j o n g, welke staat ten opzichte van de geheele m a r g a r a d j a of een tak daarvan, hebben de meeste dorpen nog hun eigen n a m o r a b o r oe, de inwoners n.1.

die bepaaldelijk tezamen met den dorpsstichter (uit de m a r g a r a d j a) het dorp hebben tot stand gebracht en sedert ook aldaar zijn gebleven. Deze n a m o r a b o r o e is uitteraard van minder belang dan de b o r o e n a g o d j o n g . In Pahaé, hetwelk grooten- deels bevolkt is in den gouvernementstij cl, toen het uitzwermen ge- makkelijker ging dan voorheen, komt alleen deze figuur voor. Wel liggen de dorpen, behoorende tot een en dezelfde marga aldaar in groepen bijeen, maar zij zijn na elkaar en niet altijd uit elkaar ont- staan, door nieuwe immigranten gesticht, waarbij ieder zijn eigen b o r o e meenam. Mogelijk is dit in Habinsaran ook het geval.

En in belangrijkheid daaronder staan de gewone b o r o e , de personen die nog maar kortgeleden (in geslachten geteld) in de streek zijn gekomen en aldaar aan de m a r g a r a d j a geparenteerd geraakt

!) Vgl. Adatrechtbundel X X X V I I I , blz. 99 noot 6.

-) Idem, blz. 223 noot 2

3) Plaatselijk loopt dit uiteen. Vgl. o.a. blz. 22, 29 en 38: Adatrechtbundel X X X V I I I , blz. 270 v.; Th. A. L. Heyting, Beschrijving der onderafdeeling Groot-Mandeling en Batang Natal, Tijds. Aardr. Gen. 1897, serie 2, dl. 14, blz.

254; Ypes, a.b., blz. 88 en 99 (slaande op de Dairibataks). In de Tobabatak- landen zijn de voornaamste bestanddeelen van de d j a m b a r van het hoogste hoofd ( r a d j a ) volgens M. Salomo Pasariboe (Memilih dan mengangkat radja enz., blz. 20, 66, 67 en 110) de o e n g k a p a n ( p a n g a r a n s a n g a n , borst- stuk) en de p o e s o e - p o e s o e (hart), waaraan nog eenige andere deelen van het slachtdier worden toegevoegd, w.o. soms een s o i t . Het hoofdbestanddeel van de d j a m b a r van den r a d j a b o r o e is volgens dienzelfden schrijver een s o i t en dat van den h o e l a - h o e l a een s o m b a - s o m b a (een paar ribben, rechts en links van de ruggegraat). Anders weer volgens I. Tam- poebolon, Adat mendirikan hoeta, blz. 39 en 44.

(18)

11 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

door huwelijk met hare dochters. Zij vormen te samen met de nog later gekomen vreemdelingen in aantal soms het grootste deel dei- inwonende marga's, vooral daar waar aantrekkelijke kernpunten van verkeer of aanlokkelijke woeste gronden liggen.

Dat de b o r o e n a g o d j o n g der marga en de n a m o r a b o r o e van het dorp afzonderlijke figuren zijn, houdt vooral hier- mede verband dat zij in het stichten van de dorpen een belangrijk aandeel hebben genomen. E e n groot deel der kosten van afkoop of gereed maken van den grond, aanleggen van den wal, houden van het feest (en in den ouden tijd : van het voeren van oorlogen) is door hen gedragen. Daaraan ontleenen zij in den vervolge het recht tot mee- spreken in de zaken. Echter met dit eigenaardige — en dit markeert de positie van de b o r o e — dat het, welbeschouwd, niet hare eigen zaken zijn. De publieke zaak is steeds in eerste instantie der zaak- der h a r a d j a o n, de gronden zijn dezer gronden, de belangen dezer belangen. W a n n e e r dan toch de b o r o e er bemoeienis mee heeft, dan is dit in den vorm van minder belanghebende en dus neutrale medewerkster. Vooral openbaart zich dit wanneer zich ten aanzien der inwendige aangelegenheden van een dorp of grooter gebied ver- schillen en geschillen voordoen tusschen de leden der m a r g a r a d j a onderling. Alsdan is ze de natuurlijke beslechtster daarvan. M a a r ook bij de overige rechtspraak speelde zij steeds de appaiseerende rol.

W a a r n a a s t zij uiteraard ook tegenover den r a d j a hare eigen positie had en heeft te handhaven en voor hare afzonderlijke belangen op te komen.

H e t is nu geheel van locale omstandigheden en persoonlijke ver- houdingen afhankelijk geweest, of zich uit de voornaamste der inwonende marga's een afzonderlijke, individueele, figuur van den r a d j a n i b o r o e (als de b a j o - b a j o n a g o d a n g in het Zuiden) heeft ontwikkeld en in het volksbewustzijn als noodzakelijk heeft gehandhaafd (onder verschillende namen, als a n a k b o r o e, b o r o e n i s a k s i , r a d j a n i b o r o e ) . Vergis ik mij niet, dan heeft dit het sterkst plaats gehad in het z.g. Hoerlang, de streek ten W e s t e n van Silindoeng, en Boven Baroes tot aan Dolok Sanggoel.

