• No results found

CENTRUM VOOR BIO-MEDISCHE ETHIEK EN RECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "CENTRUM VOOR BIO-MEDISCHE ETHIEK EN RECHT"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C ENTRUM VOOR

B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT

ETHISCHE COMMISSIES POLARISERING OF CONSENSUS ?

Herman Nys Gewoon hoogleraar KU-Leuven De SPheeft haar visie op de belangrijkste heden-

daagse bio-ethische thema’s bekend gemaakt in een document getiteld: ‘Over waardig leven en sterven’. Het past in de serie ‘contracten’ waar- mee deze partij een (lange) aanloop neemt tot de volgende parlementsverkiezingen. Toch is het geen klassiek verkiezingsprogramma. Het is veel- eer een discussietekst die soms heel stellig maar dikwijls ook heel aarzelend is geformuleerd. Men hoeft het niet met alles eens te zijn om te erken- nen dat hier een ernstige poging werd onderno- men om de bio-ethische problemen te benaderen vanuit een respectvolle houding ten opzichte van andere levensbeschouwingenen vanuit een streven naar consensus.. DeSPverdient daarvoor alle lof.

Hopelijk krijgt dit initiatief navolging bij andere politieke partijen.

Over de ethische commités zegt het document het volgende: “De ethische comités zoals die nu bestaan in de ziekenhuizen moeten zowel naar samenstelling als functioneren fundamenteel worden hervormd. Dat betekent een multidiscipli- naire samenstelling van het comité en een profes- sionele onafhankelijkheid van de leden ten aan- zien van het commercieel wetenschappelijk on- derzoek. De erkenning, werking en controle van deze comités is een zaak van publieke orde en niet van de Orde der Geneesheren.” (Het ethisch contract. Ontwerpresoluties, nr. 9)

Dat is niet de sterkste passage in het docu- ment. Waren de auteurs misschien niet op de hoogte van het KB van 12 augustus 1994 dat

ieder ziekenhuis verplicht een ethische commissie te installeren en dat de (multidisciplinaire) samen- stelling en de werking van zo’n comité gedetai- leerd beschrijft? Als zij dat wel waren, houdt deze passage meteen scherpe kritiek in op wat nochtans het werkstuk was van twee Franstalige socialisten: Magda de Galan en Jacques Santkin.

Tot daaraan toe. Belangrijker is wat niet in het document staat maar herhaaldelijk door de toen- malige partijvoorzitter van de SP in de Kamer werd benadrukt, namelijk dat de ethische com- missies in de ziekenhuizen een pluralistische samenstelling zouden moeten hebben. Onder pluralisme moet dan worden verstaan dat alle levensbeschouwingen in zo’n commissie moeten vertegenwoordigd zijn. Op zich valt voor zo’n voorstel wel wat te zeggen, omdat het kan leiden tot het doorbreken van die ‘ieder-voor-zich-men- taliteit’, ook wel eens pluralisme op zijn Belgisch genoemd. Zeker voor de ethische commissie die medische experimenten met proefpersonen beoor- delen (de zogenaamde toetsingscommissies) kan zo’n samenstelling weinig bezwaren oproepen.

Op voorwaarde dat die commissies worden losge- maakt van de algemene ziekenhuizen en een regionaal/provinciaal draagvlak krijgen.

Ethische commissie hebben nog andere taken die men meestal onder de noemer breng van de begeleiding van delicate ethische dossiers met een individueel of meer algemeen karakter. De be- langrijkste vraag is waarom deSPjuist nu met dit voorstel uitpakt. Dat het niet uitdrukkelijk is

(2)

opgenomen in het document maar in de marge daarvan wordt gelanceerd, wekt argwaan en de indruk dat het niet ernstig moet worden genomen.

Daartegenover staat wel dat de toenmalige partij- voorzitter en de fractievoorzitter zich niet van het voorstel hebben gedistantieerd, wel integendeel.

Wat is dan de uiteindelijke bedoeling van het voorstel? Beide voorzitters wisten toch ook wel dat hun voorstel geen enkele kans op slagen heeft, niet alleen omdat, zoals te verwachten, door het Verbond van Verzorgingsinstellingen onmiddellijk van de hand werd gewezen, maar ook omdat ik het niet zie gebeuren dat in de ethische commissies van de ULB-ziekenhuizen christelijke leden worden opgenomen en dat zullen ze aan de Keizerslaan ook wel hebben beseft. Waarom dan toch dit tot mislukken ge- doemd voorstel?

