• No results found

Bijen en vlinders in de educatieve tuinen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bijen en vlinders in de educatieve tuinen"

Copied!
239
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijen en vlinders

in de educatieve tuinen

RAPPORT Natuur.studie nummer 8 2014

Jens D’Haeseleer

(2)

Bijen en vlinders

in de educatieve tuinen

(3)

Bijen en vlinders in de educatieve tuinen

Opdrachtgever: Vlaamse overheid

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

Afdeling Milieu-integratie en –subsidiëringen

Dienst Milieu-vorming en -Educatie

Leidend ambtenaar: Jan Kielemoes (jan.kielemoes@lne.vlaanderen.be), afdelingshoofd Milie-integratie en -subsidiëringen

© februari 2014 Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen

studie@natuurpunt.be www.natuurpunt.be

Opdrachthouder: Natuurpunt Studie Coxiestraat 11

B-2800 Mechelen

015 – 29 72 20

Contact: jens.dhaeseleer@natuurpunt.be

Terreinwerk: Jens D’Haeseleer

Tekst: Jens D’Haeseleer

Eindredactie en vormgeving: Jens D’Haeseleer en Jorg Lambrechts Foto’s: Jens D’Haeseleer en Ruben Foquet

Wijze van citeren:

(4)

Inhoudsopgave

1.  Algemeen ... 7 

1.1.Dankwoord ...7 

1.2.Inleiding wilde bijen ...8 

1.3.Doelstellingen ...9 

1.4.Materiaal en methode ...10 

2.  De Vroente ... 12 

2.1.Resultaten ...12 

2.1.1.  Algemeen ...12 

2.1.2.  Rode Lijstsoorten...13 

2.1.3.  Specialisten ...14 

2.1.4.  Parasieten ...15 

2.1.5.  Typerende soorten voor de tuin ...17 

2.2.Advies plantensoorten ...18 

2.2.1.  Gunstige bijen- en vlinderplanten ...18 

2.2.1.1.  Akkerdistel (Cirsium arvense) ... 18 

2.2.1.2.  Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare) ... 19 

2.2.1.3.  Boswilg (Salix caprea) ... 20 

2.2.1.4.  Braam sp. (Rubus sp.) ... 22 

2.2.1.5.  Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata) ... 23 

2.2.1.6.  Hondsdraf (Glechoma hederacea) ... 24 

2.2.1.7.  Klein streepzaad (Crepis capillaris) ... 24 

2.2.1.8.  Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) ... 25 

2.2.1.9.  Madeliefje (Bellis perennis) ... 26 

2.2.1.10.  Sleedoorn (Prunus spinosa) ... 27 

2.2.1.11.  Speerdistel (Cirsium vulgare) ... 28 

2.2.1.12.  Sporkehout (Rhamnus frangula) ... 29 

2.2.1.13.  Struikheide (Calluna vulgaris) ... 30 

2.2.1.14.  Vlinderstruik (Buddleja davidii) ... 31 

2.2.1.15.  Wilde marjolein (Origanum vulgare) ... 32 

2.2.1.16.  Winterbloeiende heide (Erica carnea) ... 33 

2.2.1.17.  Zomereik (Quercus robur) ... 34 

2.2.2.  Bloembezoek door honingbijen ...35 

2.2.3.  Andere gunstige plantensoorten ...35 

2.2.4.  Aan te planten soorten ...40 

2.3.Beheer zones ...41 

2.3.1.  Achteraan gebouw...41 

2.3.2.  Amfitheater ...44 

2.3.3.  Baantje conciërge ...48 

2.3.4.  Greppel parking achteraan ...50 

2.3.5.  Greppel parking rododendron ...53 

2.3.6.  Guerilla-tuintje ...54 

2.3.7.  Heidestukje ...55 

2.3.8.  Heidetuin ...56 

2.3.9.  Ingang parking ...62 

2.3.10.  Parallel met baantje ...64 

2.3.11.  Parking achteraan ...65 

2.3.12.  Parking vooraan ...65 

2.3.13.  Vijver voortuin ...68 

2.3.14.  Voortuin ...69 

2.3.15.  Inzaai bloemenmengsels ...72 

2.3.16.  Invloed pesticiden op bijen ...73 

2.4.Bijenhotel ...74 

2.4.1.  Zuidgerichte wand ...74 

2.4.1.1.  Onderaan ... 74 

2.4.1.2.  Midden ... 75 

2.4.1.3.  Bovenaan ... 76 

(5)

2.4.2.2.  Midden ... 77 

2.4.2.3.  Bovenaan ... 77 

2.4.3.  Noordgerichte wand ...79 

2.4.3.1.  Onderaan ... 79 

2.4.3.2.  Midden ... 79 

2.4.3.3.  Bovenaan ... 79 

2.4.4.  Oostgerichte wand...81 

2.4.4.1.  Onderaan ... 81 

2.4.4.2.  Midden ... 81 

2.4.4.3.  Bovenaan ... 81 

2.5.Oriëntatie ...82 

2.6.Bijenhotelletje op paaltje ...82 

2.7.Aanpassingen bijenhotel ...83 

2.7.1.  Houtblokken ...83 

2.7.2.  Holle stengels ...83 

2.7.3.  Oriëntatie ...84 

2.7.4.  Onderhoud ...84 

2.7.5.  Snelbouwstenen ...85 

2.7.6.  Ander materiaal ...85 

2.8.Herinrichting ...86 

3.  De Helix ... 87 

3.1.Resultaten ...87 

3.1.1.  Algemeen ...87 

3.1.2.  Rode Lijstsoorten...88 

3.1.3.  Specialisten ...89 

3.1.4.  Parasieten ...90 

3.1.5.  Typerende soorten voor de tuin ...92 

3.2.Bespreking plantensoorten ...93 

3.2.1.  Gunstige bijen- en vlinderplanten ...93 

3.2.1.1.  Beemdooievaarsbek (Geranium pratense) ... 94 

3.2.1.2.  Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare) ... 95 

3.2.1.3.  Braam sp. (Rubus sp.) ... 96 

3.2.1.4.  Bont kroonkruid (Securigera varia) ... 97 

3.2.1.5.  Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium) ... 98 

3.2.1.6.  Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) ... 99 

3.2.1.7.  Gewoon knoopkruid (Centaurea jacea) ... 99 

3.2.1.8.  Gewone smeerwortel (Symphytum officnale) ... 100 

3.2.1.9.  Kruipende boterbloem (Ranunculus repens) ... 101 

3.2.1.10.  Leeuwentand sp. (Leontodon sp.) ... 102 

3.2.1.11.  Madeliefje (Bellis perennis) ... 103 

3.2.1.12.  Paardenbloem (Taraxacum sp.) ... 104 

3.2.1.13.  Rode klaver (Trifolium pratense) ... 105 

3.2.1.14.  Sleedoorn (Prunus spinosa) ... 106 

3.2.1.15.  Sporkehout (Rhamnus frangula) ... 107 

3.2.1.16.  Wilde cichorei (Cichorium intybus) ... 108 

3.2.1.17.  Wilde marjolein (Origanum vulgare) ... 109 

3.2.1.18.  Zomereik (Quercus robur) ... 110 

3.2.2.  Bloembezoek door honingbijen ... 111 

3.2.3.  Andere gunstige plantensoorten ... 112 

3.2.4.  Aan te planten soorten ... 115 

3.3.Beheer ... 116 

3.3.1.  Akker overkant ... 116 

3.3.2.  Binnentuin ... 116 

3.3.3.  Boomgaard ... 117 

3.3.4.  Droog grasland zone 1 ... 118 

3.3.5.  Droog grasland zone 2 ... 119 

(6)

