• No results found

Antwoorden 4 vwo Opdrachtenboek. Hoofdstuk 2 Aarde Klimaat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Antwoorden 4 vwo Opdrachtenboek. Hoofdstuk 2 Aarde Klimaat"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Antwoorden 4 vwo – Opdrachtenboek

Hoofdstuk 2 Aarde Klimaat

Introductie 1

a Het uiteinde van een gletsjer waar een stuk van afbreekt.

b Dat het door menselijk handelen warmer wordt op aarde, waardoor landijs smelt.

c Het hoofdstuk gaat over klimaat, de foto over klimaatverandering.

2

a Eigen antwoord.

b Bijvoorbeeld: stralingsbalans, luchtstromen, zeestromen, El Niño, klimaatgebieden, landschapszones.

c Klimaatverandering.

d Eigen antwoord.

3

a Het verband tussen klimaatverandering en oorlog.

b Klimaatverandering is een ‘threat multiplier’, dat wil zeggen dat het de kans op een conflict vergroot. Het versterkt reeds aanwezige spanningen.

4

a In het westen.

b Dit is dichtbij zee én er ligt hier een gebergte. Lucht moet opstijgen, koelt af en er condenseert dan waterdamp tot regendragende wolken.

5

a Het land kent grotendeels een semi-aride klimaat (steppeklimaat). Neerslag is van nature erg schaars. Kleine veranderingen in de neerslag kunnen dan grote gevolgen hebben voor de vegetatie / landbouw.

b Eigen antwoord. Het antwoord kan gaan in de richting van klimaatverandering (oorzaken aanpakken, gevolgen verzachten), oorlog (diplomatie, militair ingrijpen) en/of migratie (goede opvang, grenzen beter bewaken). Ieder mens kan via bijv. goede doelen, bewust koopgedrag en stemgedrag deze processen beïnvloeden.

6

(2)

2.1 De stralingsbalans van de aarde 1

A goed, B fout, C goed, D fout, E goed

2

a Kortgolvige straling, die direct terugkaatst naar de ruimte. De straling kaatst terug op stofdeeltjes, wolken en het aardoppervlak.

b Inkomende straling, het wordt overdag namelijk warmer (en 's nachts koelt het weer af).

c De atmosfeer absorbeert 132 eenheden langgolvige straling (102+23+7) versus 20 eenheden kortgolvige straling (17+3).

d Een groot deel van de inkomende zonnestraling (49 procent) wordt eerst geabsorbeerd door het aardoppervlak. Dat straalt dan langgolvige straling uit, die veel sterker door de atmosfeer wordt geabsorbeerd. De opgewarmde atmosfeer straalt straling terug naar de aarde door het

broeikaseffect. Dit wordt ook weer geabsorbeerd door het aardoppervlak en wederom uitgestraald.

De energie wordt als het ware rondgepompt tussen aardoppervlak en atmosfeer. Er is uiteindelijk een dynamisch evenwicht ontstaan, waarbij het aardoppervlak bijna 2x zoveel straling ontvangt uit de eigen atmosfeer dan direct van de zon.

3

a 95 procent.

b Minder dan 1 procent.

c Koolstofdioxide.

d Het natuurlijke broeikaseffect wordt veroorzaakt door een zeer laag percentage broeikasgassen (<1 procent), maar heeft wel een enorm effect (95 procent).

4

a Latente energie.

b Op een warmere aarde zal meer water verdampen en het zal dus ook meer regenen. De hoeveelheid latente energie wordt dus groter.

5

a Vancouver, ligt op lagere breedte.

b Vancouver, dicht bij zee.

6

a De atmosfeer wordt grotendeels van onderaf verwarmt door langgolvige straling vanaf het aardoppervlak.

b De ozonlaag wordt direct door de inkomende zonnestraling opgewarmd bij de absorptie van ultraviolette straling.

(3)

2.2 Wereldwijde luchtstromen 1

Intertropische Convergentiezone – Evenaar Warm hogedrukgebied – Keerkringen

Instabiele lagedrukgebieden – Gematigde breedten Koud hogedrukgebied – Noord- en Zuidpool Corioliseffect – Afwijking

2

a Het is er warm, de lucht zet daardoor uit en stijgt op (lagedrukgebied), bij het opstijgen koelt de lucht af (oorzaak), koude lucht kan minder vocht vasthouden, waterdamp gaat condenseren, er ontstaan wolken en uiteindelijk gaat het regenen (gevolg).

b De lucht daalt er, daardoor neemt de temperatuur van de lucht geleidelijk aan toe (oorzaak), de lucht kan meer vocht vasthouden en voelt droog aan, het regent dus niet (gevolg).

c Lucht waait van hoge naar lage druk. De lucht die in een lagedrukgebied naar boven toe verdwijnt, moet onder worden aangevuld, terwijl de lucht die in een hogedrukgebied van boven komt, onder moet worden afgevoerd.

