• No results found

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje · dbnl"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Agatha Snellen

bron

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje. C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1926 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/snel011klap01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl / erven Agatha Snellen

(2)

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(3)

EEFJE

EN

ANNA KLUIT MARIA MEES

WIM MIJNSSEN

EN

BERTHA OORT

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(4)

I. Wat er met de bloempjes gebeurde. De goedige haas. De booze pad.

[vignet]Aan den rand van een korenveld daar stonden ze: Klaproosje en Korenbloempje.

Daar hadden ze een heerlijk, fleurig bloemenleven. De lieve zon kuste hen 's morgens wakker met haar eerste stralen en dan kwamen al gauw de bijtjes en gonsden hun toe:

‘Goeden morgen, lieve bloempjes met uw mooie, frissche kleuren!’

De zuidewind wiegde hen streelend heen en weer, de vlindertjes fladderden om hen heen en zelfs de kikvorschen uit de sloot, als ze voorbij kwamen, bleven langen tijd vol bewondering zitten staren naar de beide fleurige bloempjes.

Doch hoe goed ze het ook hadden en hoe vriendelijk ieder ook

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(5)

voor hen was, toch waren ze niet tevreden. Ze verlangden naar iets... ze wisten zelf niet wat. Eens gebeurde er iets heel bijzonders: er kwamen twee kleine meisjes voorbij. Zulke wezentjes hadden de bloempjes nog nooit gezien. Wat zagen ze er aardig uit met hun blonde haren en lieve gezichtjes, hoe vroolijk lachten en sprongen ze.

‘Hè,’ zuchtte Klaproosje, toen ze weg waren, ‘hoe heerlijk zoo voort te kunnen huppelen en te kunnen gaan, waarheen men wil!’

En van dat oogenblik af wisten de bloempjes, wat ze verlangden, ze wilden kunnen loopen en springen de wijde, wijde wereld in.

En, o wonder! Wat gebeurde er?...

Den volgenden morgen, toen ze wakker werden, waren ze werkelijk kleine meisjes geworden, maar heel veel kleiner dan de meisjes, die ze den vorigen dag gezien hadden, niet grooter dan één van haar handjes, doch dat hinderde de bloempjes niet, ze hadden toch ook handjes en voetjes, allerliefste kleine hoofdjes met mooi, lang haar en, wat ze nog het heerlijkst vonden van alles, twee vlugge beentjes, waarmee ze konden loopen en springen.

Korenbloempje had haar eigen, blauwe jurkje aan

en Klaproosje haar frissche, roode kleedje.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(6)

En beiden droegen ze kousen en schoentjes.

Juichend huppelden de bloemenkindertjes het grasveld in! De bijtjes en vlindertjes zagen verwonderd naar hen en de sprinkhanen sprongen verschrikt in de hoogte, als de twee door het gras liepen.

Zoo gingen ze verder en verder, tot ze aan het bosch kwamen.

Hand aan hand liepen ze over het mos, lachend en springend, toen ze opeens een stem hoorden:

‘Waar gaat dat op af, kleintjes?’

Ze keken op en zagen een haas liggen in zijn leger.

‘Dag Mijnheer haas,’ zei Klaproosje vriendelijk en boog sierlijk voor het groote dier, zooals ze als bloempje gewend was te buigen op haar stengel, ‘wel, we gaan de wereld eens bekijken.’

‘Zoo, zoo,’ zei de haas nadenkend, ‘ga jullie de wereld eens bekijken? Dan zou ik maar beginnen met mijn leger, dat is het ruimste en mooiste hazenleger, dat je ooit te zien kunt krijgen, komt maar wat bij mij zitten!’

‘O neen, dankje, Mijnheer haas,’ zei Korenbloempje, ‘het is heel vriendelijk van je, maar zie je, wij zijn zoo blij, dat wij loopen kunnen, wij gaan liever verder.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(7)

‘Zooals je wilt,’ zei de haas goedig en ging weer op zijn gemak liggen; hij had het erg druk met denken, want hij moest de

wijsheid bewaren voor zijn heele familie, zijn kinderen waren een lichtzinnig troepje en zijn vrouw was al geen haar beter, en dat is een heel ding voor een hazenvader.

Klaproosje en Korenbloempje gingen haastig verder, blij, dat ze neit behoefden te gaan zitten.

‘Nu moeten we eens zien, wie het vlugste loopen kan.’ zei Korenbloempje. ‘Goed!’

zei Klaproosje en... één twee drie, voort ging het, zoo gauw als hun kleine beentjes hen dragen konden!

Eindelijk vielen ze hijgend naast elkander in het mos neer. Geen van hen beiden had het gewonnen, ze waren even vlug.

Dicht bij hen zat een groote pad, die verwonderd naar hen staarde.

‘Wel, wel,’ zei hij. ‘wat een dwaasheid, zich zoo onnoodig te

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(8)

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(9)

vermoeien! Ik weet wat beters, ga om de beurten op mijn rug zitten, dan zal ik je daarop laten paardje rijden.’

Klaproosje en Korenbloempje keken met groote oogen naar het leelijke dier en naar zijn breeden glibberigen rug.

‘Dank je wel!’ zei Korenbloempje, ‘we zouden van je rug afglijden, die is zoo glibberig!’

‘Wat! Glibberig? ondankbaar schepsel!’ riep de pad boos, blies zich heel dik op en spuwde naar Korenbloempje.

Verschrikt renden beiden weg, tot ze het leelijke dier niet meer zien konden.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(10)

II. Mierenberg. Vriendelijke bijtjes. De arme muis.

Toen ze weer rustig voortliepen, kregen ze al gauw een soort berg in het oog.

Nieuwsgierig gingen ze er heen en nu zagen ze, dat het was, alsof de berg bewoog.

Aan een paar mieren, die dicht bij hen liepen, vroeg Klaproosje:

‘Wat is dat voor een berg, en wat friemelt daarop heen en weer?’

‘Friemelen?! Een beetje meer respect, hoor!’ zei één van de mieren, ‘dat is Mierenberg ons aller woning en wij mieren hebben het altijd erg druk.’

‘Waarmee heb jullie het druk?’

‘Waarmee? Ja dat kan ik je niet zoo in eens zeggen, dat zou je toch niet allemaal kunnen begrijpen! Maar ga uit den weg, je staat juist op ons pad!’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(11)

‘Je bent niets vriendelijk!’ zei Korenbloempje.

‘Vriendelijk? dat is ook niet noodig, wij werken en dat is genoeg!’

‘Dat is heelemaal niet genoeg!’ zei Korenbloempje verontwaardigd.

‘Gaat uit den weg! zeg ik je nog eens, of we zullen je steken!’ En verscheidene mieren liepen tegen de schoentjes op van Klaproosje en Korenbloempje. Deze stampten met hun voetjes en liepen toen maar gauw weer verder.

‘Hè, hoe onvriendelijk zijn de dieren hier in het bosch toch!’ zei Klaproosje zuchtend.

‘Ja, de bijtjes en vlindertjes in het korenveld waren veel aardiger!’ zei Korenbloempje, ‘waren we maar in het korenveld gebleven!’

‘Hier in het bosch zijn ook bijen en die zijn ook vriendelijk!’ zei een gonzend stemmetje achter hen.

Ze keken verrast om en zagen een bijtje achter zich vliegen.

‘Heb je geen honger?’ vroeg het bijtje verder.

‘Honger? misschien wel,’ zei Klaproosje. Ze hadden beiden wel een knagend gevoel in zich, maar ze wisten niet, waardoor dat kwam, in het korenveld hadden ze nooite honger gekend.

‘Neem dan maar ieder een eikeldopje van den grond en veeg het wat uit, dan zal ik je honig geven.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(12)

Zij deden, wat de bij zei en zetten de dopjes netjes neer.

