• No results found

Elisabeth Zernike, Vriendschappen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elisabeth Zernike, Vriendschappen · dbnl"

Copied!
211
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Elisabeth Zernike

bron

Elisabeth Zernike, Vriendschappen. Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam 1935

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/zern001vrie01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / erven Elisabeth Zernike

(2)

Eerste hoofdstuk

Johanna kwam thuis en ging op het muurtje zitten dat in die straat telkens twee voortuintjes scheidde; - de steenen waren warm door de zon. Dicht voor haar voet viel een schaduwlijn. Hoeveel maal lichter was het in de volle zon, dan in massieve schaduw? Ze had het eens gehoord en het was verbazingwekkend, - maar niets van wat in getallen werd uitgedrukt kon ze onthouden.

- De bladeren van dien boom - het was een linde - moest je kunnen zien groeien - ze waren nu zoo groot als een hand, en gisteren Neen, zei ze zichzelf, ik blijf nog zitten - en ze knikte even met haar hoofd - vandaag proef ik het leven zoo scherp, - en ik heb niets anders te doen. Naar mijn kinderen luisteren? - dat kan morgen ook nog. Ik heb door de stad gedwaald, - het is toch altijd nog de stad van mijn jeugd - en wat heb ik veel teruggezien!

De hemel was blauw, en er dreven groote witte wolken langs.

Een man en een vrouw liepen op het trottoir voorbij, de man keek haar een oogenblik aan, alsof hij meende haar te zullen herkennen. In gedachte

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(3)

groette Johanna hem. - Ze zou ook naar een vreemde kunnen luisteren; - wat beteekende het woord: vriend? Iedere mensch, behalve misschien een broer of zuster, begon ermee, een vreemde voor je te zijn. Door een toeval praatte je samen, en den eersten keer was je heel openhartig. - Er gleed een glimlach over haar gezicht. - Zoo had zij eens in den trein met iemand over onsterfelijkheid gepraat, - je deed een heel nieuwe poging, je gevoel te uiten - het was alsof je nooit eerder gesproken had. Je zei niet - een zinswending die ze trouwens altijd schuwde - ‘zooals ik laatst al beweerd heb’. Het was alsof je gevoelens op dat oogenblik zelf werden geboren, - en je verwachtte ook iets heel nieuws van den vreemde. En als zijn woord kwam, en je erkende het als wáár, dan had je een vriend gevonden.

Natuurlijk viel er niets te zeggen over de onsterfelijkheid, je wist dat ook wel - alleen een vreemde kon je nog verleiden, erover te beginnen. Dat je man of je broer zoo zou praten, was ondenkbaar; in een lang huwelijk werd het gewoonste haast nog te zwaar om te zeggen. Ze dacht aan haar ouders. Een laatste herinnering had ze, samensmelting van vele bezoeken: haar vader en moeder in den tuin onder de jonge berken, de wemeling van het licht om hen heen, het gezang van de vogels, hun wat doove gezichten scherp luisterend. En woorden? -

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(4)

haast geen. Wat gebaren en een glimlach. - Of zij het in haar huwelijk zoover brengen zou? - Als Bart wilde - -

Hij kwam aangefietst. - Zoo, zei hij, ben je al thuis. Max en Elly komen hierheen.

- Hij rammelde met zijn sleutels en deed de buitendeur open. - Blijf je daar zitten?

Ze knikte. - Het was ook mogelijk, dacht ze, dat je enkele woorden overhield aan het eind van je leven, maar niet de goede - en dat werd dan voor den ander ondragelijk.

Een verkeerde selectie - kon dat bestaan?

Bart kwam terug uit huis en ging naast haar zitten. - Waar ben je geweest?

- O, nergens - ik heb langs het huis van Hermien geloopen.

- Dus die was het eerst aan bod.

- Ja. Maar ik heb niet aangebeld. Haar deur heeft al iets van vervallen grootheid, dat roestige smeedwerk, en daarachter een matglazen ruit met een barst.

- Zoo, zei hij - en ze waardeerde dat enkele woord om zijn nuchter ongeloof. Wat raakte het hem, dat zij in Hermien een edelvrouw zag, die zichzelf verlaagd had tot werkster?

- Maar-re -ging hij voort - ik dacht dat je zoo benieuwd was naar haar kinderen.

Ze bloosde even. Niemand dan Bart kon op dezen

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(5)

luchtigen toon een kleine oneerlijkheid van haar signaleeren. - Mijn belangstelling was blijkbaar niet 200 groot, zei ze, of ik kon mijn bezoek nog een dag uitstellen.

Daar zijn Max en Elly; - waarom ben je eigenlijk niet met hen opgeloopen?

- O, daar heb ik niet aan gedacht. Ze zei zichzelf: Hij kan niet met Max praten, omdat die maar één groote liefde in zijn leven heeft: Elly.

- Tante, riep Elly, - kunt u niet in uw huis? en liep op een draf naar Johanna toe.

Het was een hoog-blond meisje van twaalf jaar, met grijs-blauwe oogen en de blanke huid van een rood-harige. Nu drong ze zich tusschen hen in.

- Hè, mag ik ook zitten?

- Ja, zei Bart, op een stoel, we gaan naar binnen, - en hij rinkelde opnieuw met zijn sleutels.

Johanna knikte haar broer toe.

- Tante, zijn de meisjes thuis?

- Ik weet het niet. - Door de open deur hoorde ze de stem van Toos, haar jongste:

Schiet op, kind, Leni heeft een zooi huiswerk.

- Die begroetingen, zei Johanna met een lachje. Ze wist: Toos hield niet van Elly.

Max leunde tegen het muurtje. - En? vroeg hij - wat zei Hermien?

Ze keek hem even aan. - Heb jij ook wel eens dat gevoel, dat het heerlijk zou zijn bij iemand binnen te komen, en dat je het daarom nog wat uitstelt?

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(6)

- Natuurlijk, antwoordde hij luchtig, verlangen moet rijpen - jullie hebt je komst naar Holland wel drie jaar uitgesteld.

- Holland is heerlijk, zei ze.

- Niet waar?

- Ik denk niet aan de maatschappij - de samenleving; jij, als journalist, keurt daarin alles af - maar de natuur -

- Zeker; het klimaat kon, over het algemeen, misschien wat milder - De deur werd door iemand in het huis dichtgegooid.

- Spot niet. Kijk nou eens naar dien hemel, dat pure blauw, en dien wind, dien je ziet door de trage bewegingen van de wolken. En ik mag hier van de zon houden, zooals ik het als kind geleerd heb. In Indië haat je de zon - dat alleen moest de Europeanen doen begrijpen, dat ze er niet hooren.

Hij antwoordde niet, en haar gedachten gingen tot hem terug. - Hoe is 't met Dina?

- O, goed.

Hij hoort tot die mannen, dacht ze, die nooit over hun vrouw praten - en als je haar naam maar noemt, worden ze verlegen. - Wil je naar binnen, Max?

- Ja, even kijken waar Elly zit.

Ze liet hem voorgaan. - Ik zou hem graag omhelzen, dacht ze, - maar misschien is het prettiger dit te kunnen denken, dan het ook te dòen.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(7)

Dien avond stelde Johanna haar dochtertje Toos een wandeling voor. Het kind was dadelijk bereid. - Even een mantel halen, riep ze. - De moeder liep haastig de trap op naar het kamertje van Leni. - Ik maak me bezorgd over je ijver - wat zit daar achter? Meteen keek ze naar de gesloten balcondeuren. Leni zag haar blik. - Ik zit in Holland met dichte ramen, zei ze - het is toch al zoo koud en ongezellig - en de buren hoeven niet alles te weten.

Johanna snoof door haar neus. - O ja, jij hebt altijd twee redenen voor één. En wat zouden de buren kúnnen weten?

- Dat u een uur lang op de stoep zit; ze denken minstens dat u ruzie hebt met vader.

- Dat ‘minstens’ is goed; kind, hoe kom je toch zoo conventioneel? Ze deed een stap naar Leni toe, en kuste licht haar wang. - Ik loop een eindje om met Toos. - Wonderlijk, dacht ze, dat ik Leni altijd weer tracht te winnen door een zoen.

- Moeder! riep Toos aan de trap.

In de open deur stond Cor. - Ik ga ook mee, - goed of niet goed.

- Best, zei Toos.

Johanna glimlachte. Die twee zullen later zijn als Max en ik, dacht ze, - en dan vermoeden ze niet, dat grooter liefde onbestaanbaar is. Maar dat doet er ook niet toe.

En Max heeft Elly; - hij aanbidt haar, zooals een goed Katholiek een Mariabeeld; - ik

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(8)

geloof niet dat zij heelemaal een levende mensch voor hem is, iemand die groeit en zich vervormt. Een vrouw als Dina - dat eenmaal voor altijd bepaalde, - ze is niet bekrompen, maar te vast geworteld - dan verder een dochtertje als een heiligenbeeld - en daarbuiten de chaos van de tegenwoordige maatschappij - en kranten vol schrijven over de buitenlandsche politiek - dat is het leven van mijn broer Max - en ik houd van hem. Waarom?

Toos gaf haar een arm. - Gezellig, Holland. Moes, ik word altijd één keer in den nacht wakker, en dan trek ik de dekens vaster om me heen, en weet dat ik in Holland ben.

