• No results found

Mathias Kemp, De bonte storm · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mathias Kemp, De bonte storm · dbnl"

Copied!
217
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mathias Kemp

bron

Mathias Kemp, De bonte storm. Leiter-Nypels, Maastricht / Van Ditmar, Antwerpen 1954 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kemp004bont01_01/colofon.php

© 2012 dbnl / erven Mathias Kemp

(2)

Bonte storm in zilver

De herdruk van ‘De bonte Storm’ plaatste mij tegenover een werk uit mijn verleden, dat overigens toch al geen jeugdwerk meer was. Ik had het, uit literair oogpunt beschouwd, niet meer onder ogen gehad en kende de inhoud nauwelijks meer.

Belangstelling van buitenaf heeft deze herdruk bevorderd.

‘De bonte Storm’ is, sedert 1929, een uitdrukking geworden in de Nederlandse taal, die voordien daar niet in voorkomt. ‘De bonte Storm’ werd zelfs synoniem voor carnaval, vastenavond en carnavalviering. Men bezigt deze woorden meer en meer voor reclame-doeleinden... zonder over eventuele auteursrechten na te denken.

Herlezing van dit verhaal, dat men in het vrolijke volksleven van Maastricht in de jaren 1925-1928 situeren kan, confronteerde mij met mijn eigen jeugd. Natuurlijk drongen zich vergelijkingen op. Sedert die jaren is de vaak bedreigde

Vastenavondviering ongetwijfeld veredeld, al was het maar omdat ze object voor vreemdelingenverkeer werd. Als folkloristisch verschijnsel is ze ook alweer enigermate verrijkt, met elementen die in wezen toch weer niet zo nieuw zijn.

‘De bonte Storm’ werd geschreven door een dàn jong auteur, vanuit een

samenleving waarin ouderen niet de toon aangeven. Dit komt me nu zelf iets eenzijdig en misschien een tikje aan-

Mathias Kemp, De bonte storm

(3)

matigend voor. Ik zou dit verhaal niet meer zó kunnen opzetten. Ik zag de ‘bonte storm’ sindsdien te vaak, hier en elders, woeden onder anderen dan jongeren. Of dat een meer opwekkend beeld opleverde, zullen we maar niet onderzoeken. Het kleurrijke, uitgelaten festijn der jeugd van mijn geboortestad overschouwende, vind ik daarin toch geen aanleiding om deze ‘Bonte Storm in zilver’ te verloochenen en daaraan mijn eigen heemkundig en literair ‘nihil obstat’ te onthouden.

Math. KEMP

Mathias Kemp, De bonte storm

(4)

I. Hoogste waterstand sinds eeuwen

De natuur zwoegt!

Zwoegt in de korte dagen, de vuile, geel-rossige, leemkleurige dagen!

Zwoegt in de lei-grauwe, diepe Decembernachten.

Warme stormen wabberen, rukken en daveren. Warme regenschoeren sissen en kletteren.

Gore wolkbreuken stralen neer. Duistere schemering van groen-geel, groen-bruin en roodblauw. Traagrollende wolkgevaarten kwellen het zwakke daglicht.

Over de einders doemt iets van catastrophen. En heerst.

De natuur zwoegt. Ze moet zich ontdoen van iets.

Op diep bevroren ondergronden der verre woeste Ardennen, in de sombere verlatenheden van de Eifel liggen machtige vachten sneeuw.

Zomerlauwe westenwinden bolderen nu tegen de heuvelflanken.

Bolderen nu over de bergkoppen en door de bossen en ravijnen en valleien en dalen.

Zwoele regenvlagen vreten in de witte vachten. Wild smelten alom. Kleine witte kuiltjes eerst. Dan groter groene gaten. Al wijder, tot de sneeuwwand zelf in water verzwijmt.

De ondergrond, korst ijsaarde, zuigt het vocht niet in.

Regen en dooiende sneeuw klokken in schich-

Mathias Kemp, De bonte storm

(5)

tige beekjes langs alle hellingen neer. Schuren de weke aardelagen weg. In velerlei modderkleuren bruist en springt het water heen, naar Semois en Lesse, Ourthe, Sambre, Jeker, Geul, Gulp, Wurm en Roer. Gore vloeden razen in de grauw-groene dalen. En dringen naar de Maas, die dat alles verzwelgen moet.

Rossig-bruin drijft de prachtig-gezwollen rivier om een bocht op Maastricht.

Nerveus bewegen, vreemd leven doorwoelt de grijze stad. Ponten en stellingen rijdt men naar de buitenwijken. Sensatiebelust drommen de mensen om het grote bord bij de sluiswachter. Of turen naar de peilschaal tegen een der brugpilaren. Het water hipt er, deinst en buitelt. Men schat gemiddelden.

- Eine meter fieftig was!

- In ach oore.

- Ze steit drei-sestig.

- Daan geit ze al oet.

- D'n ingel steit nog neet met z'n veu in et water.

Zuidwaarts, rond het watergat Heugem, krimpen de oeverlanden onder de vloed.

Vannacht moet de Maas uit.

Nog tien centimeter en de engel staat met de voeten in het water, de stadsengel op de steen in de Wijker wal.

Plots een nijdige Zuidwesterbui. Ze striemt alle water-wijsgeren weg.

Razend jagen storm en regen de rivier af.

Mathias Kemp, De bonte storm

(6)

Tegen de stroombrekers der brug heuvelt zich het aandaverende water op.

In de bogen stralen stroomversnellingen. Er achter brullen en koken kolken.

Meterhoge schuimpluimen wippen op uit de steigerende golven en slieren in de horizontale regenschoeren weg.

Aldoor wast het water.

In de nacht drijven de boeren, wier hoeven en erven in het winterbed der rivier raakten, hun vee de stad in.

Het stadsleven concentreet zich op de stroom. Op de stroom in zijn normale bedding en in zijn groene wegen.

Al dieper zinken de bogen der massale Romaanse brug in de donder der wateren.

Balken komen afdrijven, ontredderde bootjes, kisten, stro, stoelen, veldvruchten, een matras. Ze duikelen en buitelen, grappig in de stroomversnellingen en kolken.

Het nu papperig geel-groen water, vol vuilnis, strootjes, uienschillen en allerlei rare drijvende dingen, zwelt al hoger.

Het zonderling geagiteerde leven der stad groeit eveneens. Door de menigte lopen maren van dreigende rampen:

- Waterstaat vreest voor de dijk bij Petit Lanaye, één modder die wegspoelt.

- Met achtvoudige kruiselings gespannen kabels liggen de schepen op het kanaal naar Luik.

- Het verkeer met de stad gestremd.

Mathias Kemp, De bonte storm

(7)

- In Wijk komt het water door de riolen de straten inspoelen.

- De Jeker overstroomt het Zuidelijk stadsdeel.

- De Geul loopt uit; Valkenburg staat blank.

- Mariniers met gecamoufleerde ponten zijn gekomen.

- De militairen mogen niet uit.

Om zeven uur isoleert het water de stad. De verbindingen met Holland, met Aken, Brussel en Luik zijn verbroken. Tegen de avond zetten de autobussen haar

avontuurlijke ritten stop, soms midden in de nieuwe stromen.

Met interesse, waardoor nauwonderdrukte tevredenheid en bewondering gloren, volgt de bevolking het machtig gebeuren. Wat anders dan dagelijkse sleur!

Uit het Walenland komen schrikkelijke tijdingen. Vier meter water in Seraing.

Luik verdrinkt... en versmacht bij gebrek aan drinkwater.

Mathias Kemp, De bonte storm

(8)

II. Viva Bomma

De natuur zwoegt.

Maar het werd oudejaarsavond. Dan gaat het vrolijk toe in herbergen en op bals.

Uit de overstroomde straten trekken er tientallen weg om in het nog watervrije deel der stad te fuiven.

Hoe ze zullen terugkomen? Die dan leeft, dan zorgt.

Nu moet gefeest worden!

Er wordt gefeest.

In een der overvolle kroegjes host men in het door de vloer opzettende water.

Een ‘bamboucheur’ wankelt doezelig over loopplanken in een verzuipende straat.

Voor een open raam - in een hete winteravond - zit een jongetje op een mondharmonika het deuntje van de dag te spelen.

- Viva Bomma.

daat kaan miech niks verdomme!

De naar huis laverende boemelaar springt van het wankelende vondertje en danst vrolijk verder, in het water...

Sterke complotten trekken heel de nacht over de brug, over de razend en ziedend door de bogen spuitende luguber-duistere wateren.

Angstigen vrezen voor de brug.

Onder de rook der stad rantsoeneert men de bevolking. Scholen dienen als noodverblijven voor vluchtelingen. In de overweldigde dorpen storten huizen in.

Tegen de nacht verwacht men dijkbreuk in

Mathias Kemp, De bonte storm

(9)

Petit Lanaye. Een catastrophe. Heel de oude stad raakt in de vloed. In de haven een waterval van zes meter, die de schepen door elkaar zal breken en wegslingeren.

Maar boven het loeien en razen der wateren, zingen de vierders op de trillende brug:

- Viva Bomma!

Plots begint een dik wijf te hossen en gilt met hysterisch geluid:

- En gij moet niet zo drahaaien, anders komen die krahaaie!

En die niet draaien wil en die staat maar stil.

En gij moet niet zo drahaaie...

Een kwint hoger krijsend, valt heel de bende nu in, al wegdansend naar de voorstad, waar bijna alle straten van de nacht onder water raakten.

Twee dikke, grijsgebaarde Vlaamse activisten - ter dood veroordeelden - die naar Limburg zijn gevlucht, kijken elkaar bedenkelijk aan.

- Bij hoog water en met vastenavond, dàn leeft Maastricht, meent de wildste baard.