Dit voorstel past volgens mij in de zenuwoor- log die al enkele jaren wordt gevoerd rond de Conventie mensenrechten en bio-geneeskunde in de Raad van Europa. De Conventie werd in no- vember 1996 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa met een overgrote meerder- heid goedgekeurd. België heeft zich toen onthou- den wegens het ontbreken van consensus binnen de regering. Tien van de vijftien Europese Unie- staten hebben deze Conventie reed ondertekend.

België nog niet. Volgens de Federale Minister van Volksgezondheid bevat de Conventie bepalin- gen die in een pluralistisch land onaanvaardbaar zijn. Wat voor landen zijn Denemarken en Neder-

land dan wel? Nochtans behoren zij tot de eerste ondertekenaars. Dat over belangrijke bio-ethische vraagstukken op internationaal niveau op relatief korte tijd een consensus kan worden bereikt, zint sommigen in België blijkbaar nog altijd niet. Ik begrijp dat wel want zo’n Conventie bedreigt het voortbestaan van het Belgisch model van om te gaan met bio-ethische dossiers. Dat model steunt op polarisering in plaats van op consensusvor- ming. De extremen houden elkaar in evenwicht en het resultaat is dat er helemaal niets gebeurt.

Hetgeen de uiteindelijke bedoeling is van de voorstanders van de absolute vrijheid die hier objectieve bondgenoten vinden in de tegenstan- ders van iedere regulering omdat die, naast beper- kingen, ook een legitimatie inhoudt van de door hen verfoeide praktijken.

Het brandje rond de samenstelling van de commissies van medische ethiek dat even door de media flakkerde was bedoeld om de polarisatie opnieuw aan te wakkeren en de overheidskansen van de ‘ieder-voor-zich-mentaliteit’ kunstmatig te verlengen.

Hopelijk is dit alleen maar een achterhoedege- vecht binnen de SPzelf. In één van de ontwerpre- soluties die zijn opgenomen in het document

‘Over waardig leven en sterven’ wordt zeer te- recht “de ethische achterstand die ons land kent ten aanzien van andere landen” gelaakt. Daaruit blijkt de wil om wat aan de achterstand te doen.

Hoe denkt de SP dat te realiseren binnen het polarisatiemodel?

WAARACHTIG PLURALISME? HET VERHAAL VAN EEN MEDIAGEBEUREN

Paul Schotsmans Gewoon hoogleraarKU Leuven Op een goede maandagochtend, midden in een

journalistieke komkommertijd, voordat bij de ontsnapping van Dutroux een ware media-heisa ontstond, werd de achteloze luisteraar van Radio 1 in ‘Voor de Dag’ geconfronteerd met de inhoud van het ethisch contract dat de Socialistische

Partij van Vlaanderen voorstelt aan zijn leden en aan de burgers. Het congres was nog veraf het was toen maart en het congres zou volgen in mei

maar toch was reeds een vooraanstaande verte- genwoordiger van de partij present in de studio om dit ethisch contract toe te lichten. Journalistie-

(3)

ke onafhankelijkheid impliceert blijkbaar niet alleen dat men het verloop van gebeurtenissen be- spreekt, maar ook dat men dat verloop mag be- invloeden.

Zoals Herman Nys in de voorgaande bijdrage aangeeft, vormt niet zozeer de inhoud van dit

‘ethisch contract’ een probleem het is goed voor een pluralistische samenleving dat politieke partijen hun visie bekend maken maar wel wat er in de marge van deze voorstelling is gebeurd.

Men eiste onmiddellijk dat de Commissies voor Medische Ethiek in alle ziekenhuizen pluralistisch zouden zijn samen gesteld. De journalistieke communicatiekanalen traden onmiddellijk in werking: “Wat dacht men daarvan binnen de zogenaamde ‘katholieke zuil’?” Deze kreeg niet de kans het ethisch contract te lezen, noch vast te stellen dat deze eis er niet in was opgenomen, maar werd gevraagd onmiddellijk te reageren.