Ze liepen op een weg tusschen groententuinen; hier en daar leidde een hoog bruggetje naar een oude boerderij, die vroeger ver buiten de stad had gelegen. Er was een groote helderheid in de atmosfeer; de zon was onder; enkele wolken kleurden nog rozerood, en door den westelijken hemel liep een balk van puur, groenachtig licht, de kleur van water in den helderen dag, even onder het oppervlak.

- Ik vind dit land zoo popperig ingedeeld, zei Cor - die kleine tuintjes, en de smalle watertjes.

- Een tuin van zoo vruchtbaren grond is niet klein, je kunt iederen vierkanten meter benutten. Als jij een goed besteden dag hebt, dan vind je die ook niet kort.

- Nou ja, zei Toos. Ze hield niet van morali-

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(9)

seeren, vooral niet als het zich tegen haar broer richtte. In het gras langs den weg stonden de glinsterend gele boterbloemen op hooge stengels, en lager wemelde het soms blauw van de eereprijs. - Ik moet aan Nanda schrijven, maar ik kom er niet toe, zei Toos.

Nanda was een Indisch vriendinnetje.

Cor lachte een beetje schamper. - Zulke vriendschappen hoeven niet eeuwig te duren.

- Eén keer kan je nog wel schrijven, zei de moeder - in aanmerking genomen dat jullie een vriendschapsbond hebt gesticht.

- Kinderspel, zei Cor. - Zeg moeder, bent u al bij Greet geweest?

Dus dit was het; ze had aan hem gezien, toen ze het huis uitgingen, dat hij haar iets wilde vragen.

- Maar kerel, hoe kom je erbij, is Greet dan niet meer in Davos?

- O, wist u dat niet? Ik kreeg een briefkaart van haar op mijn verjaardag - dat was dus een paar weken voordat u terug kwam uit Indië.

Drie maanden, dacht ze, - maar ze zei niets.

- Heb ik u dat niet verteld? een wonderlijke briefkaart, zoo van: ik ga toch dood, dus dan ben ik beter hier. Ik had het toen druk, en ben niet bij haar geweest.

- En ik heb nog plan gemaakt haar op te zoeken

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(10)

op onze terugreis, maar het Engadin ligt natuurlijk bezijden de route.

- Gelukkig dat we het niet gedaan hebben, zei Toos.

Cor keek bezwaard. - Mijn hemel, barstte hij uit, - waarom moet ik worden vastgeklonken aan dat jeugdvriendinnetje? Bovendien is ze vier jaar ouder dan ik.

- Je zoudt nog één keer naar haar toe kunnen gaan, zei de moeder, en wachtte even.

- Maar ik wil het ook doen, hoor. Ik heb zooveel vrienden, en ik ben nog bij niemand geweest. Als ze ons niet die fuif hadden aangeboden, den dag van onze thuiskomst, dan was ik misschien naar ze toe gehold.

- Misschien, herhaalde Cor.

Johanna werd ernstig. - Die briefkaart van Greet, - dat moet bijna vier maanden geleden zijn. Weet je zeker dat ze niet gestorven is?

De jongen trok zijn schouders op. - Dan zou ik het toch wel gehoord hebben.

- Ruiken jullie de vlier? vroeg Toos, afleidend.

- Lijsterbes, zei Cor.

- Nou ja, de geur is dezelfde.

- Een beroemd smerige lucht.

- Maar ik vind het lekker. Zou ik één takje mogen plukken, moes? daar, bij dat slootje. Ik moet heusch aan Nanda schrijven, want ik zou haar

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(11)

gedroogde bloemen van hier sturen - ze heeft geen begrip van onze flora.

- Zou je die briefkaart van Greet nog hebben? vroeg de moeder zacht, terwijl Toos de jonge lijsterbes deed buigen.

Hij keek langs haar. - Ik zal zelf wel gaan - u bent nu tenminste thuis.

Haar gedachten sprongen omhoog als een fontein. Er is toch niets gebeurd, die twee jaar, dat we jou alleen in Holland lieten? - en keerden in zich zeiven terug. Ze mocht geen angst toonen en niets vragen.

Wat kon er gebeurd zijn? Moeilijke jaren, van zestien tot achttien. Ze had Bart alleen moeten laten, dien laatsten tijd, dat wist ze plotseling zeker. En meteen verwierp ze die zekerheid weer. Ze legde haar hand op Cor's arm, vond niets te zeggen. Toos hield haar een bloeiend takje voor; de oogen van het kind waren donker en sterk glanzend. Ze rook den zwaren bloemengeur, en het was haar een oogenblik alsof de volheid van het leven haar bedwelmde. - Kom, zei ze, en liep voort. Een windvlaag streek langs haar voorhoofd, de hooge hemel vergrauwde. Dicht voor hen vloog een koppel wilde eenden op, vormde strakke lijnen in de lucht, en ging teloor in de wijde ruimte. Wat is de aarde hier groen voor onze voeten, dacht ze en zei hardop: Heel Holland lijkt een slatuintje. Toos groette een meisje van haar school,

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(12)

dat langs fietste. - Een aardig kind, maar ze praat nooit tegen me.

- Dan moet jij eens beginnen, zei Cor - je hoeft niet altijd af te wachten.

- Och - ik weet ook niet wat ik zeggen moet.

- Dertien jaar - het is eigenlijk onzinnig om zoo jong te zijn.

- Ik kan 't niet helpen.

Johanna had het gevoel dat ze hen afluisterde en hield zich heel stil.

- Veertien wordt al beter, zei Cor - je jeugd is eigenlijk één lange kinderziekte.

Toos trok met haar schouders. - Ik weet niet.

- Ik begrijp heel best wat je bedoelt, zei Johanna, - maar me dunkt, het geldt niet voor alle kinderen. - Haar toon klonk haarzelf te zwaarwichtig, en ze brak af.

- Het geldt in ieder geval voor kwebbelende meisjes. Niets vind ik zoo rot in de wereld, als het praten van kinderen die niets te zeggen hebben.

Johanna glimlachte.

- Je overdrijft, zei Toos, - de wereld is niet rot door de kinderen.

De beide anderen gaven elkaar een snellen blik; - de moeder voelde dat ze bloosde.

Rustig zei ze: Je zult je denkbeelden nog eens moeten herzien, jongen.

- O ja, - dat heb ik ook wel verwacht.

Ze naderden de stad weer. - Heerlijk, die lange

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(13)

schemering - en het wordt koel, merken jullie wel?

- Alles goed en wel, zei Cor, maar er is toch ook iets armetierigs in uw sla-tuintjes.

- Wat dan, bijvoorbeeld?

- Begin nou niet weer te mopperen, zei Toos. - Moes, heeft u wel eens dit spreekwoord gehoord: Bij de buren is 't ook niet alle dagen spek? Mijnheer de Bie zegt dat het bestaat, we hebben het in ons schrift moeten schrijven.

- Nou kind, ik zou het dan maar aanvaarden.

- Kwaad kan het niet, zei Cor.

Ze liepen een poosje zwijgend voort; het verkeer om hen heen werd drukker. Dicht bij huis zei de jongen: Dus u gaat wel eens naar haar toe. O nee, - ik vergat het weer.

- Ja, denk er dan nog eens over; - we zouden ook beiden kunnen gaan.

- Niet samen, zei hij vlug.

Ze vermeed het hem aan te zien. - Ik vind alles goed.

- Mooi zoo. Dat klonk een beetje spottend.

- Zal ik huiswerk maken, of naar bed gaan? vroeg Toos.

- Je kunt niet met daglicht gaan slapen.

- O, jawel, dan kijk je naar het donker worden; - alles wat zoo heel geleidelijk gaat, vind ik een wonder.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(14)

Weer keken de twee anderen elkaar aan; er was eenzelfde ontroering in hun oogen.

Leni wachtte hen op voor het raam; ze had voorzichtig de gordijnen wat uiteen geschoven. - Ik had best mee kunnen gaan, zei ze, als jullie vijf minuten gewacht hadt.

Toen niemand antwoordde, zei Johanna: Ja, kindje, dat hebben we niet geweten.

Ze verspreidden zich in het huis.

Bart haalde zijn fiets uit het schuurtje.

- Heb je tijd om te loopen? dan ga ik zoover met je mee.

- Dat moet dan maar, zei hij.

- En jij, vroeg ze aan Cor, wat doe jij vanmiddag?

- Werken, - en om vijf uur college.

- Ga buiten zitten.

Hij schudde zijn hoofd. - Dat ben ik niet meer gewend.

Nu sloeg de deur achter haar dicht. Bart was al eenige stappen voor. Toen ze naast hem liep, vroeg ze: Zijn die kinderen van ons gelukkig?

Hij antwoordde: lk weet het niet; vroeger was jij daaromtrent ingelicht, ik geloof langs bovennatuurlijken weg.

Ze trok haar wenkbrauwen op. - Ik ben hun moeder.

- Zeker.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(15)

- Maar jij neemt je vaderschap wel heel licht.

Hij glimlachte even. - Op welk verzuim mijnerzijds slaat dat?

- O, niet op iets bepaalds. Sinds we in Holland zijn, merk ik dat je je heel weinig met de kinderen bemoeit.

Hij dacht even na. - Ik zou kunnen zeggen: Sinds we in Holland zijn, heb ik een nieuwen werkkring; ik stond ver bij mijn collega's ten achter, doordat ik niet op de hoogte was van de plaatselijke toestanden, en dat heeft me dus extra werk gegeven, enzoovoort, enzoovoort. - Maar dat is de kwestie niet. Ik bemoei me weinig met de kinderen, zooals ik me weinig met de huishouding bemoei - of met het eten,

bijvoorbeeld.