'n Paar jongelui drentelen nader. Wegens de verontrustende mildheid van het weer, draagt een, net als in de zomer, zijn gabardine over de arm.

- Carnaval spookt ze nu al door de kop! gromt een honend.

- Capabel zijn ze, om door het water naar de ‘Staar’ of ‘Gloria’ te trekken.

Noodschoten knallen in de verte...

Mathias Kemp, De bonte storm

(10)

Uit het half overstroomde Wijk lawaait de dolle bende nog. In de Kleine Staat en van de Kesselkade komen andere horden opzetten.

‘Viva Bomma’ en ‘Meitske, staank op en las miech erin’ roezen door elkaar.

Iemand leest met moeite de waterstand:

- 4.93 M. Maas en Sambre wassen nog.

- Hoogste stand sinds eeuwen, zucht 'n oud manneke met benepen gemoed.

Mathias Kemp, De bonte storm

(11)

III. Terreur en maskers

Drie weken later nemen de winkeliers de watersnoodprentkaarten uit hun etalages weg.

En hangen in de plaats daarvan de eerste vastenavondsjournalen. Dit stemt de massa voldaan; ze was de hoogwater-herinneringen al moe.

Engelse en Franse modetijdschriften, met ontwerpen voor fijne, nette, zij het niet immer brave costums. Delicaat en onbenullig van lijn.

De ervaren vierders grijnzen minachtend. Balcostuums! Wat weten de Engelsen van Carnaval? Wie zou ze de kunst der dwaasheid geleerd hebben?

De echte verkleder, de ware vastenavondsgek, schept spontaan, componeert onder onmiddellijke inspiratie een gestalte!

Sittard repeteert zijn Carnavalslied. Hoe harder vercalviniseerd Holland tegen de Limburgse lichtzinnigheid brult, hoe harder de ‘Marotte’ daar zingen. Een Haags hoonlied op een caricatuur van de Vastenavond, wordt beantwoord door een geestiger spotzang, wijze: Wij willen Holland houën.

Een onbevangen journalist van Zuidelijke origine, constateert in zijn liberaal grootblad: Na zoveel overstromings-misère heeft de rechtgeaarde Limburger een ouderwetse Vastenavond het hardst nodig.

Het provinciaal Bestuur, onder druk der ondeskundige verontwaardiging, vraagt aan de

Mathias Kemp, De bonte storm

(12)

gemeenten de Carnavalviering te verbieden.

Sittard demaskeert, tot leniging van de nood in Maas en Waal, niet meer om twaalf uur 's avonds, maar om elf.

Maastricht vindt, dat met vastenavond voor de politie minder te doen is dan op andere feestdagen. Bovendien, de voorraden zijn ingeslagen.

Valkenburg forceert zijn Raad, die zich volgzaam getoond heeft, binnen enkele dagen de gemeenteverordening weer te herzien.

Een groot dorp, met naam in de wereldhistorie, voert - als antwoord - de vroeger verboden viering weer in.

Zelfs de afschaffers dachten met angst aan de gevolgen van een uittocht der jongere en andere jeugd naar Aken, Keulen, Luik, Brussel of Parijs... Toch...

Het ‘Advertentieblad voor Maastricht en omstreken’, begint te bloeien.

Tussen de teksten zotte Pierrettes en uitzinnige Arlequins. Zonderlinge opgebolde mannekes uit vorige eewen, herleven een poosje. Clows rennen door alle kolommen.

- Vierhonderd kwadraat meter nieuwe dansvloer, kondigt een ondernemer tijdig aan.

Daverende annonces melden de grote bals in Staar en Kegelpaleis.

Een klein advertentietje in de Franse taal herinnert aan de Redoute-bals.

Bescheiden berichtjes ook:

Hop, hop hop,

de Kòkkeroustraat op,

Mathias Kemp, De bonte storm

(13)

beer wie wien,

bij Bieleke moote veer zien.

Dit gedicht in allerlei varianten. Alleen de naam van waard of waardin verschilt.

Het wordt Pieke, of de Platekop, of Mareike of de Pitteleer. De zakelijke waarde van een goede scheldnaam erkent en exploiteert men.

Veel aanbevelingen ook voor prima rolmops en gemarineerde haring. De handel richt zich op kater-bestrijding.

De terreur der ‘gazètches’!

Heel vroeg verschijnt ‘de Klappende Ekster’ al; dat is in zijn soort een honorabel blad. Eigenlijk een boerenkrantje.

Maar, kleine annoncen berichten: ‘De Klappèj zal goon kakele’ en ‘De Vloei zal dit jaor weer goon springe’ en ‘De Mosterdpot weurd roondgedrage’ en ‘Wee de Kater get wèlt laote kretse, guut et bij Lewie in de bös’.

In het Supporterscafé ‘Au repos des Liégeois’ beraadslaagt de ‘woeste tafel’

geheimzinnig. De leider - drie maanden voorwaardelijk in duister zedenzaakje - weet raad en laat het adresboek brengen. Rationalisatie in de lasterkunde. Twee uur later ligt de zwarte lijst klaar, ieder aanzittende weet wien hij te behandelen heeft. Boven het geluk van drie nieuwe gezinnen en van zeven ‘köppelkes’ hangt een doem.

Evenals boven de vrede van een dertigjarig huwelijk.

Fieke, het mager, jaloers addertje van de uiteengespatte dansclub ‘Salome’ vouwt drie

Mathias Kemp, De bonte storm

(14)

met geforceerd stijlschrift bekrabbelde velletjes papier samen. Ze maakt een pirouette van plezier op haar duf slaapkamertje en loopt grinnekend weg, om de gal van heel een jaar in de brievenbus van ‘De Vloei’ te laten druipen.

Een stel oude vrijsters - minder vals, meer manziek - neemt alle niet trouwlustige jonkmans onderhanden. In gefingeerde advertenties van toneelvoorstellingen en kienpartijen, in quasi-onschuldige berichten omtrent ongevallen en verhuizingen, worden de recalcitranten gesmaad en gehoond. Een afgedankt minnaar lastert zijn opvolger en laat omtrent zijn vroegere verloofde dingen raden om Don Juan te doen deinzen.

Emmeke en Lewiske, twee mooie sigaretièrkes van middelbaar lichte soort, vormen de mikpunten van het jaar. De ‘Woeste tafel’ schrijft heel een feuilleton erover. Drie societeits-nachtbrakers vereren haar met acht regels hoonproza. Diverse vrienden en vriendinnen produceren samen: drie gedichten, tien berichtjes en zes advertenties.

Zelfs H.B.S.-blagen hebben, aangemoedigd door een scharrelaar-in-alles, het stelletje herdacht.

Allen munten uit in vernuftige omzettingen van familienamen of het verzinnen van overduidelijke, scherp caricaturiserende persoonsaanduidingen. Buiten het bereik van de justitie blijven!

Honderden zien met benepen hart het verschijnen der ‘gazètches’ tegemoet en hebben

Mathias Kemp, De bonte storm

(15)

zich op hun vermoedelijke belagers bij voorbaat al gewroken. Wie aan de kansen van zijn bijdragen twijfelde, sloot er geld of postzegels bij in.

De journalistieke arbeid der massa terroriseert de bevolking. Wonder mengsel van slappe lompheden, rake opmerkingen, geraffineerde woordspelingen, geestige zetten, rare dubbelzinnigheden en gemeenheden in ieder genre. Escapades van gehuwden, trouweloosheidjes van verloofden, aspiraties van bakvissen, politiezaakjes van allerlei slag, reisavontuurtjes en geldaffairtjes, alles wordt - in groteske omschrijvingen - in het publiek geworpen. Vier mensenlevens zijn voor jaren vergald, diverse verlovingen springen af.

De terreur der ‘gazètches’ woedt. Twee, drie weken. Maar de komende Carnaval stemt het publiek clement; men vergeeft, neemt niet erg kwalijk en vergeet tenslotte al het zotte gelaster.

Want de ‘maskes’ waren al voor de ramen gekomen. ‘Maskes’ en ‘pekskes’ en

‘kikchoos’ voor ‘verkleiders’.

De barbier verkoopt maskes en baarden. In de vitrine der bazars bengelen maskes en ratels en tamboureinen. Lingerie-zaken etaleren maskes en pierrots en pierrettes.

Handelaars in galanteriën zetten bakjes met schelletjes en flitsende pailletten onder reeksen maskes. ‘Au grand St. Lambert’ stalt luxueuse, wonderbaar glorende en fonkelende, niet heel erg decente

Mathias Kemp, De bonte storm

(16)

costuums uit, benevens enkele gemonteerde keur-maskers.

In de garen-en-band-winkels stapels maskes en complete koppen, tegen achtergronden van rode domino's, wit-zwarte pierrots, moskleurige tirolers, blauw-blanke mariniers en donkerscharlaken en zwartvloeren Spaanse costuums.

Tussen kledijen en maskers bizarrigheden: miniatuur hoeden, reuzen cartonnen wandelstokken, separate rozige neuzen en rosse snorren, zakjes confetti, rolletjes serpenti, gulden lint en ontzagwekkende brillen.

Zelfs matronen der Moedersvereniging en muurbloemen van de Derde Orde gaan uit ‘Maskes kieke’.

Maskes in eindeloze rijen en ontelbare soorten. Stemmige satijnen en weelderige fluwelen halfmaskes. Even rustige met mond en kinbedekking. Dan: groteske, bespottingen van al wat aan mensentronies onder het daglicht liep.

Negers en chinezen lijken nog normaal. De kleurlingen-verachtende blanke acht het niet nodig die te caricaturiseren, ze doen hem van nature lachwekkend genoeg aan.

