- Hij is een onwaarachtig mensch. - Enfin - Greet is dood. - Hij stond op.
- Stoort u me niet om elf uur - geen kopjes koffie - ik ga aan 't werk.
- Goed, jongen. Ze borg zijn onaangeroerde ontbijtbordje weg. Wat moet ik nog
zeggen, dacht ze - hij wil alleen zijn - om elf uur zal hij misschien huilen, en ik mag
het niet zien. - Even maakte ze het plan, naar Bart toe te gaan, maar verwierp dat
weer; - hij werkte in het Oosten van het land, ze zou ook hem storen. - Ze ging aan
de ontruimde tafel zitten, en begon een brief aan Jeanne Verschoor. Haar gedachten
dwaalden telkens af, ze zag Cor, zijn hoofd gebogen in zijn armen. Kwam Toos maar
thuis, met haar zou hij misschien kunnen praten. Dorst ze aan Jeanne te schrijven:
Ik heb veel van Greet gehouden? ze wist het zelf niet goed, ze hield een klein beetje
van alle menschen, en van enkelen wat meer. Ja, dat was toch wel heel duidelijk, ze
hield het allermeest van Toos, - of misschien begreep ze Toos het best, zag ze het
meest van zichzelf in dat kind. - En hield ze bijvoorbeeld meer van Hermien dan van
Jeanne? Hermien wekte een heel mild gevoel in haar, en eerbied ook. En Jeanne had
haar medegevoel misschien minder noodig. Ieder mensch had zeker evenveel - of
even weinig - recht op liefde. Ze dacht: Ik erken dat er geen verschil moest zijn, en
toch jaag ik den
eenen bedelaar van mijn deur, en den ander geef ik een paar oude schoenen. Waarom?
Er zijn honderd redenen die gelden voor het oogenblik; we hebben nooit veel tijd
om ons te bezinnen - het leven gaat voort. Jeanne heeft haar kind verloren, en ik heb
dat kind gekend - ze kwam in mijn huis, ze legde beslag op Cor. Dat hinderde me,
en daardoor denk ik: hield ik wel van haar? Maar als het mijn dochter was geweest?
- Ze schreef: Ik heb veel van Greet gehouden.
Tegen elven kwam Cor beneden. - Moeder, het zou toch ook kunnen zijn dat Greet
hier in Holland begraven wordt?
- Het is mogelijk, zei ze - alleen is zoo'n vervoer erg duur.
Hij haalde zijn schouders op. - Zoo, is dat ook alweer duur - dergelijke dingen
moesten niets kosten. Een eenvoudige, nette begrafenis kost ongeveer f400, is 't niet?
- Ja, zei ze - minstens.
- Belachelijk. Enfin, dat staat op de bladzijde van de verwonderlijkheden, bij de
Staatsloterij, en de conscriptie, en nog meer. Maar - re - ik vind het zoo gek, dat we
niets van de plannen van mevrouw Verschoor weten. Zoudt u niet eens naar tante
Hermien kunnen gaan, en vragen of oom Leo misschien beter is ingelicht?
- Ja, maar waarom ga je zelf niet?
Ik moet werken, zei hij ik voel niets voor duelleeren hoewel
-- Ik weet niet of er reden is om te duelleeren, Cor -- daar zullen wel bepaalde
gevallen voor zijn aangewezen - net als voor echtscheiding.
-
?t Is mogelijk. Weet u wie ik nog meer haat dan oom Leo? - zijn zoon.
- Hm. Je hebt eens gezegd dat Greet hem wel mocht.
- Nou ja, vrouwen hebben geen zuiver oordeel. - Dus u gaat naar tante Hermien.
- Ja, zei ze - meteen, als je wilt. Ze nam haar brief op. - Heb jij ook geschreven?
dan kan het wel hierbij in.
