• No results found

Jaarboek Letterkundig Museum 7 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek Letterkundig Museum 7 · dbnl"

Copied!
203
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaarboek Letterkundig Museum 7

bron

Jaarboek Letterkundig Museum 7. Letterkundig Museum, Den Haag 1998

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa006199801_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / de afzonderlijke auteurs en/of hun rechtsopvolgers

i.s.m.

(2)

Jaarverslag 1997

Het Letterkundig Museum heeft een druk jaar achter de rug. Begin juni werd een nieuwe gemeenschappelijke entreehal van Koninklijke Bibliotheek en Letterkundig Museum in gebruik genomen. Het Informatiecentrum Boek en jeugd ging na een lange periode van voorbereiding eind oktober van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum over naar het museum. Ten slotte is op 27 november de nieuwe overzichtstentoonstellingGaan waar de woorden gaan van start gegaan.

Met de realisatie van de nieuwe gezamenlijke entreehal is een lang gekoesterde wens van zowel de Koninklijke Bibliotheek als het museum in vervulling gegaan. Deze ingreep vormde het sluitstuk van een reorganisatie die tot doel had een functionele driedeling van het museum tot stand te brengen. De begane grond is het domein van de bezoekers aan de overzichtstentoonstellingGaan waar de woorden gaan en de wisselende exposities, de jeugd vindt op de eerste verdieping het Kinderboekenmuseum en op de tweede verdieping kunnen onderzoekers knipsels, vakliteratuur en archieven bestuderen.

Met de integratie van Boek en Jeugd in het museum is één van de doelstellingen uit de cultuurnotaPantser of ruggengraat van de staatssecretaris van Cultuur, Aad Nuis, gerealiseerd. Boek en Jeugd vormt een welkome aanvulling op de activiteiten van het museum, meer in het bijzonder op die van het Kinderboekenmuseum.

Op 27 november van het verslagjaar werdGaan waar de woorden gaan. 250 jaar

(3)

II

Nederlandse literatuur, de nieuwe overzichtstentoonstelling van het Letterkundig Museum, geopend. Van een groot aantal schrijvers van het midden van de achttiende eeuw tot heden zijn originele handschriften, brieven, schrijversportretten, zeldzame foto's en boekbanden te bezichtigen. Fragmenten uit speelfilms, flarden muziek, stemmen van schrijvers, unieke filmopnames en een interactief literair spel brengen de literatuurgeschiedenis tot leven.

Verheugend was de bekroning van zowelFetisj! Schrijvers en de dingen als Tijd bestaat niet, het aan Jan Wolkers gewijde schrijversprentenboek. Beide boeken werden door een door het bestuur van de CPNB benoemde jury verkozen tot een van de best verzorgde boeken van 1996.

Op 1 december moest drs. H. Bordewijk om gezondheidsredenen helaas aftreden als voorzitter van het bestuur. De vice-voorzitter, drs. F.F. de Haan, nam zijn functie waar. Drs. H. Bordewijk is vanaf 1 april 1988 aan het museum verbonden geweest, tot maart 1992 als bestuurslid, daarna als penningmeester. Per januari 1996 volgde hij mr. W.R.H. Koops op als voorzitter. Het museum is hem veel dank verschuldigd, met name voor de zakelijke en gewetensvolle wijze waarop hij zich van zijn taak als penningmeester kweet, en voor de efficiënte en betrokken manier waarop hij aan het bestuur leiding gaf.

De documentencollectie werd in het verslagjaar 527 maal (1.323 collecties) geraadpleegd (1996: 593 maal en 1.065 collecties). Op de documentencollectie werd 45 maal (63 collecties) telefonisch of schriftelijk een beroep gedaan (1996: 19 maal en 21 collecties).

De iconografische collectie (inclusief de audio-visuele collectie) werd 89 maal (695 collecties) geraadpleegd (1996: 125 maal en 491 collecties). Op de

iconografische collectie werd 59 maal (66 collecties) telefonisch of schriftelijk een beroep gedaan (1996: 53 maal en 75 collecties).

De knipselcollectie werd door onderzoekers en journalisten, maar vooral door studenten en scholieren 691 maal (1.314 collecties) ter plekke geraadpleegd (1996:

1.083 maal en 2.173 collecties). Op de knipselcollectie werd 1.201 maal (2.011 collecties) telefonisch of schriftelijk een beroep gedaan (1996: 1.075 maal en 1.616 collecties). Openbare bibliotheken hebben vrijwel alle een abonnement op de literaire knipselkrant van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, waarin een selectie van de in dag- en weekbladen verschenen knipsels wordt opgenomen.

(4)

Het NBLC maakt op basis van deze knipselkrant ook een cd-rom waarop knipsels in gedigitaliseerde vorm beschikbaar worden gesteld. Het museum stelde ook dit jaar zijn omvangrijke knipselcollectie ter beschikking ten behoeve van deze knipselkrant en de op basis daarvan vervaardigde cd-rom.

Sinds 1 november van het verslagjaar beheert het museum twee on line-retrieval bestanden: Boek en Jeugd Vakliteratuur en Centraal Bestand van Kinderboeken (CBK). Het eerste bestand werd in het verslagjaar 3.153 maal geraadpleegd, het tweede bestand 2.925 maal.

Het aantal aanvragen van fotokopieën en reproducties van documenten bedroeg 106 (1996: 107). Het aantal ten behoeve van gebruikers vervaardigde reproducties van iconografisch materiaal bedroeg 493 (1996: 439). De hoeveelheid ten behoeve van gebruikers gemaakte fotokopieën van krantenberichten en recensies die per post werden verzonden bedroeg 11.056 (1996: 15.900). In het verslagjaar werden door bezoekers in de leeszaal 8.504 fotokopieën van knipsels gemaakt (1996:

9.802). In 1997 werden ten behoeve van tentoonstellingen of wetenschappelijk onderzoek negentien maal documenten en objecten in bruikleen gegeven (1996:

veertien maal): Rijksuniversiteit Groningen, ten behoeve van onderzoek betreffende Jan Engelman; Theo Thijssen Museum (Amsterdam), tentoonstelling over

Jongensdagen en de illustrator Jan Sluijters; Theo Thijssen Museum (Amsterdam), tentoonstellingTheo Thijssen en zijn uitgever; Stedelijk Museum (Amsterdam), overzichtstentoonstelling werkDe Enschedese School; Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), tentoonstellingLinks Richten. Rotterdam rond 1930;

Rijksarchief in Noord-Holland (Haarlem), ten behoeve van onderzoek betreffende Anton van Duinkerken; Museum Catharijneconvent (Utrecht), tentoonstellingVier eeuwen Domineesland; Nederlands Architectuurinstituut (Rotterdam), tentoonstelling Michel de Klerk, bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse School; Akademie der Künste/Schwules Museum (Berlijn), tentoonstellingGoodbye to Berlin? Hundert Jahre Schwulenbewegung; Haags Gemeentemuseum, tentoonstelling De Dandy;

Louis Couperus Museum (Den Haag), tentoonstellingEen dandy declameert; Em.

Querido's Uitgeverij B.V. (Amsterdam), ten behoeve van een uitgave met een omslag door Mance Post; Openbare Bibliotheek Groningen, tentoonstelling over Nico Rost;

Rijksmuseum Twenthe (Enschede), tentoonstellingDe Enschedese School 20 jaar;

Kasteel Groeneveld (Baarn), tentoonstellingHet Nederland van Nescio; Constantijn Huygens Instituut (Den Haag), ten behoeve van onderzoek betreffende J.H. Leopold;

Tate

(5)

IV

Gallery St. Ives (Groot-Brittannië), tentoonstellingMarlow Moss Reconstructed;

Maritiem Museum Prins Hendrik (Rotterdam), tentoonstelling rond de schrijver Jan Prins en het gedicht ‘Rotterdam’.

Er werden 197 aanwinsten geregistreerd (1996: 184). Daarvan werden er 24 door aankoop verworven. De overige 173 ontving het museum als schenking, met uitzondering van zeven bruiklenen.