De gezichten der Arische rassen moeten evenwel vervormd worden. De maskerpersen schiepen onnozele zuigelingensnoeten en vermummelde honderdjaarbakkessen, verzopen Hongaren en verstarde Friezen, peerachtige boerentesten, muilen van wezens, half hond half stationchef, verzuurde Feldwebelsmoelen en kraaiende toreadorskakementen, koppen van

Mathias Kemp, De bonte storm

(17)

honden en schapen, olifantssnuiten met beweegbare slurf, reuzenhoofden, cynisch lachend, met front aan beide zijden.

Iedere gelaatsuitdrukking, tot het waanzinnige overdreven.

Valse bloheid, onaannemelijke onschuld, kartonnen kalmte, razende hilariteit, duister dreigement. En expressies van gevoelens die bij mensen niet voorkomen, extasen van weekdieren, wanhoop van schorpioenen en jolijt van sponsen.

De psyche van de machine had haar masker evenwel nog niet gevonden.

- Nog veertien dagen.

- Nog twaalf.

- Nog zestien keer in de trein.

- Nog zevenmaal bellen.

Het jonge volk van grote kantoren, ateliers en fabrieken wordt onrustig. Telt de traag, traag verglijdende dagen.

Men maakt plannetjes en combineert, verzint listen om strenge vaders en moeders te verschalken. Veel conferenties ook en leugens over de ‘pekskes’ en de te

organiseren ‘complotten’.

De Carnavalsliederen ontwaken, oude en zelfs triestige marsliederen die met Vastenavond eigenlijk niets te maken hebben.

Alleen het aloude kraaiengezang en Hupmerjenneke klinken dol.

Hier en daar neuriet iemand ze al. Daags erna zoemt men ze zacht in koor. Ze zwellen met het slinken van de voortijd.

Mathias Kemp, De bonte storm

(18)

Tenslotte trekken de werkstertjes luidop zingend de fabriekspoorten uit:

Al op die berregen, en al op die berregen, daar woont mijn zoete lief.

Mathias Kemp, De bonte storm

(19)

IV. Carnaval wijsgerig beschouwd

Nes Cloquet, als type een Jezuietenscholastiek, maar toch met mogelijkheden van erotiek in zijn jonge, verstorven trekken. Een fijne, donkere en eventjes

roerend-belachelijke jongen.

Een ontevredene, zonder revolutionair temperament. Onbewust hatend het kale notariskantoor, waar hij als klerk zijn dagen conscientieus verknoeide aan het copieren van koopcontracten en huwelijkse voorwaarden.

Wat Nes wilde? Geestelijke worden, Redemptorist liefst, om missies te kunnen preken, maar geen van de gebruikelijke donderende soort. Fijnere, modernere, die wetenschappelijk - zielkundige en theologisch - beter te verantwoorden zijn. Missies die besef bijbrachten van geestelijk leven, van mystieke vereniging met God. En los van die belachelijk wordende Middeleeuwse voorstellingen, van hel en duivel - in de ketel! - en van een Hemelse gemeenschap tot een soort congregatie verbanaliseerd.

Nes kon zich niet losrukken van zijn moeder, een half invalied mens van een lijdelijke goedheid, die hem machteloos maakte. Toch werd het tijd, wilde hij iets van zijn vaag vermoede roeping terecht brengen, om zijn eigen weg te gaan. Zonder zich rekenschap ervan te geven, poogde Nes een beslissing te ontwijken, door te wachten op de komst van wie alle banden breekt.

Mathias Kemp, De bonte storm

(20)

Intussen studeerde hij, vrij onsystematisch, al maar, onder wat leiding van een af en toe zijn twee hoog gelegen studeerkamertje opsnellend nerveus mager bruin patertje.

Af en toe kwam ook Servais Dulkeners opstommelen. Iemand van onbepaalbare jeugd, die afhankelijk van het weer moest zijn. Handelaar in verfstoffen, tevens uitnemend kenner der prae-Rafaelieten en der sur-Realisten. Genietend in

Hollands-Vlaamse kringen een zekere reputatie als criticus van Freud en Wundt en onder fabrikanten, in zijn branche, van virtuoos en elegant afpingelaar op alle offerten.

Leenheer van niemand, doch leenman van iedereen die aan de zwakheid van veel boeken kopen leed. Overigens abnormaal stipt in teruggeven. Nes bezat een mooie collectie moderne mystieken. Servais kwam, als wild-vreemde, ze lenen.

Zo ontstond tussen Cloquet en de wat oudere Dulkeners een zakelijke, ongeregelde vriendschap. Wanneer Ser geen van zijn vrolijke vrienden thuis vond en weinig zin of geld had om in de kroeg te plakken, kwam die bij Nes filosoferen. De jongelui van de ‘Jeune Garde’ deden hetzelfde, wanneer ze in Grote of Kleine Staat of in de singels en parken uitgeflirt waren. Die kwamen omdat ze Nes zo knap vonden en omdat immer een kruik Bols noodde. Na drie bellen jenever ontstonden conversaties, samengesteld uit praedestinatieleer, amouretjes, voetbalcompetitie, de dichters uit Gemeenschappelijke Roeping en de Vlaamse kwestie.

Mathias Kemp, De bonte storm

(21)

Dulkeners mengde zich omzichtig in de debatten. Ondermijnde met geraffineerde sophismen iedere opvatting en debiteerde erotiek van onbeschaamd-onschuldige soort. Dreef de discussies op tot allerhartstochtelijke hoogten, bevroor dan ieder enthousiasme met achteloze ironie en verdedigde vervolgens twee met elkaar onverenigbare stellingen. Om met ascetisch handgebaar tenslotte iedere ernst weg te wuiven. Dit alles, gevoegd bij een slordig-sluwe flirtvaardigheid, bezorgde hem onder de jongelui een hoogst dubieuze reputatie. De meisjes wisten helemaal niet hoe ze 't met hem hadden, scholden hem - buiten het bereik van zijn

vlijmend-vriendelijke replieken - voor ‘te stom’ of gewaagden welwillend van de vele ‘eerste liefdes’, die hij achteloos passief en vaak ongeweten, was geweest.

Hoe anders Nes Cloquet. ‘Meidekes’ bestonden voor hem niet. Waren wezens waar zich een wetenschappelijk man niet mee inliet. Wie Beysens las, en Maritain en Papini, wie de Summa van Thomas doorgrondde, hield zich toch met dergelijke frivole schepseltjes niet bezig!

Tot zijn zenuwachtige ergernis kwamen de vrienden eens met een paar van hun kennisjes ‘opstoten’. Die inspecteerden brutaal de kamer, schreven met haar vingertjes letters in op de kasten rustend stof en babbelden meteen onder elkaar voort over laddertjes in zijden kousen.

Zijn moed samenschrapend waagde Nes een

Mathias Kemp, De bonte storm

(22)

honend bedoelde opmerking, vol maagdelijke vrouwenverachting. Onder vernepen proesten der anderen, had een der twee toen onnozelweg gevraagd:

- Wat was je Moeder voor ze trouwde?

Deze diplomatieke terechtwijzing had hem meer respect maar ook een vage vrees voor meisjes bijgebracht. Hij vermeed ze en de kameraden stelden hun relatietjes niet meer aan affrontjes bloot.

Weer een paar onnatuurlijke warme dagen, vijftien graden Celsius. Brutaal helder en sterk straalt de zon uit hard azuur op de witte huizen der stad. In de zoele, lila-blauwe nachten een even kloeke maan.

Ser Dulkeners fluit zorgeloos over de markt, een improvisatie bestaande uit

‘Arabian Love’, een mode-tango, en een melodie van Scarlatti. De zaken gaan slap, omdat 't vroeg in 't jaar is. Hij denkt aan de betekenis van de Panurgefiguur uit Rabelais en aan iets dat hij nog niet weet.

Wat is dat? Het houdt verband met de helbeschenen witte gevels. 't Heeft wat te maken met de scherpe zon en het felle blauw... Wat?...

Daar stijgt het over de ‘bewustzijnsdrempel’. De natuurstemming in Avignon, verleden voorjaar...

Het Germaanse stambewustzijn kan het best worden bestreden met veel zon, schiet hem te

Mathias Kemp, De bonte storm

(23)

binnen. Met helder, warm weer manifesteert zich Gallische origine.

Vanavond lezen... een boek lenen bij Nes. Wat?... Een uur met Swedenborg?...

- Valencia!... De zaken gaan beroerd... Vanavond maar lezen... Francis Thomson?...

Ik herken die beentjes... een expressie van onschuld... vertrouwbaarder dan het gezicht... God bewaar me!... Een van die lellen uit ‘Gloria!’... Polke Delwaille...

Poeleke den dweil... Nachtvlinder om de dure luitenantjes... Brr... Thompson of Swedenborg... zal van het formaat afhangen... ik heb geen grote zakken in deze overjas.

Nes Cloquet zit voor het raam naar buiten te turen. Een flamingante brochure ligt open op de vensterbank... Vroom-revolutionair propagandageschrift.

Op de trappen heeft Scarlatti overwonnen. Kwelend mineur fluiten stijgt omhoog

‘Ti voglio sempre amar’...

Een zacht, gedecideerd kloppen. Zonder op antwoord te wachten stapt Ser naar binnen. Even treft hem het fijne, vergeestelijkte, zeer Romaanse profiel van Cloquet...

maar onder de ogen brandt, of smeult tenminste, toch iets sensueels.

Nes rukt zich met een beetje spijt uit zijn vage peinzen los.

Kinderliefde en roeping streden in hem, goedaardig, niet tragisch, niet op leven en dood... Op een of andere manier moest toch een oplos-

Mathias Kemp, De bonte storm

(24)

sing komen... Nog wat wachten... Als hij maar vóór de dertig gewijd kan wezen...

