• No results found

MIe S GNA UU

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MIe S GNA UU"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied hy the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlTL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should he made in writing, giving details of the proposed reproduction.

S GNA UU MIe OVO

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 1102

• •

(2)
(3)

IIII~II~ 1~'~ l

00430783

llïml liill~I ~II\11

L - - -

JOhNH'(

v.O.BERf. .

A h urN .sT Ilo.

6>.".

DtN~AA'. '" ) A AR .

-

(4)
(5)

T()CIl~JI\()(' /)octill.

. ... . .. . . . . . .. .... ..

., Ik bell \rpo, dc dochter \ (111 sult(11l

\. I1~JSO ," t111t\n)()rddc het Illeisje .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

c'

UIT P

. /:$ INOI Ë

~ ~ DOOR e ~

TWEEDE DRUK

GEI LLU5TREERDoDOOR AG N I [TA °GIJ 5 WIJT

°ALKMAARo

po K LU ITMAN

(6)

R

zeblaadj i geen

cr wone naam vo r n klein m i je, maar onze heldin wa k e 11 gew n klein meisje, en in z overr pa te haar naam dus heel '0 d. Z was heel, heel kl in, 111 et en lief blankr . noetj , ar

t

blauwe

prookjes uit Indië. I

(7)

n :roud- bI nd haar, z( ó lang, dat 't een heel ind v r

den

errond

sleepte. Zoo kl in, zo teer en zoo zacht als z

was, paste ze geheel bij de

vogels, de eekhoorntjes en de bloemen, haar speelkameraadjes.

De dieren hielden veel van het klein meisje, en een neushoornvogel was haar beste vriend.

Op zekeren dag zat Rozeblaadje in den tuin, en babbelde met een vogeltje, dat zich heen en weer wiegde op een melatistruik.

Toen reed er een prins voorbij, die

2

van heel v r gek m n wa 111 een vrouw te zoeken. Pas zag hij het lieve, kleine schepseltje, met den mant I van goud n

IJ (.

.

1 ~ t.", ... I i/'

,

t

y ' ~-. j . ' ,I

-- ,

,,~\

.

.. ' t

... ~ ~ t", .. _ , ' J

,""~ \....

/'",_. ~.J;-~ : / .. _ ~ J -'"' ,

, < ,- -:; ', ) I ),.. /,

.... . .,'!, " . . . ' '.'';>

, ,'f ' 1 ~/' ~

'" , ,..,.,;.'

-..

"' -",-~

haren, daar zitten, of hij zei bij zich zelf:

"Dat m et 111ijn vr uw w rden!"

En cr Rozeblaadje hem n O' y zi n had, nam hij haar in zijn arm n, z ttc haar óór

3

(8)

zich P 't paard, en draafde weg, n t en reden ze door dag n en dagen lang.

E rst had Rozeblaadje lang ge- huild, want ze dacht aan Maatj , di nu geen dochtertj me r had, en ze was bang v.oor den prins omdat hij zoo groot was, maar eindelijk viel z van moeh id in slaap, en ze liep nog steeds toen de prins nlet haar aankwam aan zijn pal .is.

De prins bracht het kleine, sla- p nde tlleisje in d groot zaal, waar zijn vader en moeder, de koning en de k ningin op hun gouden troon zat n, tllaar bij de deur I gde hij

n vinger p den mond, en z i

"Pst, pst," pdat ze h t kleine meisje niet wakker zoud n maken. Hij I gde haar dicht bij d n troon neer, zoodat de koning en d koningin haar goed konden zien, en to n tllochten ok d heer n en dam s van het hof binn n kom n. Maar eerst mo sten ze allemaal hun sch nen en kou en uittrekken, en heel zachtjes 10 pen.

He I stil stond n z allemaal naar het kleine, slap nd meisj te kijken.

Maar al z iden ze ni ts, toch n1 rkt de prins aan hun uezicht n h el g d, hoc mooi en ti f ze haar vond n.

Z dra Rozeblaadje wakker werd,

(9)

kleedde en hofdame haar in een wit satijnen japon vol goud borduurs I en met een heel langen leep. Op h t h ofd kreeg ze een gouden kroon.

En t en trouwde de prins met haar en dienzelfden dag werden ze koning en koningin, want de ude koning en koningin waren moe van 't regeeren.

Toen reden ze in een g ud n rijtui door de tad, waar alle men- schen lancrs den w g -t nden, want iedereen wilde de nieuwe k ningin ZIen.

.

De konin had haar op een h og kussen <rezet, zo dat allen haar zi n konden, en haar ouden haar lag breed uitgespreid ver de leuning van het rijtuig.

Zoo zat ze daar en knikte vri n- delijk tegen iedereen.

En allen riep n: "Och wat i z snoeperig klein, wat heeft ze mo i blauwe ooaen, en wat e n prachti "

gouden haar!"

7

(10)

De konin hoorde het, en hij was er blij om dat iedereen zijn koninginnetje zoo mooi vond. En Rozeblaadje hoorde het en ze vond het ook wel heel aardig, maar de gouden kroon was erg zwaar.

De bewoners van het paleis waren allemaal allerliefst voor de kleine koningin. Ze kreeg de prachtigste kleeren en de heerlijkste snoeperijtjes, maar de gouden troon was erg hard om op te zitten, en de gouden kroon was zóó zwaar, dat Rozeblaadje er eiken avond hoofdpijn van had. En al langer hoe meer verlangde ze naar haar moeder, haar vogels en haar bloemen.

8

Op zekeren nacht lag ze weer

111 haar gouden ledikant te huilen, toen er tegen 't raam getikt werd.

"Wie is daar?" vroeg Roze- blaadje.

"Doe maar pen," antwoordd een gr ve stem. "Ik ben een goed vriend van je."

Rozeblaadje tond op en opende vlug het venster, en kijk, daar stond de neushoornvocrel, de trouwe vriend

,

di n ze zoo lang gemist had.

Ze sloeg haar armpjes om zijn hals, en kuste hem op zijn rooden navel, z" blij was ze, dat ze hem zag.

Sprookje uil Indii!. l

(11)

"H e heb je m t eh kunnen vind n?"

vroeg Rozeblaadje.

"Ja," antwoordde d v el. Ik heb heel lang moeten zoeken, anders was ik al eer hier geweest. Alle voO"els onderweg heb ik naar je gevraagd, maar er waren er maar heel weinig die j gezien hebben. - En vertel m nu e ns h J het hi r h bt. Ik

1 )

hord J daar 11 t huilen. H b j 1 verdriet

?"

"Och," antwoordde Rozeblaadje, ze zijn allemaal heel aardig voor m , en ik mag all s hebben wat ik wil, maar de goud n tr n i zoo hard

,

n de gouden kro n is zóó zwaar

,

dat ik er altijd ho fdpijn van h b."

En Rozeblaadje becyon weer t huilen, en to n werd de h fdpijn natuurlijk nog ve I erger.

De goed v gel had diep mede- lijden met haar.

"W I," zei hij, "z u j dan rraa T

W r naar huis teru r willen?"

,,0 ja, z graa r! Ik v rlang z )

1 1

(12)

naar Maatje en naar al mijn bloenl n en mijn vogels. Zijn ze er allemaal nog?"

"Ja," zei de vogel. "En ze waren allemaal zoo bedroefd toen je weg was. En toen beloofde ik je te gaan zoeken."

