• No results found

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931 · dbnl"

Copied!
1354
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931

bron

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931.

Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1931

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ver025193101_01/colofon.php

© 2012 dbnl

(2)

5

Vergadering van 21 Januari 1931.

Waren aanwezig: de heeren Prof. Dr. M. SABBE, bestuurder, en Dr. L. GOEMANS, bestendig secretaris;

de heeren IS. TEIRLINCK, FRANKLATEUR, O. WATTEZ, Prof. Dr. L.VANPUYVELDE, Prof. Dr. L. SCHARPÉ, Prof. Dr. J. VERCOULLIE, Mr. LEONARDWILLEMS, Prof. Dr.

A. VERMEYLEN, Prof. Dr. A.J.J.VAN DEVELDE, J. JACOBS, Prof. Dr. J. PERSYN, Prof. Dr. A.VANHOONACKER, J. SALSMANS, S.J., Prof. Dr. FRANSDAELS; Dr. J.

MULS, F.V. TOUSSAINT VANBOELAERE, Prof. Mr. P. BELLEFROID, CAM. HUYSMANS

en Dr. J.VANMIERLO, S.J., werkende leden;

de heeren Prof. Dr. J.VAN DEWIJER, Dr. FLORISPRIMSen Prof. Dr. L. GROOTAERS, briefwisselende leden.

Lieten zich verontschuldigen: Mej. M.E. BELPAIRE, onderbestuurster, de heeren Kan.

AM. Joos, Prof. Dr. J. MANSION, Dr. FRANS VANCAUWELAERT, werkende leden;

Prof. Dr. R. VERDEYENen A.H. CORNETTE, briefwisselende leden.

***

Bij den aanvang der vergadering richt Prof. Dr. J. PERSYN, aftredend bestuurder, de volgende toespraak tot zijn medeleden:

Om de ontroeringen, die deze jongste dagen mij jaagden door het hart(1), zal de geachte Vergadering aan mijn hoofd wel vergeven, zoo het te kort schiet bij deze mijne afscheidsbegroeting als uw bestuurder.

Wel mag ik getuigen dat de leden, die onder 't afgeloopen jaar zijn opgetreden, in de ruimste mate mijn wensch hebben vervuld om het ‘excelsior’ onzer inrichting steeds hooger te doen reiken.

(1) Sprekers moeder was enkele dagen te voren overleden.

(3)

Het is opvallend hoe trouw aan de beurt kwam elk vak, dat het zijne moest bijdragen tot het vervullen onzer taak, die vooralsnog immers het heele Vlaamsche kultuurleven omvat, zoowel de wetenschap in het Nederlandsch als de literatuur, zoowel de techniek als de kunst, zoowel de inhoud van den menschelijken geest als de vorm in de taal.

Welnu, wij kregen in den loop van dit jaar lezingen over Literaire Geschiedenis, oude en nieuwe, over Biologie en Microbiologie, over Taalkunde en Plaatsnaamkunde, over Plant- Dier- en Geneeskunde, over Germaansche Philologie en Dialectstudie en Spellingkwestie, over Geschiedenis en Historiografie en Paedagogiek.

Dat is voorwaar elc wat wils.

En van jubileerende zittingen sloeg dit jaar een record: naast onze jaarlijksche plechtige vergadering, het eeuwfeest van Gezelle en dat van Quinten Metsys, en dat der Belgische Onafhankelijkheid.

Intusschen werd ons ook de rouw niet gespaard: Onze Nestor bezweek in den persoon van Gustaaf Segers; een onzer beste jongeren, Al. Walgrave, werd ons ontroofd. Uit de lijst onzer buitenlandsche eereleden vielen weg Prof. Wright en Dr.

Boekenoogen. Zoo trouw als het aandenken aan den jubel ankert in ons gemoed de herinnering aan de groote verdiensten dezer vier, die ons ontvielen.

Maar de troost bleef niet uit: Bij koninklijke genade ineens vijf nieuwe leden;

zoodat ons geijkte getal van 25 tot 30 werd verhoogd. Zoo schonken ons de

Onafhankelijkheidsfeesten een koek, die beter en langer smaken zal dan om 't even welke kermisroes.

Zoo ik, in de drukte van mijn leven, als bestuurder in dit zwaar bezette jaar, niet al te zeer, naar ik hoop, beneden mijn taak ben gebleven, dan heb ik dit te danken in de allereerste plaats aan de beiden, die hier naast mij zetelen: aan onzen Secretaris, die de beteekenis van zijn bestendigheid ook in zijn bedrijvigheid waarmerkte, en die onder het jaar der groote geldkrisis ook nog dit wonder klaarspeelde: Onze mooie bibliotheek te vermoderniseeren en voor haar ook het nieuwste te verwerven in taal en letterkunde; heb ik te danken ook aan mijn onderbestuurder, collega Sabbe, niet slechts een onzer allerwerkzaamste leden en lezers, maar een die raad en hulp schaft bij alle gelegenheden, ze wezen dan van administratieven of van platonischen, van diplomatischen of van zuiver wetenschappelijken aard.

Als ik onder bepaalde, weleens ingewikkelde omstandigheden,

(4)

7

iets voelde van wat Mozes moet hebben gevoeld, toen hij, biddens-moe, zijn steeds geheven, smeekende armen liet zakken - wat voor 't sukses in den strijd van Israël tegen Amalek heelemaal niet mocht - dan heb ik van deze beiden steeds den steun onder mijn armen gekregen, en heeft de een aldus de rol van Aaron en de ander die van Hur vervuld.

Mijn hartelijkste dank daarvoor! En ik leg hierbij het bestuur onzer Academie in de handen van dien Hur, die nu Jozuë worden zal: Een heel jaar lang zal hij aan den hoogsten trans de zon doen standhouden, de zegenvolle zon, die hij steeds omdraagt in zichzelf, en die hij in haar volle kracht over ons zal doen stralen. Goedheil, bestuurder Sabbe!

Prof. Dr. M. SABBEvervangt Prof. Dr. J. PERSYNin den Bestuurderszetel en richt zich in de volgende bewoordingen tot de vergadering:

Ik mag deze zitting, waarop ik voor de eerste maal den voorzitterszetel bekleed, niet laten beginnen zonder U allen, Geachte medeleden, mijn oprechtsten dank uit te drukken voor de eer die gij mij hebt aangedaan door mij aan te duiden om gedurende het jaar 1931 de werkzaamheden van ons corps te leiden. Ik zal mij trachten die onderscheiding waardig te maken door mijn beste zorgen aan den goeden gang van de academische bedrijvigheid te wijden en te trachten den wetenschappelijken naam van onze inrichting te verhoogen.

Daarvoor zal ik het voorbeeld te volgen hebben van den afgetreden voorzitter Prof.

J. PERSYN, wien ik hier de erkentelijkheid der gansche Academie wil uitdrukken voor den ijver en de toewijding, die hij gedurende zijn bestuursjaar aan den dag heeft gelegd. Het verloopen jaar met zijn 4 openbare zittingen, welgevulde algemeene- en Commissiezittingen, zijn verrijking onzer bibliotheek en het goed gehalte zijner uitgaven is een van de goede jaren onzer Academie geweest, en aan dat alles heeft de afgetreden voorzitter medegewerkt met die veelzijdige kennis en dat goed humeur waarmede hij onze zittingen zoo flink en zoo hartelijk wist te leiden.

Hem trof vóór enkele dagen een diepe rouw, door het afsterven van zijn veelgeliefde en bewonderenswaardige moeder,

(5)

het type der voorbeeldige Vlaamsche vrouw, die voor haar kinderen alles was. Wij verzekeren Prof. PERSYNen de zijnen van de innige deelneming der Academie.

Ik wensch ook de nieuw benoemde werkende leden, de heeren CAM. HUYSMANSen CARNOY, oud-Ministers, den heer C. BUYSSE, den heer P. BELLEFROIDen den E.H.

VANMIERLOhartelijk welkom te heeten in ons corps. Hun verdienste op taal- en letterkundig gebied, het ruime aandeel, dat zij allen hebben genomen en nog nemen in onze cultureele beweging, maken er ons fier over ze voortaan onder de onzen te mogen rekenen en wij hopen, dat ze allen zonder onderscheid vlijtige Academieleden zullen zijn of blijven. Wij hopen hen in onze Commissiezittingen en op onze vergaderingen in pleno dikwijls te zien optreden met lezingen en mededeelingen omtrent hun werk en opzoekingen en verder regelmatig te zien deelnemen aan al onze werkzaamheden.

De Vl. Academie zal zijn wat haar leden er zelf van maken en laten wij, zonder zelfoverschatting maar zeggen, dat ze in de laatste jaren door de degelijkheid van veel harer mededeelingen en uitgaven een goeden naam verwierf. Voor eenigen tijd zegde mij een Hollandsch Hoogleeraar, dat op dit oogenblik degene die Nederl. taal- en lettergeschiedenis bestudeert, de Verslagen en Mededeelingen van onze Academie niet meer onopgemerkt kon voorbijgaan. Dit is een lof, die waarde heeft, en wij moeten allen, door het beste van onze vondsten en studiën in de Academie mede te deelen, medewerken voor het verhoogen van haar goeden naam. Dit is een Vlaamsch cultuurbelang, waarvan gij alle de hooge beteekenis begrijpt, en ik durf dan ook op een goed programma voor dit jaar rekenen.