Cor, die door de kamer had rondgeloopen, bleef staan. - Ik geschreven? aan haar
moeder? Nee, dank u - ze snauwt mij zoo lekker af in dat briefje. - Greet is van mij
heengegaan. Niet: van ons - nee, alleen van haar. En de stilte is weldoend, maar ze
kan mij van die stilte uit niet eens groeten. Ik schrijf haar niet, en ik ga ook nooit
meer naar haar toe - trouwens, ik ging nooit om haar.
Johanna stond met den brief in haar hand, en glimlachte flauwtjes.
- Cor, hoe oud ben je?
- Twintig - en ik doe heel kwajongensachtig, maar dat kan me niets schelen - ik
blief jullie
grootemenschen-wijsheid niet, jullie zoogenaamde naastenliefde, en al die grappen.
Johanna zei niets. Ze begreep dat de jongen snakte naar een uitbarsting, en zelf
niet wist hoe die in te leiden.
Ik ben maar zoo'n heel gewoon jongetje, hè? ik leef volgens mijn instincten,
-vandaar dat ik in mijn jeugd verwonderd ben geweest over de slimme, berekende
manier waarop de groote menschen hun maatschappij hebben gebouwd - en de jeugd
sterft niet zoo gemakkelijk in een man, heb ik laatst gelezen; bovendien ben ik dan
ook pas twintig, dus ik spuug nog wel eens op jullie maatschappij. Nou, maar dat
kan geen kwaad, hè? in een zoo veelkoppige samenstelling is er niemand
verantwoordelijk. Erger wordt het, als je een hoofd van Jut ontdekt, waarop je zoudt
willen hameren met veel meer kracht dan er in je is. Je hebt een reden noodig om te
duelleeren? natuurlijk, maar die heb je altijd bij de hand: een beleediging - de ander
hoeft dat niet te erkennen of te begrijpen. Wie is de mensch, dat hij beleedigd kan
worden door een ‘broeder’? O, maar daar moet je heelemaal niet naar vragen, je zet
een hooge borst, en je doet heel ridderlijk, als je je tegenpartij de keuze van wapenen
laat. - Sommige papkinderen schrikken wel eens terug voor hun eigen wraakgedachten
- nou, je kunt er soms nog van af, dan schep je je een Heer,
die zegt: Mij is de wrake. - Zou alle godsdienst voortkomen uit angst? wat dunkt u?
Maar het kan me niet schelen wat u denkt, ik ben een heiden. En een vrouw tref
je misschien alleen door te zeggen: Ik vind je niet bekoorlijk.
Hij bleef staan en keek over zijn schouder naar Johanna.
Ze zei: Bedenk dat Greet dood is, Cor.
- Ja - gaat u naar tante Hermien? het is - nog geen half twaalf - u bent tegen de
koffie weer terug. Ze liep naar de deur, den brief in haar hand. - En wat doe jij?
- Ik? o, niets - kletsen met mezelf - de zusjes opwachten met een vriendelijk praatje
- het werk van de moeder, - maar ik zal u zoo goed mogelijk vervangen. Waar ligt
de moeilijkheid van het zoo hoog geroemde moederschap? wat is ervoor noodig?
een goed humeur - eenige zin voor orde - niet altijd zelf te laat thuis komen, en zoo,
en de wasch op tijd wegsturen.
Ze pakte den knop van de deur. - Zou je niet met me meeloopen? dan blijf je een
toehoorder hebben?
- Nee, gaat u maar - en kijkt u me niet zoo aan, ik weet het heusch dat Greet
gestorven is, ik zal haar nooit meer zien, en al die dingen - nooit meer. - Hij brak
plotseling af, de uitdrukking van zijn gezicht veranderde.
- Nu is het er, dacht Johanna, en wilde een stap naar hem toe doen - maar hij liep
vlug achter haar om, de gang door, en was met enkele sprongen boven. Even stond
ze besluiteloos - toen hoorde ze het slot van zijn kamerdeur knersen, en draaide zich
af.
In document
Elisabeth Zernike, Vriendschappen · dbnl
(pagina 153-160)