3

a De baansnelheid neemt af van de evenaar naar de polen. Dit komt omdat de cirkel die een plaats op hogere breedte ronddraait op een dag kleiner is dan op lagere breedte.

b Wind die van lage (bijv. Sahara) naar hoge (bijv. evenaar) baansnelheid waait, raakt achter en vice versa.

c Noordoost en zuidoost. De wind waait in dit geval van lage naar hoge baansnelheid en raakt dus achter.

d Bijvoorbeeld de Atlantische Oceaan tussen Paramaribo en Dakar. Het ITCZ verschuift daar nauwelijks over het jaar.

e Zuidwest en noordwest. De moesson is een passaatwind die de evenaar kruist en dan van richting verandert. Immers, als passaat waait de wind van lage naar hoge baansnelheid (naar de evenaar toe), maar als moesson waait die van hoge naar lage baansnelheid (van de evenaar af).

f Bijvoorbeeld India. Het ITCZ verschuift daar sterk naar het noorden in de zomer.

4

Richting het noordwesten. De foto is genomen bij Madagaskar. Dit ligt op het zuidelijk halfrond. De passaat waait daar vanuit het zuidoosten en blaast zeilboten dus richting het noordwesten.

5

a Zuidoosten. Cairns ligt 's zomers aan de zuidkant van de ITCZ en ervaart daarom een passaat uit het zuidoosten.

b Land warmt sterker op dan zee (oorzaak). Dus op kleinere schaal is het lagedrukgebied boven Cairns sterker dan boven zee. Daardoor krijg je een wind van zee ('hoge' druk) naar land ('lage' druk), en wel loodrecht op de kust (gevolg).

(4)

6

a De wind waait van de hogedrukgebieden rond de keerkring naar de lagedrukgebieden op onze breedte. Hierbij krijgt de wind een afwijking naar rechts en waait dus vanuit het zuidwesten.

b Bij het linker beeld wordt de warme lucht als het ware over de koude geblazen, terwijl bij het rechter beeld de koude lucht onder de warme wordt geblazen.

c De lagedrukgebieden zijn heel plaatselijk. Doordat de warme en koude luchtmassa’s zich voortdurend verplaatsen is het een komen en gaan van lagedrukgebieden.

d Noordoost. Het is de wind die van het polaire hogedrukgebied naar de lagedrukgebieden van de gematigde breedten waait.

(5)

2.3 Oceaan- en zeestromen 1

A fout, B goed, C fout, D goed

2

a Doordat wind het zeewater meesleurt (oorzaak), ontstaan zeestromen (gevolg).

b Een koude zeestroom komt uit een relatief koud gebied en stroomt naar een warmer gebied. Een warme zeestroom komt uit een relatief warm gebied en stroomt naar een kouder gebied.

3

a Verschillen in het zeewater qua temperatuur en zoutgehalte. Zout en koud water is zwaarder en zakt in de noordelijke en zuidelijke Atlantische Oceaan naar de diepte: de diepwaterpomp.

b Water warmt op lagere breedtes op (oorzaak) en op hogere breedtes geeft het die warmte weer af (gevolg).

4

a De Kerguelen liggen midden in de koude Westenwinddrift rondom Antarctica, terwijl Parijs warmte krijgt van de warme Golfstroom.

b Europa heeft een zeeklimaat, oostelijk Noord-Amerika en Siberië een landklimaat.

c Er ligt een gebergte (oorzaak) dat de invloed van de zee tegenhoudt (gevolg).

d De koude Humboldtstroom zorgt ervoor dat de lucht erboven koud is en weinig vocht vasthoudt (oorzaak). Als de koude en droge lucht boven land opwarmt, kan die meer vocht vasthouden, maar water om te verdampen is er nauwelijks meer. De lucht voelt droog aan, het regent nauwelijks en je vindt er woestijnen (gevolg).

e De Canarische stroom stroomt van hoge naar lage breedte, dus van koud naar warm en is dus in het gebied waar het naar toestroomt relatief koud. De Golfstroom daarentegen stroomt van lage naar hoge breedte en is dus altijd relatief warm.