Nog zeven jaar bijna...

Maar er bloeide heel, heel heimelijk toch nog wat anders in zijn zinnen, waarin denken en voelen in elkaar vervloten... Of door eindeloos verre verten een siddering van hopen liep... Herinnerde hij zich ‘Die linden Lüfte’?... Was het wat anders?...

Waarom kwam Dulkeners hem juist nu storen?...

Ze praatten dan maar wat. Over Europeanisme in de missie.

Over de oude waan der Arische volken, beter te zijn dan de andere, en over de nieuwe inbeelding: slechter te wezen.

Over het nieuwe ras dat uit de avontuurlijke elementen van het oude in Amerika wordt.

Over Amerikanisme in de religie.

Over pragmatisme in de wijsbegeerte.

Over de waarde of de waardeloosheid der filosofie.

- Toe-oe-oe-oet! neust buiten iets scherp en aanmatigend. Rellend geratel volgt!

- De idioterie begint al!, meent Nes smadelijk en geërgerd.

- Op te pu! declameert Ser met populair accent. Allei, ene Charleston!

- De grote psycho-analist... Vastenavondsgek!

- Hoon me niet. Juist omdat ik 'n halve Freudiaan ben, vind ik Carnaval zo interessant.

Mathias Kemp, De bonte storm

(25)

En Dulkeners steekt van wal met zijn theorie omtrent Vastenavond:

Of Carnaval van Christelijke of heidense herkomst is, doet er niet toe. Bij de meeste individuen van de meeste volken, ontwaren we een neiging, om eens een keer anders te zijn en te doen dan gewoonlijk. Ieder van ons wil, bewust of onbewust iets anders wezen dan hij is. Door zelfcritiek en critiek van anderen, door vrees en onmacht en schaamtegevoel - soms zonder redenen - leeft men zich niet uit volgens zijn wezen.

Kinderen doen dit nog wel, die spelen generaaltje, trein, schippertje of degenslikker.

Allemaal hebben we onze geheime, verloochende idealen. In het droomleven komt er nog wat van terecht, al houd ik, tegen heel de Freudbent vol, dat driekwart der droom-elementen herinneringen zijn.

Alzo: in nacht en dagdromen is de mens wat hij moest of wil wezen. Wat betekent Carnaval? Een protest tegen de realiteit en een realisatie van droom en

onderbewustzijn! Of tenminste een poging daartoe. De stijl der Carnavalscostuums, dialogen en bewegingen, vertoont overeenkomst met wat we dromende beleven...

- En met futurisme...

- Futurisme en sur-realisme, inspiraties uit subconcientie en droomleven. Carnaval is algemeen menselijk. Zelfs bij de Azteken, die toch geen contact met Europa hadden, merk je Carnavalistische fenomenen.

- Toch gekkenboel.

Mathias Kemp, De bonte storm

(26)

- Zeker, maar veel meer dan anders?

Gebeuren de grootste dwaasheden - dwaasheden ook als zonden opgevat - wel met Carnaval? Zijn de kleuren rood, geel, blauw en groen zotter dan zwart, indigo of bruin? Is de snit van die costuums wel onlogischer dan die van onze colberts?

Spreken Nietschze, Trotsky, d'Annunzio of Ludendorf wel wijzer dan onze vierders?

Zeg voor mijn part ijdelheid, maar erken dan, dat Vastenavond niet zo veel gekker is dan de andere drie-honderd-twee-en-zestig dagen van 't jaar. Nu neem ik nog een objectief goed en kwaad aan. Hang je een of andere phenomenen-theorie aan, dan bestaat helemaal geen verschil.

- Je moet de filosofie van de Vastenavond schrijven.

- Eerst leven, dan filosoferen.

- Trek je weer uit als korenschoof?

- Weet ik in wat voor gestalte de inspiratie me drijft het laatste half uur?

Mathias Kemp, De bonte storm

(27)

V. Een wereldje van schijn

Tussen zelfbewust proletariaat en de nette burgertjes, vlot een sociale groep, waarin de cigarettière de toon aangeeft. Deze sociale groep componeert zich uit nagenoeg niets dan meisjes, omdat de jonge mannen in dezelfde maatschappelijke verhoudingen weinig voorkomen.

Haar psyche groeide uit de film, de valutaweelde in Duitsland en het demi-mondaine leven in Luik.

Centraal; de sigarettenmaakstertjes van enkele fabrieken.

Carmentjes met berekenende sensualiteit, maar zonder veel Sevillaanse hartstocht.

Kinderen van elementen uit de arbeiderswereld, die boven hun stand uit willen, zonder daartoe iets te ondernemen. Kinderen van conducteurs, kleine pennelikkertjes, baasjes en winkelbedienden met moderne principes. Kinderen uit omgevingen, waarin men met rare relaties en gemakkelijke bijverdiensten ietwat vertrouwd raakte.

Rond deze hoofdmacht: werkstertjes uit kleinere industrieën (waar een homogene burgerlijk gebarende groep overheerst) als tot fabriekjes uitgegroeide hoedenateliers, werkplaatsen van naaisters, modisten, strijksters en wasinrichtingen.

Met chique toiletjes, poudre de riz, lippenstift, en goedkope odeurs, houden ze de lage

Mathias Kemp, De bonte storm

(28)

klasse op een afstand, die evenwel geen eerbiedige is.

De groot-industrie voegt, via haar fijnere afdelingen, nog wat amorele typetjes eraan toe. Ook raken er soms een paar kokette dienstmeisjes en gedegenereerde kantoorkatjes onder. Moreel staan ze op onderscheiden trap. Je hebt de zeer

honorabelen, lidmaten van congregaties en patronaten. Die vallen niet op en rekent men tot de onbesproken, uiterst eerbare massa die het volk nog omvat. Dan zijn er de dwaze maagden, onbetwistbaar maagd en even zeker dwaas, die uit stomme romantiek een bedenkelijk vermoeden wekken, die zich schminken, de ogen met belladona bederven, die provocerende toiletjes dragen... die, zonder het te wezen, graag voor demimondain doorgaan. Daarnaast de baldweiltjes, Zondagse habitués der Valkenburgse dancings en van de Luikse Moulin Rouge en Féria. Half-deugdzame kinderen, niet veil voor geld - ze zouden het de verleider in het gezicht slingeren - maar van tijd tot tijd toegankelijk voor cadeautjes, mits aangeboden door een charmante jongen uit de jeunesse dorée of wat zich als zodanig opwerpt.

Onverstandige meisjes, wel lichtzinnig, niet slecht.

Dan een tranche genotzoeksters met weinig scrupules: argeloze diertjes. Zich uitlevend zonder bijgedachte. Enkele met nog 'n weinig religieus besef en een van tijd tot tijd ontwakend vermoeden van goed en kwaad. Kinderen, volslagen amoreel.

Allen wel gewapend tegen on-

Mathias Kemp, De bonte storm

(29)

gewenste gevolgen der aanvallen van vrije liefde.

Enigen - duisterste laag - verzot op mooie kleren, verkwistend, en zonder aarzelen bereid luxe tegen eer om te ruilen.

Heel de groep, devoten van de cinema. Ieder leerde er het zijne. De ene liep er de zucht tot pikante toiletjes op; een ander haar dagdromen van voornaam liefdeleven;

deze ontwikkelde er haar erotomanie; die raakte er bezeten van de idee-fixe boven haar stand te trouwen.

Al die dwaze maagden zogen er haar gemoedsleven vol verachting, voor het eenvoudige leven, voor de sleur der bezigheden, voor het alledaagse, fabriek, atelier, dienst, winkel of kantoor, voor de toekomst van haar moeder en een man als haar vader Een bende van door illusies geteisterden.

Romanlezeressen ook. Verslinstertjes van pikant naturalisme en sensuele

avonturenromans. Van Courths-Mahler romantiek bovenal. Verliefd op denkbeeldige graven en baronnen, zichzelf verliezend in belaagde kameniertjes en verarmde professorsdochters. Te geraffineerd intussen om het Duitse leesvoer niet te verachten, niettemin zich een roes eraan lezend.

Een schare met organisatiegevoel en groepsbewustzijn. Dominerend zelfs.

Op zomeravonden, tegen vallend donker, beheersen ze het Vrijthof. Haar lichte Luikse en Brusselse costuumpjes doen heel en half mondain in de blauwende schemering. Ze bewegen

Mathias Kemp, De bonte storm

(30)

zich met gemak, rustig uitdagend, want ze weten, een verschijnsel te zijn geworden in het stadsleven, en voelen, met welbehagen, op halsen armzenuwen de stekende blikken van wat er aan goeden en kwaden tussen de bomen wandelt of op de stoepen voor de café's zit.

Schiepen zij niet de speciale sfeer op de grote openlucht-bals, gegeven ter ere van het jubileum ener katholieke middenstandsorganisatie?

Nu Vastenavond in het verschiet: dagen van onberekenbare mogelijkheden.

Dan laat je ‘Gloria’ in de steek; opereer je bij voorkeur in Staar of Redoute.

‘Gloria’ is goed voor gewone dagen. Dan komt er de boemelende jeunesse, wat verveelde artisten en, bij gelegenheid, uit het Jekerdal verdwaalde Walen.

Met Carnaval trekt de nieuwsgierige, brave burgerij, wel gemaskeerd, er naar toe.

De stoutmoedigsten der Derde Orde wagen er zich. Romantiek van ‘e dröpke mèt sòkker’ en citroenlimonade, van nette dagmeisjes en degelijke slagersknechts. Eruit dan!

Wat een avonturen wenken in Staar, Redoute, Palace en op andere grote bals!