Toen liet de bij uit haar bek in elk dopje om de

beurt wat honig vallen.

De bloemenkindertjes namen ieder een stokje van den grond, schilden daar de bast af en aten daarmee den honig.

Hè, wat smaakte die heerlijk! Het knagende gevoel ging er waarlijk van over.

‘Wil je nog wat meer? Ga dan maar mee naar onzen boom.’ Het bijtje vloog vooruit en de bloempjes volgden. Al gauw kwamen ze aan een hollen boom, waar

verscheidene bijen uit en in vlogen.

‘Je behoeft niet bang te wezen, wij bijen hebben wel scherpe angels, maar we steken nooit, als we niet geplaagd worden.’ De bij riep haar zusjes, die juist t'huis kwamen en dadelijk lieten die een deel van hun honig vallen in de eikeldopjes, ieder bakje was tot aan den rand toe vol.

‘Dank je wel! Dank je wel, lieve bijtjes. Jullie bent heel, heel vriendelijk!’

Juist wilden de twee een eind verder op het zachte mos hun honig op gaan snoepen, toen ze een droevig gepiep hoorden. Ze

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(13)

zochten, waar dit gepiep van daan kwam en vonden niet ver van daar een veldmuis.

‘Wat heb je, arm dier?’ vroeg Korenbloempje.

‘Och, och, een stekelvarken heeft megebeten!’ piepte de muis. ‘Ik ben wel dadelijk weggevlucht, maar mijn achterpooten doen zoo'n pijn, ik kan niet meer voort!

Was ik toch maar in mijn hol!’ klaagde ze verder, ‘daar zouden mijn kinderen mij wel te eten geven. Nu moet ik hier van honger sterven!’

‘Arme muis!’ zei Klaproosje medelijdend en ze haalde gauw haar honig, die het hongerige dier gretig opat.

Ook Korenbloempje gaf haar bakje vol.

‘Waar is je hol?’ vroeg Korenbloempje.

‘Ginds, een heel eind ver!’

‘Je bent voor ons te zwaar, om te dragen, maar, zie eens, daar is een dennetak, als je daar op gaat zitten, dan kunnen we je wel voorttrekken.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(14)

‘Ja, dat zou best gaan,’ meende Klaproosje.

‘Heel graag!’ zei de arme muis blij.

De bloempjes sleepten den tak naar de muis toe, deze ging er op zitten en hield zich stevig vast met haar voorpooten.

Elk aan een kant pakten de bloemenkindertjes den tak beet en zoo gingen ze op weg, terwijl ze telkens ophielden, om adem te halen en aan de muis te vragen, welken kant ze uit moesten.

Ten laatste kwamen ze aan het hol, geheel buiten adem. De kleine muisjes keken al angstig uit, of hun moeder nog niet terug kwam. Toen ze haar zagen op den dennetak, sprongen ze vroolijk om haar heen en de oudste stak zijn pootjes uit, om zijn moeder er af te helpen.

Wat was moeder muis blij! ze wilde aan de bloempjes haar geheelen voorraad zaden en vruchten geven, haar kinderen zouden wel wat anders gaan zoeken, zei ze.

Maar de bloempjes wilden niets van haar aannemen, de muis had het immers, nu zij ziek was, zoo bijzonder noodig.

Vroolijk liepen de bloempjes verder, blij, dat ze wat voor het arme dier hadden kunnen doen. Na een poosje echter werden ze treurig gestemd, ze waren moe en hongerig en dorstig en die

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(15)

donkere boomen maakten, dat ze de zon niet konden zien, zooals in hun korenveld.

O neen, het was toch niet alles, kleine menschjes te zijn en de wijde wereld in te gaan!

Ze gingen zitten in het mos en schreiden zacht.

Daar opeens hoorden ze langs den stam van een boom een gekrabbel en toen ze opkeken met hun betraande oogjes, zagen ze een eekhoorn naar beneden komen.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(16)

III. De Eekhoornfamilie. Een kleine wildebras.

De eekhoorn sprong van den boom af en kwam naar hen toe.

Toen ze het vlugge dier voor zich zagen met zijn mooien, langen staart, waren de bloempjes al half getroost en glimlachten door hun tranen heen.

‘Wel, wel, wat is er?’ zei de eekhoorn vriendelijk, ‘waarom ben je zoo bedroefd?’

‘Wij zijn zoo moe!’ klaagde Klaproosje.

‘En we hebben zoo'n honger en dorst!’ voegde Korenbloempje er bij.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(17)

‘Arme kleintjes!’ zei de eekhoorn hartelijk, ‘maar ik weet wel raad. Ga allebei op mijn rug zitten, dan rijd ik je naar de beek, daar drink je wat water en verder gaan we naar mijn nest, daar zal ik een paar hazelnoten voor je kraken.’

‘Heel graag!’ riepen ze beiden te gelijk en klommen vlug op den rug van den eekhoorn; Klaproosje zat vooraan en hield zich vast om zijn hals en Korenbloempje achter haar sloeg haar armpjes om Klaproosjes middel. En zoo ging het heel vlug naar de beek.

Het was een heerlijk ridje!

Bij de beek vonden ze al gauw weer een paar eikeldopjes en gretig dronken ze van het frissche water.

Dat deed goed!

‘Stijg nu maar weer op,’ zei de eekhoorn. En zoo ging het terug naar den boom in vliegende vaart.

‘Niet al te gauw!’ riep Korenbloempje, ‘wij zijn zoo iets niet gewend.’

Langs den stam klom de eekhoorn met hen naar boven, dat vonden de bloempjes wel een beetje angstig, doch ze hielden zich maar stevig vast.

Zoo kwamen ze aan het eekhoornnest bij vier kleine eekhoorntjes,

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(18)

die hen nieuwsgierig aanzagen. Ze begrepen zeker niet, wat dat nu voor een paar diertjes waren.

‘Mijn vrouw is uit,’ zei de eekhoorn, ‘ze is een paar tamme kastanjes halen, een heel eind ver hier vandaan, de kleintjes houden daar zoo van.’

Onderwijl haalde de eekhoorn uit een verborgen holletje wat hazelnoten en kraakte die voor de bloemenkindertjes. Die deden hun hongerige maagjes goed!

‘Ik heb niets anders voor je,’ zei hij, ‘want eikeltjes daar houd je, denk ik, niet van.’

De bloemenkindertjes aten ieder wel zes noten en dat is heel veel voor zulke kleine wezentjes.

Toen voelden ze zich weer heelemaal opgeknapt, en vroolijk begonnen ze met de kleine eekhoorntjes te spelen. ‘Niet al te wild!’ zei vader eekhoorn, ‘je moet bedenken, dat het nest niet groot is en je mocht er eens één van allen uitvallen. Weet je wat, kinderen? Ik heb jullie gisteren beloofd, dat je van daag je eerste klimlessen zoudt hebben, daar zullen we nu eens mee beginnen.

Korenbloempje en Klaproosje, ik zal je op een tak brengen, waar je het goed zult kunnen zien.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(19)

Al gauw zaten de bloempjes op een breeden tak, vanwaar ze bijna den geheelen stam van den boom konden overzien, en de lessen begonnen.

Eerst kwam het eerste eekhoorntje heel voorzichtig uit zijn nest. Vader eekhoorn deed hem voor, hoe hij zijn pootjes moest zetten en het zoontje klom achter zijn vader aan, een heel eind naar boven.

Zoo ging het ook met het tweede en derde eekhoorntje. Maar het vierde was een echte wildebras, hij zie: ‘O, ik kan het al lang,’ en klom naar boven zonder te zien, hoe zijn vader het deed.