"Och toe, bren l' lne toch terug,"

vleide Rozeblaadje. "Zou je m niet kunnen dragen op je rug?"

,,'t Is heel erg ver," zei de vogel bedenkelijk. "Maar we kunnen nu en dan onderweg wel eens rusten.

't Zal wel gaan, denk ik."

0, wat was Rozeblaadje t en blij! Dadelijk aing ze p d n rug

12

~ , ,

.r

van den voael zitt n, sloeg haar armpjes om zijn hal en hij vi r met haar w g.

o

gouden kr on li t n ze op het bed liggen.

Wat een heerlijke tocht was dat vo r R zeblaadjc!

13

(13)

EnkoeI windje speelde met haar lange, gouden haren, en onder zich zag ze heele bosschen van palmen en rottans, machtig-groote waringins, pisangs vol vruchtentrossen, klapper- boom en en allerlei bloemen, en naast en voor en boven en beneden haar vlogen vogels, kl in n en grooten.

Er kwam een heerlijk, rustig ge- voel over Rozeblaadje. Ze voelde zich zoo veilig daar boven op den rug van haar trouwen vri nd, zwevend door de lucht, n, met haar hoofdje teg n den hals van den vogel aanleunend, viel ze in een diepen slaap.

Plotseling werd ze wakk r d or

14

een hard n sch k, n t en ze d oogen opendeed zat ze niet meer op den rug van den v gel, maar op den grond, tus chen all rlei dicht struik- gewas, blijkbaar midden in een oud bosch. Want overal zag ze verbazend gr ote b omen, wier wortels, ho boven den grond, een berg vormden r ndom de dikke stammen. Hoo - op chietende rottans hadden er zich aan vastgehecht en all rlei klimplanten lingerden zich urn de stammen heen.

Palmen spr idden h og in de lucht hun tr tsche kruinen uit, en ied r b om had zijn kinderen, grootere en kl inere r ttan of palmen om zich

15

(14)

heen taan. En met z'n allen be- v lkten z het b ch zóó dicht, dat de lucht nauwelijks te zien was do r het w elderige bladerenloof.

Rozeblaadje zat zich nog te ver- bazen over haar omgeving, toen ze heel zachte stemmetjes hoorde dicht bij haar. Ze schoof een der bladen van den jongen waaierpalm, die voor haar stond, weg, en toen zag ze iets dat haar van schrik verstijven deed.

Daar op den errond lag haar trouwe vriend de neushoornvogel.

Hij was dood, en uit een groote wonde aan zijn borst sijpelde het bloed. Om hem heen, in een kring,

16

zaten all rl i kl ine dieren van h t woud, en bespraken het g val.

"Dat heeft natuurlijk weer een mensch gedaan," kwaakte een kik- vorsch, die altijd erg v el praat had.

"Ja, ja," zuchtte een ekhoorntje.

"De menschen zijn slecht. Mij hebb n ze eens g vangen aenomen. Ik wa nog niet lang getrouwd en had twee kindert je . 't Was een lechte tijd, want in drie maanden had 't ni t geregend, en 't was een heele z rg voor me om aan den kost te k men.

Toen werd ik ope ns gevan n - hoe weet ik zelf niet - en ik werd in een groote kooi gezet, en mensch n

17

Sprookjes uit Il1di~ 1

(15)

·

..,

,

kwamen naar me kijken. Ik kreeg enoeg te eten, en mijn kooi werd Iken dag schoongemaakt, maar wat had ik daaraan? Altijd door dacht ik aan m'n arme vrouwen m'n kin- dertjes, die nu misschien van honger moesten sterven. Gelukkig vergat de menseh, die m'n kooi schoon maakte op een dag de deur te sluiten. Ik ntsnapte, maar m'n vrouwen kin- deren kon ik niet meer vinden. Ik heb ze nooit terug gezien."

"Mij hebben de menschen ook eens gevangen ," zei een kleine, zwarte aap. "Ik had 't er heel goed en er was een aardig klein meisje.

18

- - - ----- - ---..

Maar toen ik cr kan t zag, liep ik er lekker van door. \Vant hier in 't bosch is 't toch hOIl lerdmaal mooier dan bij de ll1en ehen."

"De nlenschen, de tnenschcn ,"

siste een slang. "J\~ t en stok slaan ze je op den kop, liefst zoo lano'

tot je dood bent. Ik begrijp niet waarvoor Onze li ve Heer de m 11-

schen geschapen h ft."

"Foei," kirde ce: vrome bo ch- duif. "Dat mag je niet zeggen. I1ZC

lieve Heer we t toch wel wat Hij doet! De menschen zullen k w I ergens goed voor zijn."

"Och wat," siste de slang w er

19

(16)

nijdig. "Geen van allen zijn ze goed."

En meteen nam ze een sprong en wierp zich op den kikvorseh, om zijn bloed uit t zuig n. Maar de kikvorsch wist gelukkig te ontkomen.'

"Nou," spotte de aap. "Je mag je mond

" Î

/

. ,#~

-:::.- t

_~ Cr"'"

20

..

- -

wel houden, l11evr uw Serpent. Je bent zelf n

g

veel erger dan d

menschen."

"

Ze zij'n toch wr ed die nlen-

chen," zei een prachtige vlind r.

"

Ons prikken ze levend op aan en

speld, all en om onze mooiheid op hun aemak te kunnen bekijken."

"

Maar allemáál doen ze dat niet,"

verklaarde de aap. "Heuseh, er zijn k

n g

w I go d men eh

n.

Z

zijn niet allemaal zoo wreed als jelui w

1 d

nkt."

D

dier 11 zw r n even, en in die tiltc hord Rozeblaadje duidelijk n zacht (r kreun nder zich. Z

21

(17)

stond op, en tot haar schrik be- merkt ze, dat ze b ven op een bloem truik gezeten had, wiens tecre witte bloemen nu stervend tegen den grond lagen.

,,0,

0,

wat spijt me dat. Ik k n 't heusch niet helpen ," jammerde Rozeblaadje.

Maar nu hoorden haar de dieren, en in een ommezÏCn st nden ze alle- maal bij haar.

"Een mensch, e

n

lnensch," fluis- terd de vlinder, en hij vI og haastig weg.

"Wel neen," lachte de aap . ,,'n Mensch is veel grooter. Maar de

22

menschenmeisjes hebben kl ine, na- aemaakt lnenschj , die ze p p- pen noemen . 't Zal zoo'n pop wezen ."

"Neen," zei R zeblaadj chuch- ter. "Eige nlijk ben ik t ch n mensch."

"Och km," zei k 't e

k-

ho rntje. "Men chen zijn t ch v

I

grooter."

"Ja," antw ordde R zeblaadje.

"Ik ben

k

niet

Z 0 OT

t al de and ren. Maar ik ben t eh bet el een men seh. "

"Hoe k In je dan hier?" vr

a

de aap.

23

(18)

: 11

R zeblaadje vertelde h

11

allen haar heele ge hiedenis.

"Mijn arme, arme, goede vogel!"

riep ze daarna. "Wat i er toch met hem gebeurd?"

"Een mensch heeft hem d od- geschoten ," antw ordde het eek- ho rntje, dat in een hogen bo m gezeten was, toen het vreeselijk

ngeluk gebeurde, en du alles ge- zien had.