Ze beet op haar lippen. - Aardig.

Haar strakke toon waarschuwde hem. - Het is niet gemakkelijk, de vader te zijn in een huis met bijna volwassen kinderen. - Cor is veranderd in de twee jaar dat we hem gemist hebben. Geloof je niet dat hij eraan toe is, mij te beoordeelen naar wat ik ben? zonder te vragen naar mijn houding tegenover hem, of een van de zusjes.

- En zie je daarom van alle houding af?

- Ja, zooals ik dat in de maatschappij ook doe. Nu ontmoet ik straks de andere stads-architecten, - dan denk ik toch niet: Hoe moet ik me gedragen tegenover Van Lier, en hoe tegenover Versteege?

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(16)

Ze schudde haar hoofd, - De vergelijking gaat niet op. Cor is je zoon, dien je moet grootbrengen.

- En dat tracht ik te doen door te - denk je dat dat gemakkelijk is? ik heb er mijn handen vol aan.

Johanna voelde zich onrustig. Voor het eerst sinds ze in Holland was, merkte ze dat de warmte haar hinderde. - Ik ga in de schaduw loopen, zei ze geprikkeld. Toen herinnerde ze zich dat hij kort geleden gezegd had: Je wilt altijd met me praten, maar je wordt boos, als ik mijn meening uit. Ze wilde niet boos zijn. Bij hun afscheid uit Batavia had Vermol haar toegedronken, en haar de redelijkste vrouw uit den Oost genoemd. Ze herinnerde zich ook, dat ze Bart toen niet had durven aankijken. Waarom was ze met hem getrouwd? Hij had zijn best gedaan, haar te winnen - toen was dat enkele ‘zijn’ ook niet genoeg. O, de ellendige trots, dien hij tegenover haar kon stellen! Waarom begon ze met hem te praten, ze wist dat ze altijd aan het kortste eind trok.

- Ik zou wel op willen stappen, zei hij plotseling - ik vrees dat ik te laat kom.

- Je bent geen schooljongen.

- Neen. - En waarom, in godsnaam, wind jij je op? Er is niets gebeurd; ik zeg je dat ik mijn kinderen alleen nog kan dienen door mijn voorbeeld, en naar aanleiding daarvan vraag jij je waarschijnlijk af waarom je met me getrouwd bent.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(17)

- Ja, zei ze schamper.

- Zie je - het is wanhopig - en nu ben je nog de meest redelijke vrouw van den Archipel. Maar het is waar: we zijn in Holland terug. - Nou, lieve kind - Hij zuchtte.

Ik mag geen ‘lieve kind’ zeggen, als jij meent dat we ongenoegen hebben. Joop, we zijn nou twintig jaar getrouwd. Die toon is beter, dat hoor ik zelf.

- En verder? vroeg ze.

- O, dat weet ik niet. We kennen elkaar - jij bent een onredelijke schat, en ik een ellendige kerel, want ik heb altijd gelijk. Dag! Ga je naar Hermien?

- Ja, eindelijk.

- Loop dan het park door. Hij reed weg.

Ze voelde dat ze van hem hield. Zijn we dan geestverwanten? dacht ze - want ik ben toch niet meer verliefd op hem, na twintig jaar. En waarom heb ik dan telkens weer het gevoel, dat ik ‘het gelaat van mijn broeder’ wil zoeken? En wie heeft dit zoo gezegd? - Ik weet het niet. Wel weet ik dat niet alle verlangens vervuld zijn, als je een man en drie kinderen hebt. - Het lijkt een toeval, dat ik met Bart ben getrouwd.

Er was geen ander - en toen we tegenover elkaar stonden, gingen we beiden voelen, dat we ons meeningen moesten veroveren, dat we onze ziel als 't ware moesten uitbroeden. We deden het, zoo goed en zoo kwaad als het ging, met elkaars hulp - en toen waren we aan elkaar ge-

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(18)

bonden. Het was fijngevoelig van hem, dat hij zei me lief te hebben, na dat proces van zich vormen naar elkander, en ik geloof dat ik hem daarvoor altijd dankbaar zal zijn. Het was een soort van geestelijke versmelting, lang voor onze lichamelijke eenheid, - en als een jonge man daarna het meisje alleen laat, sticht hij soms groot onheil. - Nu is alles heel anders. Als ik nu een man ontmoette, die mijn geest verrijkte en uitgroeien deed - ik zou Bart niet ontrouw worden. Ik zou met hem over dat nieuwe praten, zooals we praten over een boek, of over een groote figuur op het

wereld-tooneel. Ben ik naïef? - zou Bart gekrenkt zijn, als hij van deze verlangens wist?

Ze stond voor den ingang van het park. Het was er rustig op dat vroege middaguur;

een slappe wind ruischte in de boomen. Het groen lokte Johanna aan, en de grintwegen met hun gelige zandkleur. Een van de dingen die haar in de groote stad afstootten, was de gegoten koek van plaveisel. Hier was de grond veerkrachtig en haar voetstap licht. In een weiland, waar zwart-bonte koeien graasden, stond een hooge kastanje, zwaar en rustig onder de volle pracht van zijn kegelvormige bloesems. Johanna liep langzaam voort. Rechts van haar was een kleine vijver, aan den versten oever overschaduwd door smalle, grijsachtige wilgebladeren. De gladde, lenige takken bogen omlaag, niet door

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(19)

zwaarte, dacht ze, maar doordat het in hun natuur lag, zooals de gouden regen zijn trossen liet hangen, de sering ze omhoog hief. Wat wist ze weinig van de natuur - ze vond het al heel mooi dat ze de boomen kon onderscheiden aan hun blad en stam en de groote lijnen van hun groei. Ze trachtte ook de menschen te onderscheiden, maar in Indië had ze het nog niet zoover gebracht dat ze verschil van karakter vond tusschen de eene Javaansche vrouw en de andere, en toch zou ze wel twintig verschillende vrouwen in haar dienst hebben gehad. Ze glimlachte vaag. Als ze werkelijk het gelaat van haar broeder zocht, dan moest ze beter leeren opmerken. Zagen niet vele menschen in een Oosterling den nieuwen Wereldhervormer? - zoo kon dus ook haar

‘broeder’ van een ander ras zijn. - Maar ze geloofde het niet. Eer zocht ze een bekend gelaat, bijna het eigen spiegelbeeld? Was het dan verlangen naar een geestelijk zien van het eigen innerlijk? Maar dat waren woorden alleen - de geest had geen gestalte.

Hier rook ze den geur van acacia-bloesem; ze keek omhoog, de witte trossen hingen haast voor het grijpen. - Een oude acacia stond er lang geleden in den tuin van haar grootmoeder; daaronder groeide wilde zuring in het gras, de blaadjes gespoord en de bloemen fijner dan een speldeknop. Ze ging daar graag op haar rug liggen, en zei zichzelf dat ze niets anders mocht doen dan genieten van den

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(20)

geur. Hoe goed wist ze dat nog! - Nu viel er een acacia-bloempje voor haar voet, en ze bukte zich om het op te rapen; het voelde koel en slap aan. Ze dacht plotseling weer aan Bart; hij zat nu in een kamer van het stadhuis en om hem heen werd gerookt.

- Loop door het park, had hij gezegd. Zou hij haar benijden, omdat ze zooveel vrijer was dan hij? maar zij was jaloersch op zijn werk, hij wilde niet te laat komen, het bond hem meer dan een kind de school. Er waren heel eigenaardige gevoelens tusschen man en vrouw - een zichzelf meer en minder achten, tegelijkertijd, dan den ander. En nooit werden die gevoelens voorgoed tegen elkaar afgewogen.

Kom, ze ging naar Hermien. En als Hermien niet thuis was, zou ze zich haasten naar Greet. - Hier werd het park drukker; ook de boomen vormden zwaarder groepen, en de bloemen waren te dicht bijeen gebracht.

Johanna voelde zich te midden van andere menschen, en haar gedachten verbrokkelden.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(21)

Tweede hoofdstuk

Johanna werd open gedaan door een grove meid, die over een blauw katoenen japon een vuilen witten boezelaar droeg.

- Is de jonge mevrouw thuis? vroeg ze, en verwonderde zich erover, dat ze deze woorden weer vond, na vijf jaar. Hermien had haar schoonmoeder in huis, een oude dame, met wie rekening gehouden moest worden.

- Ja mevrouw, loopt u maar door - de tuinkamer.

Johanna deed het. Als ik naar de oude mevrouw had gevraagd, dacht ze, zou ik wel behoorlijk zijn aangediend - deze meid heeft mij immers nooit eerder gezien.

Ze klopte, en kreeg geen antwoord.

- Gaat u maar binnen, misschien is mevrouw in den tuin.

Hermien zat in de serre en wendde haar gezicht om, toen ze de deur hoorde open gaan. Het viel Johanna op, dat ze er moe uitzag, het wit van haar oogen was grauw.

Ze ontdeed zich van alles wat op haar schoot lag, en kwam Johanna tegemoet. - Ben jij het, gelukkig. - Ze kusten elkaar.

- Kom je bij me zitten? - ik heb je in zoo lang

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(22)

niet gezien. Er was een stille klacht in haar toon, die Johanna niet ontging. Ze begon dan ook zich te verontschuldigen. Ja, ze had eerder moeten komen, maar het was druk geweest, enzoovoort, - de gewone woorden. Onderwijl zag ze dat het in de serre vol en rommelig was. Hermien luisterde niet, maar trachtte haastig wat op te ruimen.