H e t rechtsreglement (van 1874) noemt dezen radja voor de afdeeling Sibolga (de bovenlanden ervan waarschijnlijk) in artikel 324, A, b, en 3 9 4 ; volgens een courantenbericht is in Adian K o t i n g1) kortge- leden nog een formeele verkiezing gehouden; het onderwerpelij k rekest geeft eveneens blijk van het voortleven der figuur. M a a r als ik mij wel herinner, is ook voor Toba door den toenmaligen contro- leur aangedrongen op het geven van een plaats in de proef-gemeente- raden aldaar aan een te verkiezen r a d j a n i b o r o e , wat er eveneens op zou kunnen wijzen, dat aldaar nog immer onder de b o r o e een prominent man aan te wijzen is, die naast den eigenlijken r a d j a staat met de functie als door den afdeelingschef in zijn schrijven van 31 M a a r t j.1. geteekend. H i e r in Silindoeng, zoowel

1) Een negeri in Hoerlang.

(19)

GAJÔ-, ALAS- EN BATAKLANDEX 12

aïs in Pangariboean — van Pahaë sprak ik reeds — is de figuur als zoodanig, indien zij al overal bestaan heeft, geleidelijk verdwenen.

Maar hoe dit ook zij, het neemt niet weg dat de b o r o e als groep nog immer eene afzonderlijke maatschappelijke verschijning is en ten onrechte uit de officieele volksorganisatie is geëlimineerd. Zij vormt, en zal wel immer blijven vormen, 50 % van de bevolking van een margagebied, en heeft nog altijd haar eigen belangen, zienswijze en taak.

Wanneer dan ook de adatrechtspraakregeling tot deelneming aan de r a p a t ' s p e r d a m a i a n (art. 9) slechts gerechtigd noemt de adathoofden — waaronder begrijpelijkerwijs alleen worden verstaan de radja's der m a r g a r a d j a1) — dan is dit eene principieele fout, welke aan die rechtspraak niet anders dan schade kan doen.

Slechts hier en daar, waar de b o r o e n a g o d j o n g haar eigen dorpen heeft mogen stichten —• de gevallen zijn te tellen — worden in die rapat's kepala kampoeng's aangetroffen van andere dan de heerschende marga, maar overigens ontbreekt zij, tenzij de kepala negeri verstandig is en haar als adviseur toelaat; gelijk immers bij een onderlinge, meer huiselijke bespreking van een geschil de t o ft d o n g — aanverwanten — evenzeer gewoonlijk als neutralen, niet belanghebbenden, aanwezig zijn.

En waar in de gemeenteraden de inwonende marga's niet haar representanten hebben — anders alweer dan door enkele zelfstandige kepala kampong's — ontbreekt eveneens een nuttig element daarin.

Waarbij tevens te bedenken is, dat wanneer alleen radja's der m a r g a r a d j a den raad samenstellen de helft der bevolking, tengevolge dezer eenzijdige samenstelling, niet richtig vertegenwoordigd is 2).

Het komt mij voor, dat de afdeelingschef, in zijn evenaangehaald schrijven, te veel voor zich heeft gezien den r a d j a n i b o r o e, met macht bekleed, en heeft voorbijgezien, dat ondanks het geleidelijk verdwijnen dezer figuur de b o r o e als groep bleef bestaan. Ja, het moet wel aan het misverstand bij een gansche reeks van, steeds weer op nieuwe organisatie van rechtsgemeenschappen bedacht zijnde, bestuurders te wijten zijn, dat op het oogenblik practisch nog alleen maar de hoofden der " m a r g a r a d j a als zoodanig bekend zijn en de r a d j a n i b o r o e bijna allerwegen onder den horizont is verdwenen, misverstand, te wijten voornamelijk hieraan, dat bij eerste kennismaking de Bataksche volksorganisatie gekenmerkt wordt door de verdeeling in territoriale gebieden, waar slechts één marga ge- rechtigd is tot de h a r a d j a o n. Ware van den aanvang af doorzien en doorvoeld dat de 50 % personen der inwonende marga's, die die

*) Het betrekkelijke artikel is iets ruimer van omschrijving en spreekt van

„alle volgens de adat daartoe gerechtigde adathoofden". — Adatrechtbundel XXXIII, blz. 431. Wie hieronder vallen, loopt plaatselijk uiteen en eene meer in bijzonderheden gaande aanduiding werd derhalve achterwege gelaten. Het lag vzv bekend in de bedoeling de aanwijzing der leden aan de negeri zelve over te laten. Vgl. Adatrechtbundel XXXVIII, blz. 117, Aanteekening.

s1 Zie echter blz. 6 noot 4.

(20)

13 GAJÔ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

gebieden mede bewonen, in den ouden tijd eveneens hunne organisatie, vertegenwoordiging en functie hadden, dan ware waarschijnlijk aan de verdere ontwikkeling daarvan meer aandacht besteed. Het mag zelfs eenige verwondering wekken, dat men, met het beeld uit het zuiden voor oogen (alwaar de b a j o - b a j o n a g o d a n g zich op eigen kracht duidelijk gekristalliseerd heeft), niet in navolging daarvan heil heeft gezocht — hetgeen echter wel weer het gevolg zal zijn van den eenigszins anarchischen, in elk geval meer democratischen, sepa- ratistischen toestand, dien men in deze af deeling a) aantrof.