‘Wacht even! zachtjes aan!’ riep vader eekhoorn, maar de kleine hoorde niet en klom al hooger en hooger, de bloempjes zagen hem niet meer. Opeens, daar gleed hij uit en: plof, viel hij boven uit den boom naar beneden, het beestje had geen besef, zich onder het vallen aan een tak vast te pakken.

In een oogenblik was vader eekhoorn bij hem.

Gelukkig had de kleine wildzang zich niet bezeerd, maar hij was heelemaal versuft van den val.

Zijn vader beknorde hem niet, vader eekhoorn begreep wel, dat zijn zoontje nu van zelf voortaan wat voorzichtiger zou zijn.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(20)

Bedaard en langzaam klom de kleine eekhoorn met zijn vader naar boven en kroop stilletjes bij de anderen in het nest.

‘Heeft hij zich heelemaal geen pijn gedaan?’ vroeg Klaproosje bezorgd.

‘O neen,’ zei vader eekhoorn, ‘wij eekhoorns zijn zoo licht en onze pluimige staart houdt ons tegen, zoodat we nooit hard vallen, Het was alleen maar de schrik.’

‘Ze kunnen toch al aardig klimmen!’ zei Korenbloempje.

‘O,’ zei de eekhoorn trotsch, ‘over een paar dagen kunnen ze het al even goed als ik en misschien nog beter.’

Juist kwam moeder eekhoorn t'huis, ze bracht twee groote kastanjes mee voor de kleinen.

Dat was een vreugde!

‘Eerlijk deelen, hoor!’ zei moeder, er zijn er nog meer aan den boom, maar het is een heel eind ver weg, als je allemaal heel goed klimmen kunt, dan mag je met ons meegaan en er van smullen, zooveel als je wilt.’

Hé, wat verlangden de eekhoorntjes er naar, even goed te kunnen klimmen als vader en moeder!

‘Hoor eens,’ zei vader eekhoorn tot Klaproosje en Korenbloempje,

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(21)

‘ik ga met mijn vrouw nog wat eikels zoeken, wil je nu zoo lang in ons nest blijven bij de kleintjes, of zal ik je ergens anders heen brengen?’

‘Het is zoo donker in het nest,’ zei Klaproosje.

‘Weet je wat,’ zei de eekhoorn, ‘dan zal ik je heel boven in het topje van den boom brengen in het kraaiennest, daar heb je zonneschijn en licht en kun je naar alle kanten uitkijken. De kraaien zullen het wel goed vinden.’

‘Heel graag!’ riepen Klaproosje en Korenbloempje tegelijk. Ze waren van 's morgens vroeg in het dichte bosch geweest en verlangden naar zonneschijn.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(22)

IV. In het kraaiennest. De witte eend.

Om de beurt bracht de eekhoorn de bloempjes naar boven in een nest met twee jonge kraaien. De oude kraaien waren niet t'huis.

Klaproosje en Korenbloempje gingen in 't nest zitten naast de jonge kraaien, die nieuwsgierig naar hen zaten te kijken.

O, hoe heerlijk was 't daar! Daar hadden ze zonneschijn evenals in hun korenveld en boven hen den wijden, blauwen hemel. En ze zagen over boomen en nog eens boomen heen en heel in de verte tuinen van menschen en velden en weiden.

‘Hé,’ zei Klaproosje, ‘hier zou ik wel altijd willen blijven, zoo hoog boven alles uit en zoo dicht bij den blauwen hemel!’

Juist kwamen de oude kraaien aangevlogen, ieder met een lekker hapje voor hun jongen. Deze begonnen te schreeuwen op een

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(23)

erbarmelijke manier en zetten hun bekken zóó wijd open, dat Korenbloempje bang was, dat ze open zouden scheuren.

‘Houdt toch stil met dat leelijke geschreeuw.’ riep Korenbloempje, ‘het is niet om uit te houden!’ en ze hield beide ooren dicht.

‘Wat? leelijk geschreeuw? Wat verbeeldt jullie je wel! en wat doe je in mijn nest, ik zal je er uitgooien!’

En vader kraai strekte zijn bek al uit naar Korenbloempje en Klaproosje; ze beefden van schrik!

Op eens hoorden ze een stem: ‘Ho, ho, niet zoo haastig, vriend kraai! Komt maar weer met mij mee, kleintjes, bij mij ben je ten minste veilig.’

Het was de eekhoorn, die eens was komen kijken, toen hij de kraaien hoorde t'huis komen.

Haastig klommen Korenbloempje en Klaproosje op den rug van den goedhartigen eekhoorn en al heel gauw lagen ze weer warmpjes en veilig bij de kleine eekhoorntjes in het nest.

De zon begon onder te gaan en de eekhoorn zei: ‘Gaat nu maar slapen, want je hebt van daag een vermoeienden dag gehad.’ Korenbloempje en Klaproosje lieten zich dat geen tweemaal

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(24)

zeggen, hun oogjes begonnen dicht te vallen en ook de kleine eekhoorntjes sliepen al gauw.

Toen vader eekhoorn ze daar zoo rustig zag liggen, ging hij weer weg, om zijn vrouw op te zoeken.

De oude kraaien konden maar niet vergeten wat Korenbloempje gezegd had.

‘Leelijk geschreeuw? Ik zal me wreken!’ zei vader kraai.

Zoo zacht, als hij kon, vloog hij naar beneden en keek in het eekhoornnest. Ze lagen nog allemaal rustig te slapen. Dat was een goede gelegenheid! Vlug greep hij Korenbloempje met zijn snavel beet aan haar blauwe jurkje en vloog met haar weg, ver, ver weg, altijd maar verder.

Korenbloempje voelde zich meevoeren, maar het was haar, alsof ze droomde, ze dacht er niet aan, tegen te spartelen.

Na heel lang gevlogen te hebben, ging de kraai op een breeden boomtak zitten, om uit te rusten en zette Korenbloempje naast zich neer.

Nu werd Korenbloempje heelemaal wakker. Neen, het was geen droom.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(25)

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(26)

‘Och Mijnheer kraai!’ riep ze, ‘wat wil je toch van mij? Breng me weer terug naar mijn lieve Klaproosje en naar het eekhoornnest!’ smeekend strekte zij haar handjes naar hem uit.

De kraai keek haar heel boos aan, maar zeide niets.

Na een poosje pakte hij haar weer beet met zijn sterken snavel, vloog met haar verder en verder naar een heel ander bosch, zette haar neer bij een grooten waterplas en verdween toen, zonder meer naar haar om te zien.

Daar stond Korenbloempje nu midden in het vochtige gras. Ze was blij, uit den bek van het booze dier verlost te zijn, maar wat zou ze nu beginnen, zoo ver van Klaproosje en van haar korenveld?

‘Wat moet ik doen?’ riep ze wanhopig.

‘Wie spreekt daar?’ zei een lage, vriendelijke stem.

Korenbloempje bemerkte niet ver van haar een groot dier en toen de maan even door de wolken scheen, zag ze, dat het een witte eend was.

Vol vertrouwen ging ze naar de eend toe en zei:

‘Ik ben Korenbloempje en een booze kraai heeft me hier gebracht!’ En langzamerhand vertelde ze alles, wat er met haar gebeurd was.

‘Arm kleintje!’ zei de eend op het laatst, ‘ja, wat nu te doen? Het beste is, dat je vooreerst stil hier blijft, morgen zullen we verder

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(27)

zien, nu is het nacht en tijd om te slapen. Doe maar, alsof je een klein eendje was en kruip tusschen mijn vleugels, daar is het lekker warm.’

Korenbloempje deed, wat de eend haar zeide. Op haar lange luchtreis had ze het erg koud gekregen en ze was blijde onder de warme vleugels te kunnen kruipen van het goede dier. Alleen haar blonde kopje kwam te voorschijn.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(28)

Zoo sliep ze heel gauw in, in haar warm veeren bed en wat nog het beste was, naast een warm kloppend hart.