Na veel zoeken werd een woordvoerder ge- vonden, uw dienaar: hij is noch voorzitter van Caritas Catholica, noch voorzitter van het Ver- bond der Verzorgingsinstelling(VVI), maar functi- oneert als ondervoorzitter van de Centrale Com- missie voor Ethiek van hetVVI. Het heeft zo zijn nadelen om vroeg op kantoor te zijn, want op die manier is men bereikbaar en ja, zelfs bereid tot commentaar. Want, geef toe: het verplicht stellen van de pluralistische samenstelling van een com- missie voor medische ethiek in een christelijk, ja zelfs katholiek ziekenhuis, dat vraagt toch om een reactie. In zijn onschuld suggereert de commen- tator dat er in onze samenleving toch nog ergens plaatsen moeten zijn, waar gelijkgezinden elkaar kunnen vinden. Waarom zouden christenen dan in hun eigen verzorgingsinstellingen niet de kans mogen krijgen zich te bezinnen over de kwaliteit van de gezondheidszorg, over de zin van het leven, over de vele dilemma’s die de nieuwe ontwikkelingen in de geneeskunde oproepen?

Dit eenvoudig pleidooi voor een welbegrepen pluralisme, waarin iedereen mag en kan opkomen voor zijn gewetensovertuiging of voor zijn geloof,

bleek echter alle duivels ontbonden te hebben. De partijvoorzitter eiste volgens een bepaalde krant zelfs dat hij ook in een katholiek ziekenhuis euthanasie wil en zal krijgen, als hij daarom vraagt. Andere perscommentatoren vonden dan ook maar dat katholieke ziekenhuizen geen geld meer zouden mogen ontvangen van de overheid, wat onmiddellijk dankbaar beantwoord zou kun- nen worden met de weigering om belasting te betalen. De strijdbijl werd nog niet begraven, want in het laatste nummer UVV-Info (Unie Vrij- zinnige Verenigingen) wordt het thema nog maar eens opgerakeld (M. Magits, ‘Pluralisme in het ziekenhuis’).

Herman Nys gaf in voorgaande bijdrage een hypothetische verklaring voor deze onverwachte mediastunt. In deze bijdrage zal ik de functie van een Commissie voor Medische Ethiek toelichten om daarna enkele overwegingen aan te reiken omtrent tolerantie en waarachtig pluralisme.

Commissies voor medische ethiek

Sinds de Nürnbergprocessen werd het medisch- wetenschappelijk onderzoek aan enkele deontolo- gisch-ethische criteria onderworpen. Deze richtlij- nen zijn later bekend geworden via de zogenaam- de ‘Helsinki Verklaring over Medisch Onderzoek met Mensen’ en nog meer verankerd door de internationale aanvaarding van de ‘Good Clinical Practice’ richtlijnen voor medische research. Ook de Raad van Europa heeft in zijn Conventie over Mensenrechten en Biogeneeskunde een belangrijk hoofdstuk gewijd aan het medisch onderzoek (1996).

In België werd dit alles slechts herkenbaar vanaf 1984: de Belgische Orde van Geneesheren eiste dat elke arts die meewerkt aan een medisch onderzoek eerst het protocol voorlegt aan een Commissie voor Medische Ethiek. De Orde legde criteria vast in verband met de samenstelling van deze commissies, criteria die in 1992 nogmaals werden aangepast.

(4)

Ondertussen waren in verschillende ziekenhui- zen én zeker binnen de universiteiten, deze com- missies operationeel geworden. Het worden de zogenaamde ‘toetsingscommissies’ genoemd.

Deze commissies gaan na of onderzoeksprotocol- len beantwoorden aan de vereisten van de ‘Good Clinical Practice’. Op ethisch vlak komt dit er vooral op neer dat men nagaat hoe de proefperso- nen worden geïnformeerd én hoe men een ade- quate toestemming van de proefpersonen wil bekomen.

De praktijk wees echter uit dat deze commis- sies alleen beantwoorden aan de vragen van me- dische onderzoekers. Veel belangrijker op het terrein waren de ethische vragen van medici, verpleegkundigen en patiënten bij de nieuwe mogelijkheden van de geneeskunde. Hierdoor gingen zogenaamde begeleidingscommissies functioneren, die de verschillende ethische proble- men ter harte namen en adviezen verstrekten voor de artsen en andere verantwoordelijken in het ziekenhuis. Het moet duidelijk zijn dat de bege- leidingscommissies zich slechts in beperkte mate bezig houden met casuïstiek: dit is de bevoegd- heid van de betrokken arts in zijn relatie met het verzorgend team en met de patiënten en hun familie. Wel formuleert men algemene richtlijnen, die eventueel door de Medische Raad of door de Directie bekrachtigd kunnen worden. Deze com- missies hebben tot nog toe reeds bijzonder vruchtbaar werk geleverd.

