• No results found

“Durf de klassiekers te verlaten en ga voor vernieuwende combinaties.” Voorwoord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "“Durf de klassiekers te verlaten en ga voor vernieuwende combinaties.” Voorwoord"

Copied!
422
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorwoord

“Durf de klassiekers te verlaten en ga voor vernieuwende combinaties.”

Heesters laten zich niet in een vakje stoppen. En dat is maar goed ook, want heesters zijn uitermate geschikt om te combineren met bomen en kruidachtigen. Bovendien stimuleert net die combinatie de biodiversiteit en brengen ze afwisseling en kleur in het openbaar groen. Een mooi vooruitzicht voor wie aan de slag gaat in onze stedelijke en randstedelijke regio. Maar vanzelfsprekend is dat helemaal niet. Dit technische vademecum wil heesters op de voorgrond plaatsen en ze opnieuw ‘hot’ maken voor openbare groentoepassingen.

Maar hoe je het ook draait of keert, het openbaar groen staat of valt met een goed ontwerp. Net daarom: dit vademecum is een naslagwerk dat vertrekt vanuit het beplantingsontwerp. Maar een ontwerp kan nooit gereali- seerd worden zonder een goede aanleg en een aangepast beheer. U komt als ontwerper en beheerder ook meer te weten over de heester zijn diverse groenvormen, toepassingen, aanplant, beheerfasen, beheervormen, … Het vademecum is net daarom niet enkel technisch van aard, maar ook heel praktisch samengesteld. Dat maakt het tot een waardevol document voor groendiensten, landschaps- en tuinarchitecten, studiebureaus, regionale land- schappen en groenonderwijs.

Samen met Hogeschool Gent en experts uit de verschillende doelgroepen hebben we de voorbije twee jaar intens gewerkt om met veel zorg dit vademecum op te stellen. Ik wil hiervoor alle partners uitdrukkelijk bedanken voor hun inzet. Om dit resultaat te bereiken zijn we immers niet over één nacht ijs gegaan. Als we u na alle uren overleg, redactie en feedbackmomenten één gedachte mogen meegeven: durf de klassiekers te verlaten en ga met heesters voor vernieuwende en verrassende combinaties.

Ik wens u veel leesplezier.

Marleen Evenepoel Administrateur-generaal Mei 2015

(2)

Colofon

Een uitgave van

Agentschap voor Natuur en Bos, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel

Dit vademecum werd samengesteld door Stefanie Delarue en Pieter Foré, Hogeschool Gent, School of Arts, Landschaps- en Tuinarchitectuur in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Wijze van citeren

Delarue, S. & Foré, P. (2015). Technisch Vademecum Heesters. Harmonisch Park- en Groenbeheer. Brussel: Hogeschool Gent in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Auteurs

Stefanie Delarue – Hogeschool Gent, School of Arts Pieter Foré – Hogeschool Gent, School of Arts Redactie

Eva Troch – Agentschap voor Natuur en Bos Eindredactie

Frederika Hostens

Stuurgroep Technisch Vademecum Heesters

Emmanuel Ampe – Vereniging Voor Openbaar Groen vzw, Geertje Coremans – Velt vzw – medewerker op rust , Ludo De Bosscher – Agentschap voor Natuur en Bos – medewerker op rust , Valentijn De Cock – Inverde , Geert Heyneman – Stad Gent, Geert Meysmans – Erasmushogeschool Brussel, Bea Toppet – Provinciale Hogeschool Limburg, Eva Troch – Agentschap voor Natuur en Bos, Jan Van Bogaert – Gemeente Beveren, Dorien Van Wesemael – Proefcentrum voor Sierteelt, Kris Vande Capelle – Gemeente Destelbergen, Alvarez Vanhove – Agentschap Wegen en Verkeer

Foto’s

Stefanie Delarue, tenzij anders vermeld Vormgeving, tekeningen en druk

Vanden Broele Productions – Henk Deleye – Veerle Seys Gedrukt op 100% gerecycleerd Macro Cyclus Print

Depotnummer D/2015/3241/004

Copyright

Wij beogen een zo groot mogelijke verspreiding van de inhoud van dit werk. Teksten, foto’s en tekeningen mogen overgenomen worden mits de bron duidelijk vermeld wordt en na schriftelijke toestemming van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Verantwoordelijke uitgever Marie-Laure Vanwanseele

Agentschap voor Natuur en Bos, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel

(3)

Dankwoord

Een werk als dit vademecum schrijf je natuurlijk nooit alleen. De auteurs wensen dan ook een aantal mensen te bedanken.