Aangeboden boeken

Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:

Door de Regeering:

Inventaires sommaires des Archives de l'Etat, en Belgique. Inventaire général des Archives ecclésiastiques du Brabant, par ALFRED D'HOOP, conservateur aux Archives générales du Royaume. Tome V: Etranger. - Supplément général.

(6)

9

Les Archives de l'Etat en Belgique de 1919 à 1930. Rapports publiés sous la direction de JOSEPHCUVELIER, archiviste général du royaume.

Les Lettres belges d'expression française, 1830-1930. Exposition organisée avec l'appui de l'Académie royale de langue et de littérature française.

Door de Kon. Bibliotheek te Stockholm:

Sveriges offentliga Bibliotek. Accessions-Katalog 44, 1929.

Door den Schrijver:

Een perspectivische studie over de Schilderijen van Johannes Vermeer van Delft, door P.T.A. SWILLENS.

Aangekochte boeken

J. SLAUERHOFF, Schuim en Asch.

J. SLAUERHOFF, Eldorado.

H. MARSMAN, De anatomische les.

A.VANSCHENDEL, Het Fregatschip Johanna-Maria.

J.DEMEESTER, Eva.

De Werken van Vondel. Volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen.

Vierde deel: 1640-1645.

ANTOONCOOLEN, Het donkere licht.

GERARDKNUVELDER, Van uit Wingewesten. Een sociografie van het Zuiden.

J.H. LEOPOLD. Verzen. Eerste bundel, 3edruk.

HENRIETTEROLANDHOLST-VAN DERSCHALK, Vernieuwingen. Verzen.

Dr. E. BLANCQUAERT, Dialect-atlas van Klein-Brabant. Met 150 kaarten. 2 dln.

G. PEDROTTI. V. BERTOLDI: Nomi dialettali delle piante indigene del Trentino e della Ladinia Dolomitica.

JULIENKUYPERS, Jacob Kats, agitator.

Jubileumuitgave van GUIDOGEZELLE's volledige werken. Dl. 1: Dichtoefeningen.

Tekstkritisch uitgegeven, ingeleid en verklaard door Dr. FR. BAUR, hoogleeraar te Gent. Met een inleiding over GUIDOGEZELLE, door Prof. Dr. AUG. VERMEYLEN.

Bronnen voor de Geschiedenis van de Vlaamsche Kunst. I. Kunstuitvoer in de 17e eeuw te Antwerpen: De Firma Forchoudt, door J. DENUCÉ. stadsarchivaris te Antwerpen.

Dr. JULIANEGABRIEUS, Artus Quellien, de oude ‘Kunstrych Belthouwer’.

Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.

I. New York: American Academy of Arts and Letters. Brief van 17 December 1930, waarbij de heer

(7)

ROBERTUNDERWOODJOHNSON, secretaris van de American Academy, de Kon. Vl.

Academie dank zegt voor de verschafte inlichtingen betreffende de oprichting en werking der Academie. Tevens drukt de heer JOHNSONer zijn spijt over uit dat onze Koninklijke Instelling niet vertegenwoordigd kon zijn op de inhuldiging der nieuwe gebouwen van het Amerikaansche zustergenootschap.

II. Lidmaatschap. - Brief van 23 December 1930, waarbij de heer Minister aan de Academie zes gelijkvormig verklaarde afschriften laat geworden van het Koninklijk Besluit van 15 December 1930 (Staatsblad, 5-6 Jan. 1931), houdende goedkeuring van de verkiezing van vijf nieuwe werkende leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, nl. de heeren Prof. Mr. P. BELLEFROID, te Hasselt; CYRIELBUYSSE, te Deurle, Prof. Dr. A. CARNOY, briefwisselend lid, CAM. HUYSMANS, te Tervuren, Dr.

J.VANMIERLO, S.J., briefwisselend lid.

Mededeelingen namens commissien.

1o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bioen Bibliographie. - Bij

afwezigheid van Prof. Dr. J. MANSION, secretaris, legt Dr. J.VANMIERLO, S.J. verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.

Waren aanwezig de heeren Prof. Dr. M. SABBE, voorzitter Is. TEIRLINCK, Mr.

LEONARDWILLEMS, Prof. Dr. L.VANPUYVELDE, Dr. L. GOEMANS, Dr. J.VAN

MIERLO, S.J., leden; Prof. Dr.VAN DEWIJERen Dr. FL. PRIMS, hospiteerende leden.

Aan de dagorde staat:

1o) De Rozenkruisers in België gedurende de XVIeen XVIIeeeuwen, werd door Mr. FR. WITTEMANSter opneming in de Verslagen en Mededeelingen opnieuw ingezonden.

Mr. L. WILLEMSen E.H. FL. PRIMSwerden tot verslaggevers benoemd.

(8)

11

2o) De legende van den marteldood van Sinte Dimphna in de schilderkunst door A.

VANDONINCK. Verslag der aangeduide verslaggevers, Prof. Dr.VANPUYVELDEen Dr. J.VANMIERLO, S.J.

Beide verslaggevers zijn het er over eens dat het stuk eerst zou moeten omgewerkt worden, alvorens het in de Verslagen kan verschijnen. De opmerkingen van beide verslaggevers zullen den heer A.VANDONINCKmeegedeeld worden.

3o) Hoe de Prins Cardinaal door de Vlaamsche Volksdichters verwelkomd werd. - Lezing door Prof. Dr. M. SABBE.

Prof. Dr. M. SABBEzet zijne studie voort over de volkspoëzie van af het bestand tot aan den Vrede van Munster, als weerspiegeling van de politiek van dien tijd. Hier gaat het voornamelijk over de aanstelling van den Prins Cardinaal. Hij bespreekt gedichten van Hubertus Neefs, Christophorus van Essen, die zich schermmeester noemt, en van Justus de Harduyn, De commissie stelt voor de verhandeling in de Verslagen op te nemen.

4o) Prof. Dr.VAN DEWIJERstelt aan de commissie voor om het toponymisch materiaal van Stallaert uit het St-Jans Hospitaal te Brussel in de Verslagen uit te geven met een alphabetische lijst van de toponiemen. Dit voorstel wordt aangenomen.

5o) Een oude schilderij met Vlaamsche spreuken. - Mededeeling door Prof. Dr. L.

VANPUYVELDE.

Prof. Dr. L.VANPUYVELDE, naar aanleiding van de bekende schilderij van Brueghel, wijst op een andere schilderij, die hij meent te zijn van den rederijker Sebastiaan Vranckx: deze schilderij staat meer in verband met den rhetoricalen geest van dien tijd en behandelt voornamelijk menschelijke verkeerdheden.

IIo) Bestendige Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch. - De heer OMERWATTEZ, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.

Waren aanwezig de heeren Prof. Dr. J. PERSYN, voorzitter, Prof. Dr. J. VERCOUILLIE, ondervoorzitter, Dr. L.

(9)

Goemans, J. JACOBS, Prof. Dr. ALB. J.J.VAN DEVELDE, Prof. Dr. L.VANPUYVELDE, Prof. Dr. L. SCHARPE, Prof. Dr. M. SABBE, leden; Is. TEIRLINCKen Dr. J.VAN

MIERLO, S.J., hospiteerende leden en O. WATTEZ, lid-secretaris.

Aan de dagorde staat:

1o) Over de beschaafde uitspraak van het Nederlandsch in het onderwijs. Randnota's bij het werk van Frings en Vandenheuvel (Voortzetting). - Lezing door Prof. Dr. L.

SCHARPÉ.

Prof. SCHARPÉzet zijn beschouwingen in over de eigenaardige moeilijkheden welke het ‘worden’ van een Beschaafd Zuid-Nederlandsche uitspraak in aansluiting bij de Beschaafde Noord-Nederlandsche bedingen, met de opmerkingen in herinnering te brengen welke Dr.VANHAERINGENover dat vraagstuk formuleerde aan het slot van zijn voordracht op het zesde Vlaamsche Philologen-congres te Antwerpen in 1923.

En hij wijst op de noodzakelijkheid om de eigenaardige articulatorische neigingen daarbij na te gaan, die de uitspraak van de verschillende streken in ons land

kenschetsen. Om zulk een onderzoek praktisch in te zetten gaat hij na hoe het over het algemeen gesteld is met het verworden van den onbeklemtoonden uitgang - en, vóór pausa, vóór consonant en vóór vocaal.

Prof. SCHARPÉzal zijn lezing in de e.k. vergadering der Commissie voortzetten.

Dagorde.

1o) Nieuwe uitgaven van Leden der Academie. - La littérature belge: Les lettres Flamandes, par LEOVANPUYVELDE(overdruk).