"Mijn arnle, arme vogel," jam- l11erd e Rozeblaadje weer, en ze

treelde z'n mooie, witte en zwart ve ren en z'n rooden bek.

"Ja," zei de aap peinzend. "En

24

-

. . .

hoe zal je nou thuis konl n? Weet je den weg?"

"Neen," antwoordde Rozeblaadj .

"HeeIernaaI niet."

"Dat is een le elijk geval," zei de aap weer. "Als je nu den we wist, kon ik je 111

i

schien wel dragen als 't niet al te ver was. Maar z' , zal

't

niet gaan."

Rozeblaadje be n weer te huilen;

't was dan

0

k een zeer verdri ti . geval.

"Kom, huil nou maar niet ,"

troostte het ekhoorntje." Komt tijd komt raad. Vo rloopig kom je bij mij logeeren.

Ik

heb vandaag net

Sproo~ies uil InJlë I

25

(19)

n nieuw ne t gemaakt, omdat ik binnenkort ga ten verwacht. Dat kan jij nu wel betr kken."

Rozeblaadje dankte hem vrien- delijk en vertelde heel verlegen, (want ze voelde zich no niet recht op haar gemak) dat ze zoo'n ergen honger had.

,,0,

ik zal je wel helpen," zei de aap. En met en haalde hij twee klappers, een ude en een jonge.

Van den ouden klapper at Roze- blaadje een heel stuk, en toen dronk ze de verfrisschende melk van den jongen klapper.

Toen Rozeblaadje opgeknapt

') ,

~ )

was, moest er voor d begraf ni van den dooden vog 1 gezorgd worden. De aap l1laakte heel handig een baar, en legde, met behulp van het eekhoorntje, h

t

lijk daarop.

Toen gingen ze naar d begraaf- plaats, waar de doodgraver, vader Mol, door een vogeltje gewaar- schuwd, het · graf al gedolven had.

o

aap en het eekh orntjc dr (ren het lijk; en, daar r g en familie van het arme dier tegenw ordiCy \va , volgde Roz blaadje al r te r uw- dragende.

Verv

Ij llS kwam de duif, en de kikvorsch sI

t

den trcurigen

toet. Behoedzaam werd het lijk in

27

(20)

de groeve neergelaten, allen strooiden een hand vol bloemen in het graf, en de aap zond den doode een laatsten groet toe. AI de anderen waren te aangedaan Oln te kunnen spr k n.

Toen de treurige pI chtigheid was afcreloopen, wenschte Rozeblaadje allen goeden nacht, en ging met het eekhoorntje tTIee naar diens huis.

H t e khoorntje wild zijn log' c c rst aan z'n fatTIilie voorstelI n, n of ChOOll Rozeblaadje moe was, en eigenlijk liever dadelijk naar bed had willen gaan, wilde ze toch uit b leefdheid ni t weigeren.

Het e khoorntje had een lief vr uwtj en tw e aardige kindertjes, en Roz blaadje zoowel als de eekhoorntjes-fatnilie waren

blij met elkaar te hebben k nnis g maakt.

Zoo woonde Rozeblaadj eenige darren in het bosch. D aap zor de vo r haar

(21)

nlaaltijden; hij bracht haar klappers, pisangs en papaja's. En het eek- hoorntje verschafte haar nachtverblijf in een zacht, goed beschut nestje.

Daar Rozeblaadje steeds lief en vriendelijk was, hielden de dieren spoedig heel veel van haar, en Rozeblaadje van haar kant leerde allerlei van de boschbewoners.

Op zekeren dag vertelde het ekhoorntje zijn kleine gaste, dat hij bezoek zou krijgen. De peettantes van z'n kinderen zouden hem een visite komen brengen, en hij wilde ter hunner eer e n feest geven. Rozeblaadje werd uitgenoodigd om

30

van de partij te zijn, welke uitn diging ze dankbaar aannam.

Toen de gasten aankwamen, wilde het eekhoorntje ze dadelijk heel deftig aan Rozeblaadje voor- stellen. Maar e n der peettantes riep dadelijk:

"Wel, dat is Rozeblaadje !" En ook de andere peettante riep: "Wel, dat is Rozeblaadje

!"

En toen bleek het, dat beiden dicht bij het erf van Rozeblaadje' hui woonden, en vroeger dikwijl met het kleine mei je gespeeld hadden.

Dat wa en pret!

R

z blaadje

31

(22)

had zoveel te vragen en te vertellen, en de eekh orntje luisterden aandachtig en antw rdd n op al haar vragen.

'.

Toen werd afgesproken, dat Roze- blaadje, na het feest, met de eekhoorntjes terug zou gaan. De aap zou haar dragen.

32

En zog beurde het.

Rozeblaadje nam hartelijk af- scheid van de dier n, die zoo goed voor haar geweest waren, wikkelde haar gouden haar eenige keeren m haar lijfje, opdat 't niet in d takk n zou blijven hangen, klom op den rug van den aap, en vroolijk gina het 't bosch in.

De eekh orntje wezen den we . 't Was he lemaal niet z er ver en zoodra ze het b ch uit waren, zag R zeblaadje haar hui al liggen.

Nogmaal dankt ze den aap en de beide eekhoorntjes v r hun

S. r' 0 'Jes uil Indi~.'i

3.

(23)

goedheid, snelde toen het huis in n vloog in de arm n van haar moedertje, die al dien tijd om haar kindje getreurd had.

De vreugde van die twee kan ik niet beschrijven.

Maar toch dacht RozebJaadje nog dikwijl met aenoegen aan haar ver- blijf in 't bosch, en de goede dier n vergat ze n oit.

34

Mijnheer Burgers hield dol veel van sp kpannek ek. Eiken ochtend, voor z'n ontbijt, bakte d kokki een pann koek, met dri aroot stukken spek erin, dik n v t, met 'n heerlijk bruin korstje.

Die kokki van m neer Burg r

35

(24)

was een booze vrouw. Ze was brutaal tegen haar Ineester, speelde den baas over al de andere bedienden, en mishandelde alle dieren, die in haar nabijheid kwamen.

Al driemaal had meneer Burgers haar weg- gejaagd, maar telkens liet hij haar weer terugroepen, want niemand kon de spek- pannekoek zóó heerlijk bakken als kokki

Saipha dat deed en meneer Bur- gers was een

groote I kkerbek.

Op een ochtend zat meneer Bur- gerswe raan 't ontbijt en

,.

, 6

smulde van z'n panneko k, toen er een groote blauwe vlinder de et- kamer binnenvloo en op den rand van de tafel ging zitten. De vlinder had vleugels van donkerblauw flu- weel met groot lichtblauwe vlekk n erop en zijn lijfje schitterde als zuiver goud. Men r Burgers k k met genoegen naar het mooi diertje en zijn ontbijt smaakte hem n g b ter dan anders.

Toen kwanl Saipha binn n, m haar me ster te vragen, wat ze di n dag moest k ken en toen z d n vlinder zag zitt n, wilde z h 111

d odslaan.

37

(25)

"Ni t doen," ri p meneer Bur- g r, maar kokki slo g weer, met haar gr ve, bruine hand, naar het lieve diertje, en ditmaal raakte z hem op een van z'n mooie fluweelen vleugeltjes.