Ik meen nu, dat, moet dan ook voor de meeste streken gesproken worden van verwatering en verbleeking van het ambt van den r a d j a n i b o r o e, het geenszins juist zou zijn, wanneer de eenzijdigheid, die in onze organisatie van het volkshoofdenbestuur steeds heeft gestoken, constant wordt volgehouden t.o.v. de bestaande of nog te vormen colleges. Juist waar rechtspraak en bestuur collegiaal gevoerd worden, mag vertegenwoordiging der b o r o e niet ontbreken. Het is, naar mijn inzien, geen vraag of daaraan de behoefte wordt ge- voeld. Die behoefte ligt in den aard en de organisatie der maatschappij zelve besloten. Wanneer in de Bataksche couranten2) soms te lezen is, dat de gemeenteraden eigenlijk, alleen maar bestaan uit radja's en de n a t o r o p (de massa, de kleine man) er niet in vertegenwoor- digd is, dan draagt zich deze critiek voor als een wensch naar meer Westersche democratie, maar in den grond uit zij een verlangen naar representatie van de m a r g a ' s b o r o e . In ander verband kon ik al eens schrijven, dat de Bataksche maatschappij zulk een mooi voor- beeld levert eener organisch geordende samenleving. De beschouwing der positie der m a r g a ' s b o r o e accentueert dit nog.

Het eenige, waaraan die maatschappij behoefte heeft, is juiste leiding, speciaal bij het kristalliseeringsproces, dat zij heeft door te maken, wil zij zich in de modernere levensvormen met juistheid kun- nen inschakelen.

Het is in het geheel niet noodig, dat de gedachten daarbij allereerst uitgaan naar het stelsel van verkiezingen, stelsel dat, hoe aardig democratisch het er ook uitziet, blijk heeft gegeven van uiterst geringe aansluiting bij de gedachten van het volk, dat toch een der meest democratische van Indië is.

Met nauwkeurige aansluiting aan de bestaande adatrechtelijke op- vattingen wordt, naar mijn inzien, veel meer bereikt.

In streken waar, als in Hoerlang en Boven Baroes — hoewel waarschijnlijk in lang niet alle margagebieden — nog de levendige voorstelling van, en derhalve behoefte aan, de typische r a d j a n i b o r o e bestaat, kan deze wederom erkend worden en een plaats ingeruimd in de ofïicieele organisatie. Stellig is het recht tot dit radjaschap in ieder margagebied beperkt tot een enkele, de oudste,

l) Afdeeling Bataklanden. Het hiertoe behoorende Dairische gebied maakt ter zake eene gunstige uitzondering.

s) Grootendeels onder redactie van z.g. volksleiders, die denkelijk door eene opneming in den gemeenteraad gaarne hun invloed vergroot zouden willen zien.

(21)

GAJÔ-;, ALAS- EN BATAKLANDEN 14

der inwonende marga's, en misschien zelfs tot een enkele tak daaruit.

In zulk geval late men die marga of tak, door onderlinge bespreking onder leiding van het hoogste en de verdere volkshoofden, zelf uit- maken wie de „nommer een" zal zijn. En komt men aldus niet tot resultaat, dan wijze het bestuur, gehoord de evengenoemde hoofden, hem aan.

Waar de r a d j a n i b o r o e niet meer in het bewustzijn voort- leeft en de b o r o e n a go d j o n g('s) zich niet compleet gekristal- liseerd heeft (hebben) in eigen dorpen, late men haar (hen), alweer onder elkaar en onder meespreken der radja's, uitmaken, wie de representant(en) zal (zullen) zijn. Wijl de b o r o e n a g o d j o n g steeds op de d j a m b a r s o i t recht heeft, is er gewoonlijk een persoon die als s i d j a 1 o s o i t1) dit aandeel in ontvangst neemt en onder de zijnen verder verdeelt. Is zoo iemand (tijdelijk) niet aan- wezig, dan worde hij aangewezen.

Eenigszins moeilijker wordt het geval slechts daar, waar niet ten opzichte van de heele m a r g a r a d j a of een tak daarvan een b o r o e n a g o d j o n g bestaat, die met den vinger is aan te wijzen.

Ook dan echter zijn gewoonlijk wel een of meer hoofdgroepen onder de inwonende marga's waarneembaar, wier representatie gewettigd is. Waar hier onderling overleg mocht falen in het aanwijzen van de(n) vertegenwoordiger(s), kan zonder bezwaar de toevlucht worden genomen tot verkiezing door en uit elk der groepen onderling, tenzij aan autoritaire aanwijzing door het bestuur de voorkeur wordt gegeven.

Brief van den resident van Tapanoeli van 9 October 1928, gericht aan den assistent resident der Bataklanden.

1 ) Naar aanleiding van een bij mij ingekomen verzoek om de waar- digheid van r a d j a b o r o e als vertegenwoordiger van de bij de m a r g a r a d j a inwonende m a r g a b o r o e in de betrokken Inland- sche rechtsgemeenschap te herstellen, gaf UHoogEdelGestrenge, na in een beschouwing te zijn getreden over het instituut der r a d j a b o r o e, in overweging om voor de enkele streken, waar de oude adat nog met zeer goede resultaten wordt toegepast, de waardigheid van radja boroe te doen handhaven, zoolang dat instituut zijn plaats in de adat waard blijft, doch voor de meeste streken, waar de behoefte aan het instituut niet meer door de bevolking wordt gevoeld en het verwaterd of zelfs geheel verdwenen is, niet getracht moet worden het instituut kunstmatig nieuw leven in te blazen.