Flora magica, de plant in de tooverwereld, door IS. TEIRLINCK. (De Sikkel, Antwerpen 1930.)

De Bronnen van het stellig Recht en haar onderlinge verhoudingen door Mr. J.H.P.

BELLEFROID, hoogleeraar te Nijmegen. (Nymegen, FR. G.C. RICHELLE, 1927.) Dictionnaire français-néerlandais des Termes de Droit, par le même. Troisième édition. Revue et complétée. (Bruxelles, Pol. Pee, 1930.)

(10)

13

De Minnelijke Schikking. Rede... door denzelfde (Nijmegen-Utrecht, N.V. Dekker

& Van de Vegt, 1929.)

De Wetboeken van 1830, door denzelfde (Baesrode, Bracke.)

Boekbespreking: Prof. KRABBE: Kritische Darstelling der Staatslehre, door denzelfde (overdruk).

De Schilderkunst in de Tentoonstelling van Oud-Vlaamsche Kunst te Antwerpen.

1930. Geïllustreerde Gids met 40 buitentekst platen, door A.H. CORNETTE,

Hoofdconservator van het Kon. Museum van Schoone Kunsten te Antwerpen. (Brussel en Parijs, Librairie Nationale d'Art et d'Histoire, 1930.)

IIo) Plechtige Vergadering van 1931. - De vergadering zal gehouden worden op Zondag 28 Juni. De Bestendige Secretaris zal de noodige schikkingen nemen.

IIIo) Lezing door Dr. J. van Mierlo, S.J., werkend lid: De poëzie van Hadewijch.

- Op voorstel van Prof. Dr. M. SABBE, die spreker geluk wenscht, beslist de

vergadering dat de lezing in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden, nadat Spreker in een volgende vergadering deze zal hebben voleindigd.

(11)

Uit de geschiedenis van de spelling der Vlaamsche gemeentenamen (III)

Door Prof. Dr. H.J. van de Wijer

Briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.

In een paar vroegere bijdragen, waarvan de stof werd geput uit de reeds lange lijdensgeschiedenis van de moderne plaatsnamenspelling in Vlaanderen, was ik in de gelegenheid na te gaan, hoe vinnig de strijd in verschillende organismen werd gevoerd en inzonderheid, hoe op de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen de kwestie telkens opnieuw aan de dagorde werd gesteld(1).

Parallel met de werking dezer Congressen, die wellicht meer indruk naar buiten verwekte, liep echter een nog sterker actie, die gedurende tal van jaren in onze Vlaamsche tijdschriften werd volgehouden.

Vooral dienen hier vermeld te worden: de Toekomst, de Eendragt, de Vlaamsche School, het Belfort, de Vlaamsche Kunstbode en Rond den Heerd.

De eerste, die in de Toekomst de kat de bellen zou aanbinden, is F. DEPOTTER(2), die met J. BROECKAERTook in 1865 in het 2edeel van de Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaanderen protest aanteekende tegen ‘het bespottelijk kleed, met lappen en kappen van verschillende tijden,’ dat aan de plaatsnamen werd aangehangen(3).

Naar aanleiding van het schrijven van een vriend uit Kap-

(12)

16

rijk(1), die zich boos had gemaakt omdat DEPOTTERdezen gemeentenaam modern had gespeld, wat hij beschouwde als ‘eene onvergeeflijke en onuitlegbare schennis van den naam zijner geboorteplaats’, neemt DEPOTTERhet in een eerste artikel van de Toekomst op voor de Vlaamsche plaatsnamen, thans ‘de arlekijns van het

Nederduitsch’: hij dringt er op aan, dat alle nuttelooze ballast zou worden over boord gegooid en een echte Nederlandsche vlag opgestoken, ‘zonder vreemde of zonderlinge lappen’. Zoo ten minste, zegt hij, ‘zal onze kiel gekuischt en sierlijk op de wereldzee verschijnen, en gemakkelijk van alle andere te onderscheiden zijn.’

Wel een tikje romantisch, maar daarom niet minder waar!

DEPOTTERwil vooral de onderwijzers overtuigen, die ongelukkig lang niet altijd vrij staan, maar moeten luisteren naar de bevelen van gemeentebestuur, burgemeester, arrondissementcommissaris, enz.

Waar nu, zijns inziens, de vroegere Spellingcommissie van 1864 totaal overbodig was geweest, omdat er dan toch een Redactie van het Nederlandsch Woordenboek bestond, die voor de Nederlandsche spelling kon instaan, was het hoogst noodig dat onverwijld een Commissie zou ingesteld worden, die de lijst der Vlaamsche

plaatsnamen in een behoorlijke spelling zou opmaken.

Een paar jaren na het verschijnen van dit artikel schijnt het, alsof in verschillende tijdschriften een algemeen offensief wordt ingezet.

F. DECORT(2)breekt in de Toekomst, naar aanleiding van een vraag gesteld door een abonnent uit Limburg, een eerste lans voor het moderne principe. Hij wijst er op dat mannen als DEPOTTER, DAUTZENBERGen MICHEELSvoor de beweging gewonnen zijn en beroept zich con amore op het gezag van VANBEERS, waar deze zegt: ‘Steden, dorpen, enz. zijn toch niet in hetzelfde geval als

(1) Ook uit Drongen, zoo deelt DEPOTTERmede, had kort te voren een ‘geletterd’ persoon het prospectus van de Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaanderen teruggestuurd, met de aanmerking dat hij niet zou inteekenen, omdat een der schrijvers wel ae in zijn naam gebruikte (Broeckaert), terwijl Zwijnaarde daarentegen met dubbele aa geschreven werd.

(2) Hoe moet men schrijven: Maeseyck, Maaseyck of Maaseik? Toek. 1866, bl. 87-88.

(13)

menschen, die hunne namen, hoe gebrekkig ook, altijd eender schrijven moeten, omdat er een adellijke titel, of een erfdeel van 'nen oom uit Amerika, of wat weet ik nog allemaal, aan een ck, q of x minder of meer kan vast zijn’, en ten slotte den gulden raad geeft op geen officieele beslissing te wachten en maar te beginnen met al de plaatsnamen in het nieuw te steken.

Nog in den loop van hetzelfde jaar mengt ook K.L. TERNEST(1)(een oudbekende) zich in den strijd en licht de nieuwe theorie met tal van voorbeelden toe. De

plaatsnamen hebben vroeger in de spelling denzelfden gang gevolgd als de andere woorden uit de taal (Ludick, Luyck, Luyk, Luik); waarom zou dit thans niet meer gebeuren? Is er conflict tusschen uitspraak en afleiding, dan moet de eerste gevolgd worden, omdat het geschreven woord natuurlijk de voorstelling van den woordklank moet verwekken. Men schrijve dus Nukerke en niet Nieuwkerke; men schrijve echter ook Loochristi en Nazareth, omdat hier de bekende oorsprong van deze benamingen deze oudere spelling vereischt, zooals dit ook met de bastaardwoorden het geval is en zooals in enkele andere moeilijke gevallen als Exaerde en Cherskamp ook, om der uitspraak wille, gevoeglijk een vreemde letter mag gebruikt worden.

Het besluit ligt volgens hem voor de hand: het Staatsbestuur, op verslag van een ad hoc benoemde Commissie, moet de aldus gemoderniseerde spelling onzer plaatsnamen officieel verklaren.

Toch schijnt de beweging hier algauw dood te loopen: eerst in 1885 wordt de vraag opnieuw door A. CORNETTE(2)opgeworpen in zijn bespreking van de pas verschenen Woordenlijst van het Ned. Aardr. Genootschap(3). CORNETTEwijst er terecht op dat, naDEVRIESenTEWINKEL, op het stuk van de spelling der aardrijkskundige benamingen de zonderlingste en grilligste verscheidenheid was blijven bestaan, waarbij geen leidend beginsel viel te bespeuren: aan dezen toestand heeft het Aardr.

Genootschap willen verhelpen(4).

(1) Spelling der eigennamen van plaatsen. Toek. 1866, bl. 113-16.

(2) Zie Toekomst 1885, bl. 360-61.

(14)

18

Ook voor het Vlaamsche land was een dergelijke regeling zeer gewenscht: het was z.i. een mooie taak voor een vereeniging van taalkundigen, of voor een bevoegde Commissie die door de Regeering zou ingericht worden, ofwel een geschikt karweitje voor ‘de toekomstige Nederlandsche Academie’(1).

Een laatste maal worden in de Toekomst dezelfde moderne principes door de Redactie(2)verdedigd, naar aanleiding van het schrijven van een abonnent uit Antwerpen, die om inlichtingen verzoekt: 1oover de schrijfwijze van Van (van) en De (de) in eigennamen en 2oover de moderne spelling der plaatsnamen, die wel in het Noorden maar nog niet bij ons in het Zuiden werd gebruikt.