Herinner je Marieke Dezoei. Sloeg die daar niet de onervaren, half suffe zoon van een Zevendedags Adventist - hoofdcommies in Rijksdienst - aan de haak! Nu leeft ze toch maar fijn onder de hoge lui in Heerlen, waar haar

Mathias Kemp, De bonte storm

(31)

man een positie aan de Staatsmijnen heeft!

En wat heeft Philomène Vanwezet geen chance gehad! Met die gekke apotheker uit Aken. Ze moesten trouwen later, maar ze zijn ook getrouwd. Moeite heeft het wel gekost. En als ze die ouwe majoor - zijn erfoom - niet vertederd had... Een man van eer, die; hij commandeerde eenvoudig! Jammer, dat ze nu zo dikwijls

afgepruggeld wordt. Hij leeft ook niet solied...

Bella Immerstal dan. Zij veilig in Indië, met een rijke planter. Houdt er zès bedienden op na!

Als Lewiske Hoogenraad maar haar nagels had gepoetst, wie weet... Het moet een mijningenieur uit Mons zijn geweest, die gek op haar was. Twee avonden waren ze samen uit geweest. Zij, mooi verkleed, leuke Pierette, goed gemaskerd, altijd handschoenen aan. Ze had zich thuis laten brengen in het portaal van een groot huis in het Villapark. De derde avond, in de Redoute, vergeet ze haar handschoenen. De verliefde Waal neemt opeens haar rechterhand, kijkt naar de vingertoppen, ziet de rouwrandjes op de nagels.

- Sacré nom de... Canaille... heeft de kerel gevloekt en liep weg!

Sindsdien weten ze wat manicure is!

Zij vooral gaan zich elegant verkleden. ‘Weldons’ Carnavalnummer circuleert.

Als echte romantici zullen ze nu eens de we-

Mathias Kemp, De bonte storm

(32)

reld van de werkelijkheid ontvluchten. Bajadère worden, haremdame, zigeunerin, iets van ander land en andere stand. Of Pierette, Arlequine, een ander conventioneel Carnavalstype, maar immer net-mooi, nogal-deftig en even-pikant. Geen pungelige, flodderige rommel om het lijf, herinnerende aan de schamelheid van verleden en omgeving. Ze voelen zich nog te dicht bij de ordinaire volksarmoede, te dicht bij het crapuul, dat zij verachten - en dat zich over haar walg wreekt met meedogenloze onthullingen en scheldpartijen - en waarheen ze een terugvallen vrezen.

Voor wat rotzooi deinzen ze niet, maar ze schuwen toch de kroegen der

achterbuurten. Haar filmromantiek heeft ze blind gemaakt voor de originaliteit en de schilderachtigheid van het leven der mijnwerkers, glasblazers, zakkendragers en andere arbeiders met standsfierheid. Het pauperisme van London - de Chinezenbuurt - en van Parijs - de Ellendigen van Victor Hugo - dat is wat anders. Maar liever niet dat van Bosserveld, de Acht Zaligheden of Raamstraat; je komt er maar

schoolvriendinnetjes tegen.

Ze haten het eerlijke proletariaat even verbeten als de onbereikbare aristocratie.

Ze ontloken immers in omgevingen die zich omhoog liegen, eigen wezen en waarde graag verloochenen, schijn pogen van heer of dame, en waarin elementen voorkomen met rare relaties tot duur volk!

Mathias Kemp, De bonte storm

(33)

Instinctmatig voelen ze de noodzaak van groepsgewijs optreden.

Ergens dienen ze straks een basis te hebben. Wie ze zoekt, moet ze kunnen vinden.

Centrum der operaties zal de ‘Staar’ wezen. Kleinere groepjes zullen avonturieren in Redoute en elders. Overmoedigen besluiten door te dringen tot de deftigste en degelijkste bals der societeiten en verenigingen.

Dat ze maar spoedig aanbreken, die wondere dagen, met hun onberekenbare mogelijkheden!

Mathias Kemp, De bonte storm

(34)

VII. Tielke Lemkes

Een der eerst denkbare voorouders, die met een of andere Germanenstam in deze Keltische streken viel, moet louter goedaardigheid zijn geweest. En hij heeft onder de vrouwen van zijn stam, niet, volgens de logische wetten der natuur, een Brunhilde verkozen maar eer een Gudrun.

De goedaardigheid van het ras steeg tot zoetaardigheid. Een ras van zachtmoedigen ontstond, dat instinctmatig vermenging met strijdlievenden of zuurachtigen vermeed.

Het type werd àl zuiverder.

Nu woont in een oud huis, in een der drukke straten de volkomenheid dezer soort, die zeker pastoor, na het concilie van Trente, zeer terecht de familienaam van Lemkes gaf. Deze karakterisering was wellicht al eeuwen oud. Het ras handhaafde zijn kwaliteiten en steeg in Tielke tot volmaaktheid.

‘Au Coq blanc’ in granen, zaden en pluimveevoeder; en gros en detail. Anno 1687.

Een oud huis, met onpractische, donkere kamers, rijk aan alcoofjes, spinnen (en spinnen) en andere lichtschuw verzonnen ruimte.

Daar woonde Tielke Lemkes, het overzoete, over-aanvallige Tielke. Fijn figuurtje, bloemensnoeteke, eventjes vermaard, en wel het meest om haar ranke, delicate beentjes, wondertjes van gratie. Daarin kwam de hartroerende zuiverheid van haar zieltje zelfs beter tot uitdruk-

Mathias Kemp, De bonte storm

(35)

king dan in het kleine rozenknoppige mondeke.

Helderblauwe, naief-verwonderde ogen, rond van onschuld in een gezichtje van blank-rozig als morgenrood op Rococoporcelein. Korenblonde, rustig golvende haren... modern gekapt, zodat het tere, guitige nekje zichtbaar werd. Geen Gretchen dus. Een modern meiske, modern ook gekleed, eenvoudig, met goede smaak, pikant-zedig.

Verwondert het iemand, dat alle leerlingen hoogte Gym kanaries en putters hielden?

En dat ze allemaal, uit bezuiniging, ze zwart zaad voerden? En dat er zangvogels voorkwamen, die tot driemaal per dag de bakjes gevuld moesten hebben? En dat iemand af en toe zijn zwart zaad voor wit zaad kwam ruilen, met wat bijbetaling?

Als je Tielke zag en hoorde, begreep je, waarom holrollers en vinken veelvraten werden!

Zag! Een droom van blankheid in de bruine duisternis van de muffe winkel.

Hoorde! Het hemelse, zilvere stemmetje, hoog, hel, met eventjes kwinkelerende lachjes. Verder toch een bescheiden, dood-onschuldig ding, dat haar succes niet begreep, de onbeholpen Gym- en H.B.S.-adoratie beschouwde als poging tot hoon.

Met haar flemend, over-zoet spreken bracht ze menig jongenshart in revolutie, zodat zelfs de erop gelegde lompe, rode, hoekige, al te mannelijke hand geen bedaren bracht.

Daar liepen er wel eens tussen, ervarener dan menig lang getrouwde, met twijfelachtige

Mathias Kemp, De bonte storm

(36)

bedoelingen. Ze taxeerden Tielke als vrouw en maten de afstand. Onbereikbaar, door eigen onschuld beschermd.

Dan maar wat plagen. Tielke moet blozen, doet het mooi en prompt, van verrukkelijk roze tot heerlijk geranium-carmijn.

Tielke krijgt zo het land aan de winkel.

Wie heeft haar aan die beroemdheid geholpen? Die malle vlegel van Dr. Demacker, die een sonnet à la Perk op zijn Mathilde in elkaar had geprutst en triomfantelijk laten circuleren.

Daardoor was Juffrouw Lemkes ontdekt en beroemd geraakt.

De verering van Lei Demacker werkte als een infectie en de bestaande kanaries vloekten in hun kooitjes die overvloed van zwart zaad.

Maar Tielke is niet gediend van die kwajongensstreken. Altijd die praatjes te moeten aanhoren en bij ieder zakje zaad gratis blozen!

Op een keer nog erger. Een briefje, listig in een der koperen bakken van de hoog-afhangende koperen weegschalen gedeponeerd. Inhoud:

‘Liefste Tilia.

Neem me niet kwalijk, dat ik schrijf. Maar ik moet. Ik kan er niet meer van slapen.

Dag en nacht denk ik aan jou. Van het najaar moet ik op studie. Laat me weten of ik hopen mag, anders ga ik naar Indië. Om te vergeten. Als het kan!

Je trouwe bewonderaar. Albert’.

Die stomme vlerk van de stationchef!

Mathias Kemp, De bonte storm

(37)

Alle zoetaardigheid ten spijt kent Tielke enkel maar verontwaardiging over de brutaliteit van die ‘groene bezemstok’, zoals zijn concurrenten hem betitelen. Die suffer, die maar vloerzaad inslaat en haar met rollende ogen aanstaart. Te sullig om zijn bek open te doen.

Tielke gaat heel eventjes op de schouder van maatje snikken.

- Wees maar kalm kind. Je hoeft niet meer te gerieven, wanneer die bengels kunnen komen. Lewiske blijft van school en kan in de zaak meedoen. Je kunt me in de keuken helpen. En wil je voor Middelbaar Frans leren, ga 't dan maar met mère Anastatia bespreken.

Moeder denkt aan wat anders...

Aan haar jeugd, vol vage aspiraties om zangeres te worden.

Ze was een der werkelijk zingende mezzo's van de Oratorium-vereniging geweest.