3.3.10.  Houtkant west ... 125 

3.3.11.  Houtkant zuid ... 125 

3.3.12.  Kalkgrasland ... 126 

3.3.13.  Moeraszone ... 127 

3.3.14.  Moestuin ... 128 

3.3.15.  Plantage INBO ... 128 

3.3.16.  Plantenvakken 1 ... 129 

3.3.17.  Plantenvakken 2 ... 130 

3.3.18.  Plantenvakken 3 ... 131 

3.3.19.  Plantenvakken 4 ... 132 

3.3.20.  Plantenvakken 5 ... 133 

3.3.21.  Plantenvakken 6 ... 134 

3.3.22.  Plantenvakken 7 ... 135 

3.3.23.  Stalletje ... 136 

3.3.24.  Struweel naast bijenhal ... 137 

3.3.25.  Takkenwal ... 137 

3.3.26.  Tegenover moestuin ... 138 

3.3.27.  Vijvertjes ... 139 

3.3.28.  Voortuin achteraan ... 140 

3.3.29.  Wandelpaden ... 141 

3.3.30.  Waterzuivering ... 142 

3.3.31.  Inzaai bloemenmengsels ... 143 

3.3.32.  Invloed pesticiden op bijen ... 144 

3.4.Groot bijenhotel ... 146 

3.4.1.  Zuidgerichte wand ... 146 

3.4.1.1.  Onderaan ... 147 

3.4.1.2.  Midden ... 148 

3.4.2.  Bovenaan ... 150 

3.4.3.  Noordgerichte wand ... 152 

3.4.3.1.  Onderaan ... 153 

3.4.3.2.  Midden ... 154 

3.4.3.3.  Bovenaan ... 155 

3.5.Oriëntatie groot bijenhotel ... 157 

3.6.Zuidwand schuurtje – rechtse bijenhotelletje ... 157 

3.7.Zuidwand schuurtje – linkse bijenhotelletje ... 159 

3.8.Westrand schuurtje – zuidgericht bijenhotelletje ... 161 

3.9.Westrand schuurtje – westgericht bijenhotelletje ... 163 

3.10.Bijenhotelletje aan bijenhal ... 163 

3.11.Houtkant west - vlinderhuisje ... 165 

3.12.Aanpassingen bijenhotels ... 165 

3.12.1.  Houtblokken ... 165 

3.12.2.  Holle stengels: ... 166 

3.12.3.  Oriëntatie ... 166 

3.12.4.  Onderhoud ... 167 

3.12.5.  Snelbouwstenen ... 167 

3.12.6.  Ander materiaal ... 167 

3.13.Herinrichting ... 168 

4.  De Nachtegaal ... 169 

4.1.Resultaten ... 169 

4.1.1.  Algemeen ... 169 

4.1.2.  Rode Lijstsoorten... 170 

4.1.3.  Specialisten ... 172 

4.1.4.  Parasieten ... 173 

4.1.5.  Typerende soorten voor de tuin ... 175 

4.2.Bespreking plantensoorten ... 176 

4.2.1.  Gunstige bijen- en vlinderplanten ... 176 

4.2.1.1.  Braam sp. (Rubus sp.) ... 176 

4.2.1.2.  Duinroos (Rosa pimpinellifolia) ... 177 

4.2.1.3.  Gewone ossentong (Anchusa officinalis) ... 178 

(7)

4.2.1.5.  Grauwe wilg (Salix cinerea) ... 180 

4.2.1.6.  Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) ... 181 

4.2.1.7.  Heggenrank (Bryonia dioica) ... 182 

4.2.1.8.  Hondsdraf (Glechoma hederacea) ... 184 

4.2.1.9.  Jakobskruiskruid s.l. (Jacobaea vulgaris) ... 185 

4.2.1.10.  Klein streepzaad (Crepis capillaris) ... 186 

4.2.1.11.  Slangenkruid (Echium vulgare)... 187 

4.2.1.12.  Veldhondstong (Cynoglossum officinale) ... 188 

4.2.1.13.  Wilde liguster (Ligustrum vulgare) ... 189 

4.2.1.14.  Witte dovenetel (Lamium album) ... 190 

4.2.2.  Bloembezoek door honingbijen ... 191 

4.2.3.  Andere gunstige plantensoorten ... 192 

4.2.4.  Aan te planten soorten ... 195 

4.3.Beheer zones ... 196 

4.3.1.  Buurterrein ... 196 

4.3.2.  Droge bloemrijke ruigte ... 198 

4.3.3.  Grauwe wilg naast paraboolduin ... 199 

4.3.4.  Mosduin ... 200 

4.3.5.  Natte panne ... 202 

4.3.6.  Pad aan ingang ... 202 

4.3.7.  Pad duinbos ... 203 

4.3.8.  Pad noordzijde ... 203 

4.3.9.  Paraboolduin ... 205 

4.3.10.  Rand vijver ... 206 

4.3.11.  Rand vijver – terras ... 207 

4.3.12.  Soortenrijk struweel ... 208 

4.3.13.  Struweel noorden ... 209 

4.3.14.  Voortuin ... 211 

4.3.15.  Zandbak ... 211 

4.3.16.  Inzaai bloemenmengsels ... 213 

4.3.17.  Invloed pesticiden op bijen ... 214 

4.4.Groot bijenhotel ... 215 

4.4.1.  Zuidwestgerichte wand ... 215 

4.4.1.1.  Onderaan ... 215 

4.4.1.2.  Midden ... 218 

4.4.1.3.  Bovenaan ... 220 

4.4.2.  Noordoostgerichte wand ... 222 

4.4.2.1.  Onderaan ... 223 

4.4.2.2.  Midden ... 225 

4.4.2.3.  Bovenaan ... 227 

4.4.3.  Noordwestgerichte wand ... 228 

4.5.Oriëntatie groot bijenhotel ... 229 

4.6.Bijenhotels op terras ... 229 

4.7.Aanpassingen bijenhotels ... 230 

4.7.1.  Houtblokken ... 230 

4.7.2.  Holle stengels: ... 230 

4.7.3.  Oriëntatie ... 231 

4.7.4.  Onderhoud ... 231 

4.7.5.  Snelbouwstenen ... 231 

4.7.6.  Ander materiaal ... 231 

4.8.Herinrichting ... 232 

5.  Beheermaatregelen voor dagvlinders ... 233 

6.  Referenties ... 236 

(8)

1. Algemeen

1.1. Dankwoord

Eerst en vooral wil ik graag de verantwoordelijken van de dienst Milieuvorming en –educatie bij het departement Leefmilieu, Natuur en Energie bedanken voor de kans die ons geboden werd om dit interessante onderzoek te voeren.

Verder wil ik alle medewerkers van de verschillende Natuur-en Milieu-educatieve tuinen, met in het bijzonder Bart Vandepoele, Micheline Van der Stricht en Sofie Regniers, bedanken voor de hartelijke ontvangst. Het was telkens weer een feest om bij jullie op bezoek te komen!

Verder wil ik alle stuurgroepsleden van dit project bedanken voor de vlotte samenwerking en het vertrouwen.

Collega’s Karin Gielen, Ilf Jacobs en Jorg Lambrechts stonden steeds paraat om me bij praktische of inhoudelijke problemen bij te staan, waarvoor dank.

De bezoekers van de verschillende tuinen wil ik danken voor hun verbaasde, geïntereseerde blikken en nooit eindigende nieuwsgierigheid.

Ruben en Bert Foquet wil ik graag bedanken voor hun zeer gewaardeerde bijdrage tijdens enkele bezoeken aan de tuin van de Vroente. Ruben wil ik ook bedanken voor het gebruik van enkele van zijn schitterende foto’s. Het was fijn om jullie op sleeptouw te nemen. Of was het eerder omgekeerd?

Carlos D’Haeseleer vond de eitjes van de Sleedoornpage in de houtkant van De Helix sneller dan ikzelf en bewees hiermee dat ervaring soms belangrijker is dan jeugdig enthousiasme.

(9)

1.2. Inleiding wilde bijen

Bijen spelen een echte sleutelrol in de natuur. Ze zijn in grote delen van de wereld de belangrijkste bestuivers van wilde planten, en ook van heel wat land- en tuinbouwgewassen. Weinig mensen zijn zich bewust van het feit dat er naast de honingbij ook nog zo’n 375 soorten wilde bijen in België leven.

De groep van de wilde bijen bestaat uit solitaire bijen en hommels. De meeste wilde bijensoorten leven solitair, waarbij ieder vrouwtje haar eigen nest bouwt en haar eigen broed verzorgt. Sommige bijensoorten zijn socialer van aard en delen eenzelfde nestholte of verdelen de taken om efficiënter hun nakomelingen groot te brengen. Hommels en honingbijen leven in een kolonie, waarbij enkel de koningin eieren legt. Een derde groep bijen leeft parasitair. Zij leggen hun eitjes in de nesten van andere bijensoorten. Deze bijen worden daarom ook wel koekoeksbijen genoemd. De larve van de parasitaire bij doodt de larve van de gastvrouw en steelt het verzamelde voedsel. Meestal zijn ze afhankelijk van slechts één of enkele gastheren.

Zowel honingbijen als wilde bijen gaan de laatste jaren sterk achteruit (Kuldna et al. 2009; Rasmont et al. 2005). Deze sterke achteruitgang van bijen kan leiden tot een wereldwijde bestuivingcrisis, met zowel grote ecologische als economische gevolgen. Zelfs bij wilde planten werden reeds aanwijzingen gevonden voor een achteruitgang van bestuivings-afhankelijke plantensoorten die gelijke tred houdt met de achteruitgang van de bestuivers (Biesmeijer et al. 2006).

Bijen hebben grofweg 4 primaire levensbehoeften: een gunstig klimaat, voldoende voedsel, geschikte nestplaatsen en geschikt nestmateriaal. Lokale factoren die het microklimaat beïnvloeden, zoals reliëf, beschutting en beschaduwing, zijn dan ook van groot belang.

Bijen zijn uitgesproken vegetariërs. De larven leven op een strikt dieet van stuifmeel, terwijl de volwassen dieren zich tegoed doen aan nectar uit bloemen. Een vijfde van de Belgische bijensoorten is in bepaalde mate gespecialiseerd in het verzamelen van stuifmeel van één bepaalde plantensoort, -genus, of –familie. Deze soorten noemen we oligo-(1 plantenfamilie) of monolectisch (1 plantensoort).

Naast nectar en stuifmeel hebben bijen ook nood aan een geschikte nestplaats. Tweederde van alle bijensoorten nestelt ondergronds. Hierbij graven ze zelf een nestgang in de bodem. Deze nestgang kan tot wel een meter diep liggen en heeft verschillende zijgangen met nestcellen. Sommige soorten prefereren zandige terreinen, maar ook overgangen naar leem en zelfs klei kunnen geschikte nestplaatsen opleveren. Slechts een beperkt aantal soorten maakt zijn nesten in los zand. De overige soorten leven bovengronds en maken hun nesten in holle stengels, oude kevergangen in dood hout of andere holle ruimtes. Voor de nestbouw gebruiken bijen vaak specifiek materiaal zoals leem, steentjes, hars, bladmateriaal of plantenharen (Raemakers, 2009).