Den volgenden morgen kusten de eerste stralen van de zon haar wakker, juist als in haar korenveld en ze was in het eerst verwonderd, geen bloempje te zijn en Klaproosje niet naast haar te zien staan. Toen kwam haar alles te binnen en het leek haar nu niet meer zoo verschrikkelijk als den vorigen avond, ze voelde zich jong en sterk, het kleine ding! En o, wat was het heerlijk, vlugge beentjes te hebben en zich te kunnen bewegen!

Zachtjes kroop ze tusschen de vleugels van de eend uit en ging toen heen en weer loopen, zoo hard ze kon, dat was een genot!

‘Wat doe je toch?’ zei de eend, die in dien tijd ook wakker was geworden.

‘Wel, ik gebruik mijn beenen!’ zei Korenbloempje vroolijk.

‘Zoo, zoo,’ zei de eend goedig.

‘Hoor eens,’ zei ze verder, ‘ik ga een poosje op het water zwemmen, daar voel ik me het best op mijn gemak en ga jij maar een beetje rond kijken, je zult je weg wel vinden. Als je me noodig hebt, kom dan maar weer hier, ik kom hier telkens terug.’

‘Dank je wel, lieve eend! Ja, ik zal mijn weg wel vinden.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(29)

V. Crocus en de zieke dieren.

Korenbloempje voelde zich nu heelemaal niet eenzaam en angstig meer. Zingend huppelde ze het bosch in....

Al gauw zag ze een snip, die bezig was haar poot, die gebroken was, te verbinden.

De snip trok haar eigen veeren uit, draaide die in elkaar en maakte daarvan een stevig verband, dat ze om den poot wond.

‘Goeden morgen!’ zei Korenbloempje.

‘Goeden morgen!’ antwoordde de snip en ging door met haar werk.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(30)

‘Is je poot gebroken?’ vroeg Korenbloempje deelnemend.

‘Ja, een jager heeft mijn poot geraakt, gelukkig ben ik er verder goed afgekomen, maar nu moet ik dit in orde maken. Als het verband goed gelegd is, gaat er nog klei omheen. Ik heb Crocus maar niet gevraagd, mij te helpen, ik wilde haar niet zoo vroeg lastig vallen.’

‘Crocus! Wie is dat?’

‘Wat, weet je niet, wie Crocus is? Dat weet iedereen hier. Ze is heel knap en helpt alle zieke dieren in het bosch. Kijk, daar komt ze aan!’

Korenbloempje keek, waar de snip met haar snavel heen wees en zag een wezentje naar zich toe komen, precies als zij zelf, maar blijkbaar oud, want ze liep met een krukje. Korenbloempje ging naar haar toe en vroeg vriendelijk:

‘Ben je Crocus?’

‘Ja, en jij bent Korenbloempje, dat zie ik al. Je hebt net als ik een klein menschje willen zijn, maar je bent niet uit de tuinen van de menschen gekomen, zooals ik en het is nog niet zooveel jaren geleden.’

‘Jaren?’ Neen, gisteren eerst ben ik uit het korenveld gekomen.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(31)

Maar o, wat is het heerlijk, je te kunnen bewegen en niet altijd op de zelfde plaats te moeten blijven!’

‘Zeker is het dat, andere bloemen weten niet, hoe heerlijk dat wel is, maar toch is het mijn grootste wensch, eens weer een bloem te mogen worden.

Het heerlijkste is het toch voor een bloem, werkelijk bloem te zijn.’

‘O Crocus, hoe kun je dat zeggen? Neen, ik hoop mijn leven lang niet meer aan den grond vast te zitten!’

‘Eens spreek je misschien anders. Maar ga nu met mij mee naar mijn huisje, later vertel je mij wel eens, hoe je hier bent gekomen, ik ben blij, een wezentje van mijn eigen soort gevonden te hebeen!’

Korenbloempje ging nu met Crocus op weg en al heel gauw

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(32)

kwamen ze bij een huisje, precies groot genoeg voor iemand als Crocus, om in te wonen. Het zag er allerliefst uit, de muren met een fijn klimopplantje begroeid.

‘Het is geheel gemaakt van takjes en klei door vogels en veldmuisjes. Er zijn maar twee kleine openingen voor ramen, want veel licht heb ik niet noodig, ik ben er alleen 's nachts en bij slecht weer. 's Winters woon ik onder den grond, dat is warmer.

Kijk eens, hoe mooi deze deur gemaakt is!’

Crocus opende de deur, die, toen ze er door waren gegaan, van zelf weer dicht viel.

‘Voor dieven en inbrekers behoef ik niet bang te zijn, er is niet veel te stelen bij mij, of het moet zijn den honig, dien een paar vriendelijke bijtjes mij elken dag brengen, of de hazelnoten, die ik krijg van een eekhoorn uit de buurt. Maar, als er een dier zoo brutaal zou zijn, dat weg te nemen, zou hij zeker door de andere dieren uit het bosch worden gejaagd.’

Korenbloempje had in dien tijd rondgekeken in het huisje. Het bestond enkel uit één vertrek, in het midden was een soort tafel en aan den kant een bank, beide van mos. In een hoek was een

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(33)

bedje gespreid en daarop lag een muisje, dat zwaar adem haalde.

‘Is dat muisje erg ziek?’ vroeg ze aan Crocus.

‘Och ja, dat arme dier is vannacht bij mij gekomen, het heeft zeker vergif gegeten, ik denk rattekruid. Als ze niet veel genomen heeft, kan ik haar misschien nog helpen.

Ik zal haar nog wat van het drankje geven.’

En Crocus schonk uit een koperen keteltje een bruin vocht in een eikeldopje, deed er een paar korreltjes in uit een zakje en gaf het aan het muisje te drinken. Het zieke diertje nam het geduldig in, maar rilde er van, het was zeker erg bitter!

‘Wat is dat voor een drankje?’ vroeg Korenbloempje.

‘Dat is een tegengif,’ zei Crocus, ‘en ik heb er wat slaappoeder in gedaan, misschien dat ze nu wat zal gaan slapen.’

Korenbloempje keek nieuwsgierig naar het koperen keteltje en al wat er bij stond:

een heel kleine ijzeren pot en verscheidene notendoppen, alles gevuld met een of ander vocht of met kruiden.

‘Hoe kom je daaraan?’ vroeg ze.

‘Je bedoelt aan dat keteltje en die kleine ijzeren pot? Die heeft een ekster mij gebracht, weggenomen van kinderspeelgoed. De kindertjes hadden toch al zooveel,’

dacht de ekster.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(34)

De genezende kruiden heb ik geleerd van den eigenaar van den tuin, waarin ik vroeger als bloem stond. Ik luisterde, als hij er van vertelde aan anderen.

Toen ik een klein mensch werd, zag ik in het bosch dikwijls arme, gewonde dieren.

Snippen, patrijzen en kwartels kunnen zich zelf helpen, maar de anderen niet, en die komen nu bij mij.

Pleisters maak ik van kruiden, die ik wat opkook, om de bladeren zachter te maken, en verbanden van plantenvezels en van veeren. Al heel wat dieren heb ik er mee geholpen.

Maar zie,’ zei ze op eens, ‘het arme muisje slaapt, dat zal haar goed doen.

Wil je nu ook mijn andere zieken zien?’

Crocus ging het huisje uit en Korenbloempje volgde. Al gauw kwamen ze bij een kleine hoogte, waar tegenaan verscheidene holen in den grond waren gemaakt.

‘Die hebben konijnen en hazen voor mij gegraven, het zijn dan ook meestal hazen en konijnen, die bij mij komen, ze raken dikwijls in strikken verward en bezeeren zich, als ze zich losrukken.’