Droeg op de fuifjes altijd een of ander ‘airke’ voor. Specialiteit in ‘Connais-tu le pays’ en ‘L'amour est un enfant de Bohème’. Lichte donkere stem, charmant van timbre, daarbij bloemenkindje als Tielke nu. Eenmaal zelfs op een

liefdadigheidsconcert opgetreden. Twee kranten hadden er over geschreven. Met veel lof. Ze begon over het Luikse conservatoire te denken. Maar als echt kind van haar stad, offerde ze alle artistieke en intellectualistische aspiraties...

Toen Lerang Lemkes werkend lid der zangvereniging werd. Om bij de tenoren te komen staan, vlak achter de tweede sopranen - waar

Mathias Kemp, De bonte storm

(38)

‘Zij’ kweelde - dreef hij zijn stem bij het proefzingen tot la bemol op. Tweede tenor.

Lerang vrijde nu voor en na de repetities, onder de pauzen en zelfs wanneer er een of ook maar een halve maat rust was voor beide stemmen. Hij gaf de duivenmelkerij eraan en meed de café's. Ze verloren en vonden elkaar in elkander.

Toen Lemkes, met allerlei hypotheken en leningen kans zag ‘Au Coq blanc’ te bemachtigen, trouwden ze spoedig. En betaalden met hun eigen levenspoëzie het scheppen en opvoeden van vier bloemenkinderkes: Tielke, thans twintig; Lewiske, bijna zeventien; Harieke, twaalf en Lineke elf. Vader sjouwde nu heel de provincie af met monsters en deed weer aan duivenmelken. Zogenaamd ‘voor de relaties’. Een snoek uitwerpen om een abel te vangen. Enfin, de zaken gingen redelijk.

Alleen de eerste hypotheek nog...

Moeder denkt aan wat anders...

Tielke... twintig, al lijkt ze ook zestien. Veel trek in de winkel heeft ze nooit gehad.

Ze wou liever studeren. Middelbaar Frans. Waarom? Een begijntje stak er niet in.

Gelukkig, dacht ma, al was ze goed katholiek, al ging ze elke Vrijdag haar ‘Gedaag’

houden, veel sympathie voor zusters had ze toch niet... Dat gevoelen deelde ze met haar broer, die Augustijn was in Venlo.

Tielke dacht niet aan trouwen, ze wist nauwelijks wat het betekende. Ze stond neutraal

Mathias Kemp, De bonte storm

(39)

ertegenover. Ze dweepte met Franse verzen en toneelstukken. Sully Prudhomme, Rostand en Jammes waren haar lievelingsauteurs. Met traantjes in de ogen kon ze voor zich zelf ‘Le vase brisé’ of ‘Ici bas, tous les lilas meurent’ declameren.

Een gebroken hartje? Toch niet, daar kon het kind te zorgeloos-gelukkig voor lachen. Als bakvisje van vijftien jaar had ze een bedeesd en schuchter, half onbewust eerste liefdetje opgelopen, bij het zien en horen van een jong lyrisch tenor van de Luikse opera, die in ‘Traviata’ alle harten smelten deed. Vooral sinds die naar het klooster zou zijn gegaan, idealiseerde ze deze figuur. Af en toe bloeide wat

sentimentaliteit in haar hartje en dan reciteerde ze met even omfloerst stemmetje ‘Le vase brisé’ of een ander overgevoelig poëem.

Door dat idealiseren was ze wel wat critisch geworden. Over die Gym-blagen dacht ze niet. Zelfs nette jongens, als Max Krichenbach, wat dom, overigens een bonk goedheid, Tom Carrasco, wat vuil van tint... doch erfgenaam van een prachtige zaak, en Mang van Reuver, - onbeduidende volmaaktheid met familie in Argentinië - konden haar evenmin interesseren.

- Tegen Nes Cloquet, daar ziet ze tegen op, maar die kijkt naar geen meisjes...

Nochtans, Nes is de enige zoon van haar schoolvriendin Aline Weustenhove. Die zendt hem af en toe met min of meer verzonnen boodschappen hierheen. Ze doet zich moeite om hem

Mathias Kemp, De bonte storm

(40)

wat familiair te maken. Nes interesseert zich voor niets hier en Tielke is te blo, om eens aardig uit de hoek te komen. Droeg ze maar eens wat voor van de Franse gedichtjes! Nes verveelt zich heel beleefd, praat over Godgeleerdheid, waarop je niet antwoorden kunt, zonder een flater te maken. Blijft bovenal onverschillig voor Tielke en let waarachtig nog meer op Lewiske, dat brutaal nest, dat hem vragen durft te stellen, waarvan je achteroverslaat. Of ze bij de framassons in de leer is geweest!

Nes disputeert zelfs voor z'n plezier ermee; dan kan hij z'n superioriteit tonen...

En dat imponeert Tielke wet. Nes is geleerd en serieus. Jammer, dat die maar notarisklerk blijft en niet voor candidaat wil doorgaan. Ja... hij prakkezeert op wat anders... Zonde van zo'n aardige, jonge kerel. Van huis heeft hij twee boederijtjes te wachten en van drie tantes ook nog een dertig-duizend gulden. Die komt er later warm in te zitten.

Tielke zelf peinst niet op die dingen, weet ze zelfs niet.

Uit alle voorzichtigheid verzwijgt moeder ze maar. Er zijn van die fiere hartjes die zich sluiten, wanneer er ook maar een schemer van berekening hun sympathieën dreigt aan te tasten.

Tielke mag Nes wel, bewondert hem, zonder verliefd te zijn overigens...

Ma Lemkes zal morgenmiddag, als Nes op zijn bureau is, haar schoolvriendin toch weer eens opzoeken. Wie weet wat Carnaval vermag?

Mathias Kemp, De bonte storm

(41)

VII. Poeleke den dweil

- Een van die lellen uit ‘Gloria’, had Ser Dulkeners in zichzelf gezegd, toen hij, de moraliteit naar de benen schattend, zich zo gruwelijk vergiste.

Doeleke den Dweil! Doop- en familienaam veranderd in een scheldnaam. Zeer raak had een of ander medelid van het gilde der lichte cavalerie deze typering verzonnen. Met de meedogenloze spot, dit deel der Limburgse bevolking eigen, die overigens, deze gave gemeen heeft met al wat boven de Eifel tussen Maas en Rijn leeft.

Deze karakterisering is virtuoos, niets minder. Polke Delwaille heet niet onverdiend

‘Poeleke’ en ‘den Dweil’. Poeleke komt van poule, ofwel kip, duidt iets aan in de richting van... het tegenovergestelde van net meisje. Met ‘den Dweil’ kenmerkt men iemand z'n publiek gedrag, op bals en openbare feesten.

Een naam als Delwaille, eerst verbasterd tot Deweile, roept vanzelf gedachten aan Dweil op, vooral wanneer de zo genoemde zich in de stijl ervan gedraagt. Sinds haar zeventiende jaar liet Polke, Polleke of Poeleke het niet meer ontbreken aan

voorwendsels tot schelden.

Een met dweilen erfelijk belaste. Afstammelinge van Robert Delwaille, een der eerste glasblazers van Luik, maar tegelijk grootste rapaille dat op de canailleuze ‘Pierreuse’

verblijf hield.

Mathias Kemp, De bonte storm

(42)

In de vijftiger jaren importeerde Regout hem hier. Zijn buren hadden gefoven ter ere van het vertrek van ‘Robert le Diable’.

Jaren regeerde de woesteling de anders nogal strijdlustige Raamstraat. Daar huwde hij met een soldatenlel en stichtte een bekende familie. De ‘arme tak’ verzonk tot volslagen pauperisme, leefde van liefdadigheid en velddiefstallen en behoorde tot de meest Russische gezinnen van het Russische dorp van houten noodwoningen in het Bosserveld. Een ras dat jong trouwde - de mannen op negentien, de meisjes op achttien jaar - sterk gezegend raakte met nakomelingen, amoreel en areligieus leefde, indolent en passief, doch au fond niet kwaadaardig. Geen ervan was onvoorzien van de Heilige Sacramenten gestorven. Enkelen hielden zelfs hun Pasen.

Dan had je de ‘rijke tak’ der Delwailles. Een familie van chauffeurs, monteurs en scharrelaars in van-alles-en-nog-wat. Vergeleken bij het prachtig stuk crapule, Robert, toch gedegenereerden. De stamvader daagde onvervaard heel de blazerij uit: ‘toucheer mij met een poet... nom de tonnerre de dieu... je vous casse de verdomnis’. Het nageslacht bracht enkel laffe pooiers en fielten voort.

Hari, de kleinzoon, behoorde nog tot de netsten van de rijke Delwailles. Van aanleg een knap monteur, die bij tijden goed geld verdiende. De royale jonge heer in het grote danscafé ‘Nummer één’ op Sint Pieter. Benijd en gehaat

Mathias Kemp, De bonte storm

(43)

door de andere jongelui, knechtjes van kleine baasjes, of ondegelijke arbeiders;

daarentegen de lieveling van alle meiden, die allen, ieder voor zich, hoopten de chique charmeur in de wacht te slepen.

Hij liet zich nalopen door Berbke de Joedin, de dochter van een door zijn huwelijk katholiek geworden pandhuishouder en woekeraar, die niet onbemiddeld heette.

Inderdaad kreeg Berbke duizend gulden mee. De jongelui installeerden zich protserig duur voor hun doen, op een groot kwartier in de nieuwe, zeer honorabele Hertogsingel.

Hari leek erboven op.

Totdat die begon te drinken. Eerst in een net café, temidden van achtenswaardige kleinburgerlijke handboogschutters. Later in verdachte kroegen. Het resterende geld verzwond. Schoonvader ging in frauduleus bankroet onder. Even daarna sloeg Hari's tot dan passabel karakter om. Hij begon zijn vrouw te slaan en van ontrouw te beschuldigen. Berbke liep weg, kwam weer terug. Een huwelijkshel.