Intensief landgebruik, grootschaligheid en gebruik van pesticiden worden aangewezen als de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van bestuivers (Kuldna et al. 2009). Het moderne (landbouw)landschap is arm aan nectarbronnen en structuurvariatie. Bijen hebben nectar nodig als voedselbron en allerlei structuurelementen als nestgelegenheid. Deze essentiële hulpbronnen moeten op beperkte afstanden van elkaar in het landschap aanwezig zijn opdat een leefgebied geschikt is voor een soort (Vanreusel & Van Dyck 2007). De meeste bijen kunnen niet ver vliegen en daarom moeten de voedselbronnen en de nestplaatsen op korte afstand van elkaar liggen. Bijen zijn dan ook vaak afhankelijk van combinaties tussen verschillende biotopen of overgangen van het ene biotoop naar het andere. Kleinschaligheid is belangrijk. De hoogste diversiteit aan bijen is te verwachten op droge, zonbeschenen, bloemrijke terreinen met een kleinschalige mozaïek van verschillende biotopen.

In tegenstelling tot het onderzoek naar de honingbij en naar andere meer ‘populaire’ insectengroepen, is de kennis over onze wilde bijen nog heel beperkt. Nochtans is kennis over verspreiding en ecologie van soorten essentieel voor een goede bescherming.

(10)

1.3. Doelstellingen

De doelstellingen binnen dit project waren tweeërlei:

 De inventarisatie van de tuin van De Helix (Grimminge), De Vroente (Kalmthout) en De Nachtegaal (De Panne) op het voorkomen van solitaire bijen, hommels, wespen en dagvlinders. Naast de waarnemingen zelf dient ook de relevante ecologische informatie (waardplant, nestkeuze,…) weergegeven te worden.

 Het formuleren van een advies naar plantenkeuze, mogelijke ingrepen bij een herinrichting van de tuinen en het beheer van de tuinen.

(11)

1.4. Materiaal en methode

In twee tuinen werden 5 bezoeken verricht, in de Vroente werden 6 bezoeken verricht. Het voorjaar van 2013 was bijzonder koud en er lag sneeuw tot ver in de maand maart. Hierdoor was het pas mogelijk de inventarisatie te starten vanaf half april. De maand mei was dan weer zeer regenachtig, wat ervoor zorgde dat het tweede bezoek slechts vanaf juni plaats kon vinden. Hierna werd telkens met een tussenpauze van 3 tot 5 weken een bezoek aan de verschillende tuinen verricht.

Op deze manier werd een vrij goede inschatting gemaakt van de diversiteit aan bijen, wespen, hommels en dagvlinders die gedurende 2013 actief waren in de tuinen.

De bemonsteringsperiodes werd opgedeeld in:

 vroeg voorjaar (maart-mei)

 vroege zomer (mei-juni)

 late zomer (juli-september).

Per bemonsteringsperiode werden twee bezoeken gepland. Deze hadden telkens plaats op warme, zonnige en windluwe dagen. Per bemonstering werd een volledige dag voorzien, vanaf 10 uur en tot 17 uur.

De Helix De Nachtegaal De Vroente 25/04/2013 18/04/2013 17/04/2013

2/06/2013 6/06/2013 27/05/2013 11/07/2013 6/07/2013 5/07/2013

3/08/2013 6/08/2013 5/08/2013 23/09/2013 27/08/2013 29/08/2013

1/10/2013

De bemonstering gebeurde aan de hand van onderstaande methodieken.

De hoofdinventarisatiemethode bestond uit handvangsten met een vlindernet voor de hommels, solitaire bijen en wespen. Dagvlinders werden niet gevangen, maar op het zicht gedetermineerd, tenzij controle bij determinatie nodig is zoals bij de groep van de lwitjes.

Per waarneming werden volgende gegevens genoteerd:

 Soort

 Aantal

 Geslacht (man of vrouw)

 Bezochte plantensoorten

 Gedrag (nectar of stuifmeelverzamelend, …)

Honingbijen werden geteld, hommels en solitaire bijen werden zoveel mogelijk in het veld gedetermineerd en opnieuw vrijgelaten. Soorten of individuen die niet gedetermineerd konden worden in het veld werden verzameld en later op naam gebracht aan de hand van relevante determinatieliteratuur. ‘Wespen’ zijn een zeer omvangrijke groep. Bladwespen werden gevangen, verzameld en later op naam gebracht aan de hand van relevante determinatieliteratuur. Galwespen werden aan de hand van de plantengallen op naam gebracht. Binnen de groep van de plooivleugelwespen werden de Eumeninae, Polistinae en Vespinae op naam gebracht. Alleen de eerste groep hierbinnen werd verzameld en gedetermineerd aan de hand van relevante determinatieliteratuur. Graafwespen en spinnendoders worden in de mate van het mogelijke op naam gebracht. Zij werden hiervoor gevangen, verzameld en met behulp van relevante determinatieliteratuur op naam gebracht. Speciale aandacht werd gegeven aan de aanwezige bijenhotels. Daarbij werden alle aanwezige soorten gedetermineerd en geteld. Hierbij is vooral aandacht besteed aan metselbijen,

(12)

graafwespen en spinnendoders aan die leven van honingdauw geproduceerd door bladluizen. Om Vespinae zoals hoornaar, gewone wesp, … aan te trekken werd in de zomermaanden ‘smeer’

uitgestreken op paaltjes, muren en boomstammen. Dit is een mengsel van suiker en wijn dat vaak gebruikt wordt voor het aantrekken van nachtvlinders. Beide methodieken werden slechts éénmaal uitgeprobeerd in alle tuinen en daarna wegens onsuccesvol niet meer toegepast.

(13)

2. De Vroente

2.1. Resultaten 2.1.1. Algemeen

In de tuin van De Vroente werden tijdens de verschillende terreinbezoeken in 2013 in totaal 145 soorten tot op naam gebracht. De volledige soortenlijst, opgesplitst per familie is terug te vinden in bijlage.

De doelgroepen wilde bijen, wespen en dagvlinders namen het grootste deel van de totale soortenrijkdom in beslag. In totaal werden 64 soorten bijen gevonden (inclusief de Honingbij en de dubbelsoort Aard/Veldhommel). Over de verschillende groepen wespen heen werden 38 soorten teruggevonden. Negentien soorten dagvlinders werden aangetroffen. De overige groepen (kevers, libellen, sprinkhanen, nachtvlinders, …) betroffen nog 24 soorten. We kunnen de groep van de wespen opsplitsen in 6 groepen: echte bladwespen (5 soorten), plooivleugelwespen (7 soorten), galwespen (5 soorten), graafwespen (9 soorten), spinnendoders (1 soort) en mierwespen (1 soort).

Het totaal aantal bijensoorten in Vlaanderen is voorlopig nog onbekend. Er wordt geschat dat er in België zo’n 375 soorten voorkomen. Ten opzichte van deze totale (verwachte) bijenrijkdom vonden we in de tuin dus zo’n 17% (62 soorten/375 soorten) terug.

Zowel de zandbijen (Andrena) als de wespbijen (Nomada) waren goed vertegenwoordigd in de tuin.

Ook de groep van de hommels (Bombus) deed het opvallend goed in de tuin, waarbij de winterbloeiende heide in de heidetuin vooral in het voorjaar veel hommelkoninginnen aantrok en van nectar voorzag.

Verder valt ook het grote aantal groefbijen (Lasioglossum en Halictus) op. Desondanks bleef het aantal bloedbijen (Sphecodes), de groep van specifieke parasieten van de groefbijen, betrekkelijk laag.

Algemene specialisten van klokjes (Campanula) zoals de klokjesbijen (Chelostoma) en de Klokjesdikpoot (Melitta haemorrhoidalis) missen in de tuin, wat waarschijnlijk te verklaren is door het feit dat er in de tuin (en de omgeving) geen klokjes aanwezig zijn. Bij het aanplanten van een klokjessoort in de tuin zijn deze specialisten zeker te verwachten.

Opvallend afwezig was ook nog de groep van de maskerbijen (Hylaeus). Deze soorten worden veelal aangetroffen op schermbloemigen en nestelen vaak in holle stengels. Bij het creëren van een overjaarse ruigte (met schermbloemigen) zal de soortenrijkdom van deze groep waarschijnlijk stijgen.

In Vlaanderen worden 67 soorten dagvlinders als standvlinder beschouwd (Maes et al., 2013). We konden dus zo’n 28% van alle standvlindersoorten in de tuin terugvinden. Dit is een betrekkelijk hoog percentage, maar dit kan hoogstwaarschijnlijk deels verklaard worden door de nabijheid van de dagvlinderhotspot De Kalmthoutse heide (Maes et al., 2013).

Voor de wespengroepen zijn geen standaardlijsten voor Vlaanderen beschikbaar. Ten opzichte van de gekende Nederlandse soortenrijkdom (Peeters et al.,2004) vonden we zo’n 13 % van alle plooivleugelwespen (7 soorten/54 soorten), 12% van alle graafwespen (19 soorten/162 soorten), 2%

van alle spinnendoders (1 soort/66 soorten) en 33% van alle mierwespensoorten (1 soort/3 soorten).

Ondanks het feit dat er honingbijenkorven in de tuin staan werd de Bijenwolf (Philantes triangulum) (nog) niet aangetroffen. Deze soort nestelt in zandige bodem, en die is in de omgeving van de tuin nochtans wel aanwezig.