Voor het eerste punt wordt door de Redactie verwezen naar het beknopt verslag over een mededeeling door F.J. VAN DENBRANDENin de Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taalkunde op 19 Dec. 1875(3)en de raad verstrekt zich hierbij naar het moderne gebruik vanDEVRIESenTEWINKELte richten; wat het tweede betreft, spreekt zij zich onomwonden uit voor de eenvoudige toepassing van de hedendaagsche spelling op de plaatsnamen, daarbij verwijzende naar de

Noordnederlandsche Woordenlijst en naar een reeds vroeger vermeld werk van TH. COOPMAN(4).

Overigens was sedert dien ook te onzent een officieele Commissie ingesteld geworden om deze kwestie te onderzoeken. Velen hadden echter intusschen niet op de officieele toelating gewacht

(1) In P.S. wordt verwezen naar de Vla. Kunstbode van 15 Mei 1885, waarin gewaagd wordt van een werk van TH. COOPMANover de spelling van onze Vlaamsche gemeentenamen. Van een dergelijk werk, ten minste in die jaren, is ons niets bekend.

(2) Het gebruik van hoofdletters in de familienamen en de spelling der aardrijkskundige benamingen. Toek. 1887, bl. 20-30.

(3) Zie Handelingen van deze Maatschappij, Nr. 1 (1906), bl. 20-21 (4) Zie voetnota 1.

(15)

(het Algemeen bestuur van het Willemfonds paste reeds de moderne spelling toe in zijn Jaarboeken en ook de Reisgids voor de Belgische spoorwegen gebruikte nagenoeg dezelfde spelling), en de Redactie van de Toekomst raadde aan correspondenten en lezers aan eenvoudig hetzelfde te doen.

Ook in de Eendragt ontmoeten wij in dezelfde jaren even overtuigde woordvoerders.

Een eerste maal(1)mogen wij vernemen, dat K.L. TERNESTden strijd heeft ingezet op de vergadering van de Maatschappij van Onderlingen Bijstand der onderwijzers en onderwijzeressen van Oost-Vlaanderen (15 September 1866).

Ook hier betoogt TERNESTdat, waar familienamen hun traditioneelen vorm moeten behouden, de geographische benamingen daarentegen de spelling moeten volgen van de andere woorden, aangezien zij ten allen tijde de gewone evolutie der taal hebben meegemaakt.

Prof. HEREMANSbetuigt hiermede zijn volledige instemming, al kan de toepassing van dit principe wel eenig bezwaar opleveren: stellig is het echter ‘dat, wat met de etymologie overeenkomt en tegen de beschaafde uitspraak niet aandruischt, van nu af aan mag en moet geschreven worden’. Ook de vergadering aanvaardt eenparig het beginsel, dat de geographische namen de gewone spelling moeten volgen, dat men in dezen zal schrijven volgens de beschaafde uitspraak en dat de etymologie alleen zal geraadpleegd worden, in zoover zij met de uitspraak strookt.

Wat het regelen der twijfelachtige gevallen betreft, stelt Prof. HEREMANSvoor dat de maatschappij een verzoekschrift zou richten tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, opdat hij een Commissie belaste met het opmaken van een officieele lijst van die doopen geographische namen, welke eenige moeilijkheid bij het schrijven berokkenen.

In hetzelfde tijdschrift komt het vraagstuk overigens nog meer dan eens aan de beurt, naar aanleiding van sommige door de lezers geopperde vragen.

L.DERYCKER(2)sluit zich aan bij de beslissing van de bo-

(16)

20

venvermelde vergadering van onderwijzers, maar wil tevens de aandacht vestigen op een andere volgens hem zeer belangrijke kwestie, namelijk de Vlaamsche benamingen van sommige steden, welke over het algemeen onder een uitsluitend Fransche benaming bekend staan, dit in Vlaanderen zoowel als in het Walenland.

De stelregel moet hierbij volgens hem zijn: waar de Vlaamsche benamingen oorspronkelijk zijn of reeds langen tijd geleden werden ingevoerd, moet hun burgerrecht verleend worden; elders moet men natuurlijk niet gaan vertalen. Ook met het oog op dit onderzoek ware de benoeming van een Commissie wenschelijk en deze arbeid zou stellig even nuttig zijn als het vaststellen van de spelling der gemeentenamen.

DEPOTTER(1)gaat heelemaal accoord met DERYCKER, waar deze meent dat, door het vaststellen van deze Vlaamsche en Fransche benamingen, de Commissie nuttig werk zou verrichten. Want niet alleen worden in Wallonië uitsluitend Fransche benamingen als Braine-le-Comte en Waremme gebruikt, maar ook op Vlaamschen bodem moeten zich de Vlamingen met Renaix, Roulers, Grammont, e.a. behelpen(2). Ook hier was er een officieele lijst noodig, ‘omdat anders de stijfhoofdigheid, de eigenwaan of de onwetendheid van plaatselijke bedienden het gebruik der aangewezen goede spelling zouden verhinderen.’

Waar ten slotte X.(3)de meening heeft uitgedrukt, dat de grondbeginselen der spelling nog altijd niet voldoende zijn vastgesteld en de toepassing er van in vele gevallen moeilijk blijkt, gordt K.L. TERNEST(4)zich nogmaals aan om zijn standpunt op uitvoerige wijze toe te lichten. Hij verwijst hierbij naar wat hij reeds voor enkele maanden schreef in het tijdschrift de Toekomst over de principes, die bij de spelling van de geographische namen moesten op het oog gehouden worden (zie boven). De grondbeginselen zijn dus wél vastgesteld: wij spellen namelijk volgens de gewone taalregels, acht gevend op oorsprong en beteekenis, waar de tegenwoordige beschaafde uitspraak er niet tegen in verzet

(1) Spelling der plaatsnamen. Eendragt XXI (1866/67), bl. 41.

(2) Ook voor andere Waalsche plaatsen bestaan er overigens Vlaamsche namen: Spiere, Halewijn (= Haluin), Herseeuw, Helkijn, enz.

(3) Spelling en vertaling der geographische eigennamen. Bulioen of Bouillon. Eendragt XXI (1866/67), bl. 45.

(4) Spelling der plaatsnamen. Eendragt XXI (1866/67), bl. 49-50

(17)

komt; is er conflict tusschen afleiding en uitspraak, dan wordt zonder meer de laatste gevolgd.

Men schrijft dus Berchem, Zomergem, Diksmuide, Destelbergen, maar ook Loochristi, Nazareth en Exaarde. In de toepassing kunnen er moeilijkheden

voorkomen, maar de gevallen zijn weinig talrijk en de moeilijkheden niet onoplosbaar:

men schrijve Beernem, Bellem, enz. en daarnaast Bornhem, Dalhem, enz., die steeds met h geschreven werden, ofschoon Bornem ook goed ware indien men verkoos zoo te schrijven; anderzijds schrijve men gerust Belsele, Elversele, volgens de uitspraak, en Moorseele, Aarseele, enz., omdat deze namen met scherplange ee uitgesproken worden.

De Waalsche en Fransche plaatsnamen late men liefst onvertaald, als ten minste de Vlaamsche benaming niet oorspronkelijk is of niet reeds sedert langen tijd bestaat.

Ten slotte spreekt K.L. TERNESTzich ook in het vraagstuk: Rousselare of Roeselare? uit voor de moderne schrijfwijze, welke in de lijn ligt van de besluiten der Kon. Commissie van 1864, al vindt zij ook in West-Vlaanderen, en bepaaldelijk in Roeselare zelf, heel wat tegenstand.

Ook in de Vlaemsche School zal DEPOTTER(1)(weer in het jaar 1866) het Vlaamsche lezerspubliek voor de hervorming trachten warm te maken. Ook hier wijst hij op het voorbeeld, dat door de schrijvers van de Geschiedenis der gemeenten van

Oost-Vlaanderen werd gegeven, op de houding van de Kon. Commissie van 1864 en op het feit, dat de beste Vlaamsche taalkundigen (K.L. TERNEST, F. DECORT, DAUTZENBERG, VANBEERSen MICHEELS) het moderne principe zonder voorbehoud hebben goedgekeurd.

Hij ageert met klem voor de instelling van een Commissie, die zich met het opmaken van een moderne lijst zou bezighouden, te meer daar de gemeentebesturen niet zelden aan secretarissen of onderwijzers verbieden van de oude spelling af te zien.

De taak van deze Commissie is volgens hem weliswaar niet gemakkelijk maar uiterst nuttig: het zou een aanleiding zijn tot vele navorschingen met betrekking tot de oudste spelling, die in

(18)

22

vele gevallen den sleutel voor de echte beteekenis zou geven, zoodat de gedane moeite ruimschoots zou worden beloond(1).

Hetzelfde tijdschrift berichtte in latere jaren (1886-87) meer dan eens en zeer welwillend over de werking van de Spellingcommissie, die intusschen was ingesteld(2), tot in 1888, naar aanleiding van het werk van deze Commissie, plots een

vertegenwoordiger van een anderen vleugel der hervormers aan het woord komt.