Eerst en vooral willen wij de leidend ambtenaar van dit project, Eva Troch (Agentschap voor Natuur en Bos), danken voor haar vertrouwen en ondersteuning.

Ook de stuurgroepleden die dit project hebben opgevolgd en begeleid willen wij bedanken: Emmanuel Ampe (Vereniging Voor Openbaar Groen), Geertje Coremans (Velt – medewerker op rust), Ludo De Bosscher (Agentschap voor Natuur en Bos – medewerker op rust), Valentijn De Cock (Inverde), Geert Heyneman (Stad Gent), Geert Meysmans (Erasmushogeschool Brussel), Bea Toppet (Provinciale Hogeschool Limburg), Jan Van Bogaert (Gemeente Beveren), Dorien Van Wesemael (Proefcentrum voor Sierteelt), Kris Vande Capelle (Gemeente Destelbergen) en Alvarez Vanhove (Agentschap Wegen en Verkeer).

Naast de stuurgroepleden hebben ook nog andere mensen zich gebogen over een of meerdere hoofdstukken in het vademecum. Wij wensen hen te bedanken voor het nalezen en het aanleveren van bruikbare suggesties en hun expertise: Martin Hermy (KU Leuven), Koen Himpe, Herman van den Bossche en Thomas Van Driessche (Agentschap Onroerend Erfgoed), Tim Adriaens en Kristien Vander Mijnsbrugge (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), Arnout Zwaenepoel (West-Vlaamse Intercommunale) en onze collega’s van Hogeschool Gent:

Dirk Baele, Bart Depestel, Luc Deschepper en Steven Heyde.

Ook de fotografen willen wij bedanken voor het ter beschikking stellen van hun foto’s: BEST-select, De Vos Salix, DELVA Landscape Architects, Dirk Baele, Geertje Coremans, Valentijn De Cock, Bart Depestel, Miguel Depoortere, Olivier Dochy, Evelyne Fiers, Forestry Commission Edinburgh, Geert Heyneman, Geert Meysmans, Kris Vande Capelle, Peter Vandyck en Rudy Velle.

Stefanie Delarue en Pieter Foré, 5 mei 2015

(4)
(5)