Het hoge aantal graafwespen valt verder op. Meer dan de helft van de aangetroffen soorten nestelt in zandige bodems, dewelke zowel in de tuin als in de directe omgeving aanwezig zijn.

(14)

vinden en vooral moeilijk te determineren zijn. De totale soortenrijkdom aan ‘Echte bladwespen’ is dus waarschijnlijk heel wat groter dan in de huidige studie teruggevonden werd.

In Nederland komen zo’n 59 Galwespen voor (Noordijk et al, 2010). Met 5 vertegenwoordigers scoort de tuin dus een magere 8%. Meer soorten zijn echter te verwachten wanneer meer plantensoorten beter onderzocht zouden worden.

2.1.2. Rode Lijstsoorten

Van de 3 verschillende doelgroepen bestaan alleen voldoende gegevens voor de dagvlinders. Alleen deze groep kent een Rode Lijst in Vlaanderen. Om een uitspraak te kunnen doen over de zeldzaamheid van de diverse groepen wespen en de bijen dienen we opnieuw naar de situatie in Nederland te kijken.

Alle beschikbare gegevens rond zeldzaamheid en Rode Lijststatussen zijn in bijlage opgenomen. De Rode Lijst-statussen van de dagvlinders zijn gebaseerd op Maes et al. (2012). Deze gebruikt de nieuwe IUCN-criteria. De Rode Lijst-status van de wilde bijen is gebaseerd op Peeters & Reemer (2003). De zeldzaamheid van de diverse groepen wespen is gebaseerd op de gegevens uit Peeters et al. (2004).

Voor de dagvlinders gaat het om 1 soort in de categorie ‘Bedreigd’ (Heivlinder) en 3 soorten in de categorie ‘Bijna in gevaar’ (Kleine vos, Bont dikkopje, Citroentje).

Voor de bijen gaat het om 5 soorten in de categorie ‘Bedreigd’ (Zilveren zandbij, Donkere rimpelrug, Grote veldhommel, Rode koekoekshommel en Roodsprietwespbij), 1 soort in de categorie ‘Gevoelig’

(Variabele wespbij) en 7 in de categorie ‘Kwetsbaar’ (Heidezandbij, Veenhommel, Ranonkelbij, Zesvlekkige groefbij, Roodharige wespbij, Vroege wespbij en Gehoornde metselbij).

Bij de graafwespen vinden we 4 soorten die ‘minder algemeen’ zijn (Astata boops, Crossocerus exiguus, Tachysphex obscuripennis, Trypoxylon figulus) en 2 soorten die ‘vrij zeldzaam’ zijn (Bembix rostrata, Pemphredon lugens).

(15)

2.1.3. Specialisten

Een aantal wilde bijen kent een zeer gespecialiseerd bloembezoek. Hierbij wordt stuifmeel van één plantensoort of enkele plantensoorten van één plantenfamilie verzameld als voedselbron voor de nakomelingen. Zonder deze voedselbron zal de bijhorende bijensoort dus niet voorkomen.

Onderstaande tabel geeft de waargenomen gespecialiseerde soorten wilde bijen met hun specialisatie weer:

Wetenschappelijke 

naam  Nederlandse naam  gespecialiseerde voedselbron  Andrena clarkella   Zwart‐rosse zandbij  boswilg 

Andrena fuscipes  Heidezandbij  struikhei  Andrena praecox  Vroege zandbij  wilg  Andrena ruficrus  Roodscheenzandbij  wilg 

Andrena vaga  Grijze zandbij  wilg 

Andrena ventralis  Roodbuikje  wilg 

Chelostoma florisomne  Ranonkelbij  boterbloemen 

Colletes daviesanus  Wormkruidbij  composieten, vooral Asteroideae  Colletes succinctus  Heizijdebij  struikhei 

Heriades truncorum  Tronkenbij  gele composiet, vooral Asteroideae  Macropis europaea  Gewone slobkousbij  grote wederik 

Panurgus calcaratus  Kleine roetbij  gele composiet, vooral Cichorideae 

Opvallen is het hoge aantal wilgenspecialisten. Daarnaast zijn er ook enkele specialisten op Stuikheide en op diverse composieten teruggevonden. Al deze soorten, op de Ranonkelbij na, nestelen ondergronds in zandige gebieden. Niet alleen de aanwezigheid van de voedselbronnen, maar ook de geschikte bodem speelde dus een belangrijke factor in het voorkomen van deze soorten.

(16)

2.1.4. Parasieten

Een heel aantal bijen- en wespensoorten kent een parasitaire levenswijze. Vaak zijn de parasitaire soorten, ook wel koekoeksbijen of koekoekshommels afhankelijk van één enkele soort, soms worden nauwverwante soorten of hele families geparasiteerd. De aanwezigheid van een parasitaire bijen- of wespensoort kan ons iets vertellen over de aanwezigheid van de gastheer. Zonder gastheer kan de parasiet immers niet voorkomen. In onderstaande tabel worden de parasitiare soorten weergegeven, alsook hun (voornaamste) gastheren. Gastheren in het rood werden tot nog toe niet in de tuin aangetroffen. Wanneer een parasiet wel voorkomt, maar geen van zijn gekende gastheren is ook de parasitaire soort in het rood aangeduid. Dit wijst er op dat de soortenlijst van de tuin nog aangevuld moet worden met minstens 1 van de gastheren van deze parasiet. Ook kan een parasitaire soort de tuin bezocht hebben op doortocht, zonder de nesten van zijn gastheren te bezoeken. Toch is het nog uitkijken voor een aantal extra soorten in de tuin. In de tuin moeten minstens volgende zandbijen nog teruggevonden worden:

 Eén soort van Meidoornzandbij, Zwartbronzen zandbij, Viltvlekzandbij; één soort van Koolzwarte zandbij en Grijze rimpelrug; en de Wimperflankzandbij.

Wetenschappelijke 

naam  Nederlandse naam  Familie  Gastheren 

Smicromyrme rufipes  Gewone mierwesp  Mierwespen (Mutillidae)  graafwespen uit de genera Oxybelus, Miscophus,  Tachysphex, Cerceris en Crossocerus 

Bombus campestris  Gewone koekoekshommel  Wilde bijen (Apidae)  Bombus pascuorum, Bombus humilis, Bombus  pratorum, Bombus pomorum 

Bombus rupestris  Rode koekoekshommel  Wilde bijen (Apidae)  Bombus lapidarius, Bombus sylvarum, Bombus  pascuorum 

Bombus sylvestris  Vierkleurige koekoekshommel  Wilde bijen (Apidae)  Bombus pratorum, Bombus jonellus  Bombus vestalis  Grote koekoekshommel  Wilde bijen (Apidae)  Bombus terrestris 

Epeolus cruciger   Heideviltbij  Wilde bijen (Apidae)  Colletes succinctus 

Nomada alboguttata  Bleekvlekwespbij  Wilde bijen (Apidae)  Andrena barbilabris, vermoedelijk Andrena  ventralis 

Nomada flava  Gewone wespbij  Wilde bijen (Apidae)  Andrena carantonica, Andrena nigroaenea,  Andrena nitida 

Nomada fulvicornis  Roodsprietwespbij  Wilde bijen (Apidae)  Andrena pilipes, Andrena tibialis 

(17)

Nomada leucophthalma  Vroege wespbij  Wilde bijen (Apidae)  Andrena apicata, Andrena clarkella, waarschijnlijk  Andrena nychthemera 

Nomada ruficornis  Gewone dubbeltand  Wilde bijen (Apidae)  Andrena haemorrhoa 

Nomada rufipes  Heidewespbij  Wilde bijen (Apidae)  Andrena fuscipes, vermoedelijk Andrene denticulata

Nomada sheppardana  Geeltipje  Wilde bijen (Apidae)  Lasioglossum nitidiusculum, vermoedelijk ook L. 

sexstrigatum en andere Lasioglossum  Nomada zonata  Variabale wespbij  Wilde bijen (Apidae)  Andrena dorsata 

Sphecodes albilabris  Grote bloedbij  Wilde bijen (Apidae)  Colletes cunicularius 

Sphecodes miniatus  Gewone dwergbloedbij  Wilde bijen (Apidae)  Lasioglossum nitidiusculum, vermoedelijk ook L. 

sexstrigatum, L. pauxillum en L. morio 

Sphecodes monilicornis  Dikkopbloedbij  Wilde bijen (Apidae)  Lasioglossum malachurum, Lasioglossum albipes,  Lasioglossum calceatum,  

(18)

2.1.5. Typerende soorten voor de tuin

Volgende soorten zijn typerend voor de tuin en de omgeving:

Wilde bijen

 Donkere rimpelrug

 Roodscheenzandbij

 Zilveren zandbij

 Heidezandbij

 Veenhommel

 Grote veldhommel

 Rode koekoekshommel

 Heizijdebij

 Heideviltbij

 Heidewespbij

 Variabele wespbij Dagvlinders

 Bont dikkopje

 Heivlinder Wespen

 Harkwesp Andere

 Venglazenmaker

 Snortikker

(19)

2.2. Advies plantensoorten

2.2.1. Gunstige bijen- en vlinderplanten

Een heel aantal plantensoorten die aangetroffen werd in de tuin bleken zeer gunstige nectar- en/of stuifmeelbronnen te zijn voor honingbijen, solitaire bijen, hommels en/of dagvlinders. Deze soorten dienen dan ook ten allen tijde behouden te blijven in de tuin.