Het spreekt voor zich dat dit geen gemakkelij- ke opdracht is. Ook binnen katholieke ziekenhui- zen bestaan er een verscheidene opvattingen over wat men het ‘goede’ wil noemen. De instructies van de kerkelijke overheid worden zeker niet blindelings overgenomen, integendeel. Daarom hebben deze begeleidingscommissies in christelij- ke ziekenhuizen zich vooral verdienstelijk ge- maakt in het uitklaren van een christelijk mens- beeld en van de daarmee beleden waarden en normen. Uiteindelijk neemt elk lid als gewetens- vol participant deel aan de besprekingen. In zijn

beste variant is een Commissie voor Medische Ethiek een bezinningsruimte voor een eerlijk waardendialoog.

De toestand in België is echter nog complexer geworden door het gegeven dat in 1994 de Belgi- sche ziekenhuizen verplicht werden ‘lokale ethi- sche comités’ op te richten, dit als een van de erkenningsnormen van deze ziekenhuizen. De overheid bepaalde dat deze lokale ethische co- mités (sic!) drie functies krijgen: de toetsing van medisch onderzoek, de ethische begeleiding en de consultatieve functie. Waar men reeds lang ge- pleit had voor de splitsing van deze functies en er op gewezen had dat het veel beter zou zijn de toetsingscommissies op universitair of regionaal niveau te organiseren, werd dit nu versnipperd en dus ook verzwakt door deze functie naar de plaat- selijke ziekenhuizen te verschuiven. Het laat zich raden met welk een gebrekkige competentie de meeste comités zich kwijten van hun ‘toetsings- taak’, die toch zeer veel wetenschappelijke kennis en deskundigheid vereist.

Wat dan met de eis van van een pluralistische samenstelling? Het spreekt voor zich dat omtrent toetsingscommissies deze eis zinvol is: het lijkt me trouwens urgent dat werk wordt gemaakt van een onafhankelijke, deskundige en transparante toetsing van de medische onderzoeksprotocollen.

De eis is zinloos in verband met de begelei- dingscommissies in christelijke verzorgingsinstel- lingen: de commissie voor ethiek moet hier eerder beschouwd worden als een reflectieruimte, waar- binnen een visie kan worden ontwikkeld in ver- band met belangrijke ethische problemen. De eis wordt weer zinvol, wanneer christelijke zieken- huizen fusioneren met OCMW-ziekenhuizen of wanneer het ziekenhuis zich uitdrukkelijk plura- listisch wil opstellen.

Waarachtig pluralisme?

Ik ben hier niet van plan een groot betoog over tolerantie en pluralisme te ontwikkelen, maar toch

(5)

lijkt het me bijna vanzelfsprekend dat een echt pluralisme niet gediend is met een algemene vervlakking. De SP gaat uit van een zeer enge interpretatie van pluralisme: het wordt door hen verstaan als een vertegenwoordiging van alle levensovertuigingen in het ethisch overleg. Waar- achtig pluralisme zou ook kunnen begrepen wor- den als het naast elkaar bestaan van verzorgings- instellingen die elk vanuit een specifieke levens- beschouwelijke en ethische achtergrond aan zorg- verlening doen. Pluralisme betekent in deze laat- ste zin dat men respect heeft voor het feit dat sommige verzorgingsinstellingen zich als christe- lijk profileren en andere als vrijzinnig of pluralis- tisch. Door het pluralisme in elke instelling aan- wezig te willen stellen, verdwijnt de verscheiden- heid (pluralisme) die er momenteel bestaat. Deze verscheidenheid betekent een rijkdom: patiënten hebben de kans tussen dit rijke aanbod te kiezen voor de instelling die het best beantwoordt aan zijn of haar levensbeschouwelijke overtuiging.

Waarachtig pluralisme is mijns inziens vooral gediend met een eerlijke verkenning van de eigen geloofsovertuiging of de eigen levensbeschou- wing. Dit geldt zowel voor christenen als voor vrijzinnigen. Pas wanneer dit met grote eerlijk- heid gebeurt, kan men met andersdenkenden diep- gaand in dialoog treden.