Daarin kwam Polke ter wereld. Een maand te vroeg, gevolg van een horrible scène tussen man en vrouw, die de eerzame naburen aanleiding had gegeven de politie te waarschuwen. Vier agenten waren nodig om Hari van de deerlijk mishandelde weg te slepen. Ze beviel op Calvarieberg, terwijl de vader in de kast zat, wegens verzet tegen de politie en mishandeling.

Hari, die, hoewel knap werkman, bij alle mogelijke patroons gedaan had gekregen, wegens

Mathias Kemp, De bonte storm

(44)

zijn ongeregeld gedrag en pogingen tot oplichterij, kon in Maastricht geen werk meer vinden. Dan maar naar Aken. In de draadtrekkerijen der ‘Rothe Erde’ kon men altijd nog terecht, om de gesneuvelden en verminkten te vervangen.

De Delwailles moesten nu ook kleiner gaan wonen. Maar niet in de goedkope achterbuurten. Liever een paar dakkamertjes gehuurd in een nette straat, waar ook renteniershuizen lagen. Op de kleren vooral niet bezuinigd. Konden ze niet meer op crediet verkregen worden, dan maar met contant geld, geleend of gespaard uit de mond.

Hari leefde in Aken tussen met verderf dreigend witgloeiend staal. Om vier uur 's morgens holde hij naar de arbeiderstrein; om acht 's avonds kwam hij thuis. In duivelse gemoedsstemming, die tot Meerssen in sociaal-revolutionaire boutaden tot uiting kwam, doch in Maastricht uit burgertrots onderdrukt werd. En ontladen op vrouw en kinderen. Op Berbke, op kleine Polke en het twee jaar jongere broertje Fikske.

Om vier uur 's morgens maakte vader hel - een klein half uur - evenals 's avonds van acht tot negen. Dan werd gevloekt, met vuisten op tafel geslagen, gevochten, geschreeuwd, tot de nette huisgenoten en buren tussenbei kwamen. Die dienden als bliksemafleider. De woesteling kafferde ze uit, dat geen hond er meer van zou lusten.

Behalve wanneer de jonge procuratiehouder opdoemde. In een dol half jaar had die op een

Mathias Kemp, De bonte storm

(45)

Congoboot meegevaren en, ten koste van vijf tanden, van Engelse matrozen boksles genoten.

Die bleke jongen kwam eens, toen de hel oordovend raasde, op de kamerdeur bonzen. Op een bedreiging van vader Delwaille, klonk het rustige antwoord maar eens buiten te komen.

Hari aanvaardde de uitnodiging.

In de ochtendduisternis zagen de half gekleed opgestoven toeschouwers een onvergetelijk schouwspel. De ‘pennelikker’ ging methodisch te werk, liet de monteur eerst wat slagen in lucht geven, dreef hem toen in een hoek en diende hem een half dozijn welbeheerste kaakstoten toe. De inmiddels scheldend en krijsend toegeschoten vrouw, werd door het publiek, instemmende met de afstraffing, in bedwang gehouden.

Dan mocht de metaalwerker weer uitkomen. Het kantoormannetje dreef hem met een slag in de maagstreek tegen de latjeswand van z'n mansarde, gedoogde nog een - in een wolk van vloeken gehulden uitval - en sloeg hem toen meesterlijk tegen de vloer, dat het huis ervan daverde.

Delwaille verhuisde zodra mogelijk. Het geval bleek van enige opvoedkundige waarde. De dolleman hield zich tenminste 's morgens koest, maar sloeg 's Zondags en tegen de avond, vrouw en kinderen zoveel te meer.

De verbitterde moeder behandelde de kleinen weinig zachter. Ze verdeelde haar tijd tussen huilen, snauwen en pogingen tot eten

Mathias Kemp, De bonte storm

(46)

koken, afgewisseld door uit snoepen gaan en babbelen.

Bij het begin van de grote oorlog leek het iets beter te zullen lopen. Hari moest, van Belgische afkomst zijnde, weliswaar weg uit Aken, waar men aan spionitis leed, maar kwam in contact met een grote Hollandse smokkelfirma.

De man bloeide op nu hij zich uitslapen kon, herwon iets van zijn beter humeur, kocht nieuwe meubels, ging ruimer wonen, en leek inderdaad een behoorlijk burger te zullen worden. Het duurde een half jaar. Toen begon de ellende onder variërende vormen opnieuw. Het kwam tot honger lijden. De vrouw vergat haar eer, omwille van zichzelf en ook enigszins om de kinderen te kunnen voeden...

Dat was de levensschool van Polke. Zodra ze de vergelijking kon maken met de vaders en moeders van schoolvriendinnetjes, begon een vinnige haat tegen haar vader en een minachtend medelijden voor haar moeder te groeien in haar hart. Die hadden

‘rotzooi’ gemaakt van hun eigen leven en dat van hun kinderen.

En er ontwaakte een wild verlangen in haar hartje naar stil huiselijk geluk... naar een respectabele omgeving. Als ze trouwde, zou ze daar zeker van moeten wezen.

Zestien jaar oud zijnde overkwam haar de eerste liefde. Ze werkte toen in een kleine sigarettenfabriek als inpakstertje.

Een jongeman van het kantoor - een heer dus - maakte haar min of meer het hof.

Hoe-

Mathias Kemp, De bonte storm

(47)

wel ze vroegrijp was, wel ingelicht en niet onkundig in anti-conceptionele middelen, beging ze de naieviteit de wat linkse klerk heel haar hart te schenken.

Was dat geen jongen uit een nette burgerfamilie? De vader, employé aan de gasfabriek, de moeder een zuster van de pastoor van Warsage. Zó moest ze het hebben; zó kon de toekomst heerlijk worden...

Polke was toen nog een mooi kind. Opgeschoten, rank figuurtje, met prachtig zwart haar en grote, bruine ogen. Vrolijk van karakter - buitenshuis tenminste - en met een geestig accent in de stem. Zonder goede morele opvattingen weliswaar, doch in werkelijkheid nog onschuldig en zeker van goede wil. Ze voelde er zelfs iets voor, om lid van een congregatie of patronaat te worden, niet uit religieuzen drang, maar om met nettere mensen in aanraking te komen. Ze liet het, toen vader smalend opmerkte, dat de congregatie die zij bedoelde, als ordinair stond aangeschreven onder de burgerij. De zotte monteurstrots der Delwailles stak er toch in.

Drie maanden van zaligheid doorleefde ze. Met haar Charelke wandelde ze elke avond door het Jekerdal. Hij bleef blo en onhandig, durfde haar nauw in de arm te knijpen, nog minder te kussen, maar ze hielden van elkaar en zwelgden in het kuise geluk van elkanders nabijzijn.

Het wrede slot der onvolbloeide idylle liet niet lang op zich wachten. Op een avond

Mathias Kemp, De bonte storm

(48)

doemde plots de vertoornde moeder van Charelke op. Ze rukte haar zoontje van haar weg. Toen hoorde ze die verschrikkelijke woorden:

- Oonnuzelen haals! Wets tiech neet mèt wee ste löps? Höbste daan noets gehuurd vaan dat crapuul vaan Dendweil, die bagage, dat tuug...

Had Poldine dàt nu maar kunnen dulden! Het werd haar evenwel te machtig Ze wist niet meer wat ze zei en spuwde al de gemeenheden die ze thuis had gehoord, al de vloeken die haar te binnen schoten, al de scheldwoorden die haar brein vormen konden, op de onredelijke moeder uit.

Haar jongen werd krijtwit van schrik en vluchtte. De moeder volgde hem, achterna gezet door de razende Polla, die haar, tot midden in de nieuwe arbeidersbuurten, al uitkafferend, uitgeleide deed.

Dat betekende de breuk in haar leven. Ze vergooide zich met opzet. Wanneer ze toch niet goed mocht wezen, geen fatsoenlijk geluk kon bereiken, dan maar plezier maken, onverschillig hoe. Gevolgen zou ze wel weten te voorkomen.

Twee weken later reed ze met een jonge rijke advocaat 's avonds naar Luik. 's Morgens, even voor werktijd kwam ze thuis. Ze legde twintig gulden op tafel, verdiend met ‘overwerken’. Vader en moeder scholden haar de huid vol... en streken het geld op.

Van dat moment af leidde Poldine een vrijwel slecht leven, waarin ze later haar broer

Mathias Kemp, De bonte storm

(49)

meesleepte. Het werd de vriendin van dure luitenantjes, advocaatjes en fabrikanten.

Met ouwere heren liet ze zich niet in. Ze verdiende haar kost op de fabriek. Ze wilde zich uitleven, mooi gekleed zijn, vergeten, meer niet.

Haar gedrag op populaire bals, deed haar de naam van ‘Poeleke den Dweil’ behalen.

Ze lachte erom.

Niets meer kon haar wat schelen. Dat haar tamelijk ongerepte teint faneerde, flossig werd en blauw doorspikkeld? Geen nood. Luik leverde prima reparatiemateriaal.

Ze regeerde als koningin der demi-mondain-willende lichtzinnige meisjes.

Behoorde tot de algemeen gekende stadstypen. Trok de aandacht der meer ontwikkelde boemelaars, die af en toe in ‘Gloria’ neerstreken, door moordend cynisme en iets als duivelse onschuld.

En door haar specialiteit. Ze belaagde met opzet onervaren jongens, die zich ook wel - om groot te doen, Lebemann te lijken - op haar paden waagden. Of lokte ze op origineel-sluwe wijze, om ze te verleiden en dan weg te stoten.

Daarin lag een hulde aan het goede... een inversie... moest Ser, die haar kende, toegeven.