Nu werd meneer Burgers erg boos n op staanden voet joeg hij d k kki uit zijn huis. Saipha lachte en riep, dat meneer haar toch wel gauw we r terug zou laten halen, want dat niemand d spekpannekoek zó ' lekk r kon bakken als zij.

Maar men er Burgers luisterde niet naar haar. Vo rzichtig nam hij den g wonden vlinder op en legde

3

hem zachtjes in het warme z nlicht.

Eer t bleef de vlinder heel, heel stil liggen, maar toen het warmer werd

bewoo

a hij weer z'n blauwe vleugeltjes, en te en den midda vloog hij weg, naar buiten.

Den volgenden morgen t nd meneer Buro"er verdrieti op, want hij wist, dat hij nu z'n lekkeren pek- pan nek ek z u m ten mi n, en hij had er net zo 'n hevicr n trek in. Maar t en hij, kn rri , z'n t- kamer binnen tapte, zag hij daar, t t z'n verbazin , en pann k ek klaar staan, dik en vet, m t dri

roote stukken spek erin neen

(26)

he rlijk bruin-crebakken korstje. En hij smaakte verrukkelijk, zóó lekk r

als hij nog nooit geweest was. - Maar hoe die pannekoek daar g - komen was, wist niemand.

Meneer Burgers was erg nieuws- gierig of er nu den volgenden dag

weer een spekpannekoek zou wezen;

en jawel, precies op tijd stond hij daar weer geurig te dampen, en weer wist niemand van waar hij

aekomen was.

Maar den derden dag stond meneer Burgers vijf minuten vroeger op dan gewoonlijk, en op z'n bloote voeten sloop hij heel stilletjes naar de keuken.

I C hIc.IU\~'l' linder,

. . . . . . . . . .

. . . IlHl(lr I'okl'i sl()C~J WL'et' Il1ct I1llllt' ~Iro\'e, bruillL' hlilld IlOOt' hd li '\'e diertje . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

(27)

r .

-

- ....; .

.

Daar Z' a- hij iets h el w nderlijk . Het

vuur bra ndd vro lijk en In d koekepan

:prookll" 1.11 Indll' IJ

(28)

daarbov n si t h t, n boven p 't emet elde fornui stond een heel, heel klein mannetj met lichtblauw haar en r t d nkerblauwe oogen.

Net keerde het heele kleine mannetje met een vI u -gen zwaai de koeke- pan om, maar to n za het meneer Bur ers, en verschrikt verbor het zich achter den steel van de koeke- pan.

"Verberg je toch niet, lief, klein mannetje," z i meneer Burger. "Ik wou j alleen maar bedanken v r je heerlijke spekpannekoek."

"Die pannek ek heb je ver- diend" zei 't kleine mannetje to n,

42

met en h el fijn picp tCt1l111ctj , "want jc hebt mij 't leven rer d."

"Maar daar w t ik ni t V'lll ," z i meneer Burger vcrw nderd.

Het klein mannetj Ie -dc zwijgcnd de spekpanneko k, die ndertu 'chen heerlijk bruin gebakk n was, op een ch tel. En op hctzelfd oogenblik veranderde het in c n

erf oten vlinder, met blauw fluweclcn vI 1U-

gels, en een lijfj dat chitterd al zuiver goud.

-t

(29)

\ \ '3

v ' J

cl

F

1

3

Onder de kleine, zwart t rren h erschte groot opgewonden- heid. Een tor met lange pooten, ver- maard om zijn vlugh id, was van ver gekomen en boodschapt hen allen, dat Zwartschild alle torren opriep ter vergadering, nder den

4

(30)

katja-piring-struik bij zijn woning, dien nacht zoodra de maan hoog aan den hemel stond. Zwartschild was een oude, wijze tor, hun allen bekend, en dus waren de

torren zeer ni uw gi rig naar het doel dezer v rgadering. Maar de tor met de lange pooten antwoordde niet op al hun vragen, want hij had nog ver t loop n en dus geen tijd om zich n1et praatjes op te houden.

46

Dien nacht tr kken hele drommen van torren naar den katja-piring-struik bij d

. .

..

.

.. "

" ., . . .

. .

. ~ .

. .

woning van Zwartschild, en toen allen aan- wezig waren, ver cheen ok Zwart child z lf.

47

(31)

De oude tor ging op n der

'euriae,

melkwitte bloemen van den struik zitten, zoodat allen hem kon- den zien en hooren.

De torren, die tot dusverre allen druk hadden staan babbelen, zw gen dadelijk allemaal en t en

beaon

Zwartschild te spreken:

"Geachte torren!

Ik heb u allen hier laten roep n ~ om u iets vreeselijks mee te deelen."

Hier zweeg de oude Zwartschild even en alle torren zetten bedroefde gezichten en keken den redenaar vol verwachting aan.

"Geachte torren," vervolgde hij

4

ten. ,,0 n v rig n ke r dat cl maan aan den hem 1 t nd, was ik een gelukkige tor. Ik had een goeie vrouwen veel kinderen, die ik ze r lief had, en nu, nu ta ik alleen op de wereld; zij allen en mijn be te vrienden zijn mij ntn men - ik heb niemand lneer."

Hi r werd de arme oude t r z' , aangedaan, dat hij ni t verder pre- k n kon, en all

t

IT n hadd n di p medelijden met h m en bepr efden hem te troost n.

Maar na een po sje vermande Zwartschild zich w er en met krach- tiger stem sprak hij verder:

.. ~ .

(32)

"Maar h t is niet alleen om u dit mee t delen, geachte torren, dat ik u hier geroepen heb. Met u allen wilde ik overleggen hoe wij dengene, die mij al mijn geluk ont- nomen heeft, het best kunnen straffen.

En dat zal niet o-emakkelijk zijn, want hij die mijn heele familie ge- dood heeft was een mensch.

Ho rt hoe het gebeurd is.

Mijn dochter Goudvleugel, door iedereen geliefd om haar mooiheid en vriendelijkheid, trouwde met Staal- hard, den dapperen krijgstor. De heele familie en alle goede vrienden waren bij de plechtigheid tegen-

50

woordig, en vroolijk en gelukki stonden we allen rondonl het bruids- paar en zongen een lied.

Toen kwam er een menschen- jongen aanloopen en bleef naar on staan kijken. "Een menseh," riep ik, en "Een men ch," ri

p

Staal- hard, en

"E

n mensch, een

m

n ch,"

riepen ze allenlaaI n allen wild n vluchten. Maar G udvl u . I lachte en zeI:

"Kom, I p toch niet w g. Waar- om zou die m nsch ns kwaad doen; wij hebb n d men eh n toch ook nooit kwaad daan."

Op hetzelfde 0 enblik hi f d

(33)

men chenjongen zijn voet op en met een harden trap doodde hij allen. Ik stond toevallig aan den kant en kon ontvluchten - ik alleen - al de anderen do dde hij. En nu sta ik hier, en ik verg van u allen me te helpen in het vinden van een traf voor den ellendeling, die moed- willig, alleen uit lust tot kwaaddoen, al die lieve, di rbare wez ns ver- moord heeft."

ZwartschiJd was een D"oed red - naar, en alle t rren waren kolossaal onder den indruk. Eenige torren- vrouwtje stonden zelfs hardop t

nikken. Maar de torren-mannen

52

keken ernsti voor zich, en dachten na over wat Zw' rtschild 'espr ken had.