Vanwaar dan deze harde stellingname? Ik heb reeds duidelijk aangegeven dat pluralistische ziekenhuizen uiteraard het best gediend zullen zijn met een pluralistische samenstelling van de commissies voor ethiek. Waarom dan nog deze eis uitbreiden tot christelijke verzorgingsinstellin- gen? Magits schrijft in UVV-Info: “De christelijke zuil poogt zo haar wil op te leggen aan de gehele gemeenschap.” Blijkbaar denken sommigen nog dat de katholieke kerk functioneert als een leger waarbij de gelovigen zonder enig nadenken op- marcheren achter de instructies van een kerkelijke overheid (Roma locuta, causa finita). Niets is minder waar én ook minder katholiek: sinds het tweede Vaticaans Concilie zijn alle leden van het

Volk Gods uitdrukkelijk met de verantwoordelijk- heid belast voor zichzelf in geweten te onderzoe- ken hoe hun geloof meespeelt in de omgang met de meest delicate vragen van het leven. Hierdoor ontstaan verscheidene interpretaties. Ontelbaar zijn dan ook mijn ervaringen met deze zoektoch- ten naar verheldering van de christelijke inspiratie bij authentiek bewogen christenen, die deel uit- maken van de verschillende begeleidingscom- missies in katholieke ziekenhuizen.

Verder hebben christelijke verzorgingsinstel- lingen een traditie van eeuwen in het zorg verle- nen vanuit een evangelische inspiratie. Deze evangelische inspiratie leidt tot een christelijk waardepatroon dat op zijn beurt aanleiding geeft tot het nemen van specifieke ethische opties. Het is het recht van iedere christelijke verzorgingsin- stelling om deze rijke traditie van ‘goede zorg’

verder gestalte te geven. Daarbij komt nog dat ethische richtlijnen het best gedijen in een ethi- sche ziekenhuiscultuur, waar ook de commissie haar bijdrage toe kan leveren.

In plaats van de verwarring nog te vergroten zou het wenselijker zijn constructieve voorstellen uit te werken die de kwaliteit van het ethisch overleg ter plaatse kunnen verhogen. We denken bijvoorbeeld aan het onttrekken van de toetsings- functie aan de lokale ethische commissies en het centraliseren van deze functie in overkoepelende toetsingscommissies. Op die manier zouden de plaatselijke commissies voor ethiek meer ruimte krijgen om zich volledig bezig te houden met de bespreking van algemeen-ethische problemen die zich in het ziekenhuis stellen. Daarnaast zou de ondersteuning van de ethische vorming en oplei- ding van leden van commissies voor medische ethiek een constructieve maatregel zijn. Verder valt ook te denken aan een herziening en uitbrei- ding van het ethisch onderwijs in de basisoplei- ding van zorgverleners (bijvoorbeeld artsen, ver- pleegkundigen, paramedici...).

Tenslotte nog dit: als de SP zoveel belang hecht aan het pluralistisch ethisch overleg, waar-

(6)

om dringt de SP bij haar minister van Volksge- zondheid dan niet sterker aan op de onderteke- ning van de Conventie Mensenrechten en Bioge- neeskunde van de Raad van Europa? Deze Con- ventie is immers het resultaat van pluralistisch én

internationaal overleg. De niet-ondertekening van deze Conventie betekent een miskenning van de waarde van het ethisch overleg in het algemeen én van pluralistisch ethisch overleg in het bijzon- der.

ZWANGERSCHAPSAFBREKING HET BREKEN VAN DE STILTE

Chris Gastmans Op 27 februari laatstleden keurde de raad van

beheer van het Verbond der Verzorgingsinstellin- gen (VVI-Caritas Vlaanderen) een ethisch advies goed over zwangerschapsafbreking. Met dit nieu- we advies knoopt het VVI terug aan bij de be- sprekingen die in 1990 gevoerd werden naar aanleiding van de goedkeuring van de Wet op de Zwangerschapsafbreking en die toen aanleiding gaven tot de formulering van een eerste advies omtrent zwangerschapsafbreking. In dat eerste advies uit 1990 werd ondubbelzinnig gesteld dat zwangerschapsafbreking een op zichzelf ongeoor- loofde handeling is. Tegelijk werd erop aange- drongen dat alles in het werk zou worden gesteld om een zorgcultuur uit te bouwen waardoor zwangere vrouwen ondersteund worden tijdens het moeilijke beslissingsproces dat zij moeten uit- voeren. Ongeveer acht jaar na de Wet (en na het eerste VVI-advies) herbevestigt hetVVI haar prin- cipiële afwijzing van zwangerschapsafbreking.