J.J. HELLEMANS(3)verneemt dat de Commissie ongeveer klaar is met haar taak, maar vraagt zich af of haar spelling wel de goede is, en namelijk of deze gesteund is op afleiding en beteekenis. Hij protesteert tegen de willekeurige verminkingen, waarvan onze ‘eerbiedwaardige’ Vlaamsche plaatsnamen, grootendeels zinrijke gedenkteekens van de spraak onzer Germaansche voorvaders, het slachtoffer zijn vanwege de nieuwe Commissie, die deze ‘in het keurslijf van de Nederlandsche spelling’ wil snoeren en ‘tegen wind en weer in, met den kladborstel der

moderniseering’ wil ontsieren.

Hij bekent graag dat de verouderde spelling, met haar vreemde en onnoodige letters, diende te verdwijnen; maar ook de onredelijke samensmeltingen, de

bastaardvormen, door onbekwame schriftstellers geboekt en in dien staat behouden, moesten hervormd worden.

De Commissie moest daarom de gelegenheid te baat nemen om deze

‘taalmonumenten’ te herstellen, ‘naar de voorschriften der kunst, met het cement onzer dagen,’ mits grondige kennis van de oude vormen, vergelijking met de oude Germaansche namen, en daarbij gebruik makende van de schatten vergaard

(1) Hij verwijst tevens hierbij naar werk van denzelfden aard, dat in den schoot van het Ned.

Aardr. Genootschap werd verricht, als gevolg op een omzendbrief van den Minister van Binnenlandsche Zaken uit het jaar 1858, waarin elke gemeente aanzocht werd een historisch verslag over de naamvormen der plaats op te stellen. Iedere gemeente had deze vraag om het best willen beantwoorden, en om haar meening met bewijzen te staven werden zelfs niet zelden de plaatselijke archieven bestudeerd: verscheidene gemeentebesturen hadden zich zelfs te dezer gelegenheid voorgenomen, een volledige plaatsbeschrijving uit te geven. Zie voorts hierover Kon. Vla. Ac., V. en M. 1929, bl. 554-58.

(2) Vla. School 1886, bl. 90 en 1887, bl. 43.

(3) De spelling onzer plaatsnamen. Vla. School 1888, bl. 125-27.

(19)

door geleerden als GRIMM, GRAFF, MONE, SCHMELLER, FÖRSTEMANN, POTT, VILMAR, J. WINKLER, e.a. Bij dit alles hoorde veel doorzicht, veel geduld en studie. Vooral aan het laatste schijnt het de Commissie echter ontbroken te hebben, te meer daar zij dwaasweg het artikel van K.L. TERNESTover de moderne spelling als vade-mecum schijnt genomen te hebben.

En hij besluit: ‘Wat deed nu de Commissie met de talrijke namen, die de gesteltenis van den bodem afschilderen, zooals hij was ten tijde der nederzetting van onze voorouders, of zooals zij hem door noesten arbeid gemaakt hadden? Dit zal de toekomst leeren, maar uit het weinige, dat ik heb aangehaald, mag men wel opmaken, dat ook hier hare veranderingen geene verbeteringen zullen zijn.’

Ook in andere tijdschriften, zelfs in deze, die tot dusver nog geen aandacht aan de kwestie hadden geschonken, werd, naar aanleiding van de instelling der

Spellingcommissie, het vraagstuk aan de dagorde gesteld.

Reeds in den eersten jaargang van het Belfort is DEPOTTER(1)er als de kippen bij, om het nieuwe tijdschrift als het ware in modernen zin te compromitteeren en de wellicht van verschillende zijde opduikende reactie door afdoende argumentatie te fnuiken. Hij herinnert er aan hoe de kwestie reeds sedert ruim veertig jaren aan de orde van den dag staat, maar vooral het voorwerp van ernstige bespreking is geworden sedert zijn artikel in de Toekomst, en hoe zijn standpunt door de Vlaamsche

taalkundigen eenstemmig werd goedgekeurd.

De meeste Vlaamsche schrijvers zijn op dit oogenblik voor de moderniseering gewonnen: de argumenten der andersdenkenden (1. de nieuwe vormen hebben een zonderling voorkomen; 2. de naam der gemeente is haar persoonlijk eigendom; 3.

het algemeen belang; 4. verandert men nu, dan moet ook later gewijzigd worden en zoo bestaat er nooit duurzame regelmatigheid; 5. het bezwaar der familienamen, die uit een plaatsnaam bestaan) vindt hij van weinig belang: men moet afbreken met de verouderde vormen, overtollige letters verwijderen, aan de Vlaamsche gemeenten hun Vlaamschen naam weergeven en het vreemde uitzicht

(20)

24

verwijderen. De hervorming zal overigens groote voordeelen opleveren voor het onderwijs en voor de openbare besturen en tevens bijdragen tot de zuivering van de taal. Overigens welke oude vorm zou moeten aangenomen worden: de spelling van den baljuw, deze van den meier of van den pastoor; deze voorkomende in vorstelijke charters of in notarieele akten? Zijn leuze blijft: eenvoudigheid en eenvormigheid en vrij cordaat heet het: de Vlaamsche schrijvers wachten met ongeduld op de beslissingen van de Commissie; maken deze een slenterlijst, dan zal een andere het licht zien, welke zal gevolgd worden door de taalgeleerden, de onderwijsmenschen en de letterkundigen. Overigens, de spelling van de geographische namen is geen kwestie van administratie of van statistiek, maar wel een aardrijks-, geschied- en taalkundig vraagstuk!

Den heelen tijd van zijn bestaan blijft het Belfort zich voor het vraagstuk interesseeren en steeds op zeer welwillende wijze: nu eens ironisch informeerend naar de bevoegdheid van de Centrale Commissie voor de Statistiek, die het werk van de Spellingcommissie moet beoordeelen(1); nu aandringend opdat de Minister het

(1) ‘Men verlangt te weten (schrijft ons een inschrijver uit Antwerpen) tot hoeverre gemelde Commissie bevoegdheid heeft om een werk, gegrond op oudheid-, geschied-, taal- en volkkunde te beoordeelen; indien ja - dan deed de Regeering kwalijk, eene Commissie te benoemen, die minder dan de Commission centrale tot het bewuste werk in staat was; immers dan had men deze zelve den arbeid moeten opdragen; indien neen - dan begrijpt men die verzending in geenen deele. - Men is benieuwd om het oordeel der Commission centrale te vernemen, mannen vooral samengeroepen tot het opeenstapelen van allerlei cijfers over allerlei dingen, maar, beweert men, leeken op het uitgebreid wetenschappelijk gebied, dat bij de studie der plaatsnamen dient in het oog gehouden te worden.’ Belfort X1(1895), bl.

352.

Dat de ‘inschrijver’ het niet zoo verkeerd voor had, moge blijken uit de hier volgende lijst der leden van de Commissie voor de Statistiek, die het werk der Spellingcommissie hebben gekelderd.

H. ADAM, bestuurder der Verzekeringsmaatschappij op het leven ‘La Royale belge’;

E. BANNING, directeur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;

J. DEMARTEAU, arrondissements-commissaris te Luik;

BonJ.J.P.M.G. DOMIS DESEMERPONT, secretaris-generaal bij het Ministerie van Justitie;

A.F.J. DEGRAVE, eere-provinciaal-griffier van Oost-Vlaanderen;

A. HENNE, gepensionneerd onderbestuurder bij het Bestuur van het personeel en de recruteering (Ministerie van Oorlog);

N.C.A.E. HENNEQUIN, gepensionneerd generaal-majoor; bestuurder van het Militair Cartographisch Instituut;

E. JANSSENS, Dr. med., hoofdinspecteur bij den gezondheidsdienst der stad Brussel;

J. JANSSENS, beheerder der Staatsspoorwegen;

B. DELATOUR, directeur-generaal bij het Ministerie van Justitie;

J.M.J. LECLERC, eere-ingenieur bij Bruggen en Wegen, eere-inspecteur-generaal van Landbouw, buurtwegen en waterloopen, voorzitter;

H. LEEMANS, eere-directeur-generaal bij het Beheer van de Burgerwacht, de Militie en de Algemeene Statistiek (Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs);

L. MABILLON, directeur-generaal bij de Algemeene Spaar- en Lijfrentkas, onder waarborg van den Staat;

C. MORISSEAUX, directeur-generaal van het ‘Office du Travail’ bij het Ministerie van Arbeid en Nijverheid;

H.J.T.N. VANNEUSS, secretaris-generaal bij het Ministerie van Financiën;

E. NICOLAÏ, afdeelingsoverste bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs;

(21)
(22)

25

beheer van Spoorwegen (Aalter: Aelter; Handzame: Handzaeme; Avekapelle:

Avecapelle)(1); ofwel de schijnbaar onschuldige vraag stellend, of de Regeering ook het verslag van de Centrale Commissie voor de Statistiek heeft overgemaakt aan de Spellingcommissie(2), zoodat deze de opmerkingen van C.C.S. zou kunnen wikken en wegen(3).