Een mensch straffen, dat z u voor een tor, die geen an' I had m te steken, en een tanden m te bijten, en geen nagel om te krabben, v rbazend moeielijk zijn.

En hoe z ok prakkezeerden, ze konden ge n van allen wat vinden.

Een klein ud torren-vr uwtjc verbrak eind lijk de stilte.

"

Ik stel v r" z i z , met een

fijn piepstemmetje, "om ni t all 11

dien eenen m nschenjon en maar ane mensch n te traffen want bijna

53

(34)

alle menschen zijn slecht voor ons.

Altijd leven we in angst voor hun voeten en handen, die reeds zoo velen onzer hebben doodgedrukt."

"Ja, ja, dat is goed, maar hoe wil je ze straffen?" riepen alle t rren door elkaar.

"Ik weet iets," zei het torren-

vrouwtje met het piep temmetje. "Ik weet iets waarmee we ze allemaal kunnen straffen."

En toen wachtte ze even, on1 de aandacht nog meer te spannen.

"Luistert nou goed," vervolgde ze toen. "De menschen houden veel van mangga's; ook die slechte

54

menschenjon en, die de heele famili Zwartschild vermo rd he ft. Tegen- wo rdig taan alle manggab m n in bloei. Laat ns vr uwen nu in Ik bloem een paar eitje leug n. Terwijl dan de blo sems tot vrucht word n ontwikkelen zich de eieren, en t gen dat de mang -a' rijp zijn, zijn de torren daar binnen-in volwassen, en kunnen zich t goed doen aan h t sappi e vlee eh der vrucht. De m n-

ehen di daarvan niets verm eden, omdat de chili n der man ga's on- beschadigd zijn, bijt n in de vrucht en vinden er van binnen de t rren in. Ze word n boos, en h bb n r

(35)

'p edio- <reen pleizier meer in m mangga's te eten."

Het ude torr n-vrouwtje zweeg,

11 alle torren, verbaasd v r zó' v el slimheid en verleg riepen luid:

"Bravo, bravo, bravo!"

En all torren-vrouwtjes beloof- den v rtaan eieren te zuIl n leggen in de bloesems van de mangga- boornen.

En zoo k mt het, dat bijna in alle rnangga' d kt ine zwart t rren zitt n, die sed rt oelat-mang a O'e- noemd worden.

56

(36)

:11

[ 1 , l P l t) ~ )r1b

Kromo, een aardio- Javaansch ventj ,k ek oplettend naar

eenige hoo klapperb omen; en die klapperbo men stonden rondom een vriendelijk, met atap edekt huisje.

Kromo's uder waren fruitver-

:pro()l"e~ Uil Indl~

(37)

k per, en behalve de klapper- boornen stonden er op 't erf van 't aardige huisje nog boornen met mangga's, zuurzak, mangistan ,zoete n zure djero k , papaja's, pisangs enz.; en lan s. den pagger stond een heele rij stekelig ananasstruiken.

Maar de klapperb omen waren toch de hoofdzaak. Vooreerst vond Kromo die boomen mooier dan alle anderen, en dan, de klapper brachten ten minste nog wat p had z'n moeder geze d. Daarom had Kromo's vader ook weer een menigte jonge klappers geplant, maar 't zou acht jaar duren, eer Krorno de eer te vruchten daarvan

58

naar den passar zou kunnen brengen, en dat vond de jongen w I wat heel er lang.

Terwijl hij - 't was op een warmen

middag - vo r zijn huisj neer ehurkt, zoo zat te piekeren, viel reen klapp r naar beneden. Kromo ti p r naar t , m hein

(38)

op te rapen, maar kijk, de klapper rolde vlug een eindje weg, eer de jongen hem nog had kunnen aan- raken. Na een poosje bleef hij liggen en haalde Kromo den vluchteling in.

Maar zoodra de jongen hem wilde oppakken, rolde de klapper weer weg, en toen hij een eindje verderop bleef liggen, herhaalde zich hetzelfd spelletje voor den derden keer. •

Maar daarna bleef de klapper voortrollen, en Kromo holde achter hem aan, door de rimboe, door tabaksvelden en eindelijk door een bosch. Daarna volgde een groot open terrein, dat pas voor e n tabaksaan-

o

plant sch oncremaakt en etjankold was, en hi r bIe f de klapper liggen.

Maar nu dacht Kromo er niet nleer aan d vrucht p te rapen, z'

ó

iet grappig zag hij.

Verbeeld u, van alle kanten kwa- men

r,

met den gr ot ten po

ct,

klappers aanr 11 n, w 1 vijf ti r, n en, wel honderd! En al di klapp r plaatsten zich daar in rij n elid.

En toen wipten de klapperd ppen en weinig p 11, n uit eIken klapp r

(39)

prong een klein kereltje met langen witten baard, en ging boven op de vrucht zitten. En al die kleine kereltjes bukten zich tegelijkertijd en begonnen uit alle macht aan hun klapper te trekken.

En al spoedig kwam er een puntig, groen blaadje te voorschijn.

En weer trokken de kleine kereltjes, en er volgde een tweede blad, grooter dan 't eerste, en met twee punten.

En zoo ging het voort. De kleine kereltjes werkten zonder ophouden, plaatsten zich telkens op 't laatst uitgekomen blad, en brachten er dan weer een nieuwe te voorschijn, telkens

62

grooter en meer v lmaakt van v rm dan 't voorgaand , t tdat de bladeren er uitzagen al reu aehtig-gr ot veeren.

De udste bladeren vielen telken weer af, als er nieuwe bij kwamen, de klappers zonken langzamerhand in den grond, nder den la t die ze te dragen kregen, en hooger en hooger eh ten de stammen der boomen op. Spoedig werden z z' Ó

hoog, dat Krom d kleine kereltje, daarboven nauw lijk meer zien kon.

En nog hoog r, altijd hoocrer ver- hieven zich de kruinen van de klapperboomen.

3

(40)

Toen viel er pi tseling iet naar eneden. 't

Wa

n rijpe klapper, en n g meer, en nOb meer v Igden.

Van alle boomen werden ze door onzichtbare handen naar beneden aegooid, want de kleine kereltjes waren he lemaal niet meer te zien.

Maar nu dacht Kromo er weer aan, dat hij een kleine fruitverkooper was, en haastig begon hij zoo veel klappers als hij maar voort kon sleepen , aan elkaar t binden, en to g toen met n zwar vracht naar huis. Hij bracht de klappers naar een kleine goedang achter de woning, en ging toen even in

4

't gras liggen om uit te rusten.

"Kromo, Krom ," hoorde hij na een poosje zijn moeder repen, e r t veraf, toen dichterbij.

Vlug stond de jongen p, en vertelde zijn moeder de heele w nder- baarlijke geschiedenis van de klap- pers.

"Ilah, j hebt gedroomd," zei de moeder lachend.

Zeg vierend bracht Kr 111 haar naar de kleine go dang.

Maar de oedang was I eg.

"Er zijn di ven gewet. 0 klappers zijn gestolen!" jam111erde Kromo.

~I)ro(lkle~ uil Indil' 'I

65

(41)

"Och kom ," zei z'n moeder weer. "Je bent door de warmte in slaap gevallen, en hebt de heele geschiedenis gedroomd!"