- Hier, een vrije stoel. Nu volgde ze den blik van de ander. - Stans is niet erg goed, we hebben een tent voor haar gekocht. - Johanna zag een ijzeren ledikant onder een groote linnen parasol staan, en achter in den tuin een oude, vervelooze tent; twee van de drie wanden waren van glas. Ze schrok, dacht het woord: tuberculose, maar begreep dat ze het niet moest uiten. Aarzelend vroeg ze: Sinds wanneer? - en zei zichzelf meteen dat ze het meisje wilde gaan groeten.

- Toe, ga zitten, zei Hermien, - laat Stans maar, het kind is zoo nukkig.

Ze dempte haar toch al zachte stem. - Sinds een week is ze thuis, - het gaat ook weer niet op school.

- Wat zegt de dokter?

De ander schudde haar hoofd. - Ik behandel haar maar zoo'n beetje zelf; - ik heb haar gevraagd wat ze nu werkelijk wilde, en ze zei: in den tuin liggen. Toen heeft Leo die tent gekocht; hij is nog goed, hè? we kunnen er veel plezier van hebben,

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(23)

maar ik moet er eerst gordijnen voor naaien, anders is het zoo ongezellig.

Johanna zag de gordijnen liggen, - ze waren blauw geweest, maar nu erg verschoten.

- Kan ik je helpen? vroeg ze, en meteen daarop: En die parasol?

- Die heeft Leo cadeau gekregen. Het kind ligt daar wel heerlijk, maar het bed kan er niet blijven staan - ze wil er 's nachts ook slapen. - Laat mij maar - ik ben aan het afmeten, ik geloof dat ze veel te lang zijn. Ze pakte een gordijn op.

- Wat zou Stans hebben? kon ze niet hier liggen, in de serre?

- Och ja, maar hier is natuurlijk veel meer contact met het huis.

Johanna beet op haar lippen. Ze hoorde zichzelf al zeggen: Hoor eens, Hermien - maar de deur ging open en de jonge Leo kwam binnen. Ze herkende hem aan den ovalen vorm van zijn gezicht, en aan zijn ongewone, groen bruine oogen. - Dit is tante Joop, zei zijn moeder.

De jongen boog over haar hand, maar bleef haar aankijken. - Tante, zei hij met diepe stem. Dat eene woord klonk neerbuigend en toegeeflijk.

- Je kent me zeker niet meer?

Zijn mond glimlachte. - Eigenlijk niet, nee.

Wat een onzin, dacht ze, - je was een groote jongen van negen jaar, toen ik wegging.

Ze zag zich

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(24)

nog in deze zelfde kamer met Hermien, bij het afscheid; ze hadden allebei gehuild, en ze had toen eigenlijk niet begrepen waarom. Misschien omdat ze toen al dit oogenblik voorvoelde? - Maar wat kon haar dezen arroganten jongen schelen?

Hij stond nu bij den stoel van zijn moeder, zei heel zacht: Ma, kunt u een oogenblik op mijn kamer komen?

- Wat is er? - maar ik heb geen geld.

- Gut ma, heel iets anders.

Ze legde opnieuw het gordijn neer en stond op. Zoodra de deur achter haar gesloten was, liep Johanna het trapje af naar den tuin. Er stonden oude rhododendrons, die nooit meer bloeiden, maar veel anderen groei overwoekerd hadden. De schuttingen waren met klimop bedekt; hier en daar was een plekje aarde bloot gekrabd, en een kind had er bloemzaad gestrooid, dat welig opkwam, en nu gespeend had moeten worden.

In het ijzeren ledikant lag Hermien's oudste dochter en hield zich slapend. - Stans, ken je me nog?

Het kind had doffe, grijs-blauwe oogen. - Ja - tante Joop - dag!

Ze bukte zich en gaf het meisje een zoen. - Wanneer kom je bij ons? weet je nog dat je zooveel van Toos hield? die was pas vijf jaar toen we weggingen, en nu is ze dertien. Ik heb schandelijk lang gewacht

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(25)

om bij jullie te komen, ik moest een nieuw huis inrichten, - maar ik heb aldoor gemeend, dat ik jou bij ons zou zien. Lig je hier al lang? - Ze zag Hermien in de kamer terugkomen, en aarzelen bij het trapje.

- O, een paar dagen.

- Wat scheelt er aan?

- 'k Weet niet.

- Maar je moet toch klachten hebben. Hermien kwam naderbij. De ander richtte zich op, - Wat moet een moeder in godsnaam beginnen, als haar kinderen kuren krijgen? zei ze luid, - en had meteen spijt van haar woorden.

- Wil je thee, kindje? vroeg de moeder. Haar stem klonk gelijkmatig, onverschillig bijna.

- Dank u, zei Stans.

- Jij, Joop? Kom dan bij me zitten.

Ze volgde Hermien. Ik ben toch niet gekomen om haar onaangenaam te zijn, dacht ze - ik zou haar graag willen helpen.

- Geloof je dat Stans iets heeft wat haar hindert?

Hermien keek haar niet aan, - nam weer de vale gordijnen op. - Dat denk ik wel, ja, - daarom ga ik niet tegen haar in - ze zal wel weer eens wat meer levensmoed krijgen.

- Zoo maar vanzelf? dacht je?

- Och ja, - ze kan daar toch niet altijd liggen.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(26)

Ik houd de kinderen zooveel mogelijk van haar vandaan, maar ze hoort hun stemmen, en als ze niets hoort, zal ze toch wel eens gaan denken: wat doen ze nu? - Die huishoudschool boeit haar niet, en voor de school van maatschappelijk werk is ze te jong. Ze zou graag naar het buitenland willen, maar daar is natuurlijk geen geld voor.

- O nee?

Hermien knipte een breede strook van de gordijnen af; het ging erg scheef en Johanna waarschuwde haar.

- Het doet er niet zooveel toe, zei ze, en ging voort: Nee, wij hebben nooit geld, dat weet je nog wel van vroeger. Nou ben ik ook geen goede huisvrouw, - en we hebben moeder.

- Die zal het budget toch niet verzwaren?

- Dat weet ik niet - Leo beheert haar effecten. - Leo was directeur van een levensverzekeringmaatschappij.

De oudste zoon kwam weer binnen. Hij vroeg om een kop thee en ging erbij zitten.

- Je bent toch pas zeventien, is 't niet? vroeg Johanna.

Hij boog. - Ja, tante.

- Wat is 't een dandy, hè? zei de moeder.

Openlijk nam Johanna hem op en knikte. Hij kon een graaf zijn, dacht ze, maar ook een spullebaas die van mooie kleeren houdt. - De jongen had een

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(27)

eigenaardigen glimlach, die zich beperkte tot de lijnen van zijn mond.

- Wat ga je studeeren, - je moet immers eindexamen doen?

- Ik weet het nog niet, tante. Hoe bevalt het Cor in de rechten?

- Is Cor vaak hier geweest? Ze vergat te antwoorden.

- Neen, niet dikwijls; een paar keer bij officieele gelegenheden, op de verjaardag van Stans, bijvoorbeeld; - hij kon er dan niet goed af.

Zijn toon hinderde Johanna, en ze vroeg Hermien naar de drie andere kinderen, waarvan ze de jongste nooit gezien had.

De moeder vertelde; Annie was nu twaalf jaar, Dickie negen. Jon kwam altijd het eerste uit school - nog een half uurtje, dan stormde hij binnen. Of hij alleen ging? - ja, hij was voorzichtig. En in alles had hij evenveel plezier - een zonniger kind liet zich niet denken - terwijl hij de jongste was, met een betrekkelijk ouden vader en moeder.

- Ja, het onkruid groeit aardig op, zei Leo.

Hermien deed of ze niets hoorde. Het was duidelijk dat ze haar jongste kind bijzonder lief had, hoewel haar toon strak en onverschillig bleef. Ze vertelde: Laatst had hij gezegd: Moeder, wordt het niet eens tijd dat er een andere jongste komt, ik ben het nu al zoo lang. Ze had geantwoord: Zullen we dan nu

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(28)

Leo eens den jongste noemen? - maar hij schudde zijn hoofd: Nee - hij moet nieuw geboren worden.

- Het heeft in alle kranten gestaan, mompelde Leo.

Johanna gaf hem een snellen blik, en hij reageerde met een dichtknijpen van zijn vreemde groene oogen.

- En Dickie was de eenige van haar kinderen die zong; - ze geloofde ook dat hij geheime spelletjes had op zolder. Erg goed leeren deed hij niet, - maar och, dat kwam nog wel terecht.

Johanna luisterde maar met één oor, - ze was bang voor interrupties van Leo.

- Annie was flink, en handig, Leo wilde dat het kind na de lagere school thuis zou komen om haar te helpen, maar -

- Er zijn inderdaad bezwaren, zei de zoon.

Zijn moeder keek hem even aan, wendde zich dan weer tot haar vriendin.

- Het is gek, hij wil er altijd bij zitten, als ik met een ander praat.

- Maar hij moest nu eens weggaan, zei Johanna.

De jongen stond op. - En zoodra hij weg is, wordt het interessant. Ik heb het vaste geloof dat vrouwen interessant zijn.

- Maar jongens van jouw leeftijd zijn gelukkig niet allemaal zóó vlegelachtig.

- Heel goed, zei de moeder onbewogen - geef hem maar eens een afstraffing. Zijn mond glimlachte

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(29)

en hij boog overdreven diep over Johanna's hand. Nu lijkt hij het meest op een spullebaas, dacht ze. - Even later viel de deur achter hem dicht.