Het museum verwierf literaire documenten van onder meer de volgende letterkundigen en letterkundige instellingen: Uitgeverij De Arbeiderspers, Ad den Besten, Pieter A.W. van Delft, Adriaan van Dis, P.A.H.J. Gerversman, Marie-Louise Doudart de la Grée, Uitgeverij De Harmonie, Mien de Heer, Henk Kooijman, Sjoerd Kuyper, Uitgeverij Kwadraat, Sjoerd Leiker, Hans Lodeizen, Vereniging Herman de Man, Charlotte Mutsaers, Rob Nieuwenhuys, Jos Panhuijsen, Jan Pen, Karel van het Reve, Lydia Rood, E. Straat, Vereniging van Letterkundigen, J.J. Voskuil, Theun de Vries, Leo Vroman, H.A. Wage, Cornelis Wilkeshuis en Joost Zwagerman. Naast deze nalatenschappen en archieven behoorden tot de belangrijkste aanwinsten één aquarel en vijf reproducties van aquarellen van Gerrit Achterberg door Frits Marnix Woudstra (1996); paspoort uit 1935 van A. Alberts; olieverfportret van Jo van Ammers-Küller door Hendrika Cornelia de Balbian Verster-Bolderhij; twee fotoalbums van Nicolaas Beets; geluidscassette van het radioprogrammaEen leven lang over Ad den Besten; niet gepubliceerde verzen uit 1898 van M. Boogaerdt jr. in fotokopie;

olieverfportret van Ina Boudier-Bakker door Isaac Israels (1925); tekening, mogelijk door Willem Brakman, ca. 1949; ‘Jeremia’, olieverfportret van Hugo Brandt Corstius door Ine Laurant; diskette met informatie over Henri Bruning; portretkop in brons van Remco Campert door Carol Cairns; vijf etsen door Rie Cramer; dossier van Fabriekskinderen door J.J. Cremer; documentatie betreffende Jan Elburg; portret van Elisabeth Eybers door Lia Laimböck, acryl en bladgoud op mahoniepaneel (1997); vouwblad met gedicht door Guillaume van der Graft; portret van G.H.

's-Gravesande door Paul Schultze; documentatie betreffende G.H. 's-Gravesande;

‘Esaias’, olieverfportret van Maarten 't Hart door Ine Laurant; muismat, prentbriefkaart en twee boekenleggers met tekeningen door François Haverschmidt; alle versies van het scenario door Gerard Soeteman van W.F. Hermans'Onder professoren;

twee boekenleggers met het portret van Johan Huizinga door G. Knuttel;

hotelrekening van Arnold Ising; ontwerp van de band voorKlein Gloria van C.O.

Jellema; twaalf potloodtekeningen door Marie Kes-

(6)

sels; dia van een ‘Tijdkaart der geschiedenis van het Vaderland’ door J. van Lennep;

portret in zwart krijt van Jacobus van Looy door Willem van Konijnenburg; fotoalbum voor Nel Offerman met tekeningen en gedichten door Lucebert. Hans Andreus, Wim Kraaykamp, Paul Veldkamp en Johan Meijer; portret in inkt van Bertus Meijer door H. Bruintjes (1975); programmaboekje vanBarend Bombarde, schooltoneelstuk waarin Doeschka Meijsing een rol speelde; drukproef vanMammoeth mijn muze van Saul van Messel; (omslag)illustraties, linoleumsnedes en een aquarel door Mance Post; liber amicorum voor S. Carmiggelt met illustraties door Mance Post;

potloodtekening van een postzegel met het portret van Jean Pierre Rawie door Hester Schroor; prentbriefkaart met portret van Jean Pierre Rawie door Olga Wiese;

(kantoor)agenda's van Gerard Reve van 1963 tot en met 1968; portret van Gerard Reve sr. door Jef Last; kimono van J. Slauerhoff; juryrapport Kinderboekwinkelprijs 1997 voor Jacques Vriens; dossier met betrekking tot Citroenpers van Aldert Walrecht; drukproef vanGeheim Dagboek I door Hans Warren en een model van het door Jan Wolkers vervaardigde monument voor de Tachtigers (Oosterpark, Amsterdam).

Behalve de hierboven vermelde aanwinsten werden in de collectie manuscripten en typoscripten opgenomen van onder meer Herman Besselaar, Willem Brakman, Jules Deelder, A.G. Deelman, Frederik van Eeden, Henriëtte van Eyk, C. van Heekeren, C.O. Jellema, Max de Jong, Lucebert, Jean Pierre Rawie en J.W.F.

Werumeus Buning. Tevens werd de collectie aangevuld met onder meer brieven en briefkaarten van en/of aan Nanny Aberson, Hans Andreus, Fred Batten, Godfried Bomans, W.A. Braasem, Willem Brakman, S. Carmiggelt, Louis Couperus, Jan Cremer, Jan Eekhout, Ben van Eysselsteijn, Marko Fondse, Yge Foppema, Ida Gerhardt, Anna van Gogh-Kaulbach, Maarten 't Hart, Heere Heeresma, Heere Heeresma jr., A.F.Th. van der Heijden, W.F. Hermans, Johan Huizinga, André Janssens, Willem Kloos, Wiel Kusters, Rien Marsman, M. Nijhoff, Monica van Paemel, Johan Polak, Eva Raedt de Canter, Gerard Reve, A. Roland Holst, Martin Ros, Helga Ruebsamen, Annie Salomons, Greta Seghers, Garmt Stuiveling, Guido van Suchtelen, Tijmen Trolsky, S. Vestdijk, Ab Visser, Anne Wadman en Aldert Walrecht.

De collectie boeken met opdracht werd onder meer uitgebreid met

opdrachtexemplaren van boeken van J.C. Bloem, F. Bordewijk, W.A. Braasem, A.

den Doolaard, Jan Engelman, Ben van Eysselsteijn, A.M. de Jong, Willem Kloos, Gerrit Krol, M. Nijhoff, Is. Querido, Eva Raedt de Canter, E. Rinsema en Noto Soeroto.

(7)

VI

Behalve met 5.879 krantenberichten en recensies en 1.566 knipsels met primair werk van tot de collectie behorende schrijvers die dagelijks geknipt worden uit in Nederland en Vlaanderen verschijnende dag- en weekbladen (1996: resp. 7.857 en 1.839), groeide de verzameling ook met knipsels van oudere datum en met knipsels uit buitenlandse kranten, afkomstig uit schenkingen.

De fotocollectie werd ook dit jaar uitgebreid met vele honderden foto's van en/of betreffende onder meer Gerrit Achterberg, Jana Beranova, Ad den Besten, Marion Bloem, Godfried Bomans, Oscar van den Boogaard, Hafid Bouazza, Willem Brakman, Breyten Breytenbach, James Brockway, Jeroen Brouwers, Remco Campert, Jan Cremer, Jozef Deleu, J.A. Dèr Mouw, Pierre H. Dubois, Elisabeth Eybers, Louis Ferron, Gerard Fieret, Kester Freriks, Anna van Gogh-Kaulbach, Wessel te Gussinklo, Maarten 't Hart, W.F. Hermans, Judith Herzberg, Jan Willem Hofstra, Philip Houben, Arnold Ising, C.O. Jellema, Willem Kloos, Rindert Kromhout, The Low Countries, Lucebert, Herman de Man, H. Marsman, Rien Marsman, Piet Meeuse, Harry Mulisch, Multatuli, Nelleke Noordervliet, Mance Post, Eva Raedt de Canter, Paul Rodenko, J.C. van Schagen, Jan Siebelink, Noto Soeroto, Maria Stahlie, Toon Tellegen, Manon Uphoff, Bob den Uyl, Simon Vinkenoog, Jacques Vriens, Anne de Vries, Leo Vroman, Willem Walraven en Jan Wolkers. Naast foto's van letterkundigen werden ook foto's verworven van diverse literaire manifestaties, waaronder

prijsuitreikingen en boekpresentaties.

De verzameling curiosa werd uitgebreid met onder meer vier Poë-T-shirts, waarop gedichten van Jana Beranová, Mark Insingel, Kees Stip en Koos Versteeg;

boekenlegger in het kader van de Landelijke Voetpadendagen op 11 en 12 oktober 1997 met citaat uitTitaantjes door Nescio; twaalf poëzieposters door St. Plint;

muurkranten ter gelegenheid van de opening van het Persmuseum in 1989 en een eerstedag-envelop met de eerste Nederlandse strippostzegels, geheel gewijd aan Marten Toonders bekendste creaties Heer Bommel en Tom Poes.

Ten slotte werd een aantal affiches en rijmprenten verworven.

