Met vader uit
Riet van Buren
bron
Riet van Buren, Met vader uit. Gebroeders Kluitman, Alkmaar 1935
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oven009metv01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
Met Vader uit!
Hoera, we gaan met vader uit!
Allemaal op de fiets!
De plaats van Lotteke is vóór, en achterop zit Piets!
‘Hier Piets, je voeten op de steps en houd het zadel vast!
Dag moeder! 'k Breng ze veilig thuis!
Daar gaan we! Opgepast!
We gaan naar buiten, naar 't kanaal, daar zie je schepen gaan!’
‘Nou, vader, mooie boten, hoor!
Waar komen die vandaan?
Uit Indië? Of Engeland?
En gaan ze weer terug?
En moeten ze zich bukken, als ze komen bij de brug?’
‘Nee kinders, kijk, uit 't huisje komt de bruggewachter aan,
Hij draait de kruk rond en je ziet de draaibrug open gaan;
En is het grote schip er door, dan gaat de brug weer toe;
Maar nu gaan wij de zijweg in, je bent toch nog niet moe?
‘Nu boter kopen bij den boer, dus stap maar even af;
O, kijk eens, al die kleine gele kuikentjes in draf!
Nog even op de varkens-weegschaal, Lotteke en Piets!
Piets is het zwaarst! En nu naar huis!
Allemaal op de fiets!’
Riet van Buren, Met vader uit
3
Riet van Buren, Met vader uit
Keetje is ziek.
Ons Keetje is ziek, en moeder zegt:
‘Trees mag mij helpen binnen.’
Ik krijg een schort met banden voor, Een mutsje op, heel aardig hoor!
Mevrouw, zal 'k maar beginnen?
Nee poppen, 'k heb vandaag geen tijd.
‘Trees, kun jij kopjes wassen?
Dan maak ik boven bedden op.
Hier is een teiltje vol met sop, Maar niet met water plassen!’ - Ik hoor de poes bij 't poppenbed;
Dat geeft me een gefluister!
Ziezo, nu zijn de kopjes schoon, Nu nog de... rrring, de telefoon!
Blijf maar mevrouw, ik luister!
Ja, slager, stuurt u ons vooral Mooi vlees, en ons niet foppen!
Een kalfsrollade, juist, voor moes, Ja, van twee pond, en worst voor poes En biefstuk voor mijn poppen!
Riet van Buren, Met vader uit
5
Riet van Buren, Met vader uit
Een rare dag.
Wat is me dat een rare dag vandaag!
Broer Koen verloor zijn eerste wisseltandje;
Marijke viel op 't grint en deed zich pijn, En om haar knietje kwam een wit verbandje.
Het tandje wordt in vloeipapier gepakt En weggelegd in moeders doos met spelden, En moeder lacht en zegt: ‘Dat is me wat!
Daar zit ik met mijn twee gewonde helden!’
Maar dan - dan wordt er tegen 't raam geklopt En aan de deur staat iemand hard te bellen!
't Is opa! ‘Opa, kom toch binnen, gauw!
We hebben je iets vrees'lijks te vertellen!’
En opa ziet de knie en ook de tand...
‘En is dat zonder huilen afgelopen?
Dat noem ik knap! En 't nieuwe tandje, zeg?
Komt dat al door? Koen, doe je mond eens open?
Ik zie een klein, wit puntje, prachtig, hoor!
Gaan jullie mee, zeg, Koentje en Marijke?
'k Moet even in de boekenwinkel zijn, Daar wil ik eens naar kinderboekjes kijken.’
En weet je welke boeken opa kiest?
‘Voor Koentje zal 't “De witte wereld” wezen;
Marijke, kijk, jij krijgt “Met Vader uit!”
Kom mee, dan gaan we thuis de boekjes lezen!’
Riet van Buren, Met vader uit
7
Riet van Buren, Met vader uit
Biggenjacht.
‘De biggetjes zijn uit het hok!’
Roept vader, ‘wat een pech!
We moeten ze weer vangen, hoor!