In soomige holen zag Korenbloempje ook een haasje of konijntje liggen met een grooten bladpleister op den poot, Verderop

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(35)

nog een duif, geheel ineengedoken met een pleister op de borst, een eekhorentje met een verbonden kop en nog vele andere dieren.

Een vink kwam naar hen toe, die hield altijd de wacht bij de zieken, als Crocus er niet was.

Op eens kwam er een leeuwerikje aangefladderd en viel vlak voor de voeten van Crocus en Korenbloempje neer, geheel uitgeput.

‘Wat is het?’ vroeg Crocus.

‘Roofvogel!’ fluisterde het leeuwerikje en viel toen flauw.

Crocus bette het kopje van den vogel en het diertje kwam gauw bij.

‘Zeg nu maar niets meer,’ zei Crocus, ‘ik begrijp het al, je bent door een roofvogel gebeten.’

Het vogeltje had een gapende wond op den rug dicht bij den nek.

‘Arm dier!’ zei Crocus.

‘Blijf jij even hier.’ zei ze tot Korenbloempje, ‘ik zal een bladpleister gaan halen.’

Korenbloempje sprak het leeuwerikje vriendelijk toe, dat deed het arme dier blijkbaar goed, het legde zijn kopje in haar handje.

Toen Crocus terug kwam, verzorgde ze de wond en zei: ‘Het spijt me, dat ik geen plaatsje meer voor je heb in mijn hospitaal.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(36)

‘Kan ik je ook helpen?’ zei een haasje, dat kwam om zijn zieken broer te bezoeken.

‘Heel graag! Wil je nog een hol voor me graven? Maar je moet zorgen, geen stof te maken voor de zieken.’

‘Neen, ik zal het voorzichtig doen!’ en het haasje ging dadelijk aan den gang en had al heel gauw een flink hol gemaakt. Crocus en Korenbloempje brachten er wat mos in en de haas bracht stroo aan in zijn bek. En nu had de arme gewonde vogel een gemakeelijke, rustige plaats.

Hij wipte er voorzichtig heen. Crocus gaf hem wat te drinken uit een notedop en vroeg, of hij ook honger had.

Het vogeltje schudde van neen, het had alleen behoefte aan rust.

‘Wat heb je het druk!’ zei Korenbloempje tot Crocus, ‘zou ik je niet kunnen helpen?’

‘Ja, heel gaarne zou ik willen, dat je me hielp. Maar kun je hier wel blijven?’

‘O ja, in elk geval zoolang ik niet weet, waar ik Klaproosje kan vinden.’

‘Nu goed!’ zei Crocus, ‘dat is dus afgesproken, maar kom

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(37)

eerst mee, dan gaan we wat honig eten. Heb je al wat gehad van morgen?’

‘Neen, nog niet.’

‘Dan wordt het tijd, kom mee!’

Ze zeiden den vink goeden dag en gingen samen naar het huisje.

De muis lag nog in diepen slaap en ademde veel rustiger.

‘Ik heb alle hoop, dat ze beter wordt!’ zei Crocus opgewekt.

Den geheelen dag hielp Korenbloempje Crocus en 's avonds spreidden ze nog twee bedjes, want de muis lag op het bed van Crocus.

Vóór ze ging slapen ging Korenbloempje nog even naar de witte eend.

‘Zoo, zoo,’ zei de eend vriendelijk ‘ik ben blij, dat ik je zie, dikwijls heb ik naar je uitgekeken, ik was al bang, dat je iets was overkomen.’

‘O neen!’ en Korenbloempje vertelde, wat ze dien dag beleefd en gedaan had.

‘Wel, wel, dat doet mij pleizier!’ zei de eend, ‘dus je komt van nacht niet bij me slapen, nu dat kan ik me best begrijpen, maar bedenk, dat, als er iets gebeurt, je me altijd welkom zult zijn.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(38)

‘Daar zal ik aan denken!’ zei Korenbloempje, ‘het is heel lief van je!’

Ze nam hartelijk afscheid van het goede dier en ging toen naar het huisje terug, legde zich neer op haar zachte bed en viel heel gauw gerust in slaap.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(39)

VI. Wat er met Crocus gebeurde. Het zieke hermelijntje.

Zoo bleef Korenbloempje dan bij Crocus en hielp haar, en al gauw deed ze het zóó handig en goed, dat de zieke dieren even gaarne door haar werden geholpen als door Crocus. Nooit vergat ze echter, 's avonds naar de witte eend te gaan en haar van alles te vertellen.

Het zieke muisje was gelukkig beter geworden.

Onder dat alles dacht Korenbloempje dikwijls aan Klaproosje, ze nam een paar vogels, die ook naar andere bosschen vlogen, in het vertrouwen en verzocht hen, eens naar Klaproosje uit te zien.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(40)

De vogels hadden nog niets gevonden, maar Korenbloempje gaf daarom den moed niet op, ze zou Klaproosje nog eens terug zien, dat wist ze zeker!

Maar over één ding was ze bezorgd en dat was, dat Crocus er elken dag ouder uit ging zien en elken dag meer op haar krukje leunde. Toch wilde Crocus er niet van hooren, wat meer rust te nemen.

Eens op een nacht werd Korenbloempje wakker en zag ze Crocus niet op haar bed liggen.

‘Ze wandelt zeker in den maneschijn!’ dacht Korenbloempje en viel weer in slaap.

Bij zonsopgang werd Korenbloempje weer wakker en zag, dat Crocus nog niet in bed was.

‘Dat is onvoorzichtig van haar!’ zei Korenbloempje, ‘ik ga eens zien, waar ze is.’

Ze ging het huisje uit en zocht en zocht en riep Crocus, maar ze vond haar niet.

Eindelijk zag ze niet ver van het huisje een bloem staan, die ze daar nooit had gezien. De bloem was half verdord en het krukje van Crocus lag er naast.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(41)

Op eens begreep Korenbloempje, wat er gebeurd was. Ze viel naast de bloem neer en zei zacht:

‘Crocus, Crocus: ben jij het?’

‘Ja, vaarwel!’ fluisterde de bloem en liet toen het verdorde kopje geheel hangen.

Crocus was dood.

‘Arme, arme, lieve Crocus!’ riep Korenbloempje, ‘er is gebeurd, wat je zoo graag wilde, je bent een bloem geworden, maar nu kan je er niet meer van genieten! O Crocus, laat je me nu alleen?’

En Korenbloempje lag op den grond naast de doode bloem en schreide wanhopig.

Een sijsje, dat haar daar zag liggen, kwam aanvliegen, streek met zijn kopje langs Korenbloempjes wang en vroeg, wat haar scheelde.

‘Crocus is dood!’ zei Korenbloempje snikkend.

‘O hoe vreeslijk!’ het sijsje kon niets meer zeggen, om Korenbloempje te troosten, het bleef maar met zijn kopje tegen haar aanliggen. Eindelijk vloog het langzaam weg, om het treurige nieuws aan de anderen te vertellen.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(42)

Toen de dieren hoorden, wat er gebeurd was, ging er zulk een droevig gehuil door het geheele bosch, dat het treurig was, om aan te hooren, maar het deed

Korenbloempje goed, te bemerken, hoeveel ze van Crocus gehouden hadden. De dieren kwamen allen aangevlogen en aangesprongen, ze konden het haast niet gelooven.

Korenbloempje wees hen toen op de verdorde bloem en stelde voor, een hekje er om heen te maken en dat met klimop te laten begroeien.

Al heel gauw was het hekje klaar en Korenbloempje leidde er klimoptakjes heen, die in de buurt groeiden.

Toen trokken de dieren langzaam en treurig af.