Op 27 november opende de staatssecretaris van OCenW, Aad Nuis, de overzichtstentoonstellingGaan waar de woorden gaan. 250 jaar Nederlandse literatuur. De tentoonstelling is mede gefinancierd door VSB Fonds Den Haag e.o., Van Witsenstichting, Stichting Cultuurfonds van de Bank Nederlandse Gemeenten, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, N.V. Interpolis, ECI voor boeken en platen bv, Du-

(8)

bois & Co en de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel.

Tot 1 april was de in 1996 geopende expositiePaul Biegel. Meesterverteller met een rovershart. nog te bezichtigen.

De op 3 oktober geopende tentoonstelling‘Stuntvlucht: vrille, feuille morte, salto's’.

Hendrik de Vries en het expressionisme van De Ploeg was nog tot 2 februari te zien.

De tentoonstelling Cees Nooteboom.‘Ik had wel duizend levens en ik nam er maar één!’ werd op 24 oktober geopend met een toespraak van Connie Palmen.

Onder de titelMance Post. Illustraties werd van 28 februari tot en met 25 augustus een overzichtstentoonstelling over leven en werk van Mance Post georganiseerd.

Het is voor de eerste maal in de geschiedenis van het museum dat een illustrator onderwerp van een expositie is geweest. Joyce Roodnat opende de expositie op 27 februari.

Paul van Loon en andere griezels te kijk, een expositie over Nederlandse griezelverhalen voor kinderen werd geopend op 19 september met een toespraak van Paul van Loon. De opening werd georganiseerd in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek, die op dezelfde dag de opening vierde vanEen koude hand.

200 jaar griezelliteratuur in de Lage Landen.

De tentoonstellingen trokken in totaal 23.491 bezoekers (1996: 23.729).

In het verslagjaar vonden diverse andere literaire activiteiten in het museum plaats.

Op 13 februari vond in het museum de presentatie plaats van de bibliografie van 18e-eeuwse kinderboeken door prof. dr. P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets. Op 16 april vond in het museum een studiedag van consulenten van het Koorenhuis plaats. Op 29 april ontving James Brockway een koninklijke onderscheiding in het Letterkundig Museum. Op 14 juni deden vijftig schoolkinderen in het kader van een Kinderboekenverrassingstocht per bus het Kinderboekenmuseum aan. Op 20 juni vond in de aula de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs 1997 aan Judith Herzberg plaats, die deze prijs ontving voor haar poëzie. Op 12 september vond in de aula de uitreiking van de Theo Thijssen-prijs 1997 aan Toon Tellegen plaats. Het optreden van Wim Hofman in het Kinderboekenmuseum betekende op 28 september een feestelijke afsluiting van het festival KinderDichter aan Huis. Op 14 november vond in de aula het jaarlijks symposium plaats van de Jan Campert-stichting, gewijd aan het fenomeen van de literaire prijs. Verschillende organisaties, waaronder de Vakopleiding Boekenbranche, maakten gebruik van de ontvangstruimten en faciliteiten van het museum.

(9)

VIII

In samenwerking met uitgeverij Bas Lubberhuizen te Amsterdam verscheen deel 29 van de reeks Achter het Boek: Karel van de Woestijne,‘Altijd maar bijeenblijven’.

Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929. Ter begeleiding van de gelijknamige expositie verscheen Schrijversprentenboek 40:Cees Nooteboom. ‘Ik had wel duizend levens en ik nam er maar één!’, een uitgave van het Letterkundig Museum en uitgeverij Atlas. Dit prentenboek werd mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van K+V organisatie adviesbureau bv. Als tweede deeltje in de vorig jaar in samenwerking met Museumdrukkerij Die Haghe te Voorburg gestarte Pissebed-reeks verscheen Als de maan breekt, met gedichten van Karel Eykman, Wim Hofman, Johanna Kruit, Koos Meinderts, Lidy Peters en Bas Rompa. In december verscheen het zesde Jaarboek Letterkundig Museum.

(10)

Wieneke 't Hoen

Mijn vriend de uitgever

Theo Thijssen en zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck

‘En mijn vriend Van Dishoeck - óók-al zo iets antieks: nog vrienden te zijn met je uitgever - hij had verstandiger moeten zijn: deze bundel wordt een blâmage voor ons beiden.’ Dit schreef Theo Thijssen (1879-1943) in zijn voorwoord bij de verhalenbundelEgeltje in 1929, ruim twintig jaar na zijn eerste ontmoeting met uitgever C.A.J. (Kees) van Dishoeck (1863-1931). Thijssen was een van de gezichtsbepalende auteurs uit het fonds. Hij publiceerde niet alleen vrijwel al zijn werken bij Van Dishoeck, maar was ook nauw betrokken bij de opbouw van het school- en kinderboekenfonds. Als schrijver en als adviseur had hij een belangrijk aandeel in de groei en kwaliteit van de uitgeverij.

Van Dishoeck verwierf zich in het begin van deze eeuw een reputatie als een van de beste uitgevers van Nederland door zijn mooie, kwalitatief hoogstaande fonds in een fraaie vormgeving.1In I903 ontwierp schrijver/tekenaar Herman Teirlinck het briefhoofd voor de uitgeverij, dat fonds en zijn stichter symboliseert: afgebeeld zijn een boek met het familiewapen (Van Dishoeck was een trotse Zeeuw), een opengeslagen aflevering van het tijdschriftVlaanderen en een rij boeken. Op de ruggen van die boeken staan de namen van de destijds succesvolle auteurs Marie Marx-Koning, Johan de Meester en Teirlinck. Van Marie Marx-Koning verschenen tussen 1900 en 1905 maar liefst twaalf titels,2meer dan twintig procent van het totale oorspronkelijke werk dat in die periode bij Van Dishoeck uitkwam.3Johan de

(11)

2

Briefhoofd door Herman Teirlinck van briefpapier uitgeverij C.A.J. Van Dishoeck te Bussum, 1903. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)

Meester kwam in 1902 bij Van Dishoeck metOp weg naar Transvaal, en had toen elders al een roman en vier verhalenbundels gepubliceerd. Vooral de romanGeertje (1905) zou lange tijd een groot succes zijn.4Teirlinck was op vele manieren betrokken bij de uitgeverij, als schrijver, tekenaar en redacteur van het tijdschriftVlaanderen.

Vlaanderen, dat ook op het briefhoofd staat afgebeeld, was commercieel gezien geen groot succes, maar in literair opzicht was het dat zeker wel. Dit tijdschrift voor Vlaamse letterkunde bestond slechts vijf jaargangen (van 1903 tot 1907) en had niet veel abonnees, maar de waarde voor Van Dishoeck was groot, omdat veel talentvolle auteurs die aan het tijdschrift meewerkten, hun boeken bij Van Dishoeck publiceerden, zoals Lode Baekelmans, Maurits Sabbe, Herman Teirlinck, August Vermeylen en Karel van de Woestijne. Van Dishoeck verloor met de uitgave van het tijdschriftVlaanderen zo'n ‘vijfduizend goeje guldens’,5maar het tijdschrift en zijn auteurs bleken van groot belang voor Van Dishoecks reputatie.

De degelijk in leer gebonden boeken op het briefhoofd lijken niet op Van Dishoecks uitgaven. Hij werd juist geroemd om de moderne, pretentieloze, aantrekkelijke vormgeving van zijn boeken.6Veel omslagen uit de begintijd van de uitgeverij werden ontworpen door Teirlinck, Simon Moulijn en Jan Toorop. Later, in de jaren twintig, zou Jan van Krimpen veel uitgaven vormgeven. Daarnaast gebruikte Van Dishoeck vaak een standaardontwerp met een door Teirlinck ontworpen vignet, waardoor bijvoorbeeld ThijssensKees de jongen (1923) hetzelfde uiterlijk heeft als Villa des Roses (1913) van

(12)

Willem Elsschot.

Dat Van Dishoeck niet alleen zijn auteurs belangrijk vond, maar ook zijn

illustratoren, blijkt ook uit het briefhoofd: op de boeken die op de voorgrond liggen, staan de namen van W.F.A.J. Vaarzon Morel en Edzard Koning, twee kunstenaars die illustraties verzorgden voor Van Dishoeck. Koning illustreerdeElla in het feeënrijk (1902) van Agatha Snellen en werd later bekend met zijn aquarellen voor

Verkade-albums. Vaarzon Morel illustreerdeOp weg naar Transvaal van Johan de Meester en vele kinderboeken, waaronder een bewerking van de verhalen uit de 1001 nacht.

Van Dishoeck maakte indruk met zijn hoogstaande, mooi verzorgde uitgaven.