- Hij is onhebbelijk; - Leo wil niet dat ik den heelen dag verbied, en oma verwent de kinderen zoo vreeselijk. - Aardig, alleen op Jon heeft het geen vat - die zegt bij alles: Ik ga het eerst aan moeder vragen. - Ze praatten door, en Hermien zoomde de gordijnen met een grooten steek. - Waarom ben ik hier? dacht Johanna - lang geleden heeft Hermien mij tot vriendin gekozen, ze wachtte me iederen morgen op bij het naar school gaan. Soms kwam ik vroeg, - dan haalde ze me hollend in; - soms was ik laat, - dan riskeerde ze het, met mij samen voor een gesloten deur te komen. Ze toonde me zoo'n aanhankelijkheid, dat het me eindelijk vermurwde, en ikzelf niet meer heelemaal los van haar wilde zijn. Vriendschap is geen vrije keuze tusschen twee menschen, - het is een dwang, die ons waarschijnlijk op heel veel verschillende manieren kan worden opgelegd, - of die wijzelf uitoefenen. - En Hermien gaf me cadeautjes - ik weet nog goed, hoe pijnlijk ik dat vond in het begin. En toen heb ik haar eens een opzichtige broche gegeven, die ikzelf niet wilde dragen - dat was wel het allernaarste oogenblik tusschen ons. Nu nog zou ik voor geen geld die broche terugzien - en nu houd ik toch van haar - het is niet alleen medelijden

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(30)

wat ik voel. Ze heeft zoo'n fijn gezicht, en er is iets heel voornaams in haar, al is haar houding die van een slavin. Hardop zei ze: We hooren niets van Stans.

- Neen; - nu laat ik haar tegen etenstijd waarschuwen - maar als ze niet komt, vind ik het ook goed. Gisteren heeft ze niets gegeten - ze zal wel ééns honger krijgen. Jij vraagt: Wat moet een moeder doen, als haar kinderen kuren hebben? Ik geloof: zich houden alsof ze het niet merkt. Vannacht heb ik haar door het huis hooren loopen - ze zal ook wel in den kelder zijn geweest. Dat leert ze van oma, - die eet heel weinig, en klaagt over haar slechten eetlust - en dan hoor ik den volgenden dag van mijn keukenmeisje: Mevrouw, we hebben weer zooveel muizen.

- Maar Hermien!

- Ja, - het beteekent dat ik mijn voorraden opnieuw moet opnemen.

Er klonk een lichte voetstap in den tuin - de moeder trok vragend haar wenkbrauwen op. Stans kwam naderbij, stond stil en bukte zich over het zaaisel. Ze droeg een helderblauwe, zijden pyjama.

- Zeg maar niets bijzonders tegen haar, fluisterde Hermien.

- Die bloembedjes van Jon zijn om te lachen, - stikvol zitten ze.

- Help hem dan eens om ze uit te dunnen.

- Hij is er zoo blij mee, zei de moeder.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(31)

Stans ging op een punt van de tafel zitten. - Ma, wat doet u? worden dàt gordijnen voor de tent, die oude, verschoten mormels?

Hermien keek op; ze droeg een japon van een onbestemde, donkere kleur; over haar schoot hing de vale lap, waaraan ze naaide. De uitdrukking van haar gezicht veranderde niet. - Wat wil je dan? ik kan geen nieuwe koopen.

- Maar deze zijn afschuwelijk.

Johanna zei: Je mooie pyjama zal het geheel wel opfleuren.

Het meisje haalde haar schouders op. - Flauw zijn jullie. Ze liep om de tafel heen.

- Ma, ik zou wat willen eten.

- Ga je gang, zei Hermien.

Johanna probeerde haar blik te vangen, maar het lukte niet. Nu fronste ze alleen haar wenkbrauwen, en zuchtte. - Stans liep de kamer uit.

- Mijn hemel, Hermien, waarom zeg je niet tegen het kind: Straks kan je aan tafel komen?

De ander antwoordde kalm: Dan komt ze niet - en zit later bij oma te snoepen.

Het is ongelukkig dat oma altijd lekkers heeft op haar kamer, van dat zoete goed, waar de kinderen dol op zijn.

- En vindt Leo dat de kinderen maar moeten worden opgeofferd aan zijn moeder?

- Och - hij denkt er niet over na, - zijn moeder is er altijd geweest, - we hebben indertijd geen

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(32)

huwelijksreis kunnen maken, omdat ze niet alleen in huis dorst te zijn - en langzamerhand wen je eraan.

Ik zou er nooit aan wennen, dacht Johanna. Ze stond op en keek den tuin in. Ze voelde dat ze nu graag naar haar eigen huis terug zou willen loopen, en over dit alles met Bart praten. De trouwdag van Leo en Hermien stond haar nog zoo duidelijk voor; - het was midden in den winter geweest. - Als jullie wilt reizen, had zijn moeder gezegd, moet je je huwelijk een half jaar uitstellen - dit is geen jaargetijde voor een oude vrouw om uit logeeren te gaan. - Maar ze wilden niet langer uitstellen. Hermien's gezicht had een uitdrukking gedragen van kinderlijk plechtige ontroering, en althans dien eenen dag had ze haar schoonmoeder over het hoofd gezien. - Johanna draaide zich om. - Maar het is toch niet goed, zei ze, - de kinderen zijn het opkomende geslacht, de werkers en de regeerders van straks.

Na een oogenblik antwoordde Hermien: Oma is geen slechte vrouw, ze snoept en jokt als een kind, - maar er is ook een sterke kracht in haar - ten goede, bedoel ik.

Johanna snoof door haar neus. - Ik geloof dat jij een idealist bent.

- Natuurlijk, zei de ander rustig.

De oude mevrouw De Rijp kwam binnen. Ze liep met een stok, maar haar lichaam was weinig gebogen; groot en mager was ze, met een scherp belijnd ge-

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(33)

zicht. - Wel Joop, zei ze - hoe staat het leven? Haar stem had een mannelijk diepen en harden klank.

Ondanks zichzelf voelde Johanna zich een oogenblik geïmponeerd.

- Dank u - ik geloof dat u niet ouder wordt.

Hermien was weer aan 't opruimen. - Ik heb dadelijk een stoel leeg, zei ze. De oude vrouw keek naar haar. - Het is bij jou een verplaatsen van den rommel, zei ze, - en wendde zich tot de gast. - Geldt dat in Indië voor een antwoord: Dank u? Ik vroeg hoe je het maakte.

Tusschen hen beiden ontstond een gesprek over Indië; mevrouw de Rijp vroeg, aanvallend en precies - Johanna deed haar best, zooveel mogelijk vaag en in algemeene termen te antwoorden. Ze hield niet van de menschen die het nu eens weten wilden, nu ze hun inlichtingen zoo gemakkelijk konden krijgen.

Ze zag Javaansche mannen en vrouwen voor zich - hun houdingen, die haar niet allen konden worden verklaard, de uitdrukkingen van hun gezicht, die ze nooit zou doorgronden. En ze dacht aan hun kunst - al hun fijnzinnig handenwerk, hun weven en batikken, het verzorgen van hun rijstvelden. Mevrouw de Rijp hield aan het onderwerp vast; ze merkte Johanna's aarzelenden tegenzin heel goed, en het gesprek werd daardoor voor haar begeerlijker. - Hermien had de afgekeurde gordijnen

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(34)

opgevouwen en een mand verstelwerk voor zich neergezet. Een gesprek van haar schoonmoeder bekoorde haar nooit. Het gebeurde wel vrij vaak dat ze iets onthield van wat de oude vrouw gezegd had, en ze kon dat dan later met haar kleurlooze stem te pas brengen, maar ze deed gewoonlijk onbewust haar best, niet te luisteren. Zoo ook nu. Ze dacht aan den jongen Leo, die een vriend te eten had gevraagd. Ze bekommerde zich weinig om het eten, er was altijd genoeg, en ze had inmaak. Toch moest ze nu wel eens naar de keuken loopen, en ook den banketbakker opbellen voor een taart. Leo had grootmoedig toegezegd, die uit zijn spaarpot te betalen. - Ze hield niet van vreemden aan tafel. Kinderen waren haar gewoonlijk niet vreemd, maar Leo en zijn vrienden kon ze geen kinderen meer noemen. Ze zag de tafel voor zich; naast haar zat Jon, - wat zou hij genieten van de taart! Ze moest rekenen op elf personen;

- of Leo nog iets in zijn spaarpot zou hebben? enfin, oma zou wel bijpassen. En Stans, - zou die komen? Ze merkte dat Johanna onrustig werd en weg wilde. - Ik heb ook kinderen thuis, hoorde ze haar zeggen. Maar het werd nu bijna tijd voor Jon; - ze dacht aan zijn heldere oogen en zijn rood, kinderlijk mondje.

Het gesprek veranderde. - Toos, mijn jongste, is dertien. Hermien, wanneer kom je bij me?

Hermien trok een kous over haar vuist. - Als

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(35)

ik eens een middag niets anders te doen heb, zei ze - en hoorde de bel, zooals Jon hem liet klinken. Ze lachte mee met Joop. - Dus je zegt me de vriendschap op, je wilt niet meer komen? Onderwijl dacht ze: Als ik uit ben, moet ik immers zijn thuiskomst missen?

Kleine Jon kwam binnen. Hij had een groot blond hoofd, en blauwe oogen; zijn blik was argeloos maar vast. De moeder kuste hem, en hij gaf haar een zoen terug.