Hieronder wordt een korte bespreking van de voornaamste bijen- en vlinderplanten gegeven. Verder wordt een indicatie van de belangrijkheid van de plant als nectar- en stuifmeelbron voor honingbijen gegeven. Deze wordt op een schaal van 1 tot 5 uitgedrukt, waarbij 1 sporadische bezoeken voorstellen en 5 een zeer grote opbrengst aan nectar en stuifmeel voor honingbijen indiceert. Hiervoor werden de gegevens op (http://users.telenet.be/imkerbondzoersel/bijenplanten.html) gebruikt. Een score van 0 betekent dat de soort geen waarde heeft als respectievelijk nectar- of stuifmeelbron voor honingbijen.

Dit vertelt ons echter niets over de aantrekkelijkheid voor wilde bijen. Voor tal van wilde bijen, die een gespecialiseerd bloembezoek kennen, zijn bepaalde planten de enige stuifmeelbron. Voor hen hebben deze plantensoorten dus een bijzonder hoge waarde, terwijl dezelfde plant voor een andere soort misschien een lagere waarde heeft.

Verder wordt ingegaan op de belangrijkste beheeraspecten om de soort te behouden of uit te breiden.

Tot slot werd de theoretische aantrekkelijkheid ten opzichte van een aantal soortgroepen aangehaald met extra aandacht voor specialisten. Om af te ronden werden de soorten die in de tuin op de plant aangetroffen werden opgelijst.

2.2.1.1. Akkerdistel (Cirsium arvense)

De Akkerdistel is een overblijvende plant die in de periode juni tot september bloeit. Ze wordt 60-150 cm hoog en komt voor op allerlei min of meer open, verstoorde, voedselrijke bodems. Ze staat graag in de zon en verkiest vooral vochtige bodems. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 5.

Om deze plant te behouden is het belangrijk om hem vooral met rust te laten. Voldoende verstoorde, open grond dient steeds aanwezig te zijn in de omgeving. Indien de soort ongewenst is dient ze kort voor de bloei gemaaid of afgestoken te worden. In augustus dient een tweede maaibeurt plaats te vinden. In Vlaanderen dienen enkele distelsoorten, waaronder de Akkerdistel, bestreden te worden in het kader van de distelwetgeving. Dit is echter vooral van toepassing in regio’s met veel akkerbouw en zal normaal gezien enkel na een aanklacht als problematisch gezien worden. Veel zaadpluizen vallen zeer dicht in de nabijheid van de moederplant en op die manier is uitbreiding naar gevoelige regio’s in de buurt eigenlijk te verwaarlozen.

De plant trekt onder meer zandbijen, groefbijen, maskerbijen, slobkousbijen, tronkenbijen, behangersbijen en pluimvoetbijen aan. De Zwartbronzen houtmetselbij (Osmia niveata) wordt vaak op deze plant aangetroffen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl; Peeters et a., 2012).

Op deze plant werden 21 waarnemingen van 12 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Boomhommel (Bombus hypnorum), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Vierkleurige koekoekshommel (Bombus sylvestris), Aardhommel (Bombus terrestris), Grote koekoekshommel (Bombus vestalis), Gewone maskerbij (Hylaeus communis), Matte bandgroefbij (Lasioglossum leucozonium), Langkopsmaragdgroefbij (Lasioglossum morio) en Grote bloedbij (Sphecodes albilabris)

 Wespen: Franse veldwesp (Polistes dominula).

 Dagvlinders: Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus)

(20)

2.2.1.2. Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare)

Boerenwormkruid in de zone ‘amfitheater’ in De Vroente

Boerenwormkruid is een overblijvende plant die in de periode juli-september bloeit. Ze wordt 60-150 cm hoog en komt vooral voor in ruige en grazige vegetaties op matig voedselrijke tot iets schrale, zandige tot kleiige bodems. De soort komt zowel voor in vochtige als droge bodemomstandigheden.

Ze staat graag in de zon. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 3.

De plant kan zich in graslanden, ruigten en zomen gemakkelijk tientallen jaren standhouden zonder specifiek maaibeheer en kan hier in sommige gevallen dominant worden. Eén enkele, late, maaibeurt is in de praktijk mogelijk, twee maaibeurten is voor de fauna erg ongunstig.

Boerenwormkruid trekt vooral korttongige bijen zoals zijdebijen, tronkenbijen, zandbijen en groefbijen aan. Onder meer de Wormkruidbij (Colletes daviesanus) kent een vrij gespecialiseerd bloembezoek en is verder strikt afhankelijk van het stuifmeel van gele composieten. Hetzelfde geldt voor de zustersoorten Duinzijdebij (Colletes fodiens) en Zuideiljke zijdebij (Colletes similis). Ook Tronkenbij (Heriades truncorum) en Kruiskruidzandbij (Andrena denticulata) worden zeer vaak op Boerenwormkruid aangetroffen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 9 waarnemingen van 8 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Wormkruidbij (Colletes daviesanus), Roodpotige groefbij (Halictus rubicundus), Tronkenbij (Heriades truncorum), Gewone maskerbij (Hylaeus communis), Slanke groefbij (Lasioglossum fulvicorne).

 Dagvlinders: Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas)

 Andere: Gamma-uil (Autographa gamma)

(21)

2.2.1.3. Boswilg (Salix caprea)

Boswilg in de zone ‘parking vooraan’ in De Vroente

(22)

Boswilg is een boom die in de periode maart-april bloeit. Hij staat bekend als één van de vroegstbloeiende wilgen en wordt tot 8 meter hoog. De soort staat vooral in bossen en bosranden, maar kan tevens langs (spoor)wegen en op ruderale en braakliggende terreinen voorkomen. De Boswilg groeit op vrij droge, tot matig vochtige, matig voedselrijke, lichte, doorlatende grond. (Weeda et al., 1985). Ze verdraagt zowel zon als halfschaduw. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 5.

De plant valt niet te stekken en bloeit vanaf het derde jaar. Belangrijk is dus om de bestaande bomen zoveel mogelijk te behouden en deze niet allemaal in hetzelfde jaar te kappen/snoeien.

Boswilg trekt vooral zandbijen, zijdebijen en metselbijen aan. Onder andere de Zwart-rosse zandbij (Andrena clarkella) kent een gespecialiseerd bloembezoek op deze plant, maar werd in de tuin niet waargenomen. De aangetroffen Vroege zandbij (Andrena praecox) en de Roodscheenzandbij (Andrena ruficrus) zijn gespecialiseerd op wilgen. Verder zijn er ook nog tal van andere zandbijensoorten die een gespecialiseerd bloembezoek op wilgen kennen en dus te verwachten zijn in de tuin op deze plantensoort (Koster, 2007; drachtplanten.nl en Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 18 waarnemingen van 9 soorten verricht:

 Wilde bijen: Witbaardzandbij (Andrena barbilabris), Roodgatje (Andrena haemorrhoa), Vroege zandbij (Andrena praecox), Roodscheenzandbij (Andrena ruficrus), Honingbij (Apis mellifera), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Grote zijdebij (Colletes cunicularius), Slanke groefbij (Lasioglossum fulvicorne) en Gehoornde metselbij (Osmia cornuta).

(23)

2.2.1.4. Braam sp. (Rubus sp.)

Braam sp. in de zone ‘zijkant gebouw’ in De Vroente

Bramen zijn heesters die vooral in de periode juli tot september bloeien. Bramenkoepels kunnen gemakkelijk tot 4 meter hoog/lang worden. Bramen gedijen vooral goed in min of meer vochtige, schrale tot voedselrijke bodems. Veel bramen wijzen op stikstofverrijking van de bodem onder invloed van landbouw. Bramen zijn zowel in zonnige als halfbeschaduwde zones aan te treffen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 5.

Verschillende bramensoorten zijn in staat om tot enige meters hoog alles te overwoekeren; dit is een proces dat geleidelijk aan begint maar op een onverwacht moment uit de hand kan lopen waardoor lastige beheerproblemen kunnen ontstaan. Bramen dienen daarom steeds tot bepaalde zones beperkt te worden en daarnaast binnen de perken gehouden te worden door middel van maaien. Bij gedeeltelijk maaien ontstaan stukken dode stengels waarin verschillende bijen- en wespensoorten hun nesten kunnen uitknagen.

Bramen trekken vooral zandbijen, hommels, groefbijen, maskerbijen, behangersbijen en metselbijen aan. Een heel aantal kleinere bijen- en wespensoorten, waaronder maskerbijen en de Blauwe ertsbij (Ceratina cyanea) nestelen in de merghoudende bramenstengels. Vooral bramenkoepels in zonnige, windluwe zones zijn bijzonder aantrekkelijk voor wilde bijen en dagvlinders (Koster, 2007;

drachtplanten.nl en Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 22 waarnemingen van 8 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Boomhommel (Bombus hypnorum), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Weidehommel (Bombus pratorum), Aard/Veldhommel (Bombus

(24)

2.2.1.5. Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata)

Gewoon biggenkruid in de zone ‘amfitheater’ in De Vroente

Noot: Wellicht werden enkele andere plantensoorten tevens als Gewoon biggenkruid bestempeld.

Enkele middelgrote, gele composieten lijken immers vrij goed op deze soort.

