• No results found

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars · dbnl"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mathias Kemp

bron

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars. z.n., Maastricht 1960

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kemp004tuss01_01/colofon.php

© 2016 dbnl / erven Mathias Kemp

(2)

Het gevloekte brood

Pont Saint-Esprit 1951

Dit had de Boze zich nog afgedwongen toen hem de Banner aan de troebele Jordaan beval om heen te gaan,

om weg te varen uit de zieke zinnen van dochterke van vrome molenaar in dorpje Telamaar.

Ik wil verblijven in een handvol zaden die 'k op de mulderszolder samenveeg.

Ik moet toch ergens heen.

Wat roggestof en roggespoor kan niemand schaden.

Ik spring dan weg in wind en weer en zijg wel ergens neer.

Ik vind ook beemd of veld om in te wonen, en in te werken, om mijn kracht te tonen.

Wel, sprak de Banner, stuif dan in de wind tot waar de zee begint.

Een wolk van wannestof en roggesporen woei door de gloed van ochtendgloren het argeloze Westen in.

En dat bezeten meel bleef dreigend dwalen veel eeuwen lang door kloven en dalen, ontkiemend immer voort.

Totdat het ergens aan de groene boord der Rhône in veel te rijpe roggenaren is kunnen binnenvaren.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(3)

De duivel was nu, moe van bloeiend wachten in zoveel vruchteloze dage' en nachten, plots fel in rijpe razernij.

Hij zou een spel van vlam en vuur gaan brengen, zou branden, schrikken, folteren en zengen in dorp en woud en wei.

Dan is de Boze giftig ingedrongen in 't goede graan, waarvan eenmaal Millet met vorstelijk penseel de glorie heeft gezongen.

Bij 't klappen van het lieflijk Angelus reed men op hooggetaste wagen het ongedorste koren naar de molen van Pont du Saint-Esprit.

Hier kon de Boze zich wel thuis gevoelen, want had men niet in oude sagen

in lang verleden tijd kunnen gewagen van de bezetenheid der brandenden van vlammenziekte en vlammendood,

wanneer zulk helse zaad in trog en oven schoot...

Nu kon de Vijand eindelijk weer werken.

Maillat, de mulder, had het meel gemalen, het helse meel, waarin de duivel school, het meel van rogge, dat in gulden dalen zo hemels stond te pralen.

Dan is de Satan verder doorgedrongen in mond en maag, in hersenen en longen.

Een wilde steek drong vrouw Labiche in 't brein.

Dát moest de duivel zijn!

Ik ben het vuur! gilde ze naar de straten.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(4)

Ik ben van mens en God verlaten!

Ik zie een kroon van felgespitste vlammen op al de blauwe kammen

der bergen in het rond!

Een ander: Hart en milt voel ik verkolen!

En ik voel vlammen door mijn aders dolen!

Een leiendekker sprong dol van het dak.

Drie kind'ren schoten als bezeten weg uit doornenhagen aan de weg.

Daar zagen er kwaad groenig vuur in bollen door straat en stegen rollen.

Zes mannen vonden saam een spitse dood op erf vol roestig schroot.

Er dwaalde wedergalm van razend schreeuwen of duizend losgebroken leeuwen

hun prooi vervolgden door heel Saint-Esprit.

Honderde lagen op de naakte straten hun eind te wensen en verwensen

met schuimbedekte mond' en opgezwollen pensen.

Er hupten vuurge ruiters op de nokken;

er daalden vlammen neer in rosse brokken.

Een vuurslang viel van toren naar beneden op been en armen, blouse en toog.

En dan nog scheller dan het rode vuur die zonverdovend witte gloeden, die over alle dingen woedden.

De mensen springen heen in radeloos geschater naar veld en bos en berg en water.

Zij rennen tegen boom en muur

geteisterd door 't gevloekte brood en 't vuur dat met gebannen duivelen is uitgegaan eens van de troebele Jordaan.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(5)

Gedroomde Limburgse Marialegende

Terwijl ik op een matten zomerdag

in 't hooi, bij Banholt-Mheer, wat lag te dromen, heb ik daar - alhoewel ik niemand zag -

dit wonderlijk verhaal vernomen.

Ik ben het 'Lieve Vrouwke van het Stort', en sta geduldig uit een wilg te staren naar stapeltje afval, dat al groter wordt en hoger in de gang der jaren.

Terwijl hij waakte aan rand van heide en bos heeft manke herder mijn figuur gesneden;

't was duister in zijn stulp van stro en mos...

zijn mes is wel eens uitgegleden.

Zo werd ik zonderling van makelij:

wat lang van tenen en te kort van armen, doch in mijn blik gelukte medelij en om mijn lippen wat erbarmen.

Een moordenaar uit achttienhonderd-acht heeft mij gekocht en dan tot zoen en boete mij hier geplaatst in zwoele julinacht;

niet velen kwamen mij ooit groeten.

Men zegt: er hippen dwaallichtjes hier rond zodra de klokken hebben twaalf geslagen;

zelf zag ik nooit iets over dezen grond...

Ik kan het moeilijk iemand vragen.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(6)

'k Sta in dit vochtig nisje al menig jaar, beschut door kring van uitgeleefde bomen;

door zotte maren in het dorp verbreid ben ik in raren roep gekomen.

De reden wel waarom met korf en kar het afval van erf, kelder, schuur en keuken men brengt hierheen; soms wordt het mij te bar van al die overrijpe reuken.

Dit is de rotste - naar 't een dichter leek - van al die heimelijke, gore belten, wat weggemoffeld in de weelge streek van Moelingen tot Geulle en Welten.