2) Aangezien het mij echter gebleken was, dat het raadplegen van den r a d j a b o r o e een beter inzicht in verschillende rechtszaken verschaft dan wel geleid had tot een voor alle partijen bevredigende oplossing, zond ik Uw brief van 31 Maart jl. om raad aan den amb- tenaar voor de inheemsche rechtspraak.

3) De beschouwingen van den Heer Vergouwen vervat in zijn mede

a) Lett. : ontvanger van een s o i t .

(22)

15 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

in afschrift hierbij gaand schrijven van 1 Augustus jl. hebben mijn instemming.

4) Ook mij komt het voor, dat het de taak van het binnenlandsch bestuur moet zijn een zoo nauwkeurig mogelijke aansluiting aan be- staande adatrechtelijke opvattingen na te streven, de oude volksinstel- lingen in stand te houden en te beschermen, zelfs te herstellen, waar deze in weerwil van miskenning en veronachtzaming toch stil bleven voortleven, teneinde aan de inlandsche rechtsgemeenschappen het noodige eigen leven en verdere ontwikkelingsmogelijkheden te waar- borgen *).

5) Daarom verzoek ik UHoogEdelGestrenge de hoofden en inland- sche ambtenaren nopens deze aangelegenheid te hooren en mij te rapporteeren. Daaruit zal dan kunnen blijken, in welke streken de waardigheid van r a d j a b o r o e leeft, dan wel op opleving wordt prijs gesteld.

6) M.i. zal een eventueele erkenning van den r a d j a b o r o e noch in bestuurs- noch in rechtsaangelegenheden bezwaren opleveren gezien diens bemiddelende functie.

7) V.z.n. vestig ik nog de aandacht er op, dat voor streken, waar inlandsche gemeenteraden zijn ingesteld ingevolge artikel 2 en 3 der

„Inlandsche gemeenteordonnantie voor ïapanoeli" de plaats in den raad voor een r a d j a b o r o e open is, terwijl bij besluit van mijn toenmaligen ambtsvoorganger van 18 Juli 19242) in aansluiting aan evengenoemde artikelen der gemeenteordonnantie een afzonderlijk verkiezingsreglement werd vastgesteld voor den radja boroe en andere bekleeders van hooge adatwaardigheden in de gemeenten, zoodat hun lidmaatschap van inlandsche gemeenteraden wel gewaarborgd is en hun invloed daarin derhalve eveneens, doch dat voor zoover na te gaan tijdens mijn bestuur nimmer een erkenning plaats had van een verkozene.

x) Zie bladzijden 125 en 141 van „Bepalingen en voorschriften Inlandsche gemeentewezen Buitengewesten". — Noot van den resident.

2) Houdt o.m. het volgende in :

Voor de waardigheid van r a d j a b o r o e , a n a k b o r o e , a n a k b e r o e of b è r o e worden als candidaten bij voorkeur toegelaten zij, die niet behooren tot de marga van het gemeentehoofd.

De tot den inlandschen gemeenteraad toe te laten :

O r a n g k a j a , a n a k b o r o e van het koeriagebied, b a j o - b a j o - dan wel h o e l a - h o e l a n a g o d a n g en b a j o - b a j o worden verkozen door de personen, die volgens de adat gerechtigd zijn tot aanwijzing van een o r a n g k a j a , a n a k b o r o e , b a j o - b a j o - dan wel h o el a - h o e 1 a n a g o d a n g of b a j o - b a j o in de betrokken gemeente ;

k a h a n g g i - of a n g g i n i r a d j a door alle k a h a n g g i - of a n g g i n i r a d j a van de betrokken gemeente ;

r a d j a b o r o e , a n a k b o r o e van buiten het koeriagebied, a n a k b e r o e of b e r o e door alle gehuwde of gehuwd geweest zijnde mannelijke ingezetenen der betrokken rechtsgemeenschappen, vallende tevens in de omschrijving van alinea 6 van artikel 4 (slaande op het zijn van ingezetene en wat hieronder ver- staan moet worden) der bij bovengemelde besluiten vastgestelde (verkiezings-) regeling en niet behoorende tot de marga van het gemeentehoofd.

(23)

GAJÔ-, ALAS- EN ËATAKLANDEN 16

Brief van den toenmaligen adspirant controleur M. Klaassen van Baroes van 12 Februrai 1929, gericht aan den assistent resident der Bataklanden.

In antwoord op Uw schrijven enz. heb ik de eer UHoogEdel- Gestrenge mede te deelen, dat door mij met verschillende hoofden te Pakkat zoowel als te Baroes besprekingen gehouden werden naar aan- leiding van 's residents schrijven inzake het instituut der r a d j a b o r o e.

In het Boven-Baroesche is de persoon van den r a d j a b o r o e nog een persoon van gewicht in de adat, wiens positie geheel overeenstemt met hetgeen omtrent dit onderwerp in de nota van den ambtenaar voor de inheemsche rechtspraak werd medegedeeld. De b o r o e n a g o d j o n g, aldaar b o r o e l a d a n g geheeten, heeft zich in afzon- derlijke kampongs onder eigen hoofden neergezet, terwijl de marga als geheel bij voorkomende gelegenheden, bij twist tusschen de h o e l a - h o e l a , waar de leiding voor feesten gevraagd wordt etc, vertegenwoordigd wordt door den r a d j a b o r o e1) , wiens ambt als regel erfelijk is, van vader op oudsten zoon, tenzij deze laatste physiek dan wel geestelijk incapabel is voor de vervulling der functie, in welk geval een jongere broer optreedt.