Kom, help jij ook eens, zeg!’
We hollen achter biggen an...
‘Daar gaat er een!’ - ‘Pak jij hem dan!’ -
‘Wie liet het hokje openstaan?’ -
‘Ik deed het niet! Heb jij 't gedaan?’ -
‘Hè, bijna had ik hem gehad!
Wat zijn die biggen glad!’ -
‘Pak jij die dikkerd bij zijn staart, Blijf niet zo sullig staan!
Daar komt Trui uit de keuken, met De mattenklopper aan!
Zeg biggen, 't wordt gevaarlijk, hoor!
Die kleine gaat er weer van door!
Dat zo'n dik beest zo vlug kan zijn!
Zo'n biggenjacht is reuzefijn!
Kijk! Trui valt bijna in de sloot!
Schei uit! Ik lach me dood!
De biggen hollen knorrend rond;
Wij hollen joelend mee;
‘Wie houdt het varkenshokje dicht?’ -
‘We hebben er al twee!’ -
‘Die dikke biggen worden moe, Kijk, ze gaan zelf naar 't hokje toe!
Nu zijn ze binnen, alle acht, En uit is 't met de biggenjacht!’ - We liggen languit in het gras...
‘Wist jij hoe warm het was?’ -
Riet van Buren, Met vader uit
9
Riet van Buren, Met vader uit
Heintje in de tram.
Moeder moet naar 't postkantoor.
‘Mag ik met je mee?’ vraagt Heintje,
‘Moet dat pak soms weggebracht?
Alle mensen! Da's geen kleintje!
Samen dragen? Moes en Hein?
Gaan we met de tram? Da's fijn!
Kijk, hier zijn twee plaatsen nog;
Conducteur, mag ik een kaartje?
Geeft u er een knipje in
Met dat leuke kniptang-schaartje?
Vrees'lijk aardig gaat dat, hoor!
Stopt u bij het postkantoor?’
Alles vol, maar kijk, daar komt Nog een dame, een heel oude;
‘Wilt u op mijn plaats, mevrouw?
'k Zal mij aan de bank vasthouden.
Nee, 'k hoef niet op moeders schoot, Daarvoor ben ik véél te groot!’
Riet van Buren, Met vader uit
11
Riet van Buren, Met vader uit
Fik houdt de wacht.
‘Ik moet naar school, dat is wel fijn, Maar ook wel naar,’ zegt Miesje,
‘Want onze tweeling is zo druk!
Vast maken ze een kopje stuk Van 't mooie theeserviesje!
Nou ja, ze zijn ook nog zo klein...
Maar Fik, mijn brave hondje, 'k Zet jou hier voor de speelgoedkast, Als jij op mijn serviesje past, Krijg jij van mij een klontje!’
Fik geeft een grom, een grauw, een grijn...
De tweeling kruipt in 't hoekje;
Dan blaft Fik nog eens, luid en lang!
De kleine broertjes worden bang...
Moes troost ze met een koekje.
Riet van Buren, Met vader uit
13
Riet van Buren, Met vader uit
De Nieuwe Tand.
Nu ken ik al de versjes
van mijn boekje uit mijn hoofd:
En weet jij, moeder, nog wat opa ons toen heeft beloofd?
‘Als 'k wéér kom, kinders,’ zei hij,
‘en je kent die versjes goed, En Koen heeft weer een mooie tand,
wat opa dan wel doet?
Dan gaan we met Marijke, en dan géén kapotte knie, En niet zo'n raar verband er om,
dan gaan we álle drie
Wéér naar de boekenwinkel toe, en daar zegt opa dan:
Kies ieder maar een gloednieuw boek!
Wat zeg je dáár wel van?’ - Zeg moeder, 'k weet mijn versjes en
Marijke's knie is héél!
Marijke kent haar versjes ook, tenminste al heel veel;
'k Voel elke dag eens aan mijn tand, en o, wat groeit hij al!
En is hij groot, dan weet ik vást dat opa komen zal!
Riet van Buren, Met vader uit
15
Riet van Buren, Met vader uit