Inhoud

Voorwoord ... 1

Colofon ... 2

Dankwoord ... 3

Deel I: INLEIDING ... 11

1 Heesters ... 11

1.1 Heesters: levensvormen tussen kruidachtigen en bomen in ... 12

1.2 Heesters in al hun vormen en soorten ... 13

1.2.1 Boom, heester of struik? ... 13

1.2.2 Heestergroepen ... 14

1.3 Wat met andere houtachtigen? ... 18

1.3.1 Houtige klimplanten ... 18

1.3.2 Houtige grassen of bamboes ... 20

2 Het Technisch Vademecum Heesters ... 22

2.1 Naar inspirerende beplantingen met heesters ... 22

2.2 Klemtonen van het Technisch Vademecum Heesters ... 22

3 Naamgeving ... 24

Deel II: BEPLANTINGSONTWERP ... 25

1 Stap voor stap naar het beplantingsontwerp ... 25

1.1 Van analyse tot synthese ... 25

1.2 Beplantingsontwerp van heesters in het openbaar groen ... 28

1.3 Voor nieuwe en bestaande begroeiingen ... 29

2 Voorstudie: standplaats (abiotiek) ... 31

2.1 Algemeen bodem- en hydrologisch onderzoek ... 31

2.2 Bodem met gewijzigde of extreme eigenschappen ... 33

2.2.1 Verstoord bodemprofiel ... 33

2.2.2 Verdichte bodem: slechte bodemstructuur ... 34

2.2.3 Voedselrijke bodem ... 36

2.2.4 Vervuilde bodem ... 36

2.2.5 Strooizout ... 37

2.2.6 Extreme zuurtegraad ... 38

2.2.7 Afwijkende hydrologie: waterzieke bodems versus droogtestress ... 39

2.3 Hydrografie en heesterbegroeiingen ... 41

2.3.1 Oevertypologie ... 41

2.3.2 Horizontale gelaagdheid van oeverbegroeiingen ... 41

2.3.3 Waterkenmerken ... 42

2.4 Milieuzorg en heesterbegroeiingen ... 43

2.4.1 Reductie groenafval ... 43

2.4.2 Nulgebruik bestrijdingsmiddelen ... 44

2.5 Andere randvoorwaarden ... 45

3 Voorstudie: basisbeschrijving bestaande heesterbegroeiing ... 47

3.1 Typering heesterbegroeiing ... 47

3.2 Identificatie terreineenheden heesters ... 48

3.3 Basisbeschrijving per terreineenheid ... 51

3.3.1 Onderzoek soortensamenstelling en conditie ... 52

3.3.2 Onderzoek gelaagdheid ... 53

3.3.3 Onderzoek naar beleving en gebruik 54

(6)

4 Voorstudie: aanvullend onderzoek bestaande begroeiing ... 57

4.1 Aanvullend onderzoek cultuurhistorisch waardevolle beplantingen ... 57

4.1.1 Referenties cultuurhistorisch onderzoek van heesterbegroeiingen ... 58

4.1.2 Soort, vorm, plaats en betekenis ... 61

4.1.3 Terrein- én bronnenonderzoek ... 64

4.1.4 Terreinonderzoek: onderzoek van resterende beplantingen ... 65

4.1.4.1 Herkenbare ‘soorten’ en ‘vormen’ ... 65

4.1.4.2 Beschrijving van collecties ... 67

4.1.5 Bronnenonderzoek: onderzoek van historische plantenlijsten ... 68

4.1.5.1 Bronnen ... 68

4.1.5.2 Identificatie van de planten op basis van bronnenonderzoek ... 69

4.1.5.3 Analogieonderzoek: wat als er niets is? ... 70

4.1.6 Cultuurhistorische analyses ... 70

4.1.6.1 Analyse van het sortiment (‘soort’) ... 70

4.1.6.2 Analyse van het gebruik van houtachtigen (‘vorm, plaats, betekenis’) ... 71

4.1.6.3 Totaalanalyse ... 71

4.2 Aanvullend onderzoek van de natuurwaarde van heesterbegroeiingen ... 71

4.2.1 Algemene bepaling van de natuurwaarde van de terreineenheden ... 71

4.2.2 Specifieke natuurwaarden van heesters ... 76

4.2.3 Kartering van elementen met een hoge natuurwaarde ... 79

4.2.4 Kartering van groeiplaatsen van probleemsoorten ... 79

4.2.5 Bij uitbreiding: groeiplaatsen van autochtone struiken ... 82

4.2.6 Bij uitbreiding: groeiplaatsen van stinzenplanten ... 83

4.2.7 Bij uitbreiding: groeiplaatsen van bijzondere paddenstoelen ... 84

5 Voorstudie: aandachtspunten in de organisatie ... 85

6 Functies van de begroeiing ... 87

6.1 Architecturaal: structurele of decoratieve begroeiingen? ... 89

6.2 Sociaal-recreatief ... 92

6.2.1 Heesters onveilig en vuil? De clichés voorbij ... 92

6.2.2 Graden van toegankelijkheid en beleving: schermfunctie ... 94

6.2.3 Specifieke toepassing: speelgroen ... 96

6.3 Cultuurhistorisch ... 98

6.4 Landschappelijk: leesbaarheid van het landschap ... 100

6.5 Ecologisch en fauna- en florabeschermend ... 100

6.6 Milieubeschermend ... 103

6.7 Educatief en wetenschappelijk ... 108

6.8 Productieve functie: vooral beleving, weinig economisch ... 109

6.9 Beweging, verplaatsing en verkeers(be)geleiding ... 110

6.9.1 (Be)geleiding van wandelaars en voetgangers ... 110

6.9.2 Groen in de verkeersruimte ... 114

7 Vastleggen van de gewenste groenvorm ... 117

7.1 Groenvormen … ... 117

7.1.1 Puntvormige groenvormen: solitaire heester ... 120

7.1.2 Lijnvormige groenvormen ... 122

7.1.2.1 Struikenrij (heg) ... 122

7.1.2.2 Geschoren haag ... 123

7.1.2.3 Randstruweel ... 124

7.1.2.4 Houtkant ... 125

7.1.3 Vlakvormige groenvormen ... 127

7.1.3.1 Struweel ... 127

7.1.3.2 Struiklaag in een bos(je) ... 128

7.1.3.3 Heesterborder ... 129

7.1.3.4 Heestermassief (vakbeplanting met heesters) ... 130

(7)