- Dit is tante Joop, uit Indië, - jullie hebt elkaar nog nooit gezien.

- Maar wel op plaatjes, zei Johanna, en knikte hem toe - ik ken jou heel goed.

Het kind keek haar onderzoekend aan. - Bent u een echte tante? u lijkt op niemand.

- Nee, zei ze, - ik ben een oude vriendin van je moeder. Hermien vertelde dat hij zoo vaak gelijkenissen zag, hij kon precies zeggen waarin bijvoorbeeld Annie en Stans op elkaar leken, en waarin Leo en zijn vader. - Jon bleef rustig tusschen hen in staan. De grootmoeder vroeg: Ga je met me mee naar boven? - Er is op school getracteerd, zei hij - Lientje was jarig, we hebben allemaal veel gekregen.

- Dat wordt daar een opbieden tegen elkaar, zei de oude vrouw - bespottelijk.

Hermien noemde de particuliere school, waarop de drie jongsten gingen.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(36)

Het was erg duur, maar ze leerden er tenminste Fransch, wat op de Openbare School was afgeschaft. Ze vroeg ook naar het onderwijs in Indië. - De grootmoeder hield aan - ze had op haar kamer nog wel iets voor hem - geen snoepgoed, - wat anders.

Jon keek naar zijn moeder, en toen naar Johanna. - Ik blijf nog een poosje hier, zei hij, - en ging op den grond zitten met een boek.

Stans, nog steeds in haar pyjama, kwam binnen en liep de serre door. - Roept u me straks niet, zei ze - ik heb het land aan eten. Jon keek onderzoekend naar haar op.

Waarom zijn deze menschen in één huis, dacht Johanna, er lijkt zoo weinig te zijn wat hen bindt.

- Ga je weer liggen? vroeg Hermien.

Stans haalde haar schouders op. - Wat zou ik anders doen? - u zegt dat ik ziek ben.

- Tot Johanna's verwondering antwoordde de moeder niets. Langzaam liep het meisje den tuin in, boog zich opnieuw over het zaaisel van Jon, en ging zwijgend verder.

- Hermien is duldzaam, zei de grootmoeder.

Hermien keek niet op. - Dat ben ik altijd geweest, zei ze vlak; toch hoorde Johanna de bedoeling eruit: vooral niet de omstandigheden aansprakelijk stellen voor haar levenshouding. Een bijna fanatieke lijdzaamheid, dacht ze, en voelde zich geprikkeld.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(37)

Ze zei: Kom, ik zal eens naar huis moeten; - er is zeker geen kans dat ik je man nog zie?

- Hij komt niet voor half zeven. Hermien stond op. - Als je toch gaat - ik moet even naar de keuken.

- Hebben we een gast vanmiddag? vroeg de oude mevrouw.

- Ja, een vriend van kleine Leo - hij brengt zoo zelden iemand in huis.

- Dat we dit op prijs moeten stellen, vulde de grootmoeder aan. - Haar stem was scherp en te nadrukkelijk voor haar woorden.

Johanna stak haar hand uit naar Jon. - Laat me eens je tuintje zien?

Het kind sprong op en liep haar vooruit. - Hier is het - alles mag erin blijven - het wordt heel mooi, ziet u wel?

- Ja, zei ze ernstig - het is zoo groen.

- De anderen hebben er niets mee te maken - ze kunnen ook een eigen tuintje krijgen als ze willen.

Maar ze willen alleen op jouw tuintje schimpen, dacht Johanna. Ze praatte nog wat met Jon, vroeg of hij het prettig vond op school. Hij keek haar verwonderd aan, blijkbaar was het nog niet in hem opgekomen dat er een oordeel mogelijk was over zooiets vanzelfsprekends als ‘de school’. - Ik bedoel, zei ze haastig - wil je graag veel leeren? Daarop antwoordde hij niet.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(38)

Luchtig wilde ze haar hand op zijn hoofd leggen, maar hij ontweek haar, en liep naar het bed van Stans. Ze volgde. Ik moet naar huis, dacht ze - hier zal ik altijd een vreemde blijven. - Ze probeerde den blik van Stans te vangen. - Dag, het beste ermee - je kunt altijd bij ons komen. Jon was op het bed geklommen, zat schrijlings, als op een paard. Deze kinderen spelen met alles, zei ze zichzelf, en voelde dat haar verontwaardiging op dat oogenblik te groot was voor het gepleegde feit. Stans stak plotseling haar knieën omhoog en liet den jongen achterover tuimelen op haar borst.

Door hun stoeiend lachen werd Johanna's afscheid onderbroken. - Nou, zei ze nog, tot ziens, en liep naar de serre terug, waar alleen de oude mevrouw De Rijp zat.

- Wilt u uw zoon van me groeten? ik vrees dat ik hem niet vaak zal zien.

- Een man is zelden in zijn eigen huis, zei de ander, en keek om zich heen. - Daarom is het ook van zooveel gewicht wie hij trouwt.

Johanna beet in haar onderlip. - Dit huis wordt door u beheerscht, dacht ze, - het huwelijk van Leo en Hermien kan zich niet zuiver doen gelden. Het was haar of ze in de zware meubelen van de tuinkamer, in de gordijnen en het behang de bekrompen rechtschapenheid zag van de oude vrouw. Even nog keek ze om naar het groen van de rhododen-

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(39)

drons, naar het kleurige zonnescherm boven hef bed. Ze hoorde de stem van het kind, daar bovenuit een wat scherp jongemeisjes-lachje. Hardop zei ze: Ik zie Hermien wel in de keuken, en gaf mevrouw de Rijp haar hand.

- Dank voor je bezoek, kom maar eens gauw terug.

- Ja, zei ze werktuiglijk.

Hermien had een grooten boezelaar voor, en roerde in een pan die op het vuur stond. - Ga je? - en sprak door tegen het dienstmeisje: Het vleesch kan je ook opzetten, maar laat het langzaam braden - en de groente kun je warmen terwijl wij de soep eten. - Joop, kom je nog eens gauw? - mij zie je op een avond, als de kleintjes in bed liggen, en Leo vergadering heeft.

- Goed, ik verwacht je. Plotseling dacht ze aan Greet. - Herinner jij je dat buurmeisje van ons, vroeger, dat speelmakkertje van Cor?

- Greet Verschoor?

- Ja - die is weer in het land.

Hermien keek op. - Ik wist niet dat ze weg was geweest. - Hier Polly, dit kan in die glazen schaal.

Johanna zag dat Polly naar haar had geluisterd; - er was een gretige blik in die oogen, alsof ze in lang geen menschen had hooren spreken.

- Ze is ziek, ik moet haar opzoeken. Nou, het beste met jouw zieke.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(40)

Hermien hield de deur voor haar open, pakte haar arm. Het was Johanna alsof ze samen iets hadden doorgemaakt, ze zag Stans voor zich, en Leo - al die oogen met hun geheim - of was het een ondoorgrondelijke leegheid? - al die menschen, waaraan Hermien verbonden was, en door Hermien ook zijzelf - o, heel zwak - of misschien in 't geheel niet? Ze kon er zich nog vanaf wenden, de kleine Jon had ze voor het eerst gezien, - maar ze voelde dat ze zich niet wilde afwenden.

- Jon is een aardig ventje, zei ze, - niet zoo heel toeschietelijk, maar dat getuigt wel van karakter.

Hermien glimlachte. - Bij de kinderen van een ander vraag je naar karakter, - bij je eigen kinderen niet.

- O nee? dat dacht je maar. - Ze voelde den druk van Hermien's arm.

- In ieder geval hebben we hen te aanvaarden. Dag - ik kom wel, zoodra ik kan. - Een oogenblik keken ze elkaar aan - in Hermien's oogen was geen verlangen en geen onrust.

Zoodra Johanna alleen was, zuchtte ze, en dacht zich het gezicht van Bart dicht naar het hare gebogen. - Ik ben bij Hermien geweest - vreeselijk - ik houd van haar - waarom moet ze zoo leven?

- Misschien wil ze niet anders, - antwoordde ze voor hem, en dat woord gaf te denken. Als jong meisje had ze gemeend dat alle menschen naar geluk

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(41)

zochten - nu wist ze wel beter. De mensch bleef actief, ook in het geluk, wilde verder gaan, zocht zichzelf altijd weer te ontmoeten. Zocht zichzelf, - of het gelaat van den broeder? Geluk was een kinderlijk begrip, - wie weet of zelfs niet de jeugd van tegenwoordig het had afgeschaft. Droomde Stans van geluk op het zelfgekozen ziekbed? ze geloofde het niet. Er was geen droom en geen hunkering in die oogen, - misschien een zucht naar weten, naar zelfstandigheid, - anders niet. - Arme kinderen.

- En ze moest Greet opzoeken. Die acht jaar in Indië hadden ze nauwelijks iets van haar gehoord, - en nu sprak Cor weer over haar. Vervelende geschiedenis - wat moest Cor met een meisje dat vier jaar ouder was dan hij? Greet was ziek geworden kort na de scheiding van haar ouders - long-tuberculose - Davos. Ze kende het kind eigenlijk niet. Vroeger had het zich in alle spelletjes door Cor laten leiden. Ze zag hen beiden weer voor zich, het lieve zwijgende gezichtje van Greet, de heldere oogen van haar jongen, en hoorde in gedachten zijn korte, kinderlijke woorden. Als Greet hem niet langer gehoorzaamde, werd ze naar huis gestuurd - hij had daar geen volwassene bij noodig, besliste het zelf. Soms riep ze op dat oogenblik de kinderen bij zich, vertelde hun een verhaaltje. Cor luisterde wel, maar vergat niet te zeggen:

U hoeft niet met ons te spelen - Greet moet naar huis. -

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(42)

En Greet keek met haar blanke oogen naar hem; ze zei niets, er kwam een klein glimlachje om haar mond. Vond ze hem dan toch een kleinen jongen die zijn zin kreeg, omdat hij niet meetelde?