5

a De Golfstroom en de thermohaliene circulatie hebben hier dezelfde richting. Ze voeren beide warm water aan richting Europa.

b Het zoete water van de ijskap zorgt ervoor dat het zoutgehalte van de noordelijke Atlantische Oceaan daalt (oorzaak). Daardoor raakt de diepwaterpomp verstoort en vertraagt de

thermohaliene circulatie (gevolg).

c Door het vertragen van de thermohaliene circulatie koelt Groenland af (oorzaak). Er zou zich dus weer een nieuwe ijskap kunnen vormen (gevolg), maar waarschijnlijk duurt dat erg lang, omdat een koude zee ook voor minder vocht voor sneeuwval zorgt. In de tussentijd kan de thermohaliene circulatie herstellen.

6

a Beide zorgen voor de aanvoer van warm water. Dit warmt de lucht op en zo kan er veel vocht verdampen, waardoor wolken en uiteindelijk regen ontstaat.

b Warmere lucht doet meer water verdampen. Er zal daarom meer regen gaan vallen. Het water moet via rivieren weer worden afgevoerd en die treden daardoor buiten hun oevers.

(6)

Hoofdvragen

2.1 De stralingsbalans van de aarde

a De inkomende zonnestraling op aarde wordt:

– teruggekaatst (31);

– geabsorbeerd door de atmosfeer (20);

– geabsorbeerd door het aardoppervlak (49).

Bij het aardoppervlak wordt zonne-energie:

– direct de ruimte ingestraald (12);

– uitgestraald en geabsorbeerd door de atmosfeer (102);

– gebruikt voor de verdamping van water (23);

– omgezet in voelbare warmte (7);

Vanuit de atmosfeer wordt langgolvige straling uitgestraald naar:

– de ruimte (57)

– het aardoppervlak (95)

b Dat de straling die het systeem aarde (inclusief atmosfeer) binnenkomt gemiddeld gelijk is aan de straling die het systeem aarde verlaat.

c Als dit niet in evenwicht zou zijn, zou de aarde afkoelen of opwarmen.

d De zonnestralen vallen steeds schever in, waardoor minder zonne-energie per m2 beschikbaar is.

2.2 Wereldwijde luchtstromen

a Zie bron 10.

b Kouder. De luchtstromen zorgen voor een betere verdeling van de warmte over de aarde.

Gebieden ver van de evenaar, zoals Nederland, zijn hierdoor warmer.

c Het corioliseffect zorgt voor een afwijking naar rechts op het noordelijk halfrond. Wind die waait van de subtropische hogedrukgebieden naar de lagedrukgebieden van onze breedte komt daarom uit het zuidwesten.

d De landmassa van India en Zuidoost-Azië warmt sneller op dan de zee. Hierdoor verschuift de ITCZ hier ’s zomers verder naar het noorden. Daarnaast houdt de Himalaya koude lucht uit het noorden tegen. Dit versterkt de opschuiving van de ITCZ.

2.3 Oceaan- en zeestromen

a De oceanische circulatie bestaat uit zeestromen en de thermohaliene circulatie. Zeestromen worden aangedreven door de wind. De thermohaliene circulatie wordt aangedreven door verschillen in temperatuur en zoutgehalte van het zeewater. Koud en zout water zinkt, waardoor water de hele wereld wordt rondgepompt.

b Een gebied met een warme zeestroom kent een mild en regenachtig zeeklimaat, terwijl een gebied met een koude zeestroom een extremer en droger land- of steppeklimaat kent.

c Er ligt daar het Andesgebergte, dat zeelucht tegenhoudt. Op kleine afstand landinwaarts heerst hierdoor een koeler en meer continentaal klimaat.

(7)

Examentraining: Peru en Argentinië

Opgave 1 – Klimaat in Zuid-Amerika

1

In januari schuift de intertropische convergentiezone (ITCZ) naar het zuidelijk halfrond (oorzaak).

Omdat bij dit lagedrukgebied veel regen valt en Zuid-Amerika grotendeels op het zuidelijk halfrond ligt, is de neerslag in januari op dit continent hoger dan in juli (gevolg).

2

Lima ligt op lage breedte op het zuidelijk halfrond, waardoor hier meestal de zuidoostenpassaat waait.

3

Zeestromen ontstaan doordat luchtstromen het zeewater meesleuren. Het patroon van zeestromen volgt daarom min of meer het patroon van luchtstromen volgens de atmosferische luchtcirculatie.