Alleen uit West-Vlaanderen rijst tegenspraak. Als Westvlaming verklaart zich J.

CLAERHOUT(4)tegen DEPOTTER, al moet hij ook toegeven, dat er groote willekeur heerscht in de spelling der

(1) Belfort XI2(1896), bl. 226-27.

(2) Belfort XIV1(1899), bl. 279-80. Zie voorts nog:

Ibid. XII1(1887) bl. 270; IX2(1894), bl. 354; X1(1895), bl. 287; XII1(1896), bl. 87.

(3) Zie voorts nog een pennetwist tusschen K. DEBRUYNEen H. MEERTover de schrijfwijze Yperen, Ieperen of Iper(en) in Belf. X2(1895), bl. 51-53, 131-32, 277-78.

H. MEERTverdedigt ook de spelling van de Spellingcommissie (Ieperen) in: Distels (Brussel, 1897), bl. 17 en in: Onkruid onder de Tarwe (Kon. Vla. Ac., Gent 1899), bl. 52-55.

(4) Een woord over 't spellen der aardrijkskundige namen. Belfort II1(1887), bl. 113-17.

(23)

plaatsnamen en er dus naar verbetering, naar algemeen geldige wetten, moet uitgezien worden. Maar eerst moet z.i. de oorsprong der plaatsnamen vastgesteld worden.

Het Nederlandsch Aardr. Genootschap had het goede voorbeeld gegeven door deze voorbereidende studie aan te vatten, maar had ongelukkig genoeg den goeden weg verlaten door, voor het einde van het onderzoek, over te gaan tot het uitgeven van haar Woordenlijst.

De spelling kon z.i. alleen gelouterd worden door de studie van de geschiedenis, die ons de oude vormen aan de hand doet; door middel van de taalkunde, welke ons de oude Germaansche voornamen verschaft en de wisselgedaanten uit andere talen en dialecten, waarmede moet vergeleken worden; en ten slotte door een ‘volledigen Woordenboek’ van plaatsnamen, waarvan reeds KURTHheeft gedroomd.

Wanneer dit alles echter zal kunnen gebeuren en hoeveel tijd dit onderzoek nog zal vergen, verzwijgt CLAERHOUT.

Een paar jaren later gewaagt hij nogmaals geringschattend van de leden der Commissie, die niet bij FÖRSTEMANNof bij WINKLERte rade gaan, maar wel bij TERNEST, en vraagt hij meewarig: ‘Hoe is het mogelijk in onze eeuwe van vooruitgang en wetenschappelijke oordeelkunde’(1)!

Ook bovengenoemde HELLEMANSwil tot tweemaal toe de leden der Commissie van raad en voorlichting dienen in de Vlaamsche Kunstbode. In een eerste artikel(2)neemt hij stelling tegen het artikel van DEPOTTER: hij verwerpt de schrijfwijze Nukerke als dialectisch, bepleit het bewaren der h in Hemikshem, Beernhem, Somerghem, Adeghem, enz., al aanvaardt hij haar uitstooting in Geel, Lissewege, Gistel, enz.

De leden van de Commissie moeten, naar zijn meening, zeer omzichtig te werk gaan: hij hoopt dat zij, ‘mits gewettigde vervanging of toevoeging van enkele letters, van de geographische namen zullen maken wat zij vroeger waren: sprekende bewijzen van de stichtingen onzer Germaansche voorouders.’

(24)

27

In een tweede artikel(1)ijvert hij met nog meer nadruk voor het behoud der h in de plaatsnamen op -ghem. Hij verzet zich vooral tegen de zoogenaamde meening van het meerendeel der leden van de Spellingcommissie, alsof nl. de g in ghem de oorspronkelijke h van hem zou vervangen hebben en dus overtollig is, zoodat een nieuwe verminking de plaatsnamen bedreigt: dit valsche begrip wil hij weerleggen.

Dat wij in de -ghem namen te doen hebben met -inghem benamingen, bewijst hij door de ontleding van een heele reeks plaatsnamen (Adeghem, Baveghem, Belleghem, Caneghem, Dieghem, enz.), waaruit wel ernstige kennis van zaken blijkt en

bekendheid met de geschriften van bevoegde taalkundigen. Zoo komt hij tot de conclusie (een schermen tegen windmolens!): aan de meeste -ghem namen ligt een patronymicum ten grondslag en dus is g, ‘wel verre van een letterteeken te vervangen, het eenige overblijfsel van een afgesletene lettergreep, die door hare beteekenis zekerheid geeft, dat wij in deze plaatsnamen een persoonsnaam als hoofdbestanddeel vinden.’

‘Hoe schoon,’ roept hij geestdriftig uit, ‘ware het niet het duistere Alveringhem, door het klaarsprekende Alfriedinghem te vervangen!’

Ook in zijn eindbesluit ligt wel een ietwatje venijn: ‘Onzes erachtens moet de Commissie, die gelast is de schrijfwijze onzer plaatsnamen vast te stellen, eerst en vooral den oorsprong, de bediedenis van onze namen opsporen en kennen, alvorens zij de spelling na de huidige taalregels beveelt.’

Van een andere zijde komt er echter, enkele jaren nadien, hulp opdagen voor het streven van de Spellingcommissie, waarvan de voorstellen intusschen door de Regeering waren overgemaakt aan de Centrale Commissie voor de Statistiek, die het gedane werk een heelen tijd in den doofpot had weten te houden.

Op zeer gevatte wijze brengt PETER(2)verslag uit over de bespreking, die in de Kamer van Volksvertegenwoordigers (zitting van 9 Mei 1899), naar aanleiding van de tusschenkomst van

(1) Over het behoud der h in het schrijven onzer plaatsnamen, die op ghem uitgaan. Vla.

Kunstbode XVII (1887), bl. 185-90, 229-34.

(2) Nog de spelling der plaatsnamen. Vla. Kunstbode XXIX (1899), bl. 233-35.

(25)

E. COREMANS(voorzitter der Spellingcommissie), plaats greep en stelt hij de zwakheid van de ‘argumenten’ der tegenstanders in het daglicht(1).

(1) Deze bespreking, welke gehouden werd over art. 14 van de begrooting van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs (Kosten der commissie voor het vaststellen van de spelling der gemeente- en gehuchtnamen, enz.), is ook met het oog op den huidigen toestand in vele opzichten uiterst leerrijk.

Het standpunt der S.C. wordt welsprekend verdedigd door haar voorzitter COREMANS, tegenover het oordeel der C.C.S., nl. ‘que les noms des communes sont immuables et doivent conserver à tout jamais leur orthographe; que ces noms sont sacro-saints, qu'on ne peut pas y toucher pour en corriger l'orthographe, pas plus qu'aux noms patronymiques des individus’;

er kan meent C., na het Koninklijk Besluit van 1864 geen twijfel meer bestaan: op de plaatsnamen moeten de gewone spelregels toegepast worden, zooals de S.C. voorstelt. De Minister moge dus deze voorstellen bekrachtigen: ‘le pays flamand lui en saura gré.’

Maar ook hier staat de oude garde paraat!

De burgemeester van Oudenaarde, M. RAEPSAET, neemt het op voor de spelling Audenaerde:

immers de gemeenten worden in de militiekantons alphabetisch gerangschikt en ‘l'opinion publique se figure que, quand on peut puiser dans le grand tas, on a plus de chance d'amener un bon numéro’. Dus niet Oudenaarde!

Min. SCHOLLAERTverdedigt insgelijks de meening der C.C.S.: de S.C. had uitsluitend als opdracht gekregen eenheid te brengen in de spelling van de gemeentenamen, opdat voortaan door de verschillende administraties één zelfde naamvorm zou gebruikt worden, en het was dus volkomen nutteloos te gaan zoeken in oude charters, in andere documenten of in ‘les causes etymologiques’. Haar oplossing was integendeel veel radicaler: ‘elle a recherché quelle était l'origine du nom des communes et elle s'est efforcée de mettre l'orthographe de ces noms en rapport avec la cause ou avec l'occasion du nom de ces communes’ (?). Waarom alles gaan overhoop werpen en b.v.c. door k vervangen? Overigens ook het argument van M. RAEPSAETheeft ernstige waarde.

Om al deze redenen raadpleegde de Minister de C.C.S., die bezwaren van principieelen aard heeft geopperd, welke tot hiertoe niet werden weerlegd (N.B. Over deze bezwaren werd de S.C. nooi tgehoord!). De Regeering wilde ook voorts groote omzichtigheid aan den dag leggen en, vooraleer een beslissing te treffen, het definitieve oordeel van de C.C.S. afwachten.

(De tekst van het verslag der C.C.S. werd reeds definitief vastgesteld op 31 Maart 1896).

