Jaarboek Letterkundig Museum 10 · dbnl
Hele tekst
GERELATEERDE DOCUMENTEN
O dieper, 'k weet het wel, en schooner staan de nachten Bij donkre maan ontbloeid, tot uit haar peilloos hart Onze oogen puren na ziels dagelange smachten Den honing met der
Door 't koele dal onder den hemel boven Als klaarblauw moederoog in zijn gerustheid Danste een blij kind naar bruisende onbewustheid, Tevreê God achter bergen te gelooven.. Groen
En de aarde en al haar groen en welig kruid En God, - maar Die heeft lang in avondwind, In bloemen veel, in oog van lachend kind Mij onmiskenbaar zekerlijk geduid Dat 'k aan Zijn
En 'k heb mijn Leven eenzaam wèggeleefd In langen nacht van witten winterdood, En stil mijn Zijn verlachen en verschreid, Als een, die niets der Wereld geeft of vraagt, Wel wetend,
Op 20 februari 1918 informeerde Verwey bij Van Eyck naar de voorwaarden waaronder Brusse diens bundel Opgang wilde uitgeven, en schreef: ‘Ik sta nu tusschen Brusse en van Looy, van
‘[...] voor zo'n eerste druk geeft u altijd meer, laten we dàt dit keer weer doen door mij nog eens voor zeker bedrag aan boeken uit uw fonds te laten kiezen, ik heb toen nog lang
achttiende-eeuwse Duitse toneelschrijver A.F.F. Kotzebue hem te ‘boekachtig’ en paste hij die taal spontaan aan zijn eigen, kinderlijke, taalgebruik aan. 2 Cremer leerde niet graag
Op 8 maart 1866 heeft de redacteur van Asmodée het derde deel nog niet gelezen, maar hij rapporteert alvast dat de Nieuwe Utrechtsche Courant klaagt dat Van Lennep zich in de