4

Voor de kust van Peru loopt een koude zeestroom (oorzaak). Die zorgt voor een relatief koel en droog klimaat (gevolg).

5

Ushuaia ligt op een hoge breedte (situatiebeschrijving). Op hoge breedte is de invalshoek van de zon laag (algemene regel). Dit zorgt voor lage temperaturen.

6

Door de Straat Drake loopt een oppervlaktestroom van de thermohaliene circulatie. Dit is relatief warm water, dat makkelijk verdampt (oorzaak). Het verdampte water vormt wolken, die voor neerslag zorgen (gevolg).

Opgave 2 – Landschappen van Noord-Peru tot Zuid-Argentinië

7

Het corioliseffect wordt veroorzaakt door verschillen in baansnelheid op aarde. Omdat de omtrek van evenaar naar pool afneemt, neemt ook de baansnelheid in die richting af. Wind die waait van de evenaar richting de pool raakt daarom voor, terwijl wind die waait van de pool richting de evenaar achter raakt. Op het zuidelijk halfrond leidt dit ertoe dat als je met de wind in de rug kijkt waar de lucht naartoe gaat, deze een afwijking naar links krijgt.

(8)

8

Voor de kust van Peru loopt een koude zeestroom (situatiebeschrijving). Een koude zeestroom koelt de overliggende lucht af, waardoor die weinig vocht opneemt (algemene regel). Aangrenzende kustvlaktes zijn daarom woestijnen.

9

Wanneer de noordoosten passaat de evenaar kruist, krijgt die wind op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links. Dit betekent dat er een noordwesten moesson ontstaat.

10

Op deze breedte waaien vooral westenwinden. Dit betekent dat Patagonië in de lijzijde van het Andesgebergte ligt. Daarnaast loopt er voor de kust van Patagonië een koude zeestroom, die de droogte versterkt.

11

Op hoogte is de lucht ijler. Daardoor is het broeikaseffect zwakker, waardoor de temperatuur lager is.

12

De westenwinddrift zorgt ervoor dat Antarctica nauwelijks warme lucht vanuit het evenaarsgebied ontvangt (oorzaak). Hierdoor is Antarctica zo ver afgekoeld dat het een enorme ijskap kent. Die ijskap behelst een groot wit oppervlak, dat veel zonlicht weerkaatst. Daardoor is het zuidelijk halfrond koeler dan het noordelijk halfrond en ligt de boomgrens op een iets hogere breedte veel lager (gevolg).

(9)

2.4 El Niño – zuidelijke oscillatie 1

El Niño droogte in Indonesië zeestroming naar het oosten in Grote Oceaan rond evenaar La Niña droogte in Peru opwellend diepzeewater bij Peru

2

a De zuidelijke oscillatie is de voortdurende verandering in luchtdrukverschil tussen het westelijk en oostelijk deel van de Grote Oceaan rond de evenaar, de Zuidelijke Oscillatie Index (SOI) is een manier om dat luchtdrukverschil in een getal uit te drukken. De SOI wordt berekend als het luchtdrukverschil tussen Darwin en Tahiti.

b De zuidelijke oscillatie bepaalt de overheersende windrichting. De wind sleurt het zeewater mee en bepaalt op die manier de richting van de zeestromen.

c Er welt dan geen diepzeewater op, terwijl dit water is rijk aan voedingsstoffen (oorzaak). Zonder diep water is er minder leven in de zee, dus ook minder vis (gevolg).

3

a Dat er eens in de 2-8 jaar El Niño-omstandigheden optreden en ook eens in de 2-8 jaar La Niña- omstandigheden.

b Passaten waaien van de subtropische hogedrukgebieden naar het lagedrukgebied op de evenaar.

Hoe lager de druk rond de evenaar, hoe sterker de wind.

c De passaten blazen het zeewater weer richting Indonesië. Hierdoor kan diepzeewater weer opwellen voor de kust van Peru. Dit zijn weer normale of La Niña-omstandigheden.

4

a Bij een El Niño veranderen de lucht- en zeestromen in de Grote Oceaan rond de evenaar. Dit heeft invloed op de lucht- en zeestromen in de wijde regio. Daardoor kan de zeewatertemperatuur voor de kust van Californië veranderen. Een warmere zee leidt tot meer neerslag.

b Vooral zeestromen reageren vrij traag op veranderingen. Het gaat om enorme hoeveelheden water die langzamerhand anders gaan stromen.