7.2 … met structuur ... 131

7.2.1 Ruimtelijke werking van heesters: de menselijke schaal ... 131

7.2.2 Gelaagdheid ... 142

7.2.3 Verticale gelaagdheid … ... 144

7.2.3.1 … met enkel heesters ... 144

7.2.3.2 ... met heesters en kruidachtigen ... 145

7.2.3.3 … met heesters en bomen ... 146

7.2.3.4 … met heesters, kruidachtigen en bomen ... 146

7.2.4 Horizontale gelaagdheid ... 147

8 Eerste keuzes aanleg en beheer ... 153

8.1 Beplantingsmethode ... 153

8.1.1 Meer dan alleen maar aanplanten! ... 153

8.1.2 Spontane ontwikkeling: als enige beplantingsmethode of in combinatie met aanplanten? ... 154

8.1.3 Aanplanten: beplantingssystemen ... 156

8.1.4 Integrale beplantingsmethode ... 159

8.1.5 Bosplantsoen (wijkers-blijverssysteem) ... 163

8.1.5.1 Is het bosplantsoen een mythe? ... 163

8.1.5.2 Keuze plantafstanden ... 164

8.1.5.3 Keuze menging: mengwijze en mengverhouding ... 166

8.1.5.4 Randbeplanting: keuze afplantrij ... 170

8.1.6 Inzaaien ... 173

8.2 Beheermethode ... 173

8.2.1 Eindbeeld, beheerintensiteit, beheerfasen en de levenscyclus van een beplanting ... 173

8.2.2 Beheerhandelingen: 5 hoofdgroepen ... 175

9 Plantenkeuze ... 179

9.1 Standplaats ... 179

9.1.1 Bodem en hydrologie algemeen ... 181

9.1.2 Bodems met gewijzigde of extreme eigenschappen ... 181

9.1.3 Bodems gebonden aan waterlichamen: oevers ... 185

9.1.4 Microklimaat ... 185

9.1.4.1 Bezonning ... 185

9.1.4.2 Temperatuur ... 187

9.1.4.3 (Zee)windexpositie ... 189

9.1.4.4 Neerslag ... 189

9.1.5 Groenhabitat ... 190

9.1.6 Potentieel natuurlijke vegetatie ... 194

9.1.6.1 Wat? ... 194

9.1.6.2 Handige instrumenten bij de soortenkeuze ... 194

9.2 Groei-eigenschappen ... 195

9.2.1 Habitus ... 197

9.2.1.1 Groeiomvang ... 198

9.2.1.2 Groeivorm ... 199

9.2.2 Groeisnelheid ... 200

9.2.3 Levensduur en langetermijnperformantie ... 200

9.2.3.1 Levensduur ... 201

9.2.3.2 Langetermijnperformantie ... 201

9.2.3.3 Uitbreidingsstrategie ... 202

9.2.3.4 Resistentie voor ziekten en plagen ... 202

9.2.4 Uitstoelingsvermogen ... 204

9.2.5 Pionierssoort, climaxsoort, overgangssoort ... 204

9.2.6 Concurrentiekracht ... 206

9.3 Ecologische waarde ... 207

9.3.1 Waarde voor fauna en flora ... 207

9.3.2 Herkomst plantmateriaal ... 211

(8)