Daarnaast kan echter worden vastgesteld dat de oproep tot de ontwikkeling van een cultuur van zorgzame begeleiding in vele instellingen (nog) niet (voldoende) is beantwoord. Voor de commis- sie voor ethiek was deze vaststelling een voldoen- de reden om over te gaan tot een grondige bezin- ning omtrent de begeleidingsopdracht van christe- lijke ziekenhuizen t.a.v. ongewenst zwangeren.

Gezien het verruimend karakter van het VVI-ad- vies in vergelijking met de klassieke discussies over abortus, is het ons inziens gerechtvaardigd er in deze kroniek aandacht aan te besteden.

Het advies

Het advies begint met een herbevestiging van het standpunt uit 1990 dat de zwanger- schapsafbreking bestempelt als een op zichzelf ongeoorloofde handeling en dus in strijd met met de fundamentele opvattingen die de grondslag uitmaken van de identiteit van de christelijke verzorgingsinstelling. Het VVI is nog steeds van oordeel dat in deze discussie de therapeutische vrijheid niet kan worden ingeroepen. De zwanger- schapsafbreking, zoals in de Wet voorzien, is immers geen therapeutische act. Om duidelijk te maken dat het VVI zich op geen enkele wijze wil inschakelen in de bedoeling van de Wet geldt nog steeds als richtlijn niet over te gaan tot de oprich- ting van een voorlichtingsdienst in de zin van art.

350 van het Strafwetboek. Deze principiële en strenge afwijzing van abortus neemt evenwel niet weg dat christelijke ziekenhuizen en hulpverleners een grote verantwoordelijkheid dragen t.a.v. men- sen die geconfronteerd worden met een onge- wenste zwangerschap. De explicitering van deze verantwoordelijkheid, alsook het zoeken naar wegen om deze daadwerkelijk op te nemen, vormt de eigenlijke inzet van dit advies.

Het VVI roept de christelijke verzorgingsin- stellingen op alles in het werk te stellen om de opdracht tot begeleiding van zwangere vrouwen in moeilijkheden, waar te maken. Dit betekent bijvoorbeeld dat men de mogelijkheid creëert om de gevoelens in al hun verwardheid aan bod te

(7)

laten komen, evenals de onzekerheden en de praktische vragen. Zwangere vrouwen in moei- lijkheden dienen zowel bij de gynaecologen als bij andere verantwoordelijken in de christelijke verzorgingsinstelling te kunnen rekenen op een adequate opvang, waarbij bespreekbaarheid en begeleiding centraal staan. Ook de begeleiding van vrouwen die na een abortus adequate hulp- verlening zoeken, moet gegarandeerd worden.

Om deze belangrijke zorgopdracht waar te maken suggereert het VVI dringend werk te ma- ken van de samenwerking met de provinciale verantwoordelijken van Sifra, dat in opdracht van het Centrum voor Relatievorming en Zwanger- schapsproblemeen (CRZ) instaat voor de opvang en begeleiding van ongewenst zwangere vrouwen en hun omgeving. De samenwerking met externe hulpverleningsinstanties zoals Sifra en de provin- ciale contactbureau’s van het Centrum voor Rela- tievorming en Zwangerschapsproblemen ontslaat christelijke ziekenhuizen niet van hun taak om ook intern tot een grotere bespreekbaarheid van de problematiek van zwangerschapsafbreking te komen. Zowel de Raad van Beheer, directie, gynaecologen, vroedvrouwen en maatschappelijk werkers worden opgeroepen om dringend in onderling overleg te komen tot de opbouw van de nodige zorgstructuren i.v.m. de opvang van onge- wenst zwangeren. Minstens eenmaal per jaar moet tussen alle betrokkenen een overlegmoment voorzien worden om een structurele bespreekbaar- heid te garanderen en een adequate follow-up mogelijk te maken. Tenslotte wordt aan de plaat- selijke commissies voor medische ethiek gevraagd de ethische problematiek van de zwanger- schapsafbreking te bespreken.