Gewoon biggenkruid is een overblijvende plant die in de periode van juni tot september bloeit. De soort wordt 15 tot 80 cm hoog. De soort komt vooral voor in droge tot vochthoudende, voedselarme tot matig voedselrijke, zandige tot zavelige bodem. De soort kent zijn optimum in grazige vegetaties in graslanden en allerlei bermen. Verder komt ze ook als pionier voor .De soort verkiest vooral zonnige standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort aspectbepalend in de vegetatie te behouden is tweemaal per jaar maaien veelal noodzakelijk. De eerste maaibeurt dient in juli plaats te vinden na het pluizen en de tweede in september-half oktober. Dit maaibeheer zorgt er echter voor dat de ontwikkeling van heel wat andere plantensoorten hierdoor onderbroken wordt. Eén enkele, late, maaibeurt is dus geschikter, vooral wanneer de standplaats vrij schraal is.

De nectarwaarde voor honingbijen bedraagt 0, de stuifmeelwaarde 1.

Gewoon biggenkruid trekt vooral pluimvoetbijen, roetbijen, zandbijen en groefbijen aan. Zowel de Texelse zandbij (Andrena fulvago) als de Sporkehoutzandbij (Andrena fulvata) en de Biggenkruidgroefbij (Lasioglossum villosulum) worden vaak aangetroffen op Gewoon biggenkruid. De Paardenbloembij (Andrena humilis) en de Kauwende metselbij (Osmia leaiana) hebben dan weer een gespecialiseerd bloembezoek op composieten, waaronder Gewoon biggenkruid. (Koster, 2007;

drachtplanten.nl en Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 21 waarnemingen van 4 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Matte bandgroefbij (Lasioglossum leucozonium) en

(25)

2.2.1.6. Hondsdraf (Glechoma hederacea)

Hondsdraf is een overblijvende plant die in de periode van april tot mei bloeit. De soort wordt tot 20 cm hoog. Ze komt voor op vochtige tot droge, voedselrijke bodems. De soort verdraagt zowel zonnige als beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Wanneer Hondsdraf voorkomt in graslanden kan ze eventueel na de bloei gemaaid worden. Verder is er eigenlijk geen specifiek beheer nodig om deze plant te behouden.

De nectarwaarde voor honingbijen bedraagt 3, de stuifmeelwaarde 0.

Hondsdraf trekt vooral zandbijen, hommels, Gewone sachembij, groefbijen en metselbijen aan. In De Vroente werd de soort vooral in halfbeschaduwde omstandigheden aangetroffen, maar ze werd hier toch druk bevlogen. In het vroege voorjaar is Hondsdraf een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor hommelkoninginnen en vroegvliegende bijen- en dagvlindersoorten (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 14 waarnemingen van 5 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Weidehommel (Bombus pratorum) en Rosse metselbij (Osmia bicornis).

 Dagvlinders: Citroentje (Gonepteryx rhamni)

2.2.1.7. Klein streepzaad (Crepis capillaris)

Noot: Wellicht werden enkele andere plantensoorten tevens als Klein streepzaad bestempeld. Enkele kleine, gele composieten lijken immers vrij goed op deze soort.

Klein streepzaad is een eenjarige tot tweejarige plant die in de periode van juni tot november bloeit.

De soort wordt tot 90 cm hoog. Ze komt voor op vochtige tot droge, voedselrijke, zandige tot kleiige bodems; in grazige vegetaties. Ze groeit meestal op de enigszins open plekken, maar ook heel veel als pionierplant op open gronden. De soort staat het liefst zonnig. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden dienen vooral open plekjes in de bodem gecreërd te worden. In graslanden is een eenmalige, late maaibeurt voldoende. Indien tweemaal maaien per jaar noodzakelijk is, dient dit gefaseerd te gebeuren.

De nectarwaarde voor honingbijen bedraagt 0, de stuifmeelwaarde 3.

Klein streepzaad trekt vooral zandbijen, groefbijen, pluimvoetbijen, roetbijen, tronkenbijen en wolbijen aan. Verschillene bijensoorten kennen een gespecialiseerd bloembezoek op gele composieten en bezoeken dan ook vaak Klein streepzaad (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 11 waarnemingen van 9 soorten verricht:

 Wilde bijen: Heideviltbij (Epeolus cruciger), Gewone maskerbij (Hylaeus communis), Gewone smaragdgroefbij (Lasioglossum leucopus), Matte bandgroefbij (Lasioglossum leucozonium), Langkopsmaragdgroefbij (Lasioglossum morio), Gewone franjegroefbij (Lasioglossum sexstrigatum), Biggenkruidgroefbij (Lasioglossum villosulum), Gewone slobkousbij (Macropis europaea) en Kleine roetbij (Panurgus calcaratus).

(26)

2.2.1.8. Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum)

Koninginnekruid in de zone ‘achteraan gebouw’ in De Vroente

Koninginnekruid is een overblijvende plant die van juli tot september bloeit en vooral veel door vlinders wordt bezocht. De soort wordt tot 2 meter hoog. De soort gedijt vooral in natte tot vochtige, voedselrijke, humusrijke bodems; niet op zware zeeklei en schrale zandbodems. Ze komt voor in ruigten, zomen van bossen en struwelen, langs oevers van meren, plassen en rivieren, vijver- en slootkanten, in greppels en in spoor- en kanaalbermen, verruigde rietkragen en langs natte of vochtige bossen. De soort verdraagt zowel zonnige als beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen en is een aandachtsoort voor nectarzoekende vlinders (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden dient zij eenmaal per 3 à 5 jaar gemaaid te worden.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 3.

Koninginnekruid trekt vooral hommels en dagvlinders aan. In augustus is het de favoriete plant voor zowel mannetjes als vrouwtjes van de Grote bloedbij (Sphecodes albilabris) (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 17 waarnemingen van 12 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Veldhommel (Bombus lucorum), Slanke groefbij (Lasioglossum fulvicorne) en Grote bloedbij (Sphecodes albilabris).

 Wespen: Franse veldwesp (Polistes dominula).

 Dagvlinders: Landkaartje (Araschnia levana), Citroentje (Gonepteryx rhamni), Heivlinder (Hipparchia semele), Bont zandoogje (Pararge aegeria), Oranje zandoogje (Pyronia tithonus) en Atalanta (Vanessa atalanta).

 Andere: Rozenblaadje (Miltochrista miniata)

(27)

2.2.1.9. Madeliefje (Bellis perennis)

Madeliefje in de zone ‘heidetuin’ in De Vroente

Madeliefje is een overblijvende plant die zijn hoofdbloei kent van april tot september, maar verder buiten de vorstperioden eigenlijk het hele jaar door kan bloeien. De soort wordt tot 15 cm hoog. De soort gedijt vooral in vochtige en vochthoudende, voedselrijke en humushoudende bodems. Ze wordt voornamelijk aangetroffen in veelvuldig gemaaide gazons en op regelmatig betreden en begraasde grasvelden, dijken en bermen. De soort verkiest vooral zonnige standplaatsen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden dient zij maximaal 8 tot 10 keer per jaar gemaaid worden. Bij intensievere maaibeurten blijven de rozetten wel in stand, maar komt de plant slechts sporadisch tot bloei.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 1.

Madeliefje trekt vooral kleinere soorten zandbijen, groefbijen, bloedbijen en wespbijen aan. Vooral in het vroege voorjaar of wanneer weinig andere nectar- en stuifmeelplanten voorhanden zijn wordt deze plantensoort vaak bezocht. In de Vroente werd sporadisch bloembezoek door Honingbijen waargenomen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

(28)

(Lasioglossum albipes), Slanke groefbij (Lasioglossum fulvicorne) en Geeltipje (Nomada sheppardana).

2.2.1.10. Sleedoorn (Prunus spinosa)

Sleedoorn in de zone ‘heidetuin’ in De Vroente

Sleedoorn is een heester die bloeit in april en mei. De soort wordt tot 6 meter hoog en bloeit op tweejarig hout. De soort gedijt vooral in vrij droge tot vochtige, vrij schrale tot voedselrijke, zandige, kleiige tot lemige,vaak kalkhoudende bodems. Ze staat vaak in struwelen, langs bosranden, in heggen.

De soort verdraagt zowel zonnige als licht beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen. Deze plant is de waardplant van de Sleedoornpage (Thecla betulae) (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden dient zij om de ca. 10 jaar op kniehoogte afgezet te worden. Hierdoor zal zij steeds verjongd blijven, wat de struik een eerder compact uiterlijk zal geven. Verjonging is ook nodig om voldoende bloei te behouden. Hierbij dient men wel gefaseerd te werk te gaan zodat niet alle struiken tegelijkertijd gekapt worden. De soort kan via wortelopslag sterk uitbreiden indien er voldoende ruimte voorhanden is.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 3.

Sleedoorn trekt vooral vroegvliegende soorten zandbijen, hommels en metselbijen aan (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 8 waarnemingen van 6 soorten verricht:

 Wilde bijen: Roodgatje (Andrena haemorrhoa), Grijze zandbij (Andrena vaga), Honingbij (Apis mellifera), Slanke groefbij (Lasioglossum fulvicorne), Variabele wespbij (Nomada zonata) en Gehoornde metselbij (Osmia cornuta).

(29)

2.2.1.11. Speerdistel (Cirsium vulgare)

Akkerhommel en Rode koekoekshommel op Speerdistel in zone ‘amfitheater’ in De Vroente

Speerdistel is een tweejarige plant die in de maanden juli en augustus bloeit. De soort wordt tot 150 cm hoog. De soort gedijt vooral in vochtige en vochthoudende, zeer voedselrijke bodems. Ze komt vooral voor op min of meer open plaatsen en in stukgetrapte of -gereden vegetaties. De soort verkiest vooral zonnige standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden is het belangrijk om de bodem pleksgewijs te verstoren. De plant verdwijnt meestal vanzelf, vooral als bodem schraler wordt of tot rust komt. Indien de soort ongewenst is dient ze kort voor de bloei gemaaid of afgestoken te worden.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 1.