Johanna kwam thuis.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(43)

Derde hoofdstuk

Leo de Rijp was bij Bart.

- Moeder, zei Toos, - ik vind hem net een man om geen kinderen te hebben. Hij kijkt je zoo'n beetje aan, en weet niet wat hij zeggen zal - maar hij is echt aardig.

Johanna stond in de open tuindeuren. - Hij is aardig, herhaalde ze. Sommige vaders bemoeien zich weinig met hun kinderen, en misschien worden die kinderen het best opgevoed.

- Ik vind niet dat de jonge Leo goed is opgevoed, zei Toos, - ik heb hem eenmaal gezien, maar-

- Hm - wat heb je op hem tegen?

- Alles - hij is bespottelijk.

Johanna glimlachte. - Je moest er toch weer eens naar toe gaan, kind, Annie is van jouw leeftijd. Maar nog terwijl ze sprak, ging het door haar heen: waarom wil ik Toos aan een vriendinnetje helpen, dat ze niet zelf kiest?

- Ik weet niet, zei Toos, - ik vind die Annie ouwelijk, - ze is zoo dik.

Leni keek op van haar boek. - En Nanda dan? die had heelemaal een buste.

- Dat was in Indië.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(44)

Van Nanda hield je eigenlijk ook niet, dacht de moeder - ik zie jullie nog samen loopen, een eindje van elkaar af, en jullie aandacht ging soms opzettelijk naar verschillende dingen. En van dergelijke vriendenparen is de wereld vol. Bart zegt dat ze alleen onder dienstmeisjes voorkomen, omdat die hun vriendin op een advertentie uit de krant hebben gekregen - maar hij kent de menschen niet. - Nu vroeg ze zich af, wat Leo bij hem kwam doen? - Ze keek naar de hooge helianthen in den tuin, goud-geel met donkere harten. Uit een naburig dakraam steeg een vlucht duiven omhoog, klapwiekend en snel. Hoewel ze bijeen bleven, vlogen ze ongeordend, en werden daardoor verschillend belicht, grijs en grauw, zwartig en teer ree-bruin.

Maar nu, na hun zwenking de zon tegemoet, blonken ze alle schitterwit. - Kijk die duiven! riep Johanna. Toos kwam naast haar staan - het grint knarste onder haar voeten.

- De geluiden zijn hier zomersch, en alle bewegingen lijken licht. Kijk, één blijft er achter, maar in de bocht wordt hij de voorste. - Ze tuurden omhoog, de hemel was sprankelend blauw.

- Ik wil wel met Annie omgaan, zei Toos plotseling, maar ik zal het toch niet zoo goed kunnen.

- Je hoeft niet, zei Johanna. - Vroeger liep ik naar school met tante Hermien, en wist eigenlijk nooit wat ik met haar praten moest. - De duiven

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(45)

gaan lager vliegen - ze zullen toch niet moe worden? - Maar - re - op den duur ging ik toch veel van haar houden. Ze is wel anders dan ik. - Haar gedachten gingen voort:

ik weet niet of dit soort genegenheid ons geluk brengt, - maar langzamerhand vragen we immers niet meer naar geluk?

Ze wendde haar hoofd af - Leo en Bart kwamen de kamer binnen, liepen naar het licht van den tuin. Leo was een groote man met een regelmatig en scherp gezicht.

Hij droeg een overhemd van ruwe zijde, met een slappen boord en een kleurige das;

- zijn gezicht was gebruind. Jonge Leo lijkt op hem, dacht Johanna, maar de vader is strenger van trekken en zwieriger van kleeding. En Hermien heeft hen beiden in haar huis - geen wonder dat dat huis de heele bonte wereld is voor haar. Ze vroeg naar Stans.

- Ik weet niet wat het kind heeft, zei Leo.

- Meisjes-kuren? opperde Bart.

Toos schuifelde met haar voet door het grint.

- Maar ben jij ook tegen een dokter? - het zou mij een te willekeurig gedoe worden op deze manier. Ze zag den tuin voor zich met het ijzeren bed, en de havelooze tent.

Leo haalde zijn schouders op. - Het slijt vanzelf wel uit, - vrouwen doen gewoonlijk te gewichtig over zulke dingen.

- Maar als ze echt ziek is? vroeg Toos, en keek Leo aan.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(46)

Zijn glimlach weifelde voor haar ernstigen blik.

-Als ze echt ziek is, moeten we zorgen dat ze beter wordt.

Leni was opgestaan en kwam langzaam aanloopen; die vier menschen in den kleinen tuin versperden haar den toegang. Johanna zag in haar oogen een hunkering en ze dacht: jij zult altijd te laat komen. Ze trok Bart aan zijn arm. - Laat Leni eens door.

- Blijven we hier staan? vroeg Bart.

Het was duidelijk dat het meisje werd aangetrokken door Leo; - hij knikte haar toe en ze glimlachte vaag. - Ben jij even oud als mijn dochtertje? je ziet er bezadigder uit. Stans lijdt aan een teveel van jeugd - ze zou wijs willen zijn, en een beetje levensmoe, maar ze is het niet - ze probeert het te spelen - achttien jaar is een moeilijke leeftijd.

- Ik zal haar eens komen halen, zei Leni - mag ze uit?

Leo keek haar aan. - Ze mag alles; - waar wil je dan met haar naar toe?

Het meisje bloosde langzaam. - Ik weet ook wel dat we nergens heen kunnen, zei ze - juist omdat we alles mogen.

- Nou, nou, zei Bart.

Ze gaf hem een haastigen blik. - Als we naar een tentoonstelling van schilderijen gaan, worden we uitgelachen.

- Och wel nee, kind.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(47)

- Wel waar. Laatst heeft u zelf tegen me gezegd: Ik zou het je niet raden - dat beteekende: wat zou je er in godsnaam aan hebben? En er is geen enkele film meer voor ons verboden - maar, - nou ja, ik geef niet om de bioscoop.

Ze zweeg een oogenblik, rukte driftig aan een plant. - We kunnen winkels kijken, maar we hebben geen geld om te koopen. - Muziek - we weten langzamerhand niet meer wat muziek is, door de radio. Ik bedoel: we gaan toch niet naar een concert, dat is veel te duur, en dat is voor de vakmenschen. Maar het wordt uitgezonden, en dan kan iedereen het weer zoo'n beetje hooren. En - ne - nou, wat blijft er over? we kunnen met de natuur dwepen, dan loopen we den tweeden wandelweg, en zijn in een uur weer terug.

- Ja, zei Toos, omdat jij niet van de natuur houdt.

Bart liep de treden naar de veranda op. - Kom Leo, laat die kinderen maar praten.

Johanna bleef staan en tuurde naar de plek waar de duiven gevlogen hadden.

Leni wist niet van ophouden, haar stem klonk een beetje zeurderig. - In Holland kunnen we immers niets, - alleen thuis zitten, en lezen.

- Je bent hier nog niet gewend, zei Johanna; je zult eens zien, alles wordt beter.

Zoodra je weer naar school gaat, krijg je volop werk.

Het kind trok met haar schouders. - Ik mag niet

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(48)

eens lid worden van een tennisclub. - Daarop antwoordde de moeder niet. - Een oogenblik was je een jonge vrouw, die aanklaagt - nu ben je weer een dwingend kind, dacht ze.

Ze ging de kamer binnen, Leo nam juist afscheid.

- Groet Hermien van me, ik kom misschien morgen.

- Je zult welkom zijn.

- Maar ze moet niet om me thuis blijven.

- Vrouwen kunnen geen afspraak maken, zei Bart.

- Hermien is veel thuis. Haar leven is het zien komen en gaan van de kinderen.

- En van jou?

Hij schudde zijn hoofd. - Ik tel niet meer mee - ik heb slechte gewoonten,

bijvoorbeeld regelrecht naar mijn werkkamer loopen als ik thuiskom, - of naar moeder.

Lang geleden al heeft Hermien me verweten dat ik niet nieuwsgierig was naar de constellatie van de huiskamer.

- Tja, dat is een gegrond verwijt.

- Vind je? - Hij drukte Johanna's hand, wuifde naar den tuin. - Dag meiskes!

Toos sprong naar binnen. - Dag oom Leo. Bart liet hem uit.

Een half uur later kwam Cor thuis - hij had een sleutel. Johanna zat met Leni in de kamer, - ze luisterde naar zijn voetstap. Hij ging naar

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(49)

boven, een traptrede kraakte. Meestal steekt hij eerst zijn hoofd om een hoekje van de deur, dacht ze - maar ik zal hem niet achterna loopen.

Leni bladerde in een geïllustreerd tijdschrift.

- Stans gaat te ver, zei ze plotseling - een bed in den tuin omdat je je verveelt, stel u voor-ik zou er 's nachts niet durven slapen.

- Ik geloof ook niet dat Stans dat doet.

- Waarom neemt tante Hermien geen dokter? Johanna luisterde nog. - Hè? ze vindt dat zeker weggegooid geld.