Zijn fonds werd in de loop der tijd steeds aantrekkelijker: hij gaf, om maar enkele namen te noemen, het werk uit van P.C. Boutens, Herman Heijermans, Karel van de Woestijne, Willem Elsschot, Herman Gorter en A. Roland Holst. Op zoek naar nieuw talent bezocht hij congressen en volgde hij de literaire tijdschriften op de voet.

Met zijn auteurs onderhield hij goede, vaak vriendschappelijke contacten en in die sfeer ontstonden vaak nieuwe contacten met weer andere schrijvers.7Ze ontmoetten elkaar regelmatig in Van Dishoecks huis ‘Zeelandia’ te Bussum. Van Dishoeck verwachtte trouw en loyaliteit, alhoewel hij zichzelf niet het recht onthield om een werk te weigeren, al was het van een van ‘zijn’ auteurs. Toen Herman Heijermans een deel van het werkBlijde inkomst stuurde en Van Dishoeck te kennen gaf dat hij voor hij een besluit nam eerst het geheel wilde lezen, reageerde Heijermans verbolgen, want ‘men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet’.8

Eind jaren twintig werd het briefhoofd van de uitgeverij aangepast: op de ruggen van de boeken werden de namen van Cyriel Buysse, A. van Collem, Martinus Nijhoff en Herman Gorter gezet. Marie Marx-Koning was in de vergetelheid geraakt en maakte plaats voor Karel van de Woestijne - De Meester en Teirlinck behielden hun plaats. Niet prominent, aan het einde van de rij boeken, kwam bovendien de naam van Theo Thijssen.

De begintijd

Eind 1907 vond de eerste ontmoeting tussen Van Dishoeck en Thijssen plaats, naar aanleiding van Thijssens kinderboekJongensdagen. Thijssen was toentertijd werkzaam als onderwijzer in Amsterdam en was een ge-

(13)

4

vreesd criticus van kinderboeken voorDe Nieuwe School, een door hem en Piet Bol opgericht pedagogisch tijdschrift. Zijn kritiek gold vaak ofwel een waardeloze stijl, een te schattige toon of een te opvoedkundig verantwoord onderwerp. ‘Een kinderschrijver moetschrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone menschen is; en bovendien moet hij van het kind houden; zóóveel houden, dat het kind hem verstaat.’9J.G. Kramer, wiens boekTot ridder geslagen door Thijssen totaal de grond in was geboord, daagde hem uit het dan zelf eens te proberen als hij zo goed wist hoe het moest. Thijssen besloot het boek dat hij altijd in de klas bij het voorlezen gebruikte uit te geven.10

Uit Thijssens, waarschijnlijk eerste, brief aan Van Dishoeck, van 14 december 1907 blijkt niet of het initiatief tot een ontmoeting van de kant van de uitgever of de schrijver kwam:11

Weledele Heer,

Woensdagmiddag heb ik vrij, en dan zal ik naar Bussum komen, om te spreken over mijn kinderboek.

'k Zal zoo vrij zijn, dan meteen mee te brengen m'n onderwijs-roman Barend Wels, die in De Nieuwe School nu geheel verschenen is,12want m'n collega's dringen er op aan, 't als boek uit te geven. Misschien vindt U het ook wel geschikt voor het groote publiek.

Van Dishoeck besloot zonder veel twijfel tot uitgave, en wel van beide boeken:

op 28 januari 1908 werd het contract opgemaakt voor ‘een Jongensboek onder den titel “Van Drie Hollandsche Jongens” of hoe bedoeld werk later moge betiteld worden’

enBarend Wels.13Het honorarium was honderd gulden per boek bij de eerste oplage van tweeduizend exemplaren van het jongensboek en duizend vanBarend Wels.

Elke volgende oplage leverde nogmaals honderd gulden op. De honderd gulden die Thijssen kreeg was aan de lage kant in vergelijking met een auteur als

Heijermans, die zo'n twee- tot driehonderd gulden per boek ontving, maar het was net zo veel als Willem Elsschot voor zijnVilla des Roses kreeg.

Zoals gebruikelijk in die tijd, deed de schrijver afstand van zijn auteursrecht, al maakten veel schrijvers hier bezwaar tegen. Van Dishoeck was een voorstander van deze gang van zaken: ‘Wat heb ik aan copie zonder auteursrecht, waardoor ik aan de willekeur van auteurs ben overgeleverd, en

(14)

Aangepast briefhoofd door Herman Teirlinck van briefpapier uitgeverij C.A.J. Van Dishoeck te Bussum, eind jaren twintig. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)

er zijn onder artiesten vooral zeer variabele menschen. [...]Ik alle risico, werk, 't erin brengen, bekend maken en als 't dan gaat zou 'n ander 'n tweede druk kunnen uitgeven.’14Voor zover na te gaan heeft Thijssen nooit geprotesteerd tegen deze regeling, in al zijn contracten is de clausule terug te vinden.

In het contract werd ook vastgelegd dat de auteur zorg zou dragen voor correctie van de drukproeven. Tijdens het corrigeren vanBarend Wels schreef Thijssen:

‘Hierbij heeft u weer revisie terug van twee vel, ter afdruk. Ik heb ze daarnet ontvangen, en kan er, vóór de e.v. buslichting, nog wel even 'n woordje bijschrijven.

Ten eerste: gisteren hebben wij een zoon gekregen, na een worsteling van 24 uur.

Gelukkig zijn moeder en kind nu allebei heel goed, zoodat ik aan m'n werk kan blijven. Maar één nacht vertraging in de drukproeven-correctie heeft het toch gegeven.’15

Van Dishoeck had aanvankelijk moeite met de stijl van Thijssen, die weliswaar zo ‘natuurlijk’ mogelijk de dialogen weergaf maar niet ‘correct’ zou zijn. Thijssen kon niet instemmen met deze kritiek: ‘Als Henk correct gespeecht had, zou-ie gezegd hebben: “vinden me daar alle lui, die op (ons) kantoor zitten, dat wel goed.” Maar Henk práát, en praten is niet altijd correct; hij dénkt er wel wat bij misschien, maar hij kan best letterlijk onzin zeggen, en toch zal iedereen ‘em snappen; óók de lezer, als tenminste de rest van 't boek goed is.’

(15)

6

Theo Thijssen, 1921. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)

(16)

In de zomer van 1908 verscheenBarend Wels. Een succesvol debuut werd het echter niet. Het werd wel aardig ontvangen, maar de verkoop was niet groot. Tijdens Thijssens leven werd het slechts eenmaal herdrukt, als gelegenheidsuitgave door de Bond van Nederlandsche Onderwijzers in 1941.

Kinderboek

De publicatie vanJongensdagen werd uitgesteld in afwachting van betere tijden tot eind 1909. ‘Laat ons hopen, àls het eenmaal verschenen is, dat we elkaar

glimlachend aankijken kunnen en zeggen “Dat we hier nou oòk een zwaar hoofd in hadden!”’

Wie de opdracht voor de illustraties zou krijgen, was een moeilijke keuze. Thijssen kon wel een aantal namen noemen, maar hij was op zoek naar iemand die het Amsterdam van zijn jeugd zó kon tekenen als hij het beleefd had: ‘Het

allergemakkelijkste zou zijn, dat ik zelf de plaatjes maakte; ik kan ze met m'n oogen dicht allemaal zien, precies.’ Uiteindelijk werd Jan Sluijters gevraagd, geen geboren maar wel een getogen Amsterdammer, die, naast zijn vrije schilderwerk, al een hele reeks kinderboeken geïllustreerd had. Thijssen en Van Dishoeck lieten hem de vrijheid het verhaal naar eigen inzicht te illustreren, een voorrecht dat lang niet iedere tekenaar werd gegund. Bij het zien van de eerste tekeningen was Thijssen zeer enthousiast: ‘als de rest net zoo wordt, dan overtreft ons boek wat de platen betreft, alles wat ik tot nu toe in kinderboeken zag [...] Ik voel vooral dat Sl. dit met liefde teekende.’

‘Nou is het maar te hopen, dat ik gauw een volgende druk moet korrigeren; dat het beter loopt dan Barend Wels,’ schreef Thijssen aan Van Dishoeck, maar hij zou tot 1918 moeten wachten eer een tweede druk vanJongensdagen kon worden opgelegd. Daarna kreeg het boek dan eindelijk meer succes: in 1928 verscheen de vijfde druk.16

Onderwijsboeken

Een belangrijk deel van Van Dishoecks fonds bestond uit boeken voor het onderwijs.