Kromo wist wel beter.

Maar toen hij later naar klapperbosch zocht, dat hij wonderlijk onder zijn oogen zien opgroeien, kon hij het meer vinden.

6

het zoo had niet

0

t~I(Jl

1

Het wa werkelijk iet buitengewoons! Zelfs d oud te kampongbewoners konden zich niet herinneren, oit van zo i t te hebben gehoord! Verbeeldt

u,

de pas geboren toengk e be aar was niet bruin, zooals zijn vad r en

7

(42)

moeder en al hun onderdanen, maar heel eigenwijs lag hij daar in zijn bedje met e n aezichtje zoo wit als de orang2 blanda van heel ver over zee.

De ultan wist niet of hij lachen zou of boos wezen - 't was zoo 'n gek geval - hij had zich z'n troon- opvolger zoo heel anders voorge- teld. Maar 't was toch een flinke, gezonde jonaen, en leelijk was hij ook niet, dàt kon niemand zeggen.

Dus werd de toengkoe besaar maar in genade aangenomen, en toen hij een week oud was mochten de kamp ngbewoners in het paleis

6

komen om het kind te zi n. De sultan "af hem de nanlen Abdul Amat, maar al zijn onderdanen, op wie de blanke huid van h t kl ine prinsje een grooten indruk maakt , n emde hem

T

n(rk e P dih. En na korten tijd noemden ook zijn vader en m eder en all b di nden van het palei hem zo, zoodat z'n eigenlijke naam al he 1 gauw vergeten werd.

Toen ka Poetih ar eide vluer en voorspoedig, en d ultan had er zich al lang me verz nd, dat zijn zoon maar e n witte en "een bruine huid had. Het prin j van ZIjn

69

(43)

kant hi ld dolveel van zijn vader, n dacht dat ni mand op de heele w r ld zó' aoed, z' ó braaf, zóó machtig en zó' rijk was als hij.

Hoe prachtig was het paleis van den sultan met zijn wit marmeren vloeren en de groote marmeren zuilen!

En dan de tuin vol prachtige palmen en zeldzame bloemen, en daar tus-

chen overal frissche, klaterende fonteinen. Maar 't heerlijkst van al1es vond Toengko Poetih de reusachtig ro te kippenren aan 't eind van d n tuin. Een heeleboel kippen waren daarin, en dan waren er nog een massa hanen opgesloten in afzonder-

7

lijke hokjes. Eén daarvan - Maa heette hij, om d (y uden veer n op zijn hals, - was Toengkoe Poetih's lievelin .

0,

't was zoo 'n prachtige haan, z r t, en zo sterk! Z'n ve ren schitterden in

ct

zon als juwe len, en als hij in den tuin mocht loopen, tapte hij z 0

tr tsch en fier, al of hij de konin r

was van alle han n!

Eiken da bracht To ngk Poetih de kipp n pi an . Maa at 't uit zijn hand, n terwijl hield

ct

kleine prins dan een praatje m t hem, en vertelde hem van zijn kl ine verdrietelijkheid jes en alles wat h m

71

(44)

blij nlaakte. En Maa keek hetn dan heel v r tandirr aan, n knikte nu n dan eens met zijn mooien k p.

Toen, op zekeren dag, gebeurde er iets vreeselijks! T engkoe Poetih had op een middag, toen 't buitengewoon warm was, ze r lang geslapen. 't Was bijna vijf uur

72

toen hij wakker werd. Vlug prong hij uit zij n bed en liep naar de mand i-kamer. En toen hij klaar was met baden, kleedde zijn lijf jongen hem in z'n mooiste arong en baadje en knoopte hem een kostbare zijden hoofddoek om, want de sultan zou dien dag een fee teven.

Haastig liep hij den tuin in, want van verre h orde hij de gasten al lachen en pret maken. Maar wat Toen koe Poetih daar zao-, deed hem vreeselijk schrikken.

In een halven kring zat n daar de sultan en zijn gasten, en leunden gemakkelijk op zijden kussen . En

$pn,(I~j .. · uil Indi~ Hl

73

(45)

in het midden van den halv n kring vochten twe' hanen. Maa m t 'n ander. Beid hanen bloedden hevi , maar een Javaan, die er dicht bij st nd, hit te ze telkens weer tegen elkaar p. En dan vlo en ze weer

-

--~ I

tegen elkaar aan, en als de n den ander beet, zoodat 't bloed uit de

wonde vloeide, dan juicht n ze all maal van de pret, de sultan en zijn era ten. - Het was ontzettend, en Toengkoe P etih vI og op de dieren toe, om ze van elkaar te cheiden. Maar de sultan verbood hem dit, en toen Toengkoe Poetih ongeh orzaam was, zijn lieven Maas

74

ppakte en er hard mee wilde weg- loopen, werd d sultan er boo, en joeg hem uit zijn hui .

Daar stond T engko P tih nu, buiten het erf van zijn vader. Hij dacht er niet eens aan, dat d ultan hem niet in ernst kon hebb n w ()- gejaagd, zó' b droefd wa hij.

Op goed reluk liep hij maar verder lang den grooten weer, n nadat hij he I lan<r gel pen had, kwam hij aan en groot bch. 't Was intussch 11 al donk r (Yew rden, n de klein prin pr be rd h t b h binnen te dringen, want hij wilde liever tusschen d v Ie bo m n n

75

(46)

planten slapen, dan zoo heel alleen in de rimboe. Maar de boomen en planten waren niets vriendelijk voor den bezoeker. De rottans scheurden met hun doornen z'n baadje en sarong en krabden hem in gezicht en handen; harde, puntige boom- wortels deden zijn voeten pijn, en allerlei boomen strekten de armen naar hem uit en wilden hem niet binnenlaten.

Toen zag Toengkoe Poetih ergens in de verte licht, en dichterbij ko- mend, bemerkte hij, dat het licht straalde door de opening van een machtig-grooten waringin. Het gat

7G

was zoo groot, dat een mensch er rnet ge- mak in kon,

maar het was geheel

dicht ge- maakt door een goud-

glanz nd pinneweb.

Een groote spIn, k

.: f

goud-glanzend, zat r midden- p. M t één hand scheurde T ngkoe Poetih h t pinn-

web stuk en kroop in dnb 111 tam. H· t wa daar binnen-in h I ruim, en e 11 nla a vuur- vliecren maakten d kleine w nino' h lder licht.

b

77

(47)

Blij zoo 'n rusti . warm plekje te hebben aevonden, leerde de prins zich op den grond neer, en sliep spoedig in.

Toen hij den volgenden ochtend wakker werd, zat er een vlinder op zijn hand, een heel merkwaardige vlinder. Zijn lijfje was glanzend zwart, en za er uit alsof er zwarte zijde omheen gewonden was. De vleu Is waren goudgeel, heel teer en ijl; maar 't m rkwaardigst was h t kopje van den vlinder. Want ho klein het ook was, vertoonde het heel duidelijk en menschelijk gezicht, een mooi bruin gezichtje,

78

met groote zwarte oog n n n vriendelijk r od mondje.

Met st mme verbazin bIe f Toengko P etih het diertje aan- kijken, en zijn v rbazin r w rd n g grooter t n d vlinder beg n t spreken.

"T e, br

na-

me naar buit n ,"

sm ekte hij m ten ti

f,

zacht

stemmetj .