5

a Die stijgt, het water wordt immers opgestuwd door de stroming richting het oosten.

b Kalimantan en Sumatra

c Kalimantan en Sumatra lagen in de zone met de sterkste afname in neerslag, maar dat geldt ook voor gebieden met veel minder bosbranden, zoals delen van de Filipijnen en westelijk Kalimantan.

Daarnaast vonden er ook behoorlijk wat bosbranden plaats in gebieden met een minder sterke afname in neerslag, zoals op Java en Sulawesi. Het verband is dus niet eenduidig, er spelen andere factoren een rol.

(10)

6

a 11 graden Celsius.

b In bron 23 wordt een gemiddelde over een groot gebied weergegeven. Direct aan de kust van Peru zijn de afwijkingen blijkbaar veel groter.

c Groot. Met een toename van 11 °C wordt alleen bij lage normale zeewatertemperaturen (onder de 16,5 °C) de grens niet overschreden.

d De visserij stort in. Deze extreme opwarming van het zeewater wijst op een sterke verstoring van de opwelling van voedselrijk zeewater. De neerslag neemt sterkt toe. Het verdampte water vormt wolken die boven de Peruaanse Andes leeg regenen.

(11)

2.5 Klimaatgebieden 1

Breedteligging:

− Hoe hoger de breedte, hoe kouder.

− De neerslag neemt vanaf de evenaar in eerste instantie af, vanaf de subtropen toe en vanaf de gematigde breedte tot de polen af.

Gebergte/hoogte:

− Hoe hoger, hoe kouder.

− en gebergte kent veelal een vochtige en een droge zijde.

Type oppervlak:

− Gebieden aan zee kennen kleinere temperatuurverschillen.

− Gebieden aan zee zijn vochtiger, tenzij er een koude zeestroom voor de kust loopt.

2

a Temperatuur en neerslag

b Het is niet gedefinieerd op basis van temperatuur (zoals A, C, D en E), maar op basis van neerslag.

c Omdat klimaat een heel belangrijke landschapsvormende factor is.

3

a Eigen antwoord.

b Klimaat heeft grote invloed op de vegetatie, maar er zijn ook andere factoren die een rol spelen.

Daarnaast is de classificatie in klimaten en vegetatietypen zodanig dat een een-op-eenrelatie sowieso niet gelegd kan worden. Er is bijvoorbeeld geen eenduidig vegetatieverschil tussen een Df- en een Dw-klimaat.

4

a A BS, B Aw, C Df

b Voor B: je weet niet of het om een plaats op het noordelijk of zuidelijk halfrond gaat.

c A aride zone, steppe; B tropische zone, savanne; C boreale zone, naaldwoud

5

Hokkaido ligt op gematigde breedte, kent alleen in het binnenland een gebergte en wordt omringd door zee, maar ligt nabij de continentale landmassa van Azië. Doordat op de gematigde breedtes westenwinden overheersen, wordt het klimaat van Hokkaido bepaald door de landmassa van Azië.

Daarom vinden we er een landklimaat.

6

a Erzurum ligt op de geografische breedte waar het Middellandse Zeeklimaat domineert (Cs):

gematigd met een droge zomer. Gebergtes aan de Turkse kusten zorgen echter voor afscherming van de invloed van zee, waardoor het dominante type oppervlak land is. Dit leidt tot grotere temperatuurverschillen tussen zomer en winter. Daarom vind je een Ds-klimaat in Oost-Turkije.

b Qua breedteligging moeten we het zoeken rond de evenaar. Een droge zomer is heel

ongebruikelijk. Er moeten hier gebergtes zo liggen dat ze in de tijd van de moesson zorgen voor droogte (het gebied ligt dan aan de lijzijde) en in de tijd van de passaten juist voor neerslag (het

(12)

2.6 Landschapszones 1

tropische zone grote bevolkingsgroei aride zone de benedenloop van de Nijl subtropische zone bron 30

gematigde zone sterk verstedelijkt boreale zone naaldbossen polaire zone smeltend ijs

2

a Tropisch regenwoud en savanne.

b Rond de evenaar is het warm en vochtig. Daarom vind je er tropisch regenwoud. Naarmate je verder van de evenaar komt, worden gebieden voor hun regenval afhankelijk van de zomerse moesson. In de winter is het dus droog. Daarom vind je er savanne.

c Door het snelle tempo van afbraak onder invloed van het warme en vochtige klimaat (oorzaak), is de bodem weinig vruchtbaar (gevolg).