De oplagen waren vele malen hoger dan die van literaire boeken, die niet zelden op duizend exemplaren bleven steken. Het schoolboekenfonds gaf Van Dishoeck de financiële ruimte die hij nodig had om literatuur te kunnen uitgeven.17

(17)

8

InDe Nieuwe School schreef Theo Thijssen vaak zeer felle kritieken op kinderboeken, lesmethoden en (lees)boekjes, die hij beoordeelde op hun

bruikbaarheid, aanpak en stijl.18In zijn brieven gaf Thijssen regelmatig op dezelfde niet mis te verstane toon zijn mening over door Van Dishoeck uitgegeven of uit te geven schoolboeken. Over een rekenmethode oordeelde hij: ‘Maar het is gewoon samengeflanst fabrikage-werk. De praktijk is er vreemd aan. Het is zo'n beetje namakerij van al de andere en zo langzamerhand verfoeide methodes, en u hoeft heus 't ontbrekende niet af te wachten om de heer Oostrom te berichten, dat het niet gaan zal.’

Van Dishoeck achtte Thijssens oordeel hoog, en regelmatig stuurde hij hem een manuscript met de vraag of het gestuurde publicabel was. Vaak wees Thijssen nieuwe methoden af, omdat hij ze te slecht vond voor Van Dishoecks

schoolboekenfonds, ‘dat zo langzamerhand een naam heeft op te houden’. Met zijn enorme kennis uit de praktijk van het onderwijs was Thijssen voor Van Dishoeck een goede raadgever.

Misschien wel geïnspireerd door de vele slechte schoolmethoden die hij onder ogen kreeg, stelde Thijssen zelf een reken- en een taalmethode samen. Er was het Sommenboek voor de volksschool, in vier delen, dat in 1931 de zeventiende druk beleefde,19en hetCijferboek voor de volksschool, eveneens in vier delen en ook een groot succes: in 1930 werd de zestiende druk opgelegd. HetCijferboek schreef Thijssen in samenwerking met collega, vriend en buurman Jan Soederhuijzen. Op 26 november 1912 tekenden zij de overeenkomst: de oplage was vastgesteld op 5000 exemplaren, Soederhuijzen en Thijssen kregen samen honderd gulden bij elke druk. Bij de zesde druk werd in het contract het honorarium verlaagd tot vijfenzeventig gulden.

Thijssen stelde ook een taalmethode samen (1918), maar na de eerste druk van 5000 exemplaren kwam deze methode niet tot een herdruk. Dat het vertrouwen groot was, blijkt uit het feit dat het contract pas maanden later werd opgesteld.

Het schoolboekenfonds is voor Van Dishoeck altijd een stevige financiële basis geweest, dat zelfs in moeilijke tijden nog geld opleverde. In 1931 stond het bekend als ‘het grootste schoolboekenfonds in den lande’.20

(18)

Oorlogstijd

In verband met de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Thijssen in 1914 ingekwartierd op het fort bij Uithoorn. Er was niet veel te doen, zodat hij van de gelegenheid gebruik maakte om uitgebreid verslag te doen van het fortleven, dat al snel vol verveling was maar dat hem ook aantrok.

Brief van Theo Thijssen aan C.A.J. Van Dishoeck, 14 december 1907. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)

(19)

10

De brieven uit het fort zijn alle zeer hartelijk en persoonlijk.21‘De ellende is trouwens al groot genoeg wat de armoede betreft; vandaar dat ik besloten heb nog maar niet te gaan mopperen over mijn persoonlik lot, al wordt het hier zo langzamerhand grùwelik taai en krenterig, en al laten ze thuis elke keer duideliker merken, dat ze 't beter zouden vinden als 'k bleef. Theo vooral keurt het weggaan niet meer goed, gelukkig slaan m'n vrouw en m'n moeder zich er nogal gemoedelik doorheen voor zover ik dat kan konstateren.’22

En over zijn verblijf tussen kameraden, dat hem wel aanstond: ‘[...] ik geloof dat mijn vrouw intuïtief voelt wat mij 't laatste halfjaar steeds duideliker is geworden;

innerlik zijn we géén van allen zó ontzettend erg huisvader, als we dachten; er kunnen omstandigheden komen, zoals de oorlog ze in 't buitenland al gebracht heeft, en waarvan wij hier al 't begin hebben, dat er in de mannen oer-instinkten wakker worden, die alle familiebanden doen verslappen [...].’

Van Dishoeck verzorgde onderdak voor honderden, voornamelijk Belgische, vluchtelingen: ‘In 't begin van den oorlog heb ik gemeend dat 't veel beter was arme vluchtelingen te verzorgen wat ik met m'n heele ziel en lichaam deed en nog doe, dan boekjes uittegeven.’23

Na tien maanden inkwartiering nam voor Thijssen het gewone leven weer een aanvang. Hij werd geheel in beslag genomen door het lesgeven, zijn medewerking aanDe Nieuwe School en De Bode, tijdschrift van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, en zijn gezin. De brieven aan Van Dishoeck worden weer korter en zakelijker, uit de jaren 1917 en 1918 is geen enkele brief bewaard gebleven.

Geschenkboeken

In de loop der jaren ontstond tussen Thijssen en Van Dishoeck een warme vriendschap die gebaseerd was op wederzijds vertrouwen. Ze ontmoetten elkaar regelmatig in Amsterdam-Oost bij Theo Thijssen thuis of in huize Zeelandia te Bussum bij Van Dishoeck. Van Dishoecks huis was een ontmoetingsplaats voor schrijvers, kunstenaars en vrienden; zaken en vriendschappen waren niet

gescheiden. Ongetwijfeld bespraken zij nieuwe uitgaven, contracten en dergelijke, maar ook persoonlijke kwesties kwamen zeker aan

(20)

de orde. Door de bezoeken over en weer leerden ze elkaars gezinnen kennen, waarover in de brieven regelmatig wordt bericht.

Thijssens bewondering voor Van Dishoecks fonds was groot. In de oorlog stuurde Van Dishoeck op verzoek van Thijssen vele dozen boeken naar fort Uithoorn, waar Thijssen de bibliotheek beheerde.

Het honorarium voorTaal en schoolmeester kreeg Thijssen op eigen verzoek uitbetaald in boeken (‘ik heb natuurlik al een volle avond zitten grasduinen in uw catalogus!’), maar Van Dishoeck deed ook boeken cadeau naast zijn honorarium:

‘[...] voor zo'n eerste druk geeft u altijdmeer, laten we dàt dit keer weer doen door mij nog eens voor zeker bedrag aan boeken uit uw fonds te laten kiezen, ik heb toen nog lang niet alles vermeesterd, waar ik verliefd op ben namens m'n boekenkast!’24Meerdere malen bedankte Thijssen Van Dishoeck voor zijn

geschenken: ‘Mijn biezondere dank voor de boekenverrassing met St. Nicolaas; ik heb de fijne bandjes met welgevallen bij m'n collectie ingelijfd.’ Oorspronkelijke romans en verhalen hadden Thijssens voorkeur: Johan de Meester, Marianne Philips en Cyriel Buysse zijn ruim vertegenwoordigd, poëzie daarentegen niet, hoewel toch dertig procent van Van Dishoecks fonds uit poëzie bestond.25

Romans

Na de zware oorlogstijd volgde een periode van hard werken, waarin weinig ruimte was voor persoonlijk contact. Daar kwam verandering in toen Theo Thijssen zijn plaats voor de klas verruilde voor een bezoldigde functie binnen de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Vanaf 1921 schreef hij voorSchool en Huis, het ouderblad van de Bond, verscheidene feuilletons waaronderKees de jongen.

Al voor de oorlog was Thijssen met zijn verhaal over Kees begonnen, maar hij had toen te weinig tijd gehad om het af te maken: ‘Ik had er al in 1908 en 1909 fragmentarisch aan gewerkt, daarna heeft het twaalf jaar stilgelegen en omdat ik kopij nodig had voor het Ouderblad, ben ik er, in zekere zin noodgedwongen, eindelijk weer aan begonnen, met elke week een stuk voor het feuilleton. Elke week, anderhalf jaar lang.’26

Van Dishoeck besloot tot uitgave vanKees de jongen (1923), een literair en commercieel succes. Binnen twee jaar werden zesduizend exemplaren ver-

(21)

12

Omslag naar ontwerp van Jan Sluijters voor Jongensdagen door Theo Thijssen, 1909.

kocht. Het geld dat hiermee werd verdiend, wilde Van Dishoeck steken in de productie van twee nieuwe romans van Theo Thijssen die op stapel stonden, Schoolland en De gelukkige klas (in eerste instantie aangeduid met Schoolland II).