Een commentaar

Zwangerschapsafbreking blijft tot op heden een van de moeilijkste ethische problematieken waar- over in onze pluralistische samenleving haast onmogelijk een consensus tot stand kan komen.

De moeilijke discussie voorafgaand aan de Wet op de Zwangerschapsafbreking (1990) is hiervan een duidelijk voorbeeld. In feite heeft in ons land nooit een volwassen ethische discussie over zwangerschapsafbreking plaats gevonden, gezien de extreem gepolemiseerde sfeer waarin het debat werd gevoerd. Als gevolg van deze eenzijdige pro-contra benadering van het abortusvraagstuk zijn heel wat ongewenst zwangere vrouwen met hun problemen (ook in christelijke ziekenhuizen) in de kou blijven staan. De frustraties die velen hebben opgedaan tijdens het abortusdebat uit 1990 heeft er mee voor gezorgd dat na het emoti- onele debat een vrij algemene stilte is opgetreden inzake deze problematiek. Het is ons inziens een van de grote verdiensten van het nieuwe VVI- advies dat gepoogd wordt deze stilte (en de hiermee gepaard gaande onbespreekbaarheid) te doorbreken. Meer zelfs, het niet bespreekbaar stellen van de abortusproblematiek wordt in het advies als onethisch bestempeld.

De ‘cultuur van zwijgzaamheid’ heeft mee de weg vrijgemaakt voor een banaliserende benade- ring van het abortusvraagstuk. Hiermee wordt bedoeld dat abortus gaandeweg in onze samenle- ving als een doodnormale zaak wordt beschouwd waarover men vooral (noch aan de betrokkene(n), noch in het algemeen) geen ‘lastige vragen’ mag stellen. Wat men hierbij veelal uit het oog verliest is dat een banaliserende benadering van het abor- tusprobleem vaak gepaard gaat met een banalise- ring van de betrokken vrouw zelf (naast uiteraard de onaanvaardbare banalisering van de waarde van het (ongeboren) leven). Hoeveel vrouwen komen niet (zelfs jaren) na de uitvoering van de abortus tot de conclusie dat hun probleem (en dus ook zijzelf) niet au serieux werd genomen? Mini- malisering van het abortusprobleem onder het mom de vrouw niet meer dan nodig te belasten heeft in vele gevallen een omgekeerd effect. Men ontneemt hierdoor de vrouw de kans de volle draagwijdte van haar beslissing in te zien en dus ook de kans om op een vrije en geïnformeerde

(8)

wijze een beslissing te nemen waarvoor zij haar verantwoordelijkheid kan opnemen. We denken in dit verband aan veel gehoorde uitspraken als

“Niet ik, maar ‘men’ (hulpverlener, familie, vrien- den, samenleving, e.d.) heeft beslist”. In feite kan een dergelijke praktijk als dehumaniserend be- schouwd worden, aangezien het op een beknot- tende wijze raakt aan wat een fundamenteel ken- merk is van de menselijke persoon, nl. het maken van keuzen (en de verantwoordelijkheid hiervoor te dragen).

De suggesties die in het advies gedaan worden met betrekking tot de begeleiding van ongewenst zwangere vrouwen mogen geenszins geïnterpre- teerd worden als een poging om deze mensen in nood kost wat kost uit de greep van de vijf ge- specialiseerde (niet katholieke) abortuscentra (Gent, Antwerpen, Oostende en twee in Brussel) te houden (cfr. de zogenaamde missionaristruc).

Dergelijke interpretaties, die maar al te graag door bepaalde media worden verspreid, getuigen van een diepgeworteld onvermogen (en/of onwil) om op een serene en open wijze op zoek te gaan naar wat het beste is voor de ongewenst zwangere vrouw. De begeleidingsinitiatieven waarvan spra- ke in het advies zijn ingegeven door de overtui- ging dat niets doen voor ongewenst zwangeren als onethisch kan bestempeld worden. De verant- woordelijkheid van de hulpverlener en van de verzorgingsinstelling houdt niet op met het ver- klaren dat abortus een ethisch ongeoorloofde handeling is. Evenmin getuigt het van een verant- woordelijke houding om zonder meer in te gaan op de (spontane) vraag naar abortus. Integendeel, de verantwoordelijkheid van de hulpverlener bestaat erin de ongewenst zwangere vrouw op een professionele en menselijke wijze te begeleiden in het verkennen van alle mogelijke alternatieve

‘oplossingen’ voor haar probleem. De vrouw in nood heeft recht op ondersteuning en oriëntering bij het doormaken van het bijzonder moeilijke beslissingsproces waarmee zij zich geconfronteerd weet, welk ook het uiteindelijke resultaat van

deze besluitvorming moge zijn.