Als Ster der Zee geniet ik hogen roem, verslijt ik hoofd en kleed in ommegangen;

hier weigert men mij krans van kruid en bloem...

waarmee ik fokstier zag omhangen.

Hier keurt mijn volk mij haast geen groet meer waard, ik schimmel zonder kaarsje in mist en regen.

Vergeet mijn Limburg niet zijn vriendlijke aard?

Het valt me wel een weinig tegen.

Toch treur ik niet te zeer; ik overweeg wat zulk een vuilnishoop mij kan vertellen.

Zo zijn mijn uren niet zo stil en leeg, als soms in marmeren stiftskapellen.

Daar ligt een smerig stukje schoppenaas - uit 's duivels prentenboek zegt men in Vledde -

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(7)

doch met dit kaartspel kon de Mergelbaas zijn ziel van donk're wanhoop redden.

Daar: 't afgedragen schoentje van een kind dat vorig jaar naar Huis is opgevlogen.

Nog krijt zijn moederke in de wilde wind om wonder Gods uit mededogen.

En daar wat snippers van bemorste krant, ik lees daarop dan toch de goede maren van wie naar ver en zeer onveilig land ter zielenjacht zijn uitgevaren.

Ik lees van abbé Pierre in wuft Parijs;

van dokters die hun arm of hand riskeren om zieken te genezen, ... van een reis naar Mars, om niet terug te keren.

Daar welkt een tuiltje gelige anjelier;

dat heeft bedroefde bruidje weggeworpen:

haar rosse kerel ging aan drank en zwier in verre Waalse en Duitse dorpen.

Laatst kwamen koster en kapelaan voorbij;

en werd van waardiger verblijf gesproken.

Dat neem ik niet; dan zal men spoedig mij in ouderwetsen trant zien spoken.

Met weerwolf, alf en jomfer zonder kop - dat tuig waaraan geen Christen mag geloven - ik zet het hele bisdom op zijn kop

wanneer men mij van mijn bezit wil roven.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(8)

Ik blijf het 'Lieve Vrouwke van het Stort' - doch daarom nog niet Patrones der belten - wier lof en ere dra gezongen wordt

door heel dit land der sluwe Kelten.

Dat is wat ik op matten zomerdag, toen ik te Banholt lag in 't hooi te dromen - hoewel ik niemand in de beemden zag - uit wilgenkruinen heb vernomen.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(9)

De eeuwige mens

Er zingt nog iets achter de kimmen, ver achter verschemerde kimmen...

doch hier, boven mijnen en koren, branden opnieuw meteoren, rosse kometen van haat.

Wij zijn toch naar liefde ontloken, naar juichende liefde ontloken...

Nu sluipen langs alle deuren weer donkre gestalten, die speuren naar wraak om geleden kwaad.

Toch wil ik nog immer loven, wil God en het leven loven...

Maar ik voel, dat zich krachten verzamen, naar doelen zonder namen

en ducht weer een hooglied van haat.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(10)

Levensbalans

Wat wil de dood mij vatten en ik heb nog zoveel kravatten!

Waarom uit het leven gaan vóór mijn trip naar de maan?

Waarom weg uit de lieve dingen en 'k heb nog zo hoog te zingen?

Weg uit de zon en een beetje roem, weg uit de wereld van koren en bloem.

Waarom wil de dood mij verleiden naar een zijn buiten ruimte en tijden?

En dat juist nu men zwerven gaat door zonnespiralen zonder grens of maat.

Ik wil nog wel wat gaan wandelen

in het landschap van Schinnen en Schandelen.

Ook wil ik veel schenken, ik weet niet wat, aan mensheid, aan dierheid, aan neger en kat.

Nog gaarne wat duik in mysterie van dromen, in wondercosmos van diepste atomen.

Nog zoveel papier liet ik maagdelijk blank;

nog zoveel verwacht ik van hasj is en drank.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

(11)

Nog moet ik verslijten zoveel schoenen;

ook is wel iets met God te verzoenen.

Nog waaien de winden door struikhout en heg...

Geduld, geduld. Ga nog wat weg.

Mathias Kemp, Tussen Maas en Mars

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet naar de wereld staan mijn blikken koud, Maar naar de sterren, waar haar ziel moet

Ik ben meneer Holset, die op een enkel punt niet weet wat hij wil, maar op ieder ander gebied zijn weg gaat zonder weifelen en zonder omzien, naar groote en goede doelen.. WARJA

Graafland werd daar buitengewoon boos over, niet omdat het schilderij hem niet beviel, maar omdat er naar zijn mening geen hel

hoe daar een vrouw in duizend zonden stierf en hoe haar geest nu waarde, waarde, waarde, en hoe haar ziel om rust en vrede kloeg en hoe zij stenend door de gangen gleed, heel

Mathias Kemp, De felle novene.. nog maar voor in de vijftig. Een verdroogd, mopperig type, uiterlijk wat streng en bruusk, maar toch niet zonder humor, een ‘stijve Hollander’

Hij merkt voorts op dat de uitgave der oorkonden van veel belang is voor de geschiedenis van Limburg en van eenige plaatsen in Rijnland, want, mogen we de lotgevallen van

Ze denkt aan haar gelofte en voelt er nog meer voor, om zich uit de wereld terug te trekken, wanneer het met hem toch misloopt. Voor haar liefde

Daar is toch niets van u te haalen, Gy zyt myn geen moeite waard, Waar mede zal ik uw vereeren, Alles, alles te crediteeren, Gy zyt een allerbeste niet. Dit meisje maakte my aan