Werktui . lijk 1 ot d prin zijn hand v orzichti y m d n In rk- waardigen vlinder, n h t pmn- web met zijn ell bo en d rbr kend, kroop hij d r de pening van d n boom naar buiten. Daar zette hij

79

(48)

d n vlinder p den grond, en toen g beurd er en wonder.

,.

o zwarte zijde, die om het

·

.

" \.

vlinderlijfje gewikkeld wa , wond

zich lang- zaam daar- van af, en

werd al langer en voller.

En

nu zag Toengkoe Poetih ook, dat 't geen

To

11 ~J koe

p)et

i

11.

Op ~IO~'d ~ll'lul' liep hij 111(1(lr \Trekr kll1~I:- dell qroolt'll \\ è~1 . . . . . .

(49)

zijde, maar glanzend zwart haar was. En dat haar wa gewikkeld, niet om 't lijfje van een vlinder, maar om het lijf en om de armen van een meisje, dat nu al langer hoe grooter werd. Nu viel n ook de teere, oudgele vleugeltje af, en toen stond voor den prins het mooiste mei je dat hij ooit gezien had. Een zijden sar na was nder haar armen bev tigd, haar zwarte haar golfde lan . en breed over den rug en haar m oi , zwarte oogen keken den prin vriendelijk aan.

"Wie ben je?" vroeg hij ver- legen.

Sploo"jes UIt Il1di~ 11

(50)

"Ik ben Arpa, de dochter van sultan Won y 0," antwoordde het meisJe.

..

"Hoe kwam je dan hier?" vroeg de pnns weer.

En toen vertelde Arpa:

"De s.ultan had in zijn slaap- vertrek een drank, waarvan niemand drinken mocht. Ik was erg nieuws- gierig wat het wezen kon, en eens, toen ik alleen was, proefde ik ervan.

Toen werd ik heel duizelig, en zag of hoorde niets meer, en toen ik wakker werd, was ik in het hol van dien boom, in de gedaante van een vlinder. - Ik wist, dat ik mijn

2

eigen gedaante terug zou krijgen als ik uit mijn gevangenis ontsnappen kon, maar de pin bewaakte me dag en nacht, en hield den uitgang gesloten."

Toen vertelde ook Toengkoe Poetih zijn geschiedenis, en hand in hand wandelden ze toen verder.

Nog niet ver hadden z geloopen, toen een troep bedienden van den sultan hem te emoet kwam. Die waren uitgezonden onl den prins te zoeken en in triomf werden Toengkoe Poetih en prin es Arpa naar het paleis aebracht.

De

sultan ntving zijn zoon met

3

(51)

groote vreugde, en was ook met de mooIe prinses zeer ingenomen.

Dadelijk werden er boden uitgezonden naar ultan Wongso, en toen deze zijn toe-

stemming had gegeven, trouwde Toengkoe Poetih met prinses Arpa.

Er werd een schitterend feestmaal ge- geven, waaraan de bewoners van alle

84

omliggende kampongs mochten deel- nemen. Fijne pijzen en koele dran- ken werden iedereen aangeboden.

Gamelan en ronggengs vermaakten de genoodigden.

Maar hanengevechten werden er niet aehouden.

(52)

lP ~ rr1îlll ft

0

ft l1llll~ ' lP ft a rrl1

Meneer Blankepluim , een groote sneeuwwitte haan, stond bij den ingang van de kippenren, en keek peinzend vóór zich.

Opeens hoorde hij een luid

"kloek, kloek," en omkijkend kraaide hij van pret. Want daar kwam heel

7

(53)

bedrijvig aanstappen moeder 8lanke- pluim, en om haar heen dribbelden met kleine, vlugge pasjes, de pas uitgebroedde kuikentjes.

"Ei, ei," zei papa Blankepluim, en hij draaide zich om en om van plezier. "Ei, ei, hoeveel zijn d'r wel?"

"Tien ," antwoordde mevrouw Blankepluim heel trotsch, want haar buurvrouw, mevrouw Grijsbont, had er maar acht uitgebroed.

,~Ei,

ei," zei meneer weer. "En 't zijn allemaal witjes, hè?"

"Nee, allemaal niet," antwoordde mevrouw Blankepluim een beetje aarzelend, want ze wist hoe min-

88

.

, " ,.: .... .

- --

---,.--. "

achtend haar man, die van een heel deftige familie was, altijd over de gekleurde kippen sprak. En even op zij gaand liet ze hem een kuikentje zien, een heel gewoon grijs kuikentje, dat zich verlegen achter de moeder verscholen had.

Sprookjes uit Illdi . 12

89

(54)

"Hm," bromde Tlleneer Blanke- pluim, ,,'n grijsje, 'n grijsje! Hoe kan er nou zoo 'n ordinaire grijze kip in onze familie komen. M'n papa en mama waren wit en al m'n broers en zusjes, m'n familie stond ervoor bekend. \Ve waren de deftigsten van

't

heele erf, en ik ben geboren op 't erf van den resident."

"Ja, ja, dat weet ik wel," ant- woordde mama Blankepluim , een beetje kribbig. "Ik vind 'n grijze kip heelemaal niet zoo erg. Ik heb 'n tante in 'n kampong wonen, die is ook grijs, maar 't is een beste kip, hoor, 'n beste kip, dat zeg ik je."

90

"Zoo, zoo, 'n ordinaire kampong- kip is je tante ," kraaide meneer Blankepluim. "Daar lijkt 't kind na- tuurlijk op. - 't Is wat moois!" En nijdig krabde hij met z'n pooten in 't zand.

Maar nu werd Inevrouw Blanke- pluim ook echt boa . Ze kloekte al haar kindertjes bij elkaar en liep met ze weg zonder haar man nog eenmaal aan te kijken, en den heelen dag sprak ze geen woord meer tegen hem.

Meneer Blankepluim verveelde zich erg, en hij had root berouw over zijn boosheid. Om 't weer goed te

91

(55)

maken, woelde hij net zoo lang in de aarde tot hij een paar heel groote wormen ge- vonden had, en toen riep hij zóó hard "ku-

--:?'~- -~

keleku, kukeleku," tot . alle kuikentjes om-

keken en op 't laatst mama Blanke- pluim ook.

"Kukeleku, kukeleku, komt toch, ik heb wat lekkers voor jelui," riep meneer weer, en mevrouw, die 't natuurlijk ook niet prettig vond om lang boos te blijven, kwam met haar kindertjes aanloopen, en 't kleine

92

goedje had een heerlijke smulpartij.

Meneer en mevrouw 8lanke- pluim, die nu weer goede vrienden waren, gaven al hun kindertjes een naatn: Witpen, Blanke kuif, Zuiver- pluim, enz., zooals ze in de familie Blankepluim gebruikelijk waren. Het kleine, grijze kuikentje werd gewoon weg Grijsje genoemd.

De kuikentjes groeiden vlug. Ze hadden het dan ook heel goed. Ze woonden op een groot erf, waar ze meestal vrij mochten rondloopen.

Alleen als ze in de bloemperken kwamen of op 't groote rek, waar de bloempotten stonden, werden ze

93

(56)

door den toekang-kebon wegge- jaagd. Maar daaraan wenden ze

poedig.