3

a Een woestijn kent geen vegetatie, een steppe kent nog wat gras, struiken en cactussen.

b Ze zijn in vergelijking met de andere klimaten op aarde relatief droog.

c Door de droogte vindt de afbraak van voedingstoffen heel traag plaats (oorzaak). De bodem behoudt dus zijn vruchtbaarheid lang tijd (gevolg).

d Woestijnen zijn zonder irrigatie niet geschikt voor akkerbouw, alleen voor veeteelt. Om aan genoeg voedsel te komen, moeten bewoners regelmatig van weideplek veranderen.

4

a Madang kent een hoge temperatuur die door het jaar heen nauwelijks varieert.

b Inukjuak kent het hele jaar lage tot zeer lage temperaturen.

c Madang ligt in Papua Nieuw-Guinea. Het ligt voor de hand dat het tropisch regenwoud met vooral traditionele landbouw kent. Inukjuak ligt in Noord-Canada. Het kent een toendra met mogelijk gecommercialiseerde extensieve veeteelt.

5

De subtropische zone is wat warmer dan de gematigde. (1) Dit leidt bij Cs-klimaten tot droge zomers.

De vegetatie heeft dan speciale aanpassingen om vochtverlies tegen te gaan (leerachtige bladeren).

(2) In de gematigde zone vind je ook de wat koudere steppes. Hier zijn de bodems vruchtbaar door de trage afbraak van gras. (3) In de gematigde zone verliezen bomen hun blad in de winter. Dit gebeurt in de subtropische zone alleen bij bepaalde soorten.

6

a Cherrapunji ligt op enige hoogte (1484 m) aan de voet van de Himalaya. De combinatie van moesson en stuwingsregen zorgt voor extreem hoge neerslag.

b Een zeer vochtig regenwoud, maar eerder gematigd dan tropisch vanwege de relatief lage temperaturen.

c Er zijn vaak overstromingen, bijvoorbeeld ook in het stroomafwaarts gelegen Bangladesh.

(13)

Hoofdvragen

2.4 El Niño – zuidelijke oscillatie

a De passaten (atmosferische circulatie) zorgen voor het ontstaan van een zeestroom (oceanische circulatie) van Peru naar Indonesië. Als de passaten verzakken, kan de zeestroom periodiek wegvallen. Dan hebben we te maken met een El Niño. Diepzeewater kan dan niet opwellen (oceanische circulatie) voor de kust van Peru.

b In Zuidoost-Azië neemt de neerslag af, wat kan leiden tot droogte en mogelijk bosbranden en een lagere voedselproductie. In Peru neemt de neerslag juist toe, wat kan leiden tot overstromingen.

De verminderde opwelling van diepzeewater leidt daarnaast tot minder visvangst in Peru.

c Via de atmosferische en oceanische circulatie beïnvloedt ENSO wereldwijd het weer.

2.5 Klimaatgebieden

a Temperatuur en neerslag.

b De drie klimaatfactoren veranderen meestal geleidelijk. Dat geldt sowieso voor de

breedteligging. Gebergtes kunnen wel voor abrupte klimaatverschillen zorgen. De invloed van de zee neemt daarentegen weer geleidelijk aan landinwaarts af.

c Er liggen gebergtes. Op kleine afstand landinwaarts heerst hierdoor een meer continentaal klimaat.

2.6 Landschapszones

a De subtropische en gematigde zone.

b A tropische zone; B aride zone; D boreale zone; E polaire zone

c Klimaat bepaalt sterk welke planten en dieren in een gebied kunnen leven. Dat heeft weer invloed op de bodem en de mogelijkheden voor menselijk gebruik. Al met al ontstaat zo onder een bepaald klimaat een bepaald type landschap.

d Borneo kent een tropisch klimaat. De bodem is dan niet zo geschikt voor veel vormen van

landbouw, maar wel voor oliepalmen. Er is daarom nog veel regenwoud dat eenvoudig kan worden omgezet in grootschalige palmolieplantages.

(14)

Examentraining: Peru en Argentinië

Opgave 3 – El Niño en klimaat in Peru

13

Als de passaten op de Grote Oceaan verzwakken (atmosferische circulatie, oorzaak), wordt zeewater voor de kust van Peru niet meer weggeblazen (oceanische circulatie). Hierdoor welt minder koud diepzeewater voor de kust van Peru op (gevolg). Dit zijn El Niño-omstandigheden.