De verslaggever M. LIGYverdedigt natuurlijk dezelfde stelling; overigens wil de S.C. zelfs niet ‘imposer aujourd'hui les dénominations usitées autrefois!’ De Regeering neme dus een beslissing in den zin van de ministerieele verklaring en ook het Ministerie van Spoorwegen, dat nu voor zekere stations eene dubbele benaming laat gebruiken (Fra. Santhoven; Avecapelle;

(26)

29

Onvermijdelijk zal nu, meent hij, het volgende gebeuren: de Regeering zal het verslag van de C.C.S. grootendeels of geheel aannemen, de Vlamingen daarentegen zullen de wetenschappelijke schrijfwijze volgen, zoodat de ‘toren van Babel’ voor de openbare besturen zal blijven voortbestaan.

Men brenge daarom de kwestie opnieuw aan de dagorde van het aanstaande Nederlandsche congres. Immers, ‘de spelling onzer gemeentenamen is van te groot gewicht, dan dat hare oplossing zou worden overgelaten aan de onbevoegdheid eener Commission centrale de Statistique en aan de “geestigheid” eeniger kamerleden, gesteund op de onverschilligheid van de anderen.’

Van het Westvlaamsche tijdschrift Rond den Heerd hadden de modernisten niet veel steun of aanmoediging te verwachten. Wij vermelden vooreerst een tamelijk langdurige polemiek van L. DEBo tegen de Vlaamsche Landwacht, waarin het wel in hoofdzaak gaat over de spelling Rousselaere of Roeselare, maar toch in feite het heele moderne principe het moet ontgelden(1); anderzijds schijnt AD. DUCLOStamelijk objectief tegenover het vraagstuk te staan, waar hij, naar aanleiding van de

samenstelling der Spellingcommissie, de meening uitdrukt dat de namen van sommige leden doen verhopen dat het werk gezapig, met rijpen raad en met wetenschap zal gedaan worden(2); terwijl K.DEFLOU(eveneens naar aanleiding van de spelling van Roeselare) onomwonden den raad geeft de plaatsnamen te schrijven, zooals naar gewoonte en geen oude schoenen weg te werpen, eer men er nieuwe heeft(3).

(1) Zie Rond den Heerd XII (1876/77), bl. 407-08; XIII (1877/78), bl. 377-78, 385, 407; XIV (1878/79), bl. 7, 17, 47.

(2) Rond den Heerd, XXI (1885/86), bl. 192, 200.

(3) Rond den Heerd XIV (1878/79), bl. 30.

(27)

Een laatste bijdrage willen wij hier niet stilzwijgend voorbijgaan, deze namelijk van E. DEMONIEin den XXIIenjaargang van hetzelfde tijdschrift(1).

DEMONIEheeft over het algemeen geen onverstandigen kijk op de zaak, al kan hij zich bij de zienswijze van de officieele hervormers niet aansluiten. Hij schrijft zijn artikel naar aanleiding van het verschijnen van de bijdrage van DEPOTTERin het Belfort en bekent graag dat er in deze kwestie, die reeds sedert zoolang bij het Vlaamsche publiek aanhangig is en voor dewelke DEPOTTERhet eerst in het krijt getreden is, een oplossing moet gevonden worden; hij staat echter wantrouwig tegenover de tusschenkomst van den Staat en tegenover de werking van een Commissie, waarin West-Vlaanderen niet vertegenwoordigd is.

Er is vastheid noodig, meent hij, maar ongelukkig genoeg staan wij niet voor één vast stelsel, maar ten minste voor drie totaal verschillende mogelijkheden.

Men kan namelijk 1ospellen volgens de uitspraak alleen. Als men meent dat plaatsnamen woorden zijn gelijk alle andere, dan moeten de plaatsnamen ook in de spelling den gang der taal volgen, geheel en gansch, zooals ze dat doen in de uitspraak.

En als men ontaarde gedaanten gelijk Westkapelle, Zuienkerke, Petegem en Zomergem goedkeurt en bewaart, bestaat er hoegenaamd geen reden om de nieuwe wijzigingen, die nog ongeboekt zijn te verwerpen. Zijn deze bederf, dan waren en zijn de eerste het ook. Worden deze gekrompen naamwoorden niet tot ‘hunne oude geheelheid’

gebracht, dan moet men ook de tegenwoordige uitgesproken gedaanten ‘nagelvast, dat is schrijfvaste’ slaan. Waar overtollige letters worden weggegooid, dienen ook overtollige lettergrepen niet behouden te worden.

Men spelle dus volgens de gewone spelregels de eigen plaatsnamen, zooals zij ter plaatse zelf en in den omtrek gehoord worden. Alleen voor woorden van vreemden oorsprong worde een afwijkende spelling toegelaten. Het stelsel is logisch en zeer eenvoudig; de aangestelde Commissie moet doodeenvoudig overal ter plaatse de uitspraak opnemen en deze in de spelling weergeven(2).

(28)

31

Mogen wij er hier even aan herinneren, dat hetzelfde principe ook korten tijd geleden door Prof. VERCOULLIEwerd verdedigd en dat het overigens het eenige is, dat met eenige consequentie kan worden toegepast. Het heeft alleen tegen zich, dat het de vier vijfden, zoo niet meer, van onze gemeentenamen volstrekt onkennelijk zou maken en dus in feite onuitvoerbaar is(1).

Men kan 2o, met anderen, die niet zoo ver durven te gaan, den tegenwoordigen vorm modern inkleeden. Dit kan nu wel gebeuren, meent DEMONIE, waar het gaat om samenstellingen met gemeene naamwoorden, die men gerust mag verjongen, maar dan toch eenigermate volgens de volksuitspraak (Krombeke, Hoogstraten, Meulebeke, Ruddervoorde, enz.), maar hoe ingewikkeld wordt het vraagstuk, als men met andere bestanddeelen te doen heeft (hoeveel onzin werd reeds over de afleiding van de plaatsnamen verteld!). Wordt er nu geen voldoende rekening gehouden met de afleiding, dan maakt men nieuwe plaatsnamen, zonder zin en zonder kleur, en is het beter, naar het advies vanDEFLOU, de oude schoenen maar te behouden. Daarom spreekt DEMONIEzich uit voor het 3estelsel, namelijk dat van de afleiding ‘dwersdeure’, en wel volgens de volgende regels:

a) Alle ‘boekstaven’ behouden (maar volgens de hedendaagsche spelling), die aan den eigen aard en wezen van elk deel toebehooren, dus: Beernhem, zooals Gijverinkhove.

b) Is de afleiding zeker, dan wordt elk deel geschreven volgens zijn oorsprong en ‘met herstelling van de verminkte lidmaten’; dus Wonterghem en Snelleghem en verder door ‘herstellinge’: Poperinghem, Snellinghem, Goedinghem

(Gotthem), Gijzingzeele, Petinghem, Someringhem, Breedene(d)e, Clemenskerke, Zwenekerke en Wazecapelle.

c) Is de afleiding onbekend, dan blijve men bij de gebruikelijke spelling, b.v.

Kortrijk of -ik, Brugge, Rouselare, Tourhout.

Het derde stelsel vindt DEMONIEontegensprekelijk het beste; het geeft klaarheid en vermijdt alle willekeur; voor de school is het een aanleiding tot nuttige uitspanning in de geographie, een uitstekende grondlage voor het onderwijs in de historie en daarenboven is het een even verdienstelijke ‘herstellinge’ als deze van stadhuizen, hallen en zoo meer.

(1) Zie J. VERCOULLIE. De spelling vzn de Vlaamsche plaatsnamen. Hand. Com. Top. Dial. III (1929), bl. 180-81.

(29)

De leden van de Commissie moeten dus den juisten oorsprong der plaatsnamen trachten vast te stellen door de studie der oude vormen en de vergelijking met benamingen, die elders voorkomen, en overal en altijd uitgaan van de kennis der oudere taal en der locale geschiedenis.

Wij nemen hiermede afscheid van deze romantische ontboezemingen, al zijn deze niet altijd van allen grond ontbloot, en zullen maar liefst niet zoo onbescheiden zijn te vragen, waarom de voorkeur gegeven wordt aan dan toch relatief reeds zeer bedorven vormen als Someringhem en Petinghem en waarom niet een stap verder op den goeden weg werd gegaan en ‘gerestaureerd’ tot de nog veel mooiere Sumeringaheim en Petingaheim?

Hiermee is het historisch overzicht van de beweging der plaatsnamenspelling te onzent zoo ongeveer ten einde.

Er viel weliswaar nog wel een en ander mede te deelen over de actie van enkele dag- en weekbladen en van sommige Vlaamsche organismen als Willemsfonds, Davidsfonds, Vla. Volksraad, enz., over de stemming uitgebracht door zekere gemeenteraden (rari nantes!) en andere dingen meer, waarover ik vandaag echter niet verder kan uitweiden.

Alleen nog dit: ik had gehoopt dat met het overzicht, dat ik vandaag wilde eindigen, ook de beweging voor moderne plaatsnamenspelling te onzent als geeindigd zou mogen beschouwd worden.

Wij wisten namelijk uit goede bron dat de Minister van Binnenlandsche Zaken, bij wien de kwestie sedert verschillende maanden aanhangig is gebleven, volkomen voor ons standpunt was gewonnen, in zooverre dat het Koninklijk Besluit, dat het netelige vraagstuk voor goed uit de wereld moest helpen, reeds was opgesteld.