Bij afwezigheid van deze wordt na onderling overleg het meest nabij verwante familielid aangewezen.

Alvorens voor Beneden Baroes tot een bespreking van den persoon van den r a d j a b o r o e over te gaan, moge eerst vermelding vinden hetgeen door de radja's uit het koeriagebied, met wien, gezamenlijk met een 2-tal radja's boroe, heden besprekingen gehouden werden, medegedeeld wordt t.a.v. de vestiging en groei der marga's in het koeriagebied.

In verband met het gebrek aan tijd, alsmede de omstandigheid, dat de radja's, die vandaag eerst den 2den dag van den vasten rnedemaken niet bijster fit waren (zooals zij na afloop der vergadering ook bij wijze van excuus mededeelden) kon de juistheid der verkregen inlich- tingen niet nader onderzocht worden, evenals ik niet in staat was om inzake verschillende duistere punten klaarheid te krijgen.

De marga's, welke vergezeld van hun b o r o e ' s van uit het ge- bergte destijds naar Beneden Baroes zijn komen afzetten, zouden, waarschijnlijk door Islamitische, Atjehsche en Maleische invloeden, een geheele andere adat aangenomen hebben t.a.v. grondenrecht, hoetastichting etc. dan die, welke zij van huis uit medegekregen hadden.

Niets is er thans meer in het Beneden Baroesche, dat een aan- duiding voor ons zou kunnen wezen, dat de eerste aangekomen marga's zich hier, evenals in het centrale Batakland, over het land verspreid zouden hebben van uit moederhoeta's, als bron van oor- sprong, waaruit de dochterhoeta's te voorschijn zouden zijn gekomen.

*) B e r o e ni 1 a'd a n g, n a m o r a - of b e r o e ni k o e t a, n a m o r a l a d a n g , n a mor a boroe. — Vgl. Ypes, a.b., blz. 137, 144, S00 en 501.

(24)

17 GAJÔ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

Evenmin derhalve van een recht, dat de stichter der hoeta's zou hebben op de h a r a d j a o n.

De persoon van den r a d j a h o e t a alsmede de h o e t a zelve zou hier nimmer een voorkomend iets geweest zijn.

N.b.m. lijkt mij deze voorstelling van zaken eenigszins overdreven, daar het bijna onmogelijk is, dat de haradjaon-neiging voor den Batak zoo maar zonder meer door verhuizing naar een andere streek en contact met andere elementen, ineens verdwenen zou zijn. Waar- schijnlijk is de overgang van den door de radja's geschetsten toestand geleidelijk geweest is.

Hoe het echter ook zij, een feit is het, dat thans in het koeriagebied niets meer te bespeuren is wat herinnert aan een indeeling in hoeta's, bestuurd door radja hoeta's, recht van dorpsstichters, verband tus- schen i n a n i h o e t a1) en dochterdorpen etc.

Om thans op de oudste toestand terug te komen : Na de aankomst van een marga met zijn b o r o e 2) zou het volkshoofd overgegaan zijn

J) Moederdorp.

-) In zijn opstel „Tjoerai paparan adat limbago negeri Baroes" — Pandoe 1936 blz. 36 — deelt M. S. Soesoen mede: „Lain dari pada itoe, ada lagi jang

„semoestinja toeroet dalam soesoenan adat limbago, doedoek barsidang memper-

„bintjangkan oeroesan adat negeri Baroes, jang diseboet orang sekarang „ a n a k

„b o r o e" jang sebenarnja semasa dahoeloe hanja seorang oentoek Hilir dan

„Moedik bernama „b o r o e s i n a n g g o e 1" (de met bloemen of een twijgje ,,— als onderscheidingsteeken — in het haar dan wel in het hoofddoek getooide

„b o r o e — de comni.), karena adat Baroes Moedik dan Hilir hanja satoe jang

„bersesoeaian dalam kekoeasaan madjemoe tocangkoc nan doeo selo (de beide

„koeriahoofden — de comm.). Doea negeri (loehak) tetapi adat satoe.

„Jang" enz. (volgt eene opsomming" van de werkzaamheden van den anak boroe).

„Tetapi pada masa toeangkoe nan doeo selo sekarang adat limbago itot

„mendapat peroebahan sedikit. Jang bernama m a n t i p e g a w a i a d a t

„ ( a n a k b o r o e ) itoe mendjadi 2 orang. Seorang di Moedik, seorang' poela di

„Hilir diambilnja dari pihak kaoemnja, ketoeroenan kemanakannja".

Normaal is de a n a k b o r o e in de betrokken rechtsgemeenschap met der ' woon gevestigd en het komt daarom onwaarschijnlijk voor dat Baroes Moedik en Baroes Ilir gezamenlijk één anak boroe zouden hebben gehad, afgescheiden nog van de vraag of Baroes Tlir vroeger in verband met de sedert menschen- heugenis sterk cosmopolitische samenstelling der bevolking aldaar wel een bij uitstek Bataksch figuur als de anak boroe heeft gehad.