Tenslotte willen we wijzen op de verruiming van het ethisch debat omtrent zwangerschaps- afbreking waarvan dit advies getuigt. In plaats van eindeloos te blijven steken in het onoplosbaar en steriel standpuntengevecht voor of tegen abor- tus verschuift in dit advies de aandacht naar dat- gene waarmee quasi iedereen akkoord kan gaan, maar wat daarom niet noodzakelijk in de praktijk wordt gerealiseerd, nl. de uitbouw van zorgvoor- zieningen voor ongewenst zwangere vrouwen. In die zin kan dit advies mijns inziens als een mooi voorbeeld van een zorg-ethisch advies worden be- schouwd. De ethische kwaliteit van een verzor- gingsinstelling hangt niet uitsluitend en alleen af van het antwoord dat men geeft op de vraag of abortus al dan niet toelaatbaar is. Minstens even belangrijk voor het peilen naar het menswaardig karakter van de verzorgingsinstelling is het ant- woord op de vraag hoe men gestalte geeft aan de zorg voor ongewenst zwangeren en hun omge- ving: Worden contacten onderhouden met georga- niseerde mantelzorg (vb. Sifra)? Kunnen hulpver- leners op een professionele wijze omgaan met het zogenaamde ‘post-abortus-syndroom’? Hoe gaat men om met traumatische ervaringen van onge- wenst zwangeren? Via welke kanalen kunnen zorgverleners hun emotionele ervaringen in ver- band met zwangerschapsafbreking kenbaar ma- ken. Hoe wordt geprobeerd het respect voor het ongeboren leven in de praktijk gestalte te geven?

Wordt in uw instelling een kritische ethische reflectie ontwikkeld in verband met de praktijk van prenatale diagnostiek?, enzovoort.

Besluit

De ethische opties die werden genomen in het advies ‘Zwangerschapsafbreking’ kunnen uiter- aard niet los gezien worden van de christelijke boodschap, waarbij de meest kwetsbaren kunnen rekenen op de toewijding en de zorg van de hulpverleners en verantwoordelijken in christelij-

(9)

ke verzorgingsinstellingen. De formulering van een dergelijk christelijk geïnspireerd ethisch ad- vies is in deze tijd van identiteitsvervaging of zelfverlies bijzonder uitdagend. De implementatie van een ethisch advies is immers geen automatis- me waarvan de succesvolle afloop gegarandeerd is. De komende maanden en jaren zal moeten

blijken in welke mate deze christelijke ethische oriëntaties ook in de dagelijkse praktijk hun in- spirerende kracht kunnen laten gelden. Laat ons in ieder geval beginnen met te hopen dat eerst en vooral de ongewenst zwangere vrouw er beter van wordt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar bij de mens ligt het anders. Diens natuurlijke erfelijke eigenschappen zijn voor veel mensen min of meer heilig, want, zo zegt men, verandering daarvan doet afbreuk aan

Dat zal mogelijk alsnog gebeuren en dan zal het niet alleen de dwang der omstandigheden zijn die de omslag bewerkstelligt, maar ook de erkenning door het recht van een morele norm,

22 † Het bloed uit de linker harthelft bevat ten opzichte van de rechterharthelft meer zuurstof en

idealisme van Schelrens en Meuwissen is naar mijn idee ook het pleidooi dat J.L.. Heldring houdt voor een aanvaarding van het conflict tussen Oost en West als een

Eigenschap van een agens biologische oorsprong om een schadelijk effect op de mens en/of het milieu te veroorzaken. Pathogeen Toxine Cellijnen Monsters GG Planten GG Dieren

(inbegrepen) (het gaat erom rekening te houden met de mogelijkheid voor de patiënt om de normale activiteiten uit te voeren en de weerslag van het geweld op het

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op

zelf zet het probleem van de Marok- kaanse man in de casus van de Hoge Raad van 9 november 2001 min of meer op gelijke voet met haar probleem - minstens probeert ze beide problemen