Speerdistel trekt vooral hommels, pluimvoetbijen, tronkenbijen, metselbijen, zandbijen, groefbijen en behangersbijen aan.De Zwartbronzen houtmetselbij (Osmia niveata) kent een gespecialiseerd bloembezoek op composieten en vliegt vaak op Speerdistel (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 12 waarnemingen van 7 soorten verricht:

 Wilde bijen: Steenhommel (Bombus lapidarius), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Rode koekoekshommel (Bombus rupestris) en Aardhommel (Bombus terrestris).

 Dagvlinders: Citroentje (Gonepteryx rhamni) en Groot dikkoppje (Ochlodes sylvanus).

 Andere: Gamma-uil (Autographa gamma).

(30)

2.2.1.12. Sporkehout (Rhamnus frangula)

Sporkehout in de zone ‘parking vooraan in De Vroente

Sporkehout is een heester die van mei tot september bloeit. De soort wordt tot 6 meter hoog en bloeit niet uitbundig, maar wel langdurig. De soort gedijt vooral in natte tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, humeuze en veelal zure bodems. Ze staat in bossen en bosranden, natte struwelen, broekbossen, greppels en spoorgreppels, op kapvlakten en in zandafgravingen. De soort verkiest vooral licht beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen. Opgelet: zowel de bessen als de bast zijn giftig (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden is het belangrijk om ze regelmatig terug te zetten. Hierbij dient men wel gefaseerd te werk te gaan zodat niet alle struiken tegelijkertijd gekapt worden.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 5.

Sporkehout trekt vooral vlinders, honingbijen, zandbijen, groefbijen en heel wat solitaire wespensoorten aan. De Sporkehoutzandbij (Andrena fulvida) heeft een sterke voorkeur voor Sporkehout (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 32 waarnemingen van 22 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Boomhommel (Bombus hypnorum), Veenhommel (Bombus jonellus), Veldhommel (Bombus lucorum), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Weidehommel (Bombus pratorum), Roodpotige groefbij (Halictus rubicundus), Slanke groefbij (Lasioglossum fulvicorne) en Gewone slobkousbij (Macropis europaea).

 Wespen: Ancistrocerus bifasciatus, Ancistrocerus gazella, Ancistrocerus nigricornis, Grote snuittordoder (Cerceris arenaria), Geelbuikknoopwesp (Cerceris quadricincta) en Franse veldwesp (Polistes dominula).

 Dagvlinders: Dagpauwoog (Aglais io ), Kleine vos (Aglais urticae), Citroentje (Gonepteryx rhamni), Bruin zandoogje (Maniola jurtina), Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus) en Klein koolwitje (Pieris rapae).

 Andere: Gamma-uil (Autographa gamma).

(31)

2.2.1.13. Struikheide (Calluna vulgaris)

Struikheide in de zone heidestukje tegenover café in De Vroente

Struikheide is een dwergheester die van juli tot september bloeit. De soort wordt tot 1 meter hoog. De soort gedijt vooral in vochtige tot droge, voedselarme, zure, zand-, leem- en hoogveenbodems. Ze staat hoofdzakelijk in heidevelden, maar komt ook voor in bossen, duinen, spoor-, weg- en kanaalbermen, zandafgravingen, greppels, en op aangevoerd zand en spoorwegemplacementen. De soort verdraagt zowel zonnige als tijdelijk of licht beschaduwde standplaatsen. De nectarproductie is sterk afhankelijk van de bodemvochtigheid. De meeste nectar wordt gewonnen na een natte periode.

De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om de soort te behouden is het belangrijk om ze regelmatig te maaien. Het maaien van deze vegetatie hoeft maar eenmaal in de 5-7 jaar, maar de houtige begroeiing maakt het beheer gecompliceerd; bij een lage maaifrequentie treedt bosvorming op. Ook hier dient men gefaseerd te werk te gaan.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 5.

Struikheide trekt vooral honingbijen, hommels, zandbijen en groefbijen aan. De Heidezandbij (Andrena fuscipes) kent een strikt gespecialiseerd bloembezoek op Struikheide. De Heizijdebij (Colletes succinctus) wordt dan weer bijzonder vaak aangetroffen op deze plantensoort. Ook de koekoeksbijen op voorgaande soorten, respectievelijk de Heidewespbij (Nomada rufipes) en de Heideviltbij (Epeolus cruciger) worden vaak op Struikheide aangetroffen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl, Peeters et al., 2012).

Op deze plant werden 26 waarnemingen van 19 soorten verricht:

 Wilde bijen: Heidezandbij (Andrena fuscipes), Honingbij (Apis mellifera), Veldhommel (Bombus lucorum), Akkerhommel (Bombus pascuorum), Aard/Veldhommel (Bombus

(32)

 Wespen: Groefbijendoder (Cerceris rybyensis), Crossocerus annulipes, Crossocerus exiguus, Crossocerus varus en Gewone vliegendoder (Mellinus arvensis).

 Dagvlinders: Klein geaderd witje (Pieris napi).

 Andere: Gamma-uil (Autographa gamma).

2.2.1.14. Vlinderstruik (Buddleja davidii)

Vlinderstruik in de zone ‘heidetuin’ in De Vroente

Vlinderstruik is een uit China afkomstige heester die van juli tot oktober bloeit. De soort wordt tot 3 meter hoog. De soort gedijt vooral in droge tot min of meer vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke bodems en op stenig substraat. Ze staat dan ook op alle soorten min of meer open minerale bodems en verweerde muren, tussen plaveisel, basaltglooiingen en kaden. De soort verkiest vooral zonnige standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor dag- en nachtvlinders en voor hommels (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

De Vlinderstruik bloeit op eenjarig hout. Hoewel het niet strikt noodzakelijk is, worden de heesters vaak sterk teruggesnoeid. De soort verspreidt zich sterk en kan hierdoor voor problemen zorgen in natuurgebieden. Om dit probleem tegen te gaan werd in 2011 een steriele cultivar voorgesteld. Deze Buddleja davidii ‘Argus’ is wél een goede nectarvoorziener voor insecten, maar verspreidt zich niet problematisch. Meer info is terug te vinden op: http://www.argusmilieu.be/NL/tools/buddlejaargus.

Aangeraden wordt om de Vlinderstruiken op termijn te vervangen door deze cultivar.

De nectarwaarde voor honingbijen bedraagt 2, de stuifmeelwaarde 0.

Vlinderstruik trekt vooral langtongige dag- en nachtvlinders en hommels aan. Solitaire bijen en honingbijen worden nauwelijks aangetroffen. Vlinderstruiken hebben merghoudende stengels waar tal van solitaire bijen en wespen in kunnen nestelen. Dode stronken Vlinderstruik dienen dus best behouden te worden, zoals het geval is in de zone ‘heidetuin’ (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Op deze plant werden 14 waarnemingen van 11 soorten verricht:

 Wilde bijen: Akkerhommel (Bombus pascuorum) en Aardhommel (Bombus terrestris).

(33)

 Dagvlinders: Dagpauwoog (Aglais io), Kleine vos (Aglais urticae), Citroentje (Gonepteryx rhamni ), Bont zandoogje (Pararge aegeria), Groot koolwitje (Pieris brassicae), Klein geaderd witje (Pieris napi). Klein koolwitje (Pieris rapae ) en Gehakkelde aurelia (Polygonia c-album).

 Andere: Gamma-uil (Autographa gamma).

2.2.1.15. Wilde marjolein (Origanum vulgare)

Wilde marjolein in de zone ‘amfitheater’ in De Vroente

Wilde marjolein is een overblijvende plant dit bloeit van juni tot september. De soort wordt tot 80 cm hoog. De soort gedijt vooral in vochthoudende tot zomerdroge, matig voedselrijke tot schrale kalkhoudende zavelige en lemige bodems. Ze is terug te vinden in grazige vegetaties en in ruigten:

op dijken, in bermen, langs holle wegen, langs spoorwegen en langs struwelen. De soort verkiest vooral zonnige, maar soms ook licht beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Wilde marjolein kan zowel in graslanden als in grazige vegetaties goed ontwikkelen. In grazige vegetaties zou één maaibeurt per jaar in de eerste helft van oktober voldoende moeten zijn, in ruigere vegetaties is een lagere frequentie mogelijk.

(34)

Op deze plant werden 12 waarnemingen van 8 soorten verricht:

 Wilde bijen: Honingbij (Apis mellifera), Steenhommel (Bombus lapidarius) en Akkerhommel (Bombus pascuorum).

 Wespen: Harkwesp (Bembix rostrata).

 Dagvlinders: Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas), Klein geaderd witje (Pieris napi) en Klein koolwitje (Pieris rapae ).

 Andere: Gamma-uil (Autographa gamma).

2.2.1.16. Winterbloeiende heide (Erica carnea)

Dagpauwoog op winterbloeiende heide in De Vroente

Winterbloeiende heide is een dwergheester die bloeit van januari tot maart. De soort wordt tot 40 cm hoog. De soort gedijt vooral op vochtige tot zomerdroge, voedselarme, zure tot iets kalkhoudende bodems. De soort verkiest vooral zonnige, maar soms ook licht beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor vlinders, solitaire bijen, hommels en honingbijen (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Om deze plant te behouden dient ze af en toe eens teruggesnoeid te worden.