Baroes Ilir heeft eeuwenlang aan eene verstorende inwerking van uitheem- sche inmengingen bloot gestaan en wel zoodanig' dat het Bat. bestanddeel der bevolking er vrijwel op den achtergrond geraakte. Het althans vroeger voor- naamste hoofdengeslacht aldaar is van Troesan afkomstig en dus van Minang- kabauschen oorsprong, terwijl de meeste der op het koeriahoofdschap in be- langrijkheid volgende waardigheden er bekleed werden door Atjehers en Mi- nangkabauers.

Wel namen vreemdelingen een marganaam aan, maar het was hen daarbij zeer waarschijnlijk enkel te doen om, zooals ook in het Karogebied meer voor- kwam, zich in de gelegenheid te stellen eene vrouw uit de Bataksche bevolking- te huwen. Zoo ontstonden denkelijk de nieuwe marga's Melajoe, Barat, Rao, Atjeh, Sipisang en mogelijk ook Baroes. Het voornaamste hoofdengeslacht van Baroes Ilir, dat, zooals gezegd, van Minangkabauschen afkomst was, nam den marganaam Pasariboe aan, een marganaam, veel voorkomende in het ten N . W . en W . aan Baroes grenzende gebied en aldaar gedragen door eenen Batakschen stam, waarvan uit de onderafd. Toba dan wel Tobahoogvlakte leden naar het

42 2

(25)

GAjö-, A L A S - E N B A T A K L A N D E N 18

tot indeeling van zijn gebied (meestal in vieren) en zon elk deel ge- steld zijn onder een o r a n g k a j a, uit zijn familie gekozen1).

evengenoemde gebied getrokken waren. Mogelijk werden de stamvader van gemeld geslacht dan wel zijne nakomelingen daarbij geleid door dezelfde huwelijksbeweegreden, doch uitgesloten is het niet dat, waar de keuze niet viel op eenen nieuwen marganaam maar juist op dien van eenen nabij wonenden, algemeen bekenden Batakschen stam, dit geschiedde ter bevrediging van hunne machtsaspiraties en wellicht ook om der wille van de veiligheid.

De koeria Baroes Moedik is van zuiver Batakschen oorsprong en ook steeds Bataksch gebleven, zoodat van deze rechtsgemeenschap wel valt aan te nemen dat zij van huis uit een a n a k b o r o e heeft gehad.

Aangaande de buitenlandsche beïnvloeding moge, voor zooveel noodig, het volgende in herinnering worden gebracht. Reeds in de grijze oudheid was Baroes Ilir een in den vreemde bekende handelshaven. Zie o.a. L. van Vuuren, De handel van Baroes, Tijds. Aardr. Gen. 1908, blz. 1389 v. en J. Tideman, Hindoe-invloed in noordelijk Batakland, blz. 34 v.. Wellicht dankt het zelfs aan de buitenlandsche handelaren zijn ontstaan. In de laatste eeuwen deed aanvankelijk de Minangkabausche invloed zich ge- voelen. In den loop der 16e eeuw kwam de Atjehsche invloed geleidelijk opzetten en was zij ten slotte zoo krachtig dat de vorst van Minangkabau „al de zeestranden of benedenlanden, van Atjeh af tot Mandjoeto toe, als eene eeuwige en erfelijke bezitting aan den koning van Atjeh" afdroeg. De O. I.

Comp, drong later den Atjehschen invloed terug. In 1668 zwoer Baroes de Atjehsche troon af en erkende het den vorst van Minangkabau als zijn souverein en de O. I. Comp, „als hare verlossers, beschermers ende gebieders, als daartoe van haren coninck — den vorst van Minangkabau — gequalificeert zijnde". In 1778 werd de nederzetting van de O. I. Comp, te Baroes opgeheven en nam dientengevolge de invloed van Atjeh weer toe. In 1839 werd Baroes nogmaals door ons bezet en in den loop der jaren de Atjehsche invloed aldaar voor goed gefnuikt. — Vgl. o.a. Dr. E. B. Kielstra, Onze kennis van Sum.'s Westkust omstreeks de helft der 18e eeuw, Bijdr. K. I. 1887, blz. 505 v. en 513; idem, Sum.'s Westkust, Bijdr. K. I. 1889, blz. 220, en 1890, blz. 290 v. en 311 v.;

Corpus diplomaticum, Bijdr. K.I. 1931, blz. 385 ; N. Mac Leod, De O.I. Comp, op Sumatra in de 17e eeuw, De Ind. Gids 1904 en 1905.

*) Eerst veel later na de bezetting van het gebied door de Bataks werden de genoemde waardigheden er ingesteld; mogelijk waren zij van vreemden (Atjeh- schen) oorsprong. W a t Baroes Ilir aangaat, werden zij allen of althans meeren- deels niet door familieleden van het hoogste volkshoofd (koeriahoofd) bekleed.

Hoe het in dit opzicht met Baroes Moedik stond, is niet bekend.

In zake het volksbestuur ontbrak het weleens aan vastheid. E r deden zich afwisselend samenvoeging en scheiding van de beide denkelijk door rasyerschil lang niet altijd aan elkaar bevriende koeria's voor, zoomede verschuiving der waardigheden en een enkele maal ook verandering van titel. W a t de o r a n g k a j a's aangaat doen beschikbare gegevens denken aan eene verdeeling onder hen van werkzaamheden, soms ook van de inwoners naar hunne nationaliteit, eerder nog dan aan eene verdeeling van het gebied in bestuursressorten. Vgl.