14

Als er geen koud diepzeewater opwelt, wordt de lucht niet meer afgekoeld (oorzaak), waardoor een lagedrukgebied kan ontstaan dat regen brengt (gevolg).

15

Beide foto’s reflecteren La Niña-omstandigheden. Dan ligt er immers een hogedrukgebied boven westelijk Peru, waardoor Lima droogte kent. Aan de andere zijde van de Andes zorgen de bij een La Niña horende passaten juist voor veel neerslag, waardoor Iquitos overstromingen kent.

16

Cuzco ligt hoog (3249 m) in het Andesgebergte (oorzaak), waardoor de temperatuur veel lager ligt dan op zeeniveau (gevolg).

17

Gezien het klimaat zou je Cuzco moeten rekenen tot de gematigde zone, ondanks de ligging in de tropen.

18

Het is een bergachtig landschap met een licht tropische tot gematigde vegetatie. Omdat de winters droog zijn en de zomers vochtig, zijn de aanpassingen van de planten aan de droogte kleiner dan in het Middellandse Zeegebied.

Opgave 4 – Klimaat en landgebruik in Peru en Argentinië

19

Onder een warm en vochtig klimaat worden voedingsstoffen in de bodem snel afgebroken (oorzaak), waardoor tropische bodems meestal niet zo vruchtbaar zijn (gevolg).

20

Bariloche ligt op een breedte die ’s zomers onder invloed staat van subtropische hogedrukgebieden (situatiebeschrijving). Bij hogedrukgebieden valt weinig regen (algemene regel).

(15)

21

Bariloche ligt op enige hoogte in het Andesgebergte (situatiebeschrijving). In gebergtes valt door stuwingsregen meer neerslag dan op vlaktes (algemene regel).

22

Het is een bergachtig landschap met mediterrane vegetatie, die met bijvoorbeeld leerachtige bladeren is aangepast aan de zomerse droogte.

23

De foto is in de zomer genomen. Het gebied op een dusdanig grote hoogte en breedteligging, dat je

’s winters een volledige sneeuwbedekking verwacht.

24

Het gebied ligt nabij de Steenbokskeerkring, waar de subtropische hogedrukgebieden domineren (breedteligging). Het gebied ligt aan de lijzijde van de Andes (gebergte). Voor de kust van Chili loopt een koude zeestroom, waardoor de aanvoer van vochtige lucht sowieso minimaal is (type oppervlak).

(16)

2.7 Natuurlijke klimaatverandering: onderzoek

a Sneeuwbalaarde, meteorietinslag, PETM, ijstijden in het Kwartair

b Diepzeesedimenten, ijskernen, afzettingen, stuifmeelkorrels, boomringen

c Een eeuw is erg kort in geologisch perspectief. Klimaatveranderingen op grote tijdschaal, zoals het ontstaan van ijstijden, duren zo lang en zijn zo geleidelijk dat de invloed ervan binnen het

tijdsbestek van een eeuw heel beperkt is.

d Het helpt ons het klimaat van het heden te begrijpen en biedt vergelijkingsmateriaal voor mogelijke klimaten in de toekomst.

2.8 Natuurlijke klimaatverandering: oorzaken

a Drie uit bijvoorbeeld:

– Kalksteenvorming – Platentektoniek – Milanković-variabelen – albedo

– traagheid van ijskappen – meteorietinslagen

– uitstoot van broeikasgassen – gedrag van de oceanen b Drie uit bijvoorbeeld:

– Kalksteenvorming: sneeuwbalaarde – Platentektoniek: Kwartair

– Milanković-variabelen: ijstijden in het Kwartair – Albedo: ijstijden in het Kwartair

– Traagheid van ijskappen: ijstijden in het Kwartair – Meteorietinslagen: Krijt-Tertiairgrens

– Uitstoot van broeikasgassen: 20e eeuw – Gedrag van de oceanen: PETM

c Binnen een voor mensen brede bandbreedte is het klimaatsysteem stabiel gebleken over de afgelopen miljarden jaren. Maar het kost wel tijd om verstoringen van het klimaat met negatieve terugkoppelingsmechanismen weer ongedaan te maken. Daarom kan het klimaatsysteem op middellange tot korte termijn heel onvoorspelbaar zijn.