Eens wandelde ze met haar vriendinnen door het Stadspark. De hoge, reine Nes Cloquet passeerde, over het groepje heen kijkend.

- Dat is de mijne! riep Polke plots.

Nu naderde Carnaval.

Mathias Kemp, De bonte storm

(50)

VIII. Twee moeders complotteren

Tielke's moeder schommelt uit haar duister winkelhuis het kille, witte winterlicht in.

Uit de smalle straat vol huizen, modern van pui, doch met achttien-eeuwse

bovenverdieping, werkt ze zich naar de markt, het machtige plein, waarop troont het hoge Renaissance-stadhuis.

Met even grimmige zelfbespotting herinnert ze zich het bal der ‘Greune’ in 1899 waarop ze voor het dansen van een quadrille 'n eerste prijs verwierf. Je raakt invalide in het huwelijk, moppert ze gelaten. Aanhoudend in huis, maakt je zwaar. Het gesloof in de keuken, de winkel en met de kinderen bederft je gang en je voeten. Enfin, mijn fortuin is gemaakt...

Ze denkt aan Tielke. Met enige ongerustheid. Een door en door braaf kind, zeker, maar wat... ja, wat?... wat onhandig, te jong en niet jong genoeg voor haar leeftijd...

Ma Lemkes vreest - waarom? - iets ongelukkigs voor haar... dat ze, juist door haar ernst en onschuld, van haar kansen niets terecht brengt...

Als voluit op haar gevoel levende vrouw, kan zich Ma Lemkes voor een jong meisje geen andere bestemming indenken dan het huwelijk. Het klooster? Iets voor heiligen en wat moet blijven zitten. Ze is goed en degelijk katholiek, geeft veel aan de missies, maar een kind in het klooster, dàt zou ze toch niet graag beleven...

Begraven zijn ze... Niet dat de trouw nu alle-

Mathias Kemp, De bonte storm

(51)

maal gelukkig maakt... Waarachtig niet... En toch, dàt is leven... een man verzorgen...

en vooral de kinderen... veel last en je zou ze toch niet willen missen... Kon je altijd maar blijven als nu... 's avonds thuis, na winkeltijd... onder de lamp... Brave kinderen had ze... Niettemin, er komt een dag dat de vogeltjes moeten uitvliegen... een eigen nestje bouwen... Liever dan triestige oude vrijsters te worden...

Madam Lemkes heeft instinctmatig stilgehouden, voor het huis waar de weduwe Cloquet woont, en verzamelt haar krachten om de twee hoge duistere trappen te beklimmen.

- Als die Nes maar wou, denkt ze nog op de eerste zes treden. Dan vordert het opstijgen al haar energie en bezinnen.

- Kom mer binne, kreunt Madam Cloquet, wanneer haar vriendin ademloos aanklopt.

Ze staat niet van haar chaise-longue op; ze voelt zich vandaag bijzonder miserabel.

- Dat kos tich e jaor vaan de leve es te die trappe moos opkretse... hijgt de binnentredende.

Even met haar ziekte en invaliditeit koketterend, maakt Madam Cloquet een lijdelijk gebaar naar een leunstoel.

Ze ziet veel ouder uit dan Berb, ofschoon ze van dezelfde klas is geweest. Allerlei kwalen hebben haar voortijdig versleten.

- Kon ik nog maar eens beneden komen, zucht ze. Enfin, niet lang meer, dan dragen ze me wel over de markt...

Ze laat het totaal vergrijsde hoofd achter-

Mathias Kemp, De bonte storm

(52)

over zinken in haar leuningstoel... wacht even en vervolgt dan:

- Ik ben al blij, als ik wat over de kamer kan ronddazelen...

Berb poogt haar wat te troosten. Ze kon nog best genezen. Die maagziekte gaat wel over. En dat ‘haaf beslaag’ duurt nooit langer dan drie jaar. Nog een jaartje geduld.

Madam Cloquet luistert gelaten en ongelovig... Het kan haar ook weinig meer schelen.

Plots verjongt haar gezicht... een glimlach van bijna jeugdige guitigheid straalt...

- Ik weet waarvoor je komt!

- Ik passeerde hier toevallig, ontwijkt de andere en voegt er in volmaakt vrouwelijke inconsequentie aan toe: en kom je eens over de kinderen spreken...

- Dat doen we al twintig jaar... waarvoor zouen we 't nu laten... Of 't wat helpt is wat anders...

- Tielke wordt twintig...

Mijn Nes is drie jaar ouwer...

- ... en ik maak me bezorgd over het kind. Ze kon niet braver en vriendelijker zijn...

maar, ik weet niet... haast zei ik... ze moest wat gekker wezen...

- Nes dan! Al zegt die 't me niet, ik weet toch, dat hij met plannen rondloopt om Redemptorist of zo wat te worden... Ik voel ook, dat hij me dat leed, zolang ik leef, besparen zal. Hij wacht... het kan nog een paar jaar duren. Hij maakt zich iets wijs van een roeping.

Mathias Kemp, De bonte storm

(53)

- Waarom zou dat niet kunnen?

- Waarom? Ik weet 't niet en toch ben ik zeker ervan, dat hij voor het klooster niet bestemd is. Eeuwige kuisheid... dat zou gaan. Eeuwige armoede, mits niet te erg, ook nog. Maar eeuwige gehoorzaamheid? Neen! 't is een goeie jongen, stil bescheiden, matig... maar: eigenzinnig, zelfstandig, vlug op zijn point d'honneur. Bovendien...

ik weet nu eenmaal dat Nes vroeg of laat anders wordt. Pierre zaliger was ook zo'n halve pater. Tot zijn dertigste. Daarna zag die kans om in drie jaar meer stommiteitjes uit te halen dan een van tien jaar jonger. Onder drang van een oom trouwde hij. Elf jaar rustig levensgeluk hebben we gedeeld. 't Was een goeie vent... als je 'm in zijn wezen liet.

Madam Cloquet sluit de ogen... staart even in zichzelf en herleeft voor enkele momenten het toch al verre, gelaten betreurde verleden... Berb zwijgt, een beetje getroffen door de innigheid van toon, waarmee de weduwe sprak.

- Nes moest maar trouwen, zegt de invalide na enkele minuten peinzen. Het klinkt gedecideerd, doch kalm en zonder energie.

- Wie zal hem kunnen behagen? weifelt Tielke's moeder.

- Och wat, voor mijn man zaliger zijn schade in het boemelen begon in te halen, verbeeldde die zich een groot kunsthistoricus te zijn. Toen we getrouwd waren wend 't een kegelaar.

- De mijne zong... nu is 't een van de

Mathias Kemp, De bonte storm

(54)

duurste duivenmelkers. Je hoort niks dan van Barcelona, Madrid, Lyon...

- Ik beleef 't niet meer, maar 't zal me bij Onze Lieve Heer niet verwonderen, als Nes koning van een handboogschutterij of zo wordt... Over wat anders... hoe maakt Tielke het?

- Ik heb dezelfde zwarigheid... Niet dat ze van een klooster spreekt, of er maar over denkt... geen sprake van... en toch ben ik bang, dat ze vroeg of laat er naar toe wil. Door die plagerijen van die snotneuzen van de Burgerschool wil ze niet meer in de winkel. Ze wil nu Middelbaar Frans studeren. 't Kan Been kwaad, maar...

- Wat zou 't jammer zijn, als een zo mooi en braaf kind niet trouwde.

- Dat meen ik ook. Soms staat me 't huilen nader dan het lachen, als ik aan het arme schaap denk. Ik ben zo bang, dat Tielke wat boven het hoofd hangt.

- Kom, kom; superstities. Dat maakte ik me ook wijs, toen ik jong was. Toch kwam alles goed terecht. Het meisje ontpopt zich vandaag of morgen misschien heel antlers dan je voorziet; veel slimmer in het vrijen dan je lief kan zijn.

- Ze is niet dam en ook geen kwezel, kwam Madam Lemkes iets gepikeerd ertussen, ze heeft een heldere kop en er zit leven genoeg in, maar ze geeft zich niet...

- We hebben allebei hetzelfde op het hart,

Mathias Kemp, De bonte storm

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Raas wist hoe Wieringer door Lagrange en de andere fabrikanten gehaat en bekampt werd en omdat zijn eigen vijanden ook de vijanden van zijn patroon waren, stond Raas zoo fanatiek

Ik ben meneer Holset, die op een enkel punt niet weet wat hij wil, maar op ieder ander gebied zijn weg gaat zonder weifelen en zonder omzien, naar groote en goede doelen.. WARJA

Graafland werd daar buitengewoon boos over, niet omdat het schilderij hem niet beviel, maar omdat er naar zijn mening geen hel

hoe daar een vrouw in duizend zonden stierf en hoe haar geest nu waarde, waarde, waarde, en hoe haar ziel om rust en vrede kloeg en hoe zij stenend door de gangen gleed, heel

Wij zijn toch naar liefde ontloken, naar juichende liefde ontloken... Nu sluipen langs alle deuren weer donkre gestalten, die speuren naar wraak om

Op zekere dag begaf zich de knecht van de Sibberhof onder Oud-Valkenburg naar de z.g. Langkuil om er de paarden te drenken. Toen hij daarmee bezig was, kwam ook de meid van Wijnands

Mathias Kemp, De felle novene.. nog maar voor in de vijftig. Een verdroogd, mopperig type, uiterlijk wat streng en bruusk, maar toch niet zonder humor, een ‘stijve Hollander’

Hij merkt voorts op dat de uitgave der oorkonden van veel belang is voor de geschiedenis van Limburg en van eenige plaatsen in Rijnland, want, mogen we de lotgevallen van