Corpus diplomaticum in Bijdr. K. I. in het bijzonder dl. 91 (1934), blz. 196 en 198 noot 1, dl. 93 (1935), blz. 71, 72 en 264; Ypes, a.b., blz. 519 j ° 424 noot 1.

Daarentegen maakt ook de onderwijzer M. S. Soesoen in zijn opstel „Pengoe- loe-pengoeloe adat di Baroes" — Pandoe 1935, blz. 106 — melding van eene onderverdeeling van elke koeria in vier deelen, met aan het hoofd van elk daarvan een o r a n g k a j a, ook wel p e n g o e l o e geheeten (niet te ver- warren met de pengoeloe's van lagere orde. zooals de pengoeloe's van de Pasar Batoe Garigis, de pengoeloe's sawah, kepala's rodi, pengoeloe's soekoe en kepala's ripe). Afgedrukt wordt in zijn vorengenoemd opstel in Pandoe 1936 blz. 8 een besluit van den toenmaligen gouverneur van Sum.'s Westkust Michiels van 3 Mei 1839, houdende bevestiging van M. Lamsoesoen in de hoedanigheid van p e n g o e l o e in de benedenkampoeng Baroes onder den naam en titel

(26)

19 GAJÔ-, ALAS-ÉN BATAKLANDEN

Deze indeeling zou geschied zijn door vaststelling van grenzen op het terrein zelve, waarbij familieverband geen enkele rol gespeeld zou hebben, hetgeen ook niet noodig was, daar men kris-kras door elkaar was gaan wonen, terwijl bij gebrek aan hoeta's en radja hoeta's deze rechten niet ontzien hoefden te worden.

Het oorspronkelijke hoofd zou daarna met deze vier o r a n g k a - j a ' s het bestuur van het geheele complex gekregen hebben.

Het ambt van eerste hoofd, alsmede dat van o r a n g k a j a was erfelijk. Later schijnt hier onder den invloed van den Islam in zoo- verre verandering in plaats gevonden te hebben, dat voortaan een o r a n g k a j a aangewezen werd door het eerste hoofd in overleg met de p e g a w e i m e s d j i d , waarbij als regel het erfelijkheidsbe- ginsel betracht werd.

T.a.v. het grondenrecht zou alleen het eerste hoofd zeggenschap gehad hebben. Alleen deze beschikte op grond-aanvragen van lieden uit een ander ressort, na zijn o r a n g k a j a ' s geraadpleegd te heb- ben. Evenzoo bij verzoeken van lieden uit zijn eigen gebied om te mogen ontginnen.

Oorspronkelijk gaf ontginning door een p a r r i p e slechts een recht op den grond, gedurende den tijd, dat iemand dan wel diens nakomelingschap binnen het gebied van den eersten radja bleef. Bij vertrek naar elders of versterf kwam de onbeheerde grond in het bezit van den r a d j a, welke deze p a r r i p é a n-grond aan later ko- menden weer in bewerking kon geven.

Na verloop van zekeren tijd werd het persoonlijk recht van den grond steeds sterker, zoodat thans een ieder vrijelijk over zijn sawahs of kebon kan beschikken, behoudens een voorkeurrecht dat de m a r g a r a d j a geniet bij verkoop, indien een ander dezelfde prijs biedt1).

Waar, zooals reeds terloops werd vermeld, men kris-kras door elkaar ging wonen, geen hoeta's stichtte noch kampong's gevormd werden, treffen we natuurlijk in het koeriagebied de b o r o e n a g o d j o n g ook niet aan in afzonderlijke kampongs, wel komen we kamponghoofden tegen, leden van de b o r o e n a g o d j o n g , doch deze personen hebben, zooals hieronder uiteen gezet zal worden, hun ontstaan louter en alleen te danken aan het verkiezingsreglement.

Zouden we t.a.v. het grondenrecht van een degeneratie kunnen

Aan o r a n g k a j a m a h a r a d j a l e l o — eene benoeming dus, naar het schijnt, tot een soort dorps- of wijkhoofd. Onmogelijk is het niet dat de be- woners van Baroes Ilir destijds — zooals op handelsplaatsen in den ouden tijd meer voorkwam — wegens de toen heerschende onveiligheid naar hunne natio- naliteit gescheiden woonden in verschillende kampen, elk gesteld onder een eigen hoofd. In verband hiermede vraagt men zich af of het onder M.^ Lam- soesoen gestelde gebied zich ook buiten de kom zijner woonstede of wijk uit- strekte.

Vgl. H . L. Ritter, Korte aanteekeningen over het rijk van Atjeh enz., Tijds.

voor N . I. 1839, dl. 1, blz. 2 1 ; G. J. J. Deutz, Baros, Tijds. voor Ind. taal-, land- en volkenkunde, dl. X X I I (1875).

!) Vgl. Ypes, a.b., blz. S20.

(27)

GAJÔ-, ALAS- EN BATÀKLANDÉN 20

spreken, het familieverband bleef geheel in tact en zoo is tot den buidigen dag o.a. de positie van den r a d j a b o r o e als vertegen- woordiger van de b o r o e n a g o d j o n g binnen de koeria besten- digd gebleven.