Cor kwam plotseling binnen. - Zoo, zei hij, en droogde zijn handen af aan zijn zakdoek - ik ben eens bij Greet geweest - u gaat toch nooit.

- En heb je nou vreeselijk goed je handen gewasschen? vroeg Leni.

Langzaam vroeg de moeder: hoe was het met haar?

- Nou - Hij nameen tijdschrift op, nog staande. Het viel me wel mee - maar ze hoest erg, bij buien.

- Is ze veranderd?

- Ouder geworden natuurlijk, zei Leni.

Hij schudde zijn hoofd, praatte achteloos boven het geopende tijdschrift.

- Nee, niet ouder geworden, erg magertjes - net een kind. Ze zegt dat ze beter wordt.

- Zoo. Johanna tuurde voor zich uit. - Was ze blij je te zien?

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(50)

Hij wachtte een oogenblik voor hij antwoordde: Dat weet ik niet.

- Wanneer ga je weer? vroeg Leni.

Nu klapte hij het tijdschrift dicht, keek naar het zusje van zijn hoogte af.

- Het lijkt wel een kruisverhoor - wat heb ik in godsnaam gedaan?

- Niets bijzonders, zei Leni, - je zult heusch niet uit enkel medelijden gegaan zijn.

De jongen ging zitten en deed of hij las. Johanna zag zijn hand onder haar bereik, een mannelijke, breede hand. Dadelijk zal hij weer de kamer uitloopen, dacht ze, hij heeft ons verteld waar hij is geweest, - wat zou hij hier nu nog te maken hebben?

Boven zijn zijn boeken, en ergens gaan zijn gedachten heen. Het is mogelijk dat dit bezoek aan Greet niets beteekent - misschien ook wil hij ermee zeggen dat hij onafhankelijk is.

- Heb je haar moeder ook gezien, Cor? vroeg ze, en hoorde zelf dat haar toon goed was, - die van een eenvoudige vraag aan een gelijke.

- Ja, zei hij - een oogenblik - geen prettige vrouw, wellustig in het zelfbeklag.

- Ik mocht haar vroeger ook niet, maar

- Verontschuldigingen zijn er altijd te vinden, zei hij koel, - maar ze maakt het voor Greet niet gemakkelijker.

Johanna had graag gevraagd: Hoezoo? maar

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(51)

voelde intuïtief dat ze hem begrepen moest hebben.

- Er zijn daar toch veel meer kinderen, zei Leni.

- Zoo langzamerhand niet meer - Greet is de laatste. Als ze niet ziek was geworden, zou ze nu waarschijnlijk een gevierde pianiste zijn.

- Kom - ze is pas drie en twintig.

- Jawel - maar ze speelde reusachtig goed.

- Dat zal jij zeker kunnen beoordeelen.

Hij keek Leni aan en stond langzaam op. - Wie zegt dat dat mijn oordeel is?

Het tijdschrift gooide hij met kracht op de tafel en draaide zich om naar de deur.

- Ik vind het zoo jammer, zei de moeder, dat jullie elkaar verjaagt uit de huiskamer.

Even keken de kinderen elkaar met een spottenden blik aan. - Gelijkgerechtigdheid geeft altijd moeilijkheden, zei de jongen.

Leni lachte. - Jij wilde zeker een eerstgeboorterecht hebben.

- Ik erf den titel. - Ze schermutselden nog wat met woorden en Greet scheen op dat oogenblik uit hun gedachten te zijn. Toen Cor de kamer uit was, zei Leni plotseling: Idioot dat u ons verbiedt, als we zoogenaamd kibbelen.

Johanna voelde eenige drift in zich stijgen, maar ze beheerschte zich.

- Hm - op jullie uitdrukkingen mag blijkbaar niet gelet worden.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(52)

- Nou ja.

- Ik zou zelfs den schijn van kibbelen willen vermijden.

- En wij niet - onze toon is eenmaal heel anders - dat u dat nou nog niet geleerd hebt!

Het bleef een oogenblik stil. - Toos doet daaraan toch niet mee, zei Johanna toen - en Cor gewoonlijk ook niet. Heb jij nog niet opgemerkt dat het de toon is van de groote massa, en daardoor allang kleurloos en banaal geworden? Terwijl ze de laatste woorden sprak, ging het door haar heen: Nu speel ik mijn intellectueele meerderheid uit tegenover het kind, en dat is misschien altijd af te keuren?

- Toos is een kind, zei Leni, en Cor wil met de volwassenen meedoen, hevig onsympathiek van hem.

Cor deed de deur weer open. - Moeder, waar is Toos?

- In haar bed - waarom?

- Och - niets. Er hing daar een plaat, die zij vroeger zoo vreeselijk mooi vond - Greet wilde hem meegeven.

- Misschien is haar kinderlijke smaak al aan 't veranderen, zei Leni.

Hij fronste zijn wenkbrauwen. - Houd jij nou eens je waffel. Ja, - morgen vergeet ik natuurlijk het te zeggen.

- Ga dan zachtjes kijken of ze slaapt.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(53)

- Idioot, mompelde Leni.

Johanna voelde haar hart kloppen; ze dacht aan veel dingen tegelijk, ze zag Cor zich naar het bed van Toos buigen, ze voelde hoezeer hij het kleine, schemerige kamertje vulde - het was haar of ze Toos zelf werd, gelukkig met het onverwachte bezoek van den broer. - Maar het waren haar kinderen - en waarom mocht ze nu hun woorden niet hooren? - woorden over een plaat. - Je vond die vroeger zoo mooi, weet je nog? - Greet wilde hem je geven. - Ja, ik ben bij Greet geweest - kan me niet schelen wat ze ervan zeggen. - Ga je ook eens? Gek, je bent tien jaar jonger. - Haar gedachten verwarden zich. Leni moest haar nu niet storen; - Leni was ongelukkig - Cor niet, - en Toos zou nooit anders dan gelukkig kunnen zijn. Toos' oogen waren groot-open en vingen het licht - maar de hemel was mat en kleurloos. Ze glimlachte en steunde op haar elleboog - of misschien was ze roerloos blijven liggen? - Ik slaap niet meer zoo opgerold als een poes, had ze laatst gezegd, ik wil lang worden, daarom strek ik mijn voeten uit. En ze was blij om den groei in haar beenen.

- Moeder, waar is Toos? In die woorden lag voor haar een diepe bevrediging - het eene kind dat naar den ander vraagt, dat den ander noodig heeft.

- Toos ligt in haar bed - ze is nog zoo jong.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

(54)

- Maar ik moet haar iets zeggen Het zou een volksliedje kunnen zijn.

Leni, tegenover haar, zuchtte. - Ik heb geen zin om mee te doen aan dat romannetje van Cor - een zieke vriendin, die je bloemen brengt.

- Je hoeft niet, kind.

- Nee - maar ik wil ook niet overal buiten staan. Natuurlijk praat hij er met Toos over - belachelijk, - Toos is dertien - en ze vindt het heel gewichtig, daarom doet Cor het - hij weet wel dat ik erom lach.

- Houd op, zei Johanna - je zult wel gelijk hebben, maar je praat als een oud vrouwtje.

Leni begon de tijdschriften-portefeuille in te pakken. - Ik haat den prins van Wales, zei ze.

- Zoo - wat een belangstelling. Omdat hij ongetrouwd is?

- Nee, omdat hij zoo'n mizerig gezicht heeft. Iemand met een kleinen neus kan nooit een groot man zijn. Nou moet u niet flauw doen, en mijn stelling omdraaien.

- Geldt die ook voor vrouwen?

- Ja, vrouwen zijn ook menschen. De overeenkomsten tusschen een man en een vrouw zijn veel grooter dan de verschillen.

- O.

- We leven in een tijd, die dit eindelijk erkent, en daardoor is het zoo. Voor u, die tot een vroegeren tijd hoort, geldt het nog niet zoozeer.

Elisabeth Zernike, Vriendschappen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Moeder, dacht ze, met haar schijn van flinkheid, haar optreden tegenover vader (werd er naar zijn wenschen ooit gevraagd?), maar door iederen handigen jood liet ze zich beetnemen..

Eigenlijk wist hij natuurlijk niet anders, of de moeder van de kinderen was ook de zijne, maar een enkelen keer wilde hij zich graag vreemd voelen aan haar, zooals gisteravond,

Er kwam in Josien een strakke aandacht voor hem en het kind, aandacht die niet zweemde naar angst of bespieden, maar haar leven liet als buiten zich zelf om, zich volkomen

De verbittering kwam terug - misschien moest je daar je leven lang tegen blijven vechten, en dat wilde je wel, omdat je van hem gehouden had - maar als hij nu nooit meer schreef,

Natuurlijk, als Renée niet kòn komen - als haar eigen omstandigheden zóó waren - Ze las Pierre den brief voor, en keek naar hem op aan 't eind. - Zou

‘Als Pierre valt,’ zei de vader, ‘zullen we het horen, hij is mijn wettige zoon, geen vondeling of bastaard.’ De erkenning trof Rite, ze keek haastig naar haar moeder, om te zien

Zo, de woorden zoekend voor wat in hem opwelde, liep hij voort, voelde zijn kaken verstijfd door de kou, maar dacht niet meer aan de auto, tot die bij hem stilstond en hij

Elisabeth Zernike, De erfenis.. tel me nooit hoeveel geld je hebt. Hij antwoordde: Dat is jou te min, hè? Maar rijkdom is geen schande en armoede alleen maakt ook niet altijd