Deze manier van zaken doen hanteerde Van Dishoeck wel vaker,

(22)

tot groot ongenoegen van de auteurs die hierdoor een deel van hun honorarium misliepen.27Thijssen was zeer verbolgen, en voor het eerst sindsBarend Wels was er sprake van een conflict tussen schrijver en uitgever. De sfeer van vertrouwelijkheid waarin vorige contracten werden gesloten, was ver te zoeken. Thijssen schreef naar aanleiding van een conceptcontract dat Van Dishoeck hem stuurde:

Hierbij het kontrakt terug - ik teken dit niet, en zal u maar ronduit zeggen waarom niet. Ik wist nl. niet en geloof het ook nog niet, dat mijn naam zo naar de bliksem is, dat ik een boek nog maar alleen uitgegeven kan krijgen voor eigen risiko. Daarop komt dit neer. Schoolland I betaalt u eenvoudig de onkosten van de eerste druk uit het winstaandeel, dat ik van Kees over '25 zoù toucheren; en mòcht na enige tijd Sch.l toch nog daardoor nopen tot winstuitkering, dan zie ik daarvan niets, want u laat er het “dure”

Sch.ll van drukken. En tegen de tijd, dàt ik eindelik weer recht had op geld, kan u een nieuwe druk van Kees di [lees: dj] voor maken! Op die manier ben ik het mannetje dat af en toe eens om een voorschotje mag pingelen, maar recht ergens op heb ik niet, mijn “winstaandeel” is doorlopend in gebruik bij u als bedrijfskapitaaltje. Met geen woord heeft u gezinspeeld op dat beschouwen als één onderneming met Kees - nu zal dat zo eventjes terloops z'n beslag krijgen. Ik bedank. [...]

U hadt me de verrassing van zò'n kontrakt voorstel moeten besparen.

Het antwoord van Van Dishoeck is, evenals zijn andere brieven, verloren gegaan, maar uit het gezamenlijke contract vanKees de jongen, Schoolland en De gelukkige klas van een paar maanden later blijkt dat Thijssen zijn zin kreeg. Alle vroegere overeenkomsten betreffende de drie titels kwamen met terugwerkende kracht te vervallen. Thijssen ontving voortaan tien procent van de winkelprijs.

Na deze strubbelingen werd de relatie tussen beiden hersteld en zijn Thijssens brieven weer even vriendelijk als daarvoor. Hij schreef de ene roman na de ander.

NaKees de jongen uit 1923, Schoolland en De gelukkige klas uit 1925 en 1926 verscheenHet grijze kind (1927), in een oplage van vierduizend stuks, die binnen twee maanden uitverkocht was. Het voorval van twee jaar eerder werd geheel vergeten: ‘Het sukses is voorlopig buitensporig; nu ben ik razend nieuwsgierig naar de kritieken. Weet u wel, dat we nog aldoor het kontrakt voor 't grijze kind moeten maken? Maakt u even een aantekening op uw exemplaar van Kees en de andere, en stuur me dat, dan schrijf ik 't over op mijn exemplaar, en stuur het u getekend.’

En een paar maan-

(23)

14

den later: ‘Hierbij het bijgeschreven kontrakt over 't Grijze Kind, ik stuur het nu maar, anders vergeet ik het weer, net zoals laatst, toen ik bij u in Bussum heb gezeten...met het ding in m'n zak!’

‘Her ding’ is bewaard gebleven. Het gezamenlijke contract van de drie voorafgaande romans werd uitgebreid voorHet grijze kind, met dit verschil dat Thijssen voortaan voor alle vier titels niet tien maar twaalfeneenhalf procent van de opbrengst zou krijgen.

Zijn productieve jaren sloot Thijssen af met een bundel verhalen,Egeltje uit 1929.

Het kreeg niet de warme ontvangst die eerdere boeken ten deel was gevallen, maar blijkens het voorwoord had Thijssen daar ook niet op gerekend: ‘En alzo staat het literaire doodvonnis vrijwel vast: deze kost is àl te licht, er zit niets in.’

Opvolging C.A.J. van Dishoeck

Op 15 november 1931 overleed C.A.J. van Dishoeck. In vele kranten en tijdschriften verschenen in memoriams waarin hij geprezen werd om zijn mooi verzorgde uitgaven en literair hoogstaande fonds. De uitgeverij kwam onder leiding te staan van zijn zoon A.M.E. (Guus) van Dishoeck (1892-1973).

A.M.E. van Dishoeck miste de grote passie van zijn vader, omdat hij tegen zijn zin de uitgeverij binnengekomen was. Veel auteurs uit het fonds verlieten in de jaren dertig dan ook de uitgeverij. Thijssen bleef, maar de band met uitgeverij Van Dishoeck werd wel losser.

De Arbeiderspers

Vanaf de jaren dertig werd De Arbeiderspers (mede)uitgever van Thijssens boeken, een uitgeverij die feitelijk bezien beter aansloot bij Thijssens politieke, socialistische, overtuiging. Het contact met De Arbeiderspers kwam tot stand doordat deze uitgeverij Jongensdagen wilde herdrukken als premie voor nieuwe abonnees van de

ARBO-reeks. Daarvoor betaalde de uitgeverij tweehonderd gulden aan Van Dishoeck, die het auteursrecht bezat. De helft van het geld ging, blijkens een aantekening van Van Dishoeck op de brief van De Arbeiderspers, naar Thijssen.28

Het taaie ongerief (1932) verscheen tegelijkertijd bij Van Dishoeck en bij

(24)

De Arbeiderspers in de ARBO-reeks, nadat het verhaal als feuilleton was gepubliceerd inHet Volk, dagblad van De Arbeiderspers. Waarschijnlijk was risicospreiding de reden van de samenwerking. Het contract is op 3 december 1931 tussen A.M.E. van Dishoeck en Theo Thijssen gesloten. De Arbeiderspers komt hierin niet ter sprake.

A.M.E. van Dishoeck was calculerend29en de tijden waren moeilijk. Hij durfde de tot dan toe altijd succesvolle sommenboekjes niet in een grote oplage te drukken.

Thijssen reageerde:

Ik kan me levendig begrijpen, dat u, met al die oude voorraden, maar drukken van 2000 onderneemt. Doch dan wordt de kostprijs per boekje u ook alweer zoveel duurder, en profiteert u niet van de goedkoopte van 't papier. Echter wordt het honorarium dadelijk ƒ 360 in plaats van ƒ 900;

ik heb daarom dit gedacht: als u 5000 ex. drukken wil en 2000 hon. wil betalen, dan gaan wij daar met genoegen mee akkoord.30

Een bonte bundel (1935) is Thijssens enige boek dat geheel zonder Van Dishoecks bemoeienis uitkwam. Thijssen had op eigen initiatief gehandeld:

Voor literatuur-verkoop in '35 zijn mijn verwachtingen zeer bescheiden, gezien de algemene misère. 'k Heb een bundel ‘schetsen’ ondergebracht als deeltje van de A.R.B.O; dat kan altijd nog wel, doordat het

abonnementen betreft; maar voor een vrije uitgave heb ik u niet eens lastig durven vallen na het droevig lot van Egeltje in betere tijden dan nu.

En wat de Arbeiderspers buiten z'n abonnementen verkoopt, zal ook wel niet de moeite waard zijn!31

De belangstelling van De Arbeiderspers voor Thijssens werk was groot. In december 1938 sloot De Arbeiderspers een contract met Van Dishoeck voor een

‘éénmalige uitgave tezamen in één band, in de spelling Marchant, van de twee romans van Theo Thijssen, getiteld KEES DE JONGEN en HET GRIJZE KIND, vroeger bij Van Dishoeck verschenen en nu nog verkrijgbaar’, dat alleen te koop zou zijn voor abonnees van hun kranten en tijdschriften. Van Dishoeck ontving hiervoor twaalfhonderd vijftig gulden.

Laatste boek

In de jaren dertig had Thijssen veel te weinig tijd om tot schrijven te komen. Sinds 1933 nam hij als onderwijsspecialist voor de SDAP zitting in de Tweede Kamer, waar hij vocht tegen de bezuinigingsplannen van Colijn.