Iedereen vond de witte kuikentjes snoezig, en dat maakte die kleine, dwaze dingetjes zoo ijdel, dat ze bijna aan niets anders ' dachten dan aan hun mooie, blanke veeren. Met Grijsje bemoeiden ze zich niet veel, en behandelden haar erg uit de hoogte.

Zoo groeiden onze kuikentjes op, en al heel gauw waren ze geen kuikentjes meer, maar heusche groote kippen, en Grijsje, een brave huise- lijke kip, had al heel wat eitjes

94

gelegd. Haar mooie zusters echter, die nog veel trotscher geword n waren, hadden 't zoo druk met 't poetsen van hun witte veereIl, dat ze aan geen eieren legg n dachten, en in hun dwaasheid meend n z dat 't altijd zoo blijven kon.

Maar jawel, op een oed n morgen kwam kokki in 't kippen- hok en haald en der witt kipp 11

weg, en den volgenden da · we r een en zo verder, totdat r

een van de witte kipp n meer ver- bleef.

Grijsje was erg bedr efd, want ze had een oed hart, en vroeD"

95

(57)

aan haar papa, waar toch al haar mooie zusjes gebleven waren.

Meneer Blankepluim zuchtt eens, en zei toen op treurigen toon:

96

,,'t Wa hun eigen schuld, kind, ze waren zoo ijdel en zoo lui. Er wordt hier eIken dag een kip geslacht voor Nonnie' nas i-tim, en nu heeft kokki natuurlijk je zusters genomen, omdat die t eh nooit eieren legden."

En zachtjes voegde hij erbij: "Ja, ja, met mooiheid alleen komt men ook niet ver." En toen zuchtte hij heel diep, want hij vond zich zelf ook heel mooi.

97

SpruukJcs uil Indi'!. 13

(58)

Uuk . .. .

uuk ....

uuuk,

Z 0 kl nk h t, nbe chrijflijk kla- gend, do r d tille av ndlucht. De kinderen li ten verschrikt hun sp 1- goed in den ste k, en kleine Zl1

klaut rd haa ti p M ed r' eh t.

"M

d rtj , wat is dat, wat

99

(59)

IS

dat?" riepen ze angstig door elkaar.

Toen begon Moeder met haar zachte, lieve stem te vertellen:

Heel lang geleden woonde hier in de buurt, bij een groot bosch, een inlandsche vrouw. Ze heette Sarintan. Sarintan woonde

100

daar alleen met haar man, en vond het erg eenzaam. Daarom bad ze eIken dag: "Toean Allah, geef ons een kindje!" Maar jaren verliepen er zonder dat God haar gebed verhoorde.

Toen eindelijk, nadat Sarintan alle hoop al had opgegeven, beloofde God haar e n kind.

De vrouw was vergelukkig.

Aanstonds begon ze alles vo r het kleine sch pItje in orde te maken, en haar man kocht in de kóta zil- veren armbandjes en

0

k zilv ren banden voor d enkel van het te verwachten kindje.

Maanden verliep

11

r eer het

101

(60)

kindje kwam. Sarintan w rd ziek van verlan en. Ze vermagerde steeds meer en meer, en eindelijk stierf ze.

En op datzelfde oogenblik werd het kindje gebor n.

Sarintan's ziel vloog p naar den Hemel. Maar zelf daar kwelde haar d gedachte, dat ze haar eigen kind niet zi 11 had.

Toen stond God haar toe, in de edaante van een vog I, paarde terug te ke ren.

Aanst nds vloog ze naar haar oude w ning, maar het atappen hutje was in elkaar gezakt en niet meer bewoond, en nergens was een spoor

102

te ontdekken van Sarintan's man en kindje.

Zoo zwerft de v gel nu al jar n en jaren lang over d aard, steeds zoekend naar h t v rl ren kind.

De inlander no men h m Pon- tianak. En als ze zijn droevig kla n hooren, zeg ' n ze medelijdend:

"Kassian, dat i een m eder die haar kind zoekt."

1 3

(61)

Vele, vele jaren geleden kende men hier in Indië nog geen rijst. De menschen voedden zich met vruchten en palmwijn.

Op zekeren dag gingen twee Javaansche jongens: Kardi en Suliman naar het bosch om vruchten te

105

Sprookje uit 101~iè. I~

(62)

zo ken. Ze vonden niet veel, en drongen daar nl steeds dieper het bosch in. Eind lijk waren ze zoo ver als ze nog nooit geweest wa- ren, en m e gm . gen ze op een grooten te

n

zitt

n

om wat uit té rusten.

"Wat zou er onder dien steen

zitt n?"

vroeg gi rig. "Willen lichten ?"

uliman nieuws- we hem eens op-

"Ik durf niet,' antwoordde zIJn makker. "Misschien zitten er slangen

f

schorpioenen ond er."

"Wel, dan steken we ze dood.

Ik heb een kris bij me, kijk maar,"

zei Suliman; en samen w nt ld

Tl

"

.

/

-

-'0- ( . .... ~

~';;.. :', :

f •• ~

-~. '. .

. -,...

, v

,,' 11- I'\. ,l' ~:' ..

I -,.' ~,

i,, :". H\ t J -

ze toen den grooten t en weg.

107

(63)

Schorpioenen of slangen zaten er niet, maar onder den steen vonden de jongens een groot gat, zóó diep, dat ze niet tot op den bodem konden kijken. Een van rotan gemaakte ladder hing naar beneden.

"Wat zou dat zijn?" vroeg Kardi.

Maar de ander stond al met één voet op den ladder.

"K m mee, dat moeten we zien,"

zei hij beslist.

Eigenlijk was Kardi een beetje bang voor die geheimzinnige ope- ning. Maar hij wilde zijn makker

10

niet in den steek laten en volgde hem dus naar beneden.

Het at was nog veel dieper dan de jongens gedacht hadden; er scheen geen eind te komen aan hun afdaling. En toen ze eindelijk, ein- delijk vasten grond voelden, deden handen en voeten hun geweldig pijn van de scherpe rotankoorden.

Daar beneden bevonden ze zich in een vreemde wereld. Vreemd was alles wat ze zagen. Vreemd waren de boom n en planten, n vreernd waren vooral de menschen di er rondliepen. Die hadden h el lange armen en k rt beentjes, en in hun

1 9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bestanden waar nu reeds redelijk wat van deze exoot staan en die pas over tien jaar of later zullen gekapt worden, moeten in de eerstvolgende jaren wel gemonitord

Bovenop de bestanden waar door selectieve hoogdunning het aandeel inheems loofhout wordt vergroot, zijn er een aantal bestanden die ook onder de term ‘omvorming’ vallen omdat

[r]

© 2003 Hope Publishing Company/Small Stone Media

De aanpassing van de wet wordt als kapstok gebruikt voor een ruimere inzet van het CTB , maar daar waar voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius de formele wetgeving tevens zal

W AT waren ze blij toen Ambrosius gezegd had dat hij de toverspreuk misschien wist, waar- mee Roodmuts weer zichtbaar gemaakt kon worden t Allemaal sprongen ze van vreugde

In die heerlijk klare uren van den stU- demenden Indischen avond, als het gerucht van den dag gaat sterven en de luide stem- D1en der menschen overstemd worden door den

koor der bijna onvindbare kleine wezens, die tusschen gras- stengels en heidekruid in kleine putjes en holten van den grond hunne woonplaatsen hebben en eerst