De nectar- en stuifmeelwaarde voor honingbijen bedraagt 5.

Winterbloeiende heide trekt vooral hommels, metselbijen, zandbijen en honingbijen aan (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Op deze plant werden 22 waarnemingen van 18 soorten verricht:

 Wilde bijen: Witbaardzandbij (Andrena barbilabris), Zwart-rosse zandbij (Andrena clarkella), Vosje (Andrena fulva), Honingbij (Apis mellifera), Boomhommel (Bombus hypnorum), Veenhommel (Bombus jonellus), Grote veldhommel (Bombus magnus), Akkerhommel

(35)

leucophthalma), Gewone dubbeltand (Nomada ruficornis), Rosse metselbij (Osmia bicornis) en Gehoornde metselbij (Osmia cornuta).

 Dagvlinders: Dagpauwoog (Aglais io ), Citroentje (Gonepteryx rhamni) en Bont zandoogje (Pararge aegeria).

2.2.1.17. Zomereik (Quercus robur)

Knikkergalwesp op Zomereik in De Vroente

De Zomereik is een boomsoort die om de twee tot vijf jaar in mei in bloei komt. De soort wordt 15 tot 30 meter hoog. De soort gedijt vooral in zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond (van zand tot compacte klei). Ze is terug te vinden in bossen, bosranden, struwelen, heggen, rivierduinen (op de koppen van oude rivierduintjes), stuifzand, heide en zeeduinen (kalkarme plaatsen). De soort verkiest vooral zonnige, maar soms ook licht beschaduwde standplaatsen. De plant is een belangrijke bron voor heel wat galwespen. Honingbijen verzamelen vooral honingdauw op de bladeren (http://wilde- planten.nl/zomereik.htm en Weeda et al, 1985 deel 1).

De nectar- en stuifmeelwaarde van de Zomereik voor honingbijen bedraagt 0, maar de soort is toch belangrijk voor Honingbijen omdat er veel honingdauw door de vaak talrijk aanwezige bladluizen geproduceerd wordt

Zomereik trekt vooral galwespen aan. De Eikenzandbij (Andrena ferox) kent een strikt gespecialiseerd bloembezoek op Zomereik. Deze soort is echter bijzonder zeldzaam (Koster, 2007 en drachtplanten.nl).

Op deze plant werden 8 waarnemingen van 6 soorten verricht:

 Wespen: Knikkergalwesp (Andricus kollari), Eikenstuitergalwesp (Cynips longiventris), Plaatjesgalwesp (Neuroterus albipes), Lensgalwesp (Neuroterus quercusbaccarum) en

(36)

2.2.2. Bloembezoek door honingbijen

In de tuin van de Vroente werden in het voorjaar van 2013 minstens 5 actieve honingbijenkorven vastgesteld, in het stuk van de tuin dat tot het Bijenteeltmuseum behoort. Hierdoor waren Honingbijen vaak in de tuin en de directe omgeving aan te treffen tijdens de terreinbezoeken. De grote massa’s foeragerende werksters werd echter niet waargenomen in de tuin zelf en dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de standplaats van de Honingbijen omgeven is door hoog opgaande hagen zodat de werksters genoodzaakt zijn recht omhoog te vliegen en zo een verdunnend effect optreedt.

In de tuin zelf werden foeragerende Honingbijen vooral aangetroffen op de soorten in onderstaande tabel:

Drachtplant

Aantal keren waargenomen

Boswilg  2

Hondsdraf  2

Wilde marjolein  2

Struikhei  3

Akkerdistel  3

Sporkehout  3

winterbloeiende heide  3

Braam sp.   5

De meest bezochte plantensoort in de tuin was Braam. De meeste bramen bloeiden in de zomermaanden in beschaduwde delen van de tuin, maar dat was blijkbaar geen enkel probleem voor deze foeragerende werksters.

Op Koninginnekruid, nochtans een zeer goede nectar- en stuifmeelbron voor Honingbijen, werd slecht één waarneming van een foeragerende werkster verricht.

Opvallend is ook het hogere aantal bezoek op de winterbloeiende heidesoorten, Boswilg en Hondsdraf in het voorjaar. Dit wijst er op dat er vooral in het voorjaar een hoge nood is aan lokale nectar- en stuifmeelplanten.

2.2.3. Andere gunstige plantensoorten

Een aantal plantensoorten die in de tuin werden aangetroffen zijn in theorie zeer gunstige nectar- en stuifmeelbronnen voor diverse groepen bloembezoekers. Dit bleek echter niet uit de waarnemingen uit de tuin zelf. Dit kan mogelijk verklaard worden aan de hand van een analyse van de standplaats of het gevoerde beheer. Deze soorten worden hieronder opgesomd. Extra aandacht moet dus besteed worden aan het behoud ervan enerzijds en de optimalisering van de standplaats anderzijds.

Per soort wordt onder meer een indicatie van de belangrijkheid van de plant als nectar- en stuifmeelbron voor honingbijen gegeven. Deze wordt op een schaal van 1 tot 5 uitgedrukt, waarbij 1 sporadische bezoeken voorstellen en 5 een zeer grote opbrengst aan nectar en stuifmeel voor honingbijen indiceert. Hiervoor werden de gegevens op (http://users.telenet.be/imkerbondzoersel/bijenplanten.html) gebruikt. Een score van 0 betekent dat de soort geen waarde heeft als respectievelijk nectar- of stuifmeelbron voor honingbijen.

De soorten zijn alfabetisch geranschikt.

 Brem (Cytisus scoparius) is een struik die een nectar- en stuifmeelwaarde van 5 heeft. Deze soort is daarnaast ook een belangrijke stuifmeelbron voor de gespecialiseerde Bremzandbij (Andrena ovatula) en Roodstaartklaverzandbij (Andrena similis) die in de omgeving wel te

(37)

parking. De soort kan gezaaid worden, maar dient ook tijdig verjongd te worden door terugsnoeien.

 Gele dovenetel (Lamastrium galeobdolon) is een vaste plant die een nectar- en stuifmeelwaarde van 1 heeft. De soort werd enkel in de zone ‘voortuin’ aangetroffen. In het vroege voorjaar kan zij, net als de andere dovenetelsoorten een belangrijke nectar- en stuifmeelbron zijn voor hommelkoninginnen. Toch werden hier geen waarnemingen op verricht, waarschijnlijk omwille van de sterk beschaduwde standplaats.

 Gewone brunel (Prunella vulgaris) is een vaste plant die een nectar- en stuifmeelwaarde van 3 heeft. De soort werd zowel in de zone ‘achteraan gebouw’ als in ‘heidetuin’ aangetroffen.

De soort is vooral een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor hommelkoninginnen. Er werden geen waarnemingen op verricht, maar de soort is wel te behouden.

 Gewone dophei (Erica tetralix) is een dwergheester die een nectar- en stuifmeelwaarde van 5 heeft. De soort werd enkel in de zone ‘amfitheater’ aangetroffen. Slechts enkele plantjes waren aanwezig. Er werden geen waarnemingen op verricht. Nochtans is deze soort belangrijk als stuifmeelbron tijdens de zomermaanden voor de Wilgenhommel (Bombus cryptarum) en de Heidehommel (Bombus humilis), die ook in de omgeving te verwachten zijn.

De soort is daarnaast ook belangrijk voor de Veenhommel (Bombus jonellus) en de Grote veldhommel (Bombus magnus), die reeds in de tuin aangetroffen werden. De Ericabij (Megachile analis) is in zeer grote mate afhankelijk van het stuifmeel van dophei en kwam vroeger voor in de omgeving van de Kalmthoutse heide. Gewone dophei dient dus uitgebreid te worden. Een maaibeurt elke 5 tot 7 jaar is nodig om vergrassing tegen te gaan. Eventueel kan zelfs kleinschalig geplagd worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor soorten die in minder dan 30 gebieden voorkomen, wordt een integrale monitoring gedaan: 9 soorten met een transecttelling (Aardbeivlinder, Argusvlinder,

Voor Aardbeivlinder, Bruin dikkopje, Grote weerschijnvlinder, Heivlinder, Klaverblauwtje, Kommavlinder en Veldparelmoervlinder kan een gedetailleerde kaart worden

 Beperk bijenkasten tot 25% van het aantal waarboven de honingbijvolken elkaar beginnen te beconcurreren; de geadviseerde hoeveelheden kasten zijn: 0,75 volk/ha bij linde

Veel meer spellen om gratis te downloaden en het benodigde materiaal en

transparant papier, gekleurd papier, motief karton, permanent marker 1 - 2 mm, markers, viltstiften, sierstenen, glitter, nylondraad..

Dus laat de volgende planten gerust in je tuin staan: boterbloemen, witte en rode klaver, kale jonker, biggenkruid, hondsdraf en ereprijs?. Of zaai een mengsel van

eitjes zijn dat ze allemaal geteld kunnen worden in plaats van Figuur 3: Ligging van de algemene routes in 2020 en het Figuur 2: Aantal tellocaties voor dagvlinders

Bloemen zijn interessant voor bijen Bloemen lokken vlinders en bijen Merels lusten de (on)rijpe vruchten Bloemen trekken bijen en hommels aan. Bladverliezend