Nu was Korenbloempje geheel alleen en het was gelukkig, dat ze zooveel te doen had, anders was ze al te droevig geweest.

Een groote troost was het voor haar, naar de witte eend te kunnen gaan, die altijd even hartelijk was.

En Korenbloempje deed, wat ze kon, voor de zieke en gewonde dieren en niet alleen in het bosch, maar ook daar buiten, werd het bekend, hoe knap zij was en de dieren kwamen dikwijls van

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(43)

heel ver weg, om door haar beter gemaakt te worden. Eens gebeurde er iets heel bijzonders:

Een ekster kwam geheel buiten adem aanvliegen, ze had aan den anderen kant van het bosch een grooten optocht van dieren gezien, die uit het Noorden kwamen. Als ze het wel had, waren het de leelijkste roofdieren, die zij, de ekster, kende:

hermelijnen, otters, marters en wezels! Een klein hermelijntje droegen ze om de beurt in den bed.

Toen de dieren dat hoorden, stieten ze een heftig gekrijsch en geschreeuw uit van angst. In dolle vaart renden ze aan den zuidkant het bosch uit en de zieke dieren werden uit hun holen gehaald en meegesleept, wat Korenbloempje ook zeide!....

Uit het bosch gekomen, moesten ze over

een groot water. Er gingen er zooveel te gelijk in, dat ze haast geen plaats hadden, om te zwemmen en verscheidene verdronken jammerlijk. in de eerste plaats de arme zieken!

Korenbloempje was diep bedroefd, toen een vink haar dat kwam vertellen.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(44)

Het heele bosch was nu leeg, ook de vogels waren weggevlogen, alleen de witte eend zwom nog op den vijver. Korenbloempje ging naar haar toe en vroeg:

‘Waarom vlucht je ook niet weg, ben je niet bang?’

‘O neen, ik ben niet bang en ik wil bij je blijven.’

‘Dank je wel, lieve witte eend!’ zei Korenbloempje aangedaan.

Nu hoorden zij de roofdieren aankomen en Korenbloempje klom op een kleine hoogte, om ze te woord te kunnen staan.

Daar waren ze: Moeder hermelijn kwam voorop en droeg haar zieke zoontje in den bek, achter haar aan haar neven en nichten: marters, otters en wezels.

Moeder hermelijn legde haar zoontje aan Korenbloempjes voeten, maakte een diepe buiging en verzocht haar, haar lieveling beter te maken. Hij was anders altijd zoo flink en vroolijk, maar in den laatsten tijd was hij heelemaal lustellos.

‘Ik wil je wel helpen!’ zei Korenbloempje, ‘maar je moet weten, dat bijna al de dieren uit het bosch zijn weggevlucht voor je. Ik ben dus niet blij, dat je gekomen bent. Je kunt het niet helpen, maar beloof me ten minste, dat, al vindt je nog een dier in het bosch, je het met rust zult laten, jij en je familie.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(45)

‘Dat beloof ik!’ zei moeder hermelijn plechtig.

‘Dat beloven wij!’ herhaalden de otters, wezels en marters.

Toen ging Korenbloempje naar het hermelijntje, om het eens gòed te bekijken.

Achter op den rug tusschen zijn witte haar vond ze een wond en het diertje hijgde koortsig.

‘De wond is niet erg,’ zei ze, ‘over een paar dagen zal het diertje wel weer beter zijn.’

Moeder hermelijn was heel blij! De marters en wezels gingen een flink groot hol graven voor den kleinen zieke. Korenbloempje behandelde zijn wond en gaf hem een drankje tegen de koorts en al gauw sliep het diertje rustig. Ook moeder

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(46)

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(47)

hermelijn en de marters, otters en wezels sliepen gauw in, ze waren moe van de reis.

Korenbloempje ging nog even naar de witte eend en vertelde haar, wat de roofdieren beloofd hadden.

‘Nu, daar zou ik niet te veel aan hechten!’ zei de witte eend, ‘het zijn roofdieren, zoodra ze een lekker hapje kunnen vinden, vergeten ze hun belofte, ik ga tenminste slapen op een eilandje midden in den vijver!’

‘Dat is verstandig!’ zei Korenbloempje, ‘en voor mij een heele rust.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(48)

VII. Het hermelijntje is dood! Aftocht der roofdieren.

Korenbloempje sliep slecht dien nacht, ze dacht aan de arme zieke dieren, die zoo jammerlijk waren verdronken.

Heel vroeg, nog vóór zonsopgang, werd er aan haar deur getikt. Zij deed open en zag een sijsje staan, het zelfde sijsje, dat haar getroost had, toen Crocus was gestorven.

‘Gauw, gauw, vlucht!’ riep het sijsje, ‘het hermelijntje is dood en de roofdieren zijn woedend, ze zullen dadelijk hier heen komen!’

Korenbloempje bedacht zich geen oogenblik, liep het huisje uit en verborg zich tusschen 't gras onder de struiken, juist bij tijds, want daar kwamen de roofdieren al aangerend. Ze rukten de deur van het huisje open en moeder hermelijn riep:

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(49)

‘Kom er uit, valsch wezen, je hebt mijn zoon vermoord!’

Toen ze Korenbloempje niet zagen, vernielden ze het heele huisje.

Korenbloempje zat bevend tusschen de struiken: Wat moest ze doen! Het zou niet lang meer duren, of ze zouden haar viden....

Daar zag ze aan den rand van den vijver de witte eend. Ze liep er heen, zoo gauw ze kon. Toen ze er bijna was, zagen de roofdieren haar en renden haar achterna, maar Korenbloempje klom op den rug van het goede dier en dat zwom met haar den vijver op!

De roofdieren wilden haar nazwemmen, maar het koude water scheen hen dadelijk te bekoelen.

Moeder hermelijn riep:

‘Kom terug, en laten we samen praten!’

‘Neen.’ zei Korenbloempje ‘ik vertrouw je niet!’

‘Je hebt mijn zoon vermoord!’

‘Ik geloof niet, dat hij dood is, hij was niet erg ziek! Misschien is hij flauw gevallen.’

‘Flauw gevallen!’ riep een marter boos, maar hij sprak niet uit, want juist kwam er een wezel aangeloopen, die riep:

‘Kom gauw! Kom gauw! Hij is niet dood! Hij is niet dood!’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(50)

Moeder hermelijn rende vol vreugde naar haar zoontje en de anderen volgden haar.

‘Daar heb je het nu al,’ zei de witte eend, ‘altijd zoo voorbarig!’ Ze zwom naar den kant en Korenbloempje klom van haar rug af.

‘Zorg nu, dat ze gauw weg komen!’ zei ze verder.

‘Ik zal mijn best doen!’ zei Korenbloempje.

Treurig stond ze te kijken naar haar vernielde huisje en naar de leege holen van de zieke dieren, toen hermelijn bij haar kwam met hangeden kop, om haar vergiffenis te vragen.

‘Ik wil je wel vergeven,’ zei Korenbloempje, ‘als je me maar belooft, dat je dadelijk wilt vertrekken jij en je heele familie!’

Dat beloofde hermelijn, Korenbloempje ging mee om nog een nieuwen pleister op de wond van het zoontje te leggen en daarna trokken alle roofdieren beschaamd af.

Weer wilden ze om de beurt het kleine hermelijntje in den bek nemen, maar het diertje voelde zich al zoo veel beter, dat het niet aldoor gedragen wilde worden, het huppelde vroolijk om de moeder heen.

Toen het sijsje ze allen zag vertrekken, vloog ze, zoo gauw ze

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(51)

kon, naar het bosch, waar de dieren waren heengevlucht, om hun te zeggen, dat ze terug konden komen.

De dieren vertrouwden het echter nog niet recht. De roovers konden weer terug komen en hen overvallen. Ze wilden nog één nacht wachten....