(25)

16

C.A.J. Van Dishoeck, 1923.

(Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)

Twee jaar later werd hij tevens gemeenteraadslid in Amsterdam en daarnaast was hij nog steeds actief binnen de Bond van NederJandsche Onderwijzers. Toen de oorlog uitbrak, viel Thijssens drukke leven van de ene op de andere dag stil. De kamer kwam niet meer bijeen en van de Bond had hij in 1939 al afscheid genomen.

Hij benutte de vrijgekomen tijd om zijn jeugdherinneringen te schrijven,In de ochtend van het leven. Uitgeverij Van Dishoeck reageerde enthousiast toen Thijssen hun zijn boek aanbood. ‘Het doet me genoegen, dat U 't wilt uitgeven, en ook dat ik eindelik weer eens iets nieuws voor uw fonds heb.’

Het contact met uitgeverij Van Dishoeck was hernieuwd door C.A.J. van Dishoeck jr., kleinzoon van de ‘oude’ Van Dishoeck, die in 1939 bij de uitgeverij was gekomen.

Hij porde Thijssen op om een vervolg opKees de jongen te schrijven, maar daar zag Thijssen niets in: ‘het bestaande is voor mijn gevoel veel te mooi afgerond, om er nu weer een vervolg aan te prutsen.’

In de ochtend van het leven (1941) werd een aardig succes, hetgeen financieel ook goed uitkwam, omdat Thijssen het wachtgeld van de Kamer geweigerd had. ‘U schreef, dat Kees en Ochtend waarschijnlijk uitverkocht zullen raken; vooral voor dat oude Kees is dat kolossaal, gezien, dat er verleden jaar [1941] Augustus nog 2000 exemplaren over waren; ik begrijp er niets van, maar vind het best natuurlijk.’

(26)

Thijssen deed naIn de ochtend van het leven nog wel enkele pogingen tot een nieuw boek, maar zijn verslechterde gezondheid en de huiselijke beslommeringen stonden hem in de weg. Veel verder dan een opzet voor een oorlogsroman kwam hij niet. In 1941 was hij opgepakt door de nazi's omdat hij verdacht werd

mede-organisator te zijn van de Februaristaking. Zes weken werd Thijssen gevangen gehouden, waardoor hij sterk vermagerde. Na die tijd stond zijn leven vooral in het teken van het welzijn van zijn gezin, zijn kleinkinderen en hemzelf.

Op 18 maart 1943 feliciteerde A.M.E. van Dishoeck hem: ‘Mijn hartelijke

gelukwenschen met de ze kleinzoon. Moge hij opgroeien in een betere wereld dan wij in den laatste tijd gewoon zijn. Gaarne zend ik hierbij een present-ex. van

“Ochtend vh. Leven” voor hem toe.’ Thijssen dacht eraan zijn Winkler Prins

encyclopedie en Vondeluitgave van de Wereldbibliotheek te verkopen en had Van Dishoeck om een taxatie gevraagd, waarop die te hulp kwam: ‘Mocht ik U met een voorschot in de loop van het jaar kunnen helpen, dan natuurlijk gaarne. Ik zou het zonde vinden als U werken uit uw bibliotheek moest gaan verkoopen die U liever niet missen zult.’32Thijssen besloot toch tot verkoop van zijn boeken en nam een voorschot op de verkoop van 1943. Net voor hij het einde van dat jaar, op 23 december, overleed Theo Thijssen. Een maand daarvoor schreef hij aan Van Dishoeck:

Misschien wilt u zo'n beetje natellen, hoeveel er verkocht is, en dat dan afronden?

Hoe is het gelopen met het verlof voor het drukken van de schooluitgave van “Jongensdagen”? Of is daar nog geen beslissing over gekomen?

Hier marcheert alles dragelijk, het wordt wel erg langdurig, eer de beslissing valt.

Mijn dochter moet opgenomen worden in 't ziekenhuis om geopereerd te worden voor een ontstoken aangezichtszenuw, die al enige jaren vergeefs behandeld is met injecties en bestralingen en elektriseren. Maar ze zit nu al bijna 2 weken te wachten, tot er plaats is; dat is een beroerde historie, aanhoudend pijn, waar niets tegen te doen is. Enfin, ook dat zal wel weer in orde komen, maar het drukt toch de stemming in huis.

Overigens leven we op de berichten...

Met vr gr Uw

Theod Joh Thijssen33

Eindnoten:

1 Zie voor gegevens over uitgeverij C.A.J. van Dishoeck: Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas. De geschiedenis van uitgeverij Van Dishoeck 1898-1931,Amsterdam 1985 (ongepubliceerde doctoraalscriptie).

2 Tot 1902 publiceerde Marie Koning onder de naam Marx-Koning, naar haar eerste echtgenoot, daarna ondertekende ze met Metz-Koning, de naam van haar tweede echtgenoot.

3 Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p.

123.

4 Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p.

117.

(27)

5 Van Dishoeck aan Karel van de Woestijne, 3 februari 1918. (Zie Karel van de Woestijne, ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929(ed. Leo Jansen, Jan Robert), Den Haag 1997, p. 205.)

6 Geciteerd naar A.A.M. Stols, ‘Veertig jaren uitgever. Het jubileum van C.A.J. van Dishoeck’, in Den Gulden Winckel28 (1929) 1 (januari), p. 29.

7 Een vergelijkbare situatie met betrekking tot L.J. Veen en zijn auteurs wordt beschreven in:

H.T.M. van Vliet, ‘Louis Couperus en L.J. Veen. Onthullingen uit een uitgeversarchief’, in De Boekenwereld14 (1998) 3, p. 126-140.

8 Zie over deze de relatie Herman Heijermans-Van Dishoeck: Martin Zuithof, ‘“Men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet”. De conflicten van Herman Heijermans met zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck, 1904-1924’, in Jaarboek Letterkundig Museum 4 (1995), p. 13-35.

9 Theo Thijssen ter inleiding van de rubriek ‘Kinderlectuur’, in De Nieuwe School 1 (1905) 1, p.

21.

10 Thijssen in een brief aan Ger Schmook, 3 januari 1935. (Zie Wieneke 't Hoen, Theo Thijssen.

Een beeld van zijn leven,Amsterdam 1996, p. 84.)

11 De brieven van Thijssen aan Van Dishoeck berusten in de collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag (collectie-Thijssen. sign. T.304 B.1.) De overige documenten zijn, tenzij anders vermeld, eveneens uit deze collectie afkomstig. De tegencorrespondentie is niet bewaard gebleven.

12 Barend Welswerd tussen 1905 en 1907 in De Nieuwe School gepubliceerd onder het pseudoniem O.L. Fieggen, de familienaam van Thijssens moeder.

13 De contracten tussen Thijssen en Van Dishoeck werden onlangs door mij gevonden in het archief van Unieboek BV te Houten, het concern waartoe uitgeverij Van Dishoeck thans behoort. (Met dank aan de heer T. Akveld.)

14 Van Dishoeck aan August Vermeylen, 22 oktober 1910. (Zie Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p. 165.)

15 Op 7 april 1908 werd Thijssens oudste zoon Theo geboren. Zijn vrouw Johanna Zeegerman zou een half jaar later overlijden.

16 Een uitgebreide publicatiegeschiedenis in: Theo Thijssen, Jongensdagen (ed. P.-P. de Baar/R.

Grootendorst), Amsterdam, 1996.

17 Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p.

182.

18 Een deel van zijn opstellen uit De Nieuwe School werd gebundeld in het door Van Dishoeck uitgegeven Taal en schoolmeester (1911). Een contract van Taal en schoolmeester is niet aangetroffen.

19 Vanaf 1930 kreeg H. Lindeboom eenderde van het honorarium (ƒ 100), voor zijn medewerking bij de aanpassingen van de boekjes.

20 Het Volk,16 november 1931.

21 De ‘fort-brieven’ werden gepubliceerd door Eddy Mielen, ‘Brieven van Theo Thijssen aan C.A.J.

van Dishoeck. “...Overigens is m'n hele leven fort en weer fort...”’, in Tirade 212 (februari 1976), p. 66-84.

22 Theo is de dan bijna zevenjarige zoon van Thijssen. Thijssens moeder woonde bij het gezin in.

23 C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. (Zie Karel van de Woestijne ‘Altijd maar bijeenblijven’(noot 5), p. 198.)