Bij geschil tusschen de h o e 1 a - h o e 1 a krijgt de r a d j a b o r o e van het koeriahoofd opdracht om een oplossing tot stand te brengen, waarna hij, bijgestaan door een 2 of 3-tal o r a n g t o e a ' s , in het buis van het koeriahoofd (vroeger op de h a r o e n g g o e a n Djabi- djabi, de officieele vergaderplaats) J) beide partijen tot elkaar tracht te brengen. Deze laatsten overreikten vroeger den r a d j a b o r o e als t a n d a , dat zij hem de beslechting der zaak opdroegen, en geen eigen rechtertje zouden spelen, hetzij messen (pisau . . . .) dan wel ringen, p o n g p a n g " ) . T h a n s is deze adat uit de m o d e3) .

I n de gemeenteraden van Baroes Moedik en Sorkam K a n a n is de r a d j a b o r o e vertegenwoordigd als r a d j a b o r o e, n.1. na ge- houden verkiezing, waarbij als candidaten Iconden toetreden de r a d j a b o r o e en andere rechthebbenden, terwijl uit hen gekozen werd door de kepala kampoeng's en de p a g a w e i m e s d j i d uit de betrokken koeria.

I n de gemeenteraad van Baroes Ilir en Sorkam Kiri beeft de r a d j a b o r o e zitting als kepala kampoeng (zie boven). Ten aanzien van Baroes Ilir moge nog het volgende vermeld :

In Baroes Ilir 4) is de heerschende marga Pohan, terwijl de b o r o e n a g o d j o n g (van de marga — de commissie) Tandjoeng is.

Bij de verkiezing voor een vertegenwoordiger der boroe na godjong trad echter ook een candi daat van de marga Batoebara op (welke evenals T a n d j o e n g b o r o e van Pohan is) 5).

x) Gelegen in de bioes Toeka Holboeng, van waaruit Baroes Moedik bevolkt werd. — Vgl. Ypes, a.b., blz. 503 en 519. Zoowel deze als de onmiddellijk voor- afgaande mededeelingen in den onderwerpelij ken brief slaan denkelijk slechts op Baroes Moedik, welk gebied meer Bataksch is dan Baroes Ilir.

-) Vgl. Vergouwen, a.b., blz. 504.

3) Over de werkzaamheden van den radja boroe (anak boroe) schrijft M. S.

Soesoen in zijn vorengenoemd opstel in Pandoe 1936 blz. 36: „Jang diseboet

„ a n a k b o r o e ini sebenarnja ialah: „M a n t i p e g a w a i a d a t " , jang akan

„mengamat-amati tentang kapoetoesan-kapoetoesan dan ketetapan adat, jang

„soedah disahkan, mempertemoekan dawa dengan djawab, menampakkan boeti

„(boenti, een soort offer of boekti = teeken?) mempertandingkan tahil emas dengan perak, menilik jang djadi saksi, membawa perkara kemoeka hakim.

„Djadi radja (toeangkoe) negeri atau anak negeri hendak beralat memakai

„adat kebesaran, maka manti pegawai adat itoelah jang akan memperhatikan

„bagaimana patoetnja dilakoekan, soepaja anak negeri jang keloepaan dj angan

„sampai terlanggar dalam peratoeran adat-adat kebesaran-kebesaran toeangkoe ,,nan doeo selo beserta orangkaja-orangkajanja, lagi mengatoer djambar per-

„bantaian atau hidangan persantapan dalam peralatan adat-adat radja-radja,

„siapa-siapa jang patoet menerima adatnja, demikian djoega tentang mendjadi

„oetoesan membawa bingkisan kepada radja-radja Batak ke Pagaran Lamboeng

„teroes ke Silindoeng dan kepada Soeltan Atjeh".

4) Hier heeft verwarring plaats van Baroes Ilir met Baroes Moedik. De marga Pohan is de heerschende marga van Baroes Moedik, niet die van Baroes Ilir.

s) De marga's Tandjoeng en Batoebara (eene ondermarga van de marga

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

„Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden, en nu gaat Hij u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien.. Dat had ik u te

De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).. De nectar- en stuifmeelwaarde

Van de tuinarchitectuur rond het huis vóór 1817, is weinig bekend. Slechts één tekening van Johannes Rach geeft ons een indruk. De tuin is noord-zuid gelegen, midden tussen

Hierdie groep het ook aangedui dat die massamedia (selfone, internet, en films) ‘n bedreiging vir hulle geloof is.. Die tradisionele

De Botanische Tuinen zijn een toevluchtsoord voor allerlei planten en dieren, maar een (baby)bunzing was nog niet eerder gezien.. Ik vond het heel leuk, ik weet nu veel meer

Het jaarverslag dat voor u ligt, geeft een mooi overzicht van alle activiteiten die in 2012 in onze Botanische Tuinen plaatsvonden, niet alleen op het gebied van onderwijs

‘Het Lange ‘Blad’, de langste wandeling, is een route langs verschillende kenmerkende gebouwen van het Utrecht Science Park en een stukje natuur... Het startpunt is de

Uit eerdere antwoorden omtrent vragen betreffen- de bevlagging blijkt dat algemeen wordt aangeno- men dat als openbaar gebouw beschouwd moet worden, die gebouwen die toegankelijk