Korenbloempje sliep dien nacht onder de vleugels van de witte eend en het deed haar goed, dat trouwe hart naast zich te voelen.

Den volgenden dag kwamen werkelijk alle dieren in optocht terug, heel anders dan ze gekomen waren: Eenige zangvogels vlogen voorop en zongen een lustig liedje, en haasjes, konijntjes, ratten en muisjes dansten op hun achterste pooten en piepten mee, zoo goed ze konden.

Maar toen ze in hun bosch kwamen, dachten ze aan al hun goede vrienden, die waren verdronken en werden ze treurig gestemd....

Allen begroetten Korenbloempje hartelijk en zeiden, hoe blij ze waren, dat de roovers haar geen kwaad hadden gedaan.

Verscheidenen begonnen dadelijk het huisje weer op te bouwen en Korenbloempje zat er droevig naar te kijken, ze dacht over alles, wat er de laatste dagen gebeurd was.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(52)

Gelukkig, dat Crocus dat niet had beleefd!

Het huisje kwam nog niet klaar dien dag. Een konijn vroeg haar, of ze dien nacht in zijn hol wilde slapen, hij had al een bed in orde gebracht.

Korenbloempje vond dat zóó vriendelijk, dat ze het maar dadelijk aannam.

Bij zonsondergang ging ze nog even naar de witte eend en legde zich toen te slapen in het konijnenhol dicht bij den ingang.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(53)

Niet lang daarna werd ze wakker gemaakt door stemmen, het was het hooge piepstemmetje van een muis en de lage stem van een oude rat.

‘Dat is toch een ding geweest met die roovers!’ zei de rat, ‘vroeger toen hier nog geen Crocus en geen Korenbloempje waren, was het hier heel wat rustiger.’

‘Nu, maar het zou hier toch kwaad uitzien met de zieken en gewonden zonder Korenbloempje!’

‘Ja, misschien wel,’ zei de rat, ‘maar vroeger kwamen wij er toch ook wel!’

‘Nu,’ zei de muis, ‘als jij met een gebroken poot moest rondloopen, dan zou je wel anders spreken?’

‘Ja, dat denk ik ook wel, maar ik blijf er toch bij, het was hier vroeger veel rustiger!’

‘Je bent een oude stijfkop!’ zei het muisje, en toen liepen de twee verder.

Korenbloempje dacht over, hetgeen de rat gezegd had.

Had hij zoo groot ongelijk?

Een heelen tijd had ze zoo liggen denken, toen het heldere maanlicht in het hol kwam schijnen. Ze stond op en ging

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(54)

naar buiten en.... Wat zag ze daar een aardig tooneeltje!

Verscheidene haasjes en konijntjes klein en groot waren in het maanlicht aan het dansen en springen, hun aardige lange ooren zetten ze recht in de hoogte van pleizier!

Het was alsof ze een bepaald spelletje deden, maar Korenbloempje kon er niet uit wijs worden, hoe het spelletje was. Telkens maakten ze allerdwaaste sprongen.

Toen ze daar een poos naar had staan kijken, ging ze weer in het hol en denkende aan de vroolijke haasjes viel ze heel gauw weer in slaap.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(55)

VIII. Wat de vink vertelde. Naar Klaproosje.

Een uur vóór zonsopgang werd ze wakker door een gepiep.

Toen ze opkeek, zag ze naast haar bed een vink staan.

‘Ben je Korenbloempje?’ vroeg de vink.

‘Ja, die ben ik.’

‘Ik kom van Klaproosje.’

‘Van Klaproosje?’ Korenbloempje sprong verheugd op en omhelsde den vink van blijdschap.

‘O, lieve vink, neem mij mee naar haar toe!’

‘Kun je dadelijk meegaan?’ zei de vink verrast, ‘ik hoor, je hebt hier zooveel naam gemaakt.’

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(56)

‘Ja, och, maar er zijn hier de laatste dagen veel droevige dingen gebeurd: er komen hier veel vreemde dieren door mij en het is misschien wel goed, als ik eens een poos weg ga.’

‘Nu, kom dan dadelijk mee. Wat zal Klaproosje verrast zijn, ze weet nog niet, dat ik je gevonden heb!’

‘Ja, ik ga mee!’ juichte Korenbloempje, ‘maar vertel mij eerst, hoe het Klaproosje gaat. Laten we naar buiten gaan, het is hier wat benauwd voor ons beiden!’

Buiten gekomen begon de vink:

‘Klaproosje was wanhopig, toen ze merkte, dat je weg was. De eekhoorn zocht overal in de buurt, totdat vrouw kraai verklapte, wat er gebeurd was.

Daarna zijn wij vogels er op uit gegaan, maar je was moeilijk te vinden.

De kraaienfamilie is al lang verhuisd, die voelde zich niet meer op hun gemak bij ons in het bosch.’

‘En Klaproosje?’ vroeg Korenbloempje.

‘Klaproosje is in hooge eere gekomen:

Eenige dagen nadat je gemist werd, was er groote vogelenvergadering. Er was in den laatsten tijd heel wat gekeven en

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(57)

getwist onder ons vogels, daarom was er besloten, dat er een Koning zou gekozen worden. De vergadering was bijéén, er was veel getjielp en gekrijsch en we konden het niet eens worden, toen op eens Klaproosje verscheen op den rug van den eekhoorn.

Een leeuwerik riep: ‘“Leve Klaproosje! Zij moet onze Koningin zijn!”’ En wij allen tjielpten mee: ‘“Ja, Klaproosje moet Koningin zijn!”’

‘Klaproosje was er eerst erg verlegen mee, maar stemde eindelijktoe.

Wij bouwde een reuzennest voor haar boven in den boom met een dak van takjes en hars als bescherming tegen den regen.

Daar troont nu onze Koningin Klaproosje en het is uit met al het gekijf en getwist onder ons! Als twee het oneens zijn, dan gaan ze naar Klaproosje en ze weet altijd goeden raad!’

‘O, wat is dat aardig!’ riep Korenbloempje. ‘Wat verlang ik, Klaproosje te zien!’

‘Nu ga dan dadelijk mee.’

‘Ja, maar eerst moet ik afscheid nemen van de witte eend en van mijn gastheer.’

Juist kwam daar het konijn aangesprongen en Korenbloempje ging naar hem toe.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(58)

‘Ga je werkelijk heen? Maar je komt toch weer terug?’ zei het konijn.

‘O ja, als ik kan, zeker!

Wil je alle dieren hartelijk van mij groeten en vooral het sijsje!’ zei Korenbloempje aangedaan. Ze wendde zich maar gauw af.: het viel haar op eens zoo zwaar, hier weg te gaan.

Toen ging ze naar de witte eend

Die was niet zoo verwonderd, als Korenbloempje gedacht had

‘Het spijt me verschrikkelijk, je te moeten missen!’ zei de witte eend, ‘maar ik wist, dat het eens op een dag zoo zou moeten komen.’

Korenbloempje omhelsde het goede trouwe dier en kuste haar op haar grooten witten kop en toen klom ze snikkend op den rug van den vink.

Het konijn en zijn familie, groot en klein, stonden vóór hun hol, om Korenbloempje nog eens toe te wuiven.

Zij zag nog even om naar het graf van Crocus, maar al gauw was alles uit het gezicht verdwenen.

Korenbloempje liet zich meevoeren diep in gedachten tot ze op eens uit haar droomen werd gewekt door een leeuwerik, die uit

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(59)

het veld regelrecht naar boven steeg, hooger en hooger, veel hooger dan, waar Korenbloempje was op den rug van den vink.

Nu zag ze, dat de hemel purper was gekleurd en de zon langzaam opging. Zoo had ze het opgaan van de zon niet meer gezien, nadat ze was weggegaan uit haar korenveld.