Ongelukkig genoeg kwam op het allerlaatste oogenblik de gevreesde kink in den kabel, zoodat het heele opzet werd gekelderd.

Toch is er intusschen niets verloren, als wij zelf maar voet bij stek houden. Over enkele dagen verschijnt namelijk in het Staatsblad de jaarlijksche lijst met het voorloopige bevolkingscijfer op 31 December van het afgeloopen jaar 1930: in deze lijst wordt,

(30)

33

zooals verleden jaar, de nieuwe spelling te zamen met de oude opgenomen(1). Geen van de twee is strict genomen officieel, het ligt dus voor de hand dat wij vrij mogen kiezen.

Daarom werd in de laatste vergadering van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie beslist, dat onmiddellijk na het verschijnen van bedoelde publicatie, een nieuwe, zeer beknopte en dus zeer goedkoope, naamlijst van de Vlaamsche gemeenten zou worden uitgegeven onder de auspiciën van onze

voornaamste Vlaamsche organismen, en door hun bemiddeling op zeer ruime schaal zou worden verspreid. Het lijdt voor ons geen den minsten twijfel: de wagen is aan 't rollen en wordt thans niet meer tegengehouden. Mag ik de vraag stellen of ook de Academie, daartoe aanzocht door de Commissie voor Geschiedenis, Bio- en

Bibliographie, niet haar moreelen steun aan bedoelde uitgave zou willen verleenen?

(1) Intusschen verschenen in het Staatsblad van 1-2 December 1930, bl. 6468-78.

(31)

De Aanstelling van den Prins Kardinaal tot Landvoogd en onze Volkspoëzie

Door

Prof. Dr. Maurits Sabbe

Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.

De feestvreugde en de blijde verwachtingen van de Zuid-Nederlandsche bevolking bij de aanstelling van den Infant Don Ferdinand van Oostenrijk, broeder van Philips IV, tot landvoogd in 1633, kwam schitterend tot uiting bij zijn inhaling in de voornaamste steden van het land.

Don Ferdinand was een jonge man van vijf en twintig jaar, verstandig en

wilskrachtig, zacht van inborst en vroom, doch zeer krijgslustig, niet gezind om weer een Bestand te sluiten, maar vast beraden om het Spaansche gezag in de Nederlanden door een flink geleiden oorlog te vestigen. Hij was in Zuid-Nederland dadelijk populair. In de pamflettenliteratuur van dien tijd heet het van hem: ‘Ce brave Ferdinand qui est bon et beau comme les Philippes, hardy en belliqueux comme les Charles soubs lesquels autrefois (ces) Provinces ont été si fleurissantes’(1). Het werk van Don Diego de Aedo et Gallart, in het Fransch vertaald door Jules Chifflet, en in 1635 te Antwerpen uitgegeven bij J. Cnobbaert: Le Voyage du Prince Don

Ferdinande, vertelde hier met alle bijzonderheden de roemvolle feiten door den Infant te Nordlingen verricht.

Vooral te Antwerpen werd hij met echte geestdrift onthaald. Daar had Rubens een weidsch decoratieve stadsversiering ontworpen, waarvan de afbeelding ons bewaard bleef in de beroemde

(32)

36

Pompa introitus, met gravuren van Van Thulden en tekst van Gevaertius(1). In dit opstel wijden wij alleen onze aandacht aan de geschriften in de volkstaal verschenen ofschoon er ook in het Latijn heel wat uitgegeven werden over de deugden van den Prins Infant en de verwachtingen, die zijn komst hier wekte.

Te Antwerpen verschenen nog in het Latijn: de Inscriptiones Arcuum triumphalium et Pegmatum Antverpiae erectorum honori sereniss. Principis Ferdinandi Austrii (B. Moretus, 1635); en de Purpura Austriaca hierobasilica, sacram et regiam serenissimi principis Ferdinandi, hispaniarum infantis, S.R.E. Cardinalis, imaginem colore panegyrico repraesentans van Erycius Puteanus (J. Cnobbaert, 1635).

Voor Gent werd buiten het verder door ons besproken boekje, nog uitgegeven: G.

Becanus'... Ser. Principis Ferdinandi Hisp. Inf. Introitus in Gand. (Antwerpen, J.

Meursius, 1636).

Te Brussel was het Sebast. Tychonius, die de ontvangst beschreef in: Bruxellensium Triumphus serenissimo Principi, Hispaniarum Infanti, Ferdinando Archiduci Austriae, S.R.E. Cardinali, Belgium ingredienti erectus (J. Mommaert, 1635).

Ook over de blijde inkomst te Brugge krijgen wij verslag in: Idea honoris publici serenissimo Principi Ferdinando S.R.E. Cardinali, Infanti Hispaniae ab Senatu Populoque Brugensi exhibiti, cum eam ipse urbem triumphali ingressu honoraret die 25eJanuarij anno 1635. (Zonder naam van drukker).

I. De volkspoëzie heeft van deze Antwerpsche plechtigheden een beeld gegeven in het lied, dat J.F. Willems in zijn Oude Vlaamsche Liederen (1848) uitgaf en Flor.

van Duyse in Het Oude Nederlandsche Lied (II, p. 1797: Onlangs sijnde vol onrusten).

‘Jupijn’, zegt de dichter, had vernomen, dat ‘Vrou Belgica’ in de droefheid zat.

Liefste, sprack hy, schoon bepeerelt, Hebt gy niet den besten heer, Machtiger als een ter werelt;

Waerom klaegt gy dan soo seer?’

(1) Zie over deze blijde inkomstfeesten te Antwerpen ons werk: Uit het Plantijnsche Huis (1924 Antwerpen, Blz. 179: De Chifflets met den Prins Kardinaal en Prins Thomas in de Plantijnsche Drukkerij 1635).

(33)

Sy, bekreten, sprack: ‘Wilt weten, Mynen heer is verre geseten:

Hy en hoort niet noch en siet Wat my dagelijckx geschiet.

Jupiter stelde Belgica gerust met de verzekering, dat de Spaansche Koning, een nieuwen en goeden landvoogd ging benoemen.

Soo sal hy u eenen seynden Van sijn aldernaesten bloet Soete moeder, u behoeder Dat sal sijn den eygen broeder Van sijn Spaensche Majesteyt.

Belgica berichtte dit aan haar beste kinderen Brussel, Brugge, Antwerpen en Gent opdat zij, ter eere van den nieuwen prins, ‘peckvier’ zouden ‘doen blaecken.’

Belgica drukt de hoop uit dat de verwachte Prins-Kardinaal vrede en welvaart zal brengen.

'k Hoop, dat hy soo sal regeeren, Dat wy vrinden ondereen Samen sullen accordeeren Dat verstooten worde geen, Een Brabander of Hollander, Vlaminck, Zeeu of alle d'ander, En wy samen, kleyn en groot, Winnen vriendelyck ons broodt.

Toen Antwerpen dat hoorde begon ze zich onmiddellijk in feestdos te steken

Met cieraeten in de straeten, Costelyck en boven maeten, En een arcke truimphael Voor den Prinse Kardinael.

Dan wordt de blijde inkomst van den Prins-Kardinaal te Antwerpen, op 17 April 1635, in de vijf laatste strophen beschreven. De zes gilden stonden buiten de stad en schoten salvo's, ‘dat den roock de lucht vervulden’; de ‘wijken lieten hun geschiet ook blijken’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Reis van Jan Van Eyck naar Portugal. V AN P UYVELDE beschrijft eerst het midden aan het Bourgondische hof om den.. Jan van Eyck zich gaat bewegen. Deze maakt deel uit van

B AUR ons in de Commissie voor Kultuurgeschiedenis nog vanmorgen een zoo belangwekkenden commentaar heeft geleverd. Ziedaar inderdaad lokkende voorbeelden, voorbeelden die

daaromtrent hier mede te deelen. Van Collega O BRIE heb ik vernomen, dat het Bestuur der Academie is samengeweest, en dat het aan President E CKER geschreven heeft dat de Academie

Mededeelingen, 1919, blz.. eenige exemplaren verzocht van het verslag bij de Noordnederlandsche Regeering ingezonden, tot mededeeling aan de Leden der Academie. - Den 25

Groot-Brussel. Hij gaat van het standpunt uit, dat in deze onderwijsinrichtingen onze beide landstalen grondig moeten en kunnen aangeleerd worden, omdat de kinderen daar de

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922.. B ARBIER , door wiens mild toedoen het aan de Academie, zal gegeven zijn

Daarenboven schijnt de Luiksche professor niet te weten, dat in Vlaanderen buiten de drie uren thans uitsluitend aan de studie der Vlaamsche taal gewijd vaak nog twee, drie of

Men klaagt, dat de lagere school al te weinig DUURZAME uitslagen oplevert; naar mijne bescheiden meening moet eene der hoofredenen hierin gezocht worden, dat het onderricht in