2.9 Hedendaagse klimaatverandering: oorzaken

a Broeikasgassen, landgebruiksveranderingen, natuurlijke variabiliteit

b De mens stoot bij voornamelijk industriële processen broeikasgassen uit en verandert vaak met het oog op het creëren van landbouwgrond de oorspronkelijke vegetatie.

c Bijvoorbeeld El Niño. Het periodiek optreden daarvan leidt tot schommelingen in het klimaat van de aarde.

d Eigen antwoord. Er zijn mensen die graag de controle behouden en daarom niet willen dat er eigenlijk nogal ongecontroleerde menselijke effecten zijn op het klimaat. Er zijn mensen die vinden dat je gewoon je eigen rommel moet opruimen, ook als dat over grote hoeveelheden

koolstofdioxide gaat. Er zijn mensen die bang zijn voor de onvoorspelbare effecten. Er zijn natuurliefhebbers die elke verstoring van de natuur willen bestrijden. Er zijn mensen die het klimaatvraagstuk koppelen aan het armoedevraagstuk; uiteindelijk worden de allerarmsten

waarschijnlijk het meest getroffen door klimaatverandering en dat willen zij niet. Er zijn mensen die

(17)

2.10 Complexiteit van hedendaagse klimaatverandering

a Het aardse klimaatsysteem kent zoveel terugkoppelingsmechanismen dat kleine veranderingen grote gevolgen kunnen hebben. Daardoor is het heel moeilijk het klimaat te voorspellen.

b Klimaatmodellen integreren bestaande kennis en geven dan de mogelijkheid daar mee te ‘spelen’, zodat helder wordt waar nog gaten in die kennis zitten en wat momenteel onze ‘best guess’ met betrekking tot het klimaat van de toekomst is.

c Dat we moeten accepteren dat we dit probleem op een andere manier moeten aanpakken dan we gewend zijn, en nu dus in een leerproces zitten hoe dat goed te doen.

2.11 Gevolgen van hedendaagse klimaatverandering

a Bijvoorbeeld zeespiegelstijging, extremer weer en voedselschaarste.

b Tussen groepen die nu heel veel geld verdienen met fossiele brandstoffen (bedrijven als Shell, landen als Saudi-Arabië) en groepen die zich zorgen maken, een andere wereld willen waarin zachte waarden meer ruimte krijgen of geld verdienen met duurzame technologie (milieubeweging, producenten van zonnepanelen, enz.).

c Het is makkelijker te debatteren met argumenten die verder van je afstaan dan met je eigen argumenten. Dat maakt je namelijk persoonlijk veel kwetsbaarder. Als je wordt uitgelachen, omdat je oprecht zorg hebt om de natuur (softie!), dan doet dat pijn. Als je debatteert over noodzaak, dan is het een technische discussie, waarin je elkaar met de meest briljante onderzoeken om de oren kunt slaan. Dat is goed voor je ego, want oh, wat ben jij goed op de hoogte!

2.12 Beleid en the big picture

a Onderzoek, duurzame energie, energiezuiniger maken van huizen en vliegtuigen, dijken verhogen.

b Dat geldt eigenlijk voor alle antwoorden bij vraag a. Kennis is altijd handig, niet-duurzame

energiebronnen vervuilen ook op andere manieren, minder energie verbruiken is in ieder geval ook goedkoper en de dijken moeten toch verhoogd worden omdat Nederland ook inklinkt.

c Eigen antwoord. Let op dat het heel klein kan zijn. Ook een gesprek met je ouders over het gebruik van de auto kan al wonderen doen .

(18)

Samenvatting

(19)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Quality of local governments in this study means the capacity of local government to contribute to the effective formulation and implementation of sound local policies that

Ik knoei niet op mijn oudste, maar op mijn n

(Immers als twee driehoeken 2 paar ziiden gelijk hebben, en het derde paar zijden is niet gelijk, dan ligt tegenover de grotere van deze twee zijden een grotere

The angular dependence of the incoming radiation and the amount it contributes toward EC emission are determined by the geometry of all three seed photon field sources and the

Sowieso is het de interviewer die bepaalt welke vragen er worden gesteld en welke (gedeelten van) antwoorden hij weglaat. Bovendien komt het ook veelvuldig voor dat de auteur zelf

Daar waar dat tot dilemma’s leidde zijn bij de prioritering per kern, andere criteria meegewogen zoals: een evenwichtige spreiding over de kernen, het ruimtelijk afronden van een

Men kan zich voorstellen dat ’zittende’ aandeel­ houders graag zo hoog mogelijke koersen zien, om met zoveel mogelijk winst te kunnen verko­ pen; ’kopende’

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te