O, haar geliefd korenveld, zou ze het ooit weer terug zien! En toen dacht ze aan Klaproosje en hoe ze nu dichter en dichter bij haar kwam.

De vink moest van tijd tot tijd even rusten. Korenbloempje was wel niet zwaar, maar het was toch heel iets anders, te vliegen met iemand op den rug dan geheel alleen. Maar eindelijk waren ze er toch. Al in de verte zag Korenbloempje het roode jurkje van Klaproosje in het reuzennest!

Juist vlogen de laatste vogels weg, die om raad waren komen vragen, toen de vink met Korenbloempje aankwam.

Klaproosje was buiten zich zelf van vreugde toen ze Korenbloempje zag!

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(60)

IX. In het reuzennest. Het luchtschip. Terug in het korenveld.

De vink vloog bescheiden weg en de twee zetten zich neer op een bankje in het reuzennest en moesten elkaar maar aldoor van alles vertellen....

Na een poos kwam de eekhoorn om een hoekje kijken.

‘Dag lieve eekhoorn!’ riep Korenbloempje, ‘och neem ons nog eens mee op je rug zooals vroeger!’

‘Met alle pleizier!’ zei de eekhoorn.

Klaproosje en Korenbloempje klommen op zijn rug en weg reden ze! Eerst naar het eekhoornnest. De kleine eekhoorntjes waren al lang de wijde wereld in gegaan.

Toen naar de beek, waaruit ze gedronken hadden, toen ze zoo dorstig waren. De

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(61)

eekhoorn wees hen ook nog het plekje aan, waar hij hen schreiende had gevonden.

Korenbloempje en Klaproosje lachten hartelijk! Wat leek hun dat lang geleden!

Toen ze weer in het reuzennest kwamen, waren daar twee vogels, die aan Klaproosje vroegen, of ze nu het middagmaal wilde gebruiken. Klaproosje zei van ja. En de twee gingen weer op de bank zitten, waarvoor een lange tafel stond.

‘Ik heb niet veel huisraad,’ zei Klaproosje vroolijk: ‘een bank, een tafel en een bed, maar meer heb ik ook niet noodig. Vier vogels slapen altijd 's nachts bij mij in het nest, waarvan er één altijd op wacht staat. Die vogels zijn bang, dat ik ook zal worden weggehaald, evenals het met jou is gebeurd.’

Nu brachten de vogels het middagmaal in notenschalen. Het bestond uit boschaardbeiën en wilde frambozen en uit noten, die de eekhoorn voor hen had gekraakt.

‘Een heerlijk maal!’ vond Korenbloempje.

Toen ze gedaan hadden, vroegen de vogels, of ze nu een toertje wilden gaan maken.

‘Een toertje gaan maken?’ vroeg Korenbloempje.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(62)

‘Ja, in mijn luchtschip!’ zei Klaproosje lachenden.

Metéén kwamen verscheidene vogels aangevlogen met een langwerpig mandje in den vorm van een scheepje. Er was een bankje

in, waarop Korenbloempje en Klaproosje juist naast elkaar konden zitten. Langs den rand hingen aan alle kanten biezen, die de vogels in den bek konden nemen.

De twee bloemenkinderen stapten in, verscheidene vogels (vier aan den éénen kant, vier aan den anderen, één voor en één

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(63)

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(64)

achter) namen de biezen in den bek, sloegen hun vleugels uit en.... voort vlogen ze, hoog door de lucht.

Het was heerlijk! Nog veel prettiger dan op den rug van den vink, vond Korenbloempje.

Klaproosje en Korenbloempje zaten hand in hand en zagen neer op de wereld, waar ze hoog over heen vlogen. Daarna begonnen ze elkaar weer te vertellen van alles, wat ze beleefd hadden.

Op eens merkten ze, dat de vogels onrustig werden, er waren zwarte wolken aan den hemel en Klaproosje riep:

‘Nu terug!’

In een wijden kring keerden de vogels om, maar de wolken kwamen al nader en nader en plotseling schoot er een schelle bliksemstraal naar beneden, de vogels schrikten, enkelen lieten los, het schuitje kantelde.... en Klaproosje en Korenbloempje vielen naar beneden hand aan hand.

Ze waren op een bergje hooi terecht gekomen en hadden zich dus heel niet bezeerd.

Het was alles zoo gauw gegaan, ze wisten nauwelijks, wat er gebeurd was.

‘Klaproosje!’ fluisterde Korenbloempje.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(65)

‘Korenbloempje!’ antwoordde Klaproosje.

‘O, gelukkig ben je daar nog, dan is alles goed. Wat is het donker!’

Opeens begon het te stortregenen. Klaproosje en Korenbloempje kropen zoo dicht mogelijk bij elkaar tusschen het hooi.

Toen het onweer en de regen voorbij waren, was het al bijna avond. Beiden kropen uit het hooi. Van de vogels was er niets meer te zien. In het half donker zagen ze dicht bij hen een korenveld. Ze slaakten een kreet van verrukking en liepen er heen, zoo vlug ze konden!

Aan den rand van het korenveld sliepen ze beiden in. Bij zonsopgang werden ze wakker en.... kon het waar zijn?.... Ja het was werkelijk zoo! Ze waren weer bloemen geworden en ze stonden in hun eigen geliefd korenveld!

Haast konden ze het niet gelooven! Hoe hadden ze ooit kunnen wenschen, van daar weg te gaan! En ze juichten en jubelden uit het diepst van hun bloemenhart!

De zuidewind wiegde hen heen en weer en suisde:

‘Welkom t'huis!’

De bijtjes kwamen en gonsden:

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

(66)

‘Welkom weer hier, lieve frissche bloemen! Wij hebben u lang gemist!’

En o, wat voelden ze zich tevreden en gelukkig! Ze knikten de zonnestralen toe, die diep in hun bloemenkelkjes keken en gretig dronken ze van den morgendauw.

Vast stonden hun worteltjes in den grond, maar dat deerde hun niet, ze waren in hun eigen geliefd korenveld! En Korenbloempje zei met een zucht van genoegen:

‘Ja, Crocus had gelijk: Het is wel heerlijk, de wijde wereld in te gaan, maar, het heerlijkste is het toch voor een bloem, werkelijk bloem te zijn!’

En dat is de geschiedenis van Klaproosje en Korenbloempje.

Agatha Snellen, Klaproosje en korenbloempje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik vertelde hun van den gelukstaat van Adam en Eva, voor zij Gods Woord hadden versmaad en wat er uit de" zonde was voortgekomen, hetwelk direct te zien was bij Kaïn,

Vanuit de ervaringen van het ‘Ik-Vaderproject’ van Link=Brussel in 2010 geven wij zoveel mogelijk tips voor het organiseren van activiteiten voor vaders in wording of met

Zusje zit vóór het raam in haar bed, Lacht en babbelt en kraait van pret, Steekt haar handjes naar Gerda uit, Wil al de bloempjes die kleine guit.. Bloemetjes fijn,

NIET KOPIËREN - NIET KOPIËREN - NIET KOPIËREN - NIET KOPIËREN muziek bestellen: www.koormuziek.nl

Liefde, onmiskenbaar het maakt me sprakeloos Vrede, onverklaarbaar er zijn geen woorden voor en U roept me dichterbij (x3) aan uw va-der-hart. Wat een

Abba, mijn Vader, de tijd is gekomen U heeft mij hier voor mijn lijden gebracht ik voel mij onzeker, en angst overheerst mij wilt U dat ik doorga?..!. schenk mij

title: Father, I stretch my hands to thee Charles Wesley, Tune:

Onze Vader, die ons geeft daag’lijks brood en zelfs voor ons stierf de bitt’re dood.. Gij schenkt door Uw gena steeds onze