24 Bovenaan de brief d.d. 24 augustus 1915 staat geschreven ‘Buysse’. In Thijssens bibliotheek bevinden zich meerdere boeken van Cyriel Buysse uit het fonds, waaronder Oorlogsvisioenen dat in 1915 verscheen.

25 Thijssens bibliotheek wordt bewaard in het Theo Thijssen Museum. In twee boeken - Ralph Springer, De gezellige staking (1917) en Cornelis Veth, Bonzo en de eeuw van het kind (1930) - schreef Van Dishoeck een opdracht.

26 Geciteerd naar de verantwoording bij De oer-Kees. De eerste fragmenten van Theo Thijssens Kees de jongen uit De Nieuwe School 1908-1915 (ed. Peter-Paul de Baar/Rob Grootendorst), Amsterdam 1995, p. 86.

27 Van Dishoeck berekende ook wel algemene bedrijfskosten in de productie- en exploitatiekosten van heruitgaven. (Zie hierover Martin Zuithof, ‘Men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet’ (noot 8), p. 29.)

28 De Arbeiderspers aan Van Dishoeck, 12 augustus 1931. (Collectie Unieboek, Houten.) 29 Volgens zijn zoon C.A.J. van Dishoeck jr. (Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van

Dishoeck, mercator en mecenas(noot 1), p. 16.)

30 Thijssen aan Van Dishoeck, 11 februari 1936. (Collectie Unieboek, Houten.) Of Van Dishoeck

(28)

Theo Thijssen’, in De Parelduiker 1 (1996) 1, p. 3-13.) Brieven van later datum zijn niet gevonden.

(29)

21

Marco Goud

‘Neem nooit een molenaarsdochter!’

Brieven van P.C. Boutens aan zijn vriend J.M. Kakebeeke

In nalatenschappen van schrijvers bevinden zich soms brieven van onbekenden.

Vaak is dan alleen een voornaam bekend, of is de naam van de afzender niet te ontcijferen. Zo trof ik in de P.C. Boutens-collectie van het Letterkundig Museum twee prentbriefkaarten aan van ene ‘Jacques’ aan Boutens. Toevallig was ik enige tijd daarvoor gestuit op de naam Jacques Kakebeeke in de door Jo Landheer als regeringsopdracht vervaardigdeInventaris van de literaire nalatenschap en de brieven van P.C. Boutens (1957).1Deze inventaris bevat onder meer regesten van brieven van Boutens aan J.M. Kakebeeke, de aanhef van deze brieven luidt telkens

‘Beste Jacques’. Zelfs uit deze regesten blijkt het belang van de brieven, zowel voor Boutens' biografie als voor zijn poëzie.2De aan de regesten ten grondslag liggende originele brieven bevinden zich niet in het Letterkundig Museum of andere mij bekende Boutens-archieven. Na een speurtocht achterhaalde ik Boutens' brieven bij een dochter van Kakebeeke.3

In de periode 1903-1930 schreef de in Middelburg geboren dichter en classicus P.C. Boutens (1870-1943) zeventien brieven en kaarten aan zijn Zeeuwse vriend Jacobus Marinus Kakebeeke (1881-1958). Aan de vriendschap tussen Boutens en Kakebeeke is tot nu toe in de Boutens-literatuur geen aandacht besteed.4

Jacobus Marinus Kakebeeke werd op 17 juli 1881 geboren te Goes. Hij was de tweede zoon van Lodewijk Gerardus Kakebeeke en Geertruida

(30)

Kakebeeke-de Jongh. Het gezin verhuisde enige jaren later naar Middelburg, alwaar ze gingen wonen aan de Rouaansche Kaai. Jacques Kakebeeke ging in september 1893 naar het Stedelijk Gymnasium in Middelburg. Boutens had van 1884 tot 1890 op dezelfde school gezeten.5Kakebeeke studeerde van 1901 tot en met 1904 aan de Polytechnische School te Delft.6In 1905 maakte hij een reis naar Duitsland om steden en musea te bezoeken. Hij deed tijdens die reis onder meer Dresden aan.7 Na de dood van zijn vader in 1912 volgde Kakebeeke hem op als directeur van de Stoommeelfabriek, de firma Wed. J.H.C. Kakebeeke Gz., gelegen aan de Zuidelijke Havendijk V 154 te Middelburg.8Op 2 februari 1915 trouwde hij met de in 1891 geboren Wendilia Elisabeth Kronenberg. Ze kregen vier kinderen. Hij overleed op 9 januari 1958 te Bilthoven.

Hoe Boutens en Kakebeeke elkaar hebben leren kennen, is helaas niet bekend.

Kakebeeke heeft zijn kinderen hierover nooit iets verteld. Hij heeft evenmin

geschriften nagelaten waaruit blijkt hoe het contact tot stand gekomen is. Wél heeft hij zijn leven lang de brieven van Boutens bewaard. Ze moeten dus een bijzondere betekenis voor hem hebben gehad.

Wellicht is het contact verlopen via J.C. Kakebeeke (1871-1950), een neef van J.M. Kakebeeke. J.C. Kakebeeke doorliep het gymnasium tegelijkertijd met Boutens en ze waren beiden lid van het gymnasiastengezelschap ‘Nihil sine labore’.9J.M.

Kakebeeke is nooit lid geweest van dit gezelschap. Het meest waarschijnlijk is dat Boutens en Kakebeeke elkaar in Zeeland ontmoet hebben. De eerste twee

documenten uit de briefwisseling betreffen afschriften uit augustus 1903 van de in Zeeland geschreven gedichten ‘Veere’ en ‘Zondagmorgen aan zee’. Boutens woonde in die tijd in Voorschoten, maar verbleef in de zomer van 1903 in Hotel de l'Europe in Domburg.

Boutens begon zijn correspondentie met Kakebeeke in 1903. Hij werkte toen nog op de elitaire jongenskostschool Noorthey te Voorschoten.10Boutens gaf daar van 1894 tot en met 1904 les in de klassieke talen. Een aantal leerlingen van Boutens, onder wie Anton baron van Herzeele (1882-1960) en E.E. Menten (1882-1970), werd goede vriend of een mecenas van Boutens.11In het voorjaar van 1904 kreeg Boutens aanvallen van tuberculose.

(31)

23

Portret van P.C. Boutens door Jan Toorop, 1905. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)

Hij was er ‘zeer beroerd’ aan toe, volgens Jan Toorop. Deze schreef aan Albert Verwey in een brief van 18 maart 1904: ‘Hij krijgt lamme zenuwaanvallen en heeft een bloedspuwing gehad. De man was gep. Zondag mei moeite bij mij hier in Amsterdam geweest en zag er ellendig uit. De dokter heeft hem ten sterkste aangeraden naar andere hoogere streken te gaan - zoo spoedig mogelik [...]’.12 Toorop en J.N. van Hall (de redactiesecretaris vanDe Gids) zamelden geld in om Boutens in staat te stellen naar het toenmalige

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En wellicht kunnen we als gemeente makkelijke maatregelen nemen om de lasten voor ondernemers die in de knel komen te verlichten, zoals door het verlenen van uitstel van betaling

” Dat de vertegenwoordigers van de diverse godsdiensten en levensbeschouwingen in Brussel een optocht voor vrede en verdraagzaamheid houden (lees het artikel

achttiende-eeuwse Duitse toneelschrijver A.F.F. Kotzebue hem te ‘boekachtig’ en paste hij die taal spontaan aan zijn eigen, kinderlijke, taalgebruik aan. 2 Cremer leerde niet graag

Op 8 maart 1866 heeft de redacteur van Asmodée het derde deel nog niet gelezen, maar hij rapporteert alvast dat de Nieuwe Utrechtsche Courant klaagt dat Van Lennep zich in de

Zoals ik U al vertelde heeft mijn vader dan ook niet de referentie [lees: reverentie] tegenover het werk van Boutens gehad (enkele manuscripten en overige correspondentie heeft

hoff zich misschien niet helemaal bewust geweest, want een verantwoording voor deze ommezwaai geeft hij niet. In de Nederlandse inzending op de Bugra ontbraken volgens Greshoff de

Over de toenmalige waardering van Erens' persoon en werk is Nypels somber gestemd: ‘Bezat het Nederlandsche volk nog een latijnsch gevoel voor letterkunde in plaats van een zich

Hier is Burssens geheel alleen aan het werk geweest en zijn taak was gedeeltelijk heel gemakkelijk: het chronologisch overnemen van alle gepubliceerde gedichten (in Ruimte, Vl.