9.3.2.1 Terminologie ... 211

9.3.2.2 Belang herkomst voor biodiversiteit ... 212

9.3.2.3 Visie binnen Harmonisch Park- en Groenbeheer ... 213

9.4 Esthetische en andere belevingskenmerken ... 215

9.4.1 Aantrekkelijke plantensoorten ... 215

9.4.2 Beeldkwaliteitskalender ... 216

10 Beplantingsplan en beplantingslijst ... 219

10.1 Vertaling beplantingsontwerp naar beplantingsplan ... 219

10.1.1 Aandachtspunten beplantingsplannen heesters ... 219

10.1.2 Plantverbanden ... 221

10.1.2.1 Mogelijke plantverbanden ... 221

10.1.2.2 Berekenen benodigde aantal planten ... 222

10.2 Opmaak van een beplantingslijst ... 224

10.2.1 Indeling en onderdelen ... 224

10.2.2 Terminologie ... 226

10.2.2.1 Maat ... 226

10.2.2.2 Specificatie wortels ... 226

10.2.2.3 Teelttechnische (en uiterlijke) omschrijving ... 228

10.2.3 Voorkeuren teeltwijze ... 230

10.2.4 Plantengroepen ... 231

10.2.4.1 Bosgoed ... 231

10.2.4.2 Heesters: sierheesters en -struiken ... 231

10.2.4.3 Haagplanten ... 232

10.2.4.4 Rozen ... 233

10.2.4.5 Kleinfruit ... 233

10.2.4.6 Vormplanten ... 234

10.2.4.7 Poten en stekken ... 234

10.2.4.8 Zaadgoed ... 235

10.2.4.9 Houtige klimplanten ... 235

10.2.4.10 Bamboes ... 236

10.3 Beoordelen beplantingsplan ... 236

11 Waardering bestaande begroeiing: behouden, omvormen, vervangen of verwijderen ... 239

Deel III: AANLEG ... 245

1 Aanleg algemeen ... 245

1.1 Beplantingsmethoden ... 245

1.2 Volgorde van aanleg ... 245

2 Plant goed! ... 246

2.1 Bodemvoorbereiding ... 246

2.1.1 Verwijderen bestaande beplanting? ... 247

2.1.1.1 Verwijderen kruidachtige begroeiing? ... 247

2.1.1.2 Verwijderen houtige soorten? ... 248

2.1.2 Grondbewerking ... 249

2.1.2.1 Wanneer is grondbewerking nodig? ... 249

2.1.2.2 Soorten grondbewerking ... 251

2.1.3 Aandachtspunten en maatregelen voor bodems met extreme eigenschappen ... 252

2.1.3.1 Verstoord bodemprofiel ... 253

2.1.3.2 Verdichte bodem ... 253

2.1.3.3 Voedselrijke bodem ... 254

2.1.3.4 Vervuilde bodem ... 255

2.1.3.5 Zout in de wortelzone en spatzout ... 255

2.1.3.6 Bodemvocht: té nat en té droog ... 257

2.1.3.7 Doorwortelbaar volume ... 257

(9)

2.2 Transport ... 258

2.3 Tijdelijke opslag van plantgoed ... 259

2.4 Technische keuring plantgoed ... 262

2.4.1 Soortechtheid ... 262

2.4.2 Kwaliteit plantgoed ... 262

2.4.3 Verloop van de keuring ... 265

2.5 Aanplanten ... 266

2.5.1 Planttijdstip ... 266

2.5.2 Plantput en aanvulgrond ... 267

2.5.3 Plantdiepte ... 269

2.5.4 Snoei bij aanplant? ... 270

2.5.5 Eigenlijke aanplant ... 272

2.5.5.1 Uitleggen van het plantgoed ... 272

2.5.5.2 Planten met blote wortel ... 272

2.5.5.3 Heesters met (draad)kluit ... 273

2.5.5.4 Pot- en containerplanten ... 275

2.5.5.5 Planten van hagen ... 276

2.5.5.6 Wilgenpoten en -stekken ... 277

2.5.5.7 Eerste zorgen na aanplant ... 277

2.6 Steunen en beschermen van plantgoed ... 278

2.6.1 Steunen plantgoed ... 278

2.6.1.1 Haagsteun en haag- of massiefversterking ... 278

2.6.1.2 Solitaire heesters ... 280

2.6.2 Bescherming plantgoed ... 281

2.7 Beoordelen kwaliteit van plantwerk ... 282

2.8 Plantspiegel: aanleg ... 283

2.8.1 Gelaagdheid in de plantspiegel ... 284

2.8.1.1 Ontwikkelen kruidlaag ... 284

2.8.1.2 Aanplant lagere heesters als onderbegroeiing ... 288

2.8.2 Bodembedekkende materialen ... 288

2.8.2.1 Materialen voor losse bodembedekking ... 288

2.8.2.2 Bodembedekking door platen, worteldoeken en folies ... 291

3 Inzaaien ... 291

4 Spontane ontwikkeling: alleen of in combinatie met aanplant ... 294

5 Nazorg of aanlegbeheer ... 299

Deel IV: BEHEER ... 301

1 Soorten beheerrichtlijnen ... 301

1.1 Beheerfasen ... 301

1.1.1 Nieuwe beplantingen ... 301

1.1.2 Bestaande begroeiingen ... 302

1.2 Formuleren beheer ... 302

1.2.1 Eindbeeld als leidraad ... 302

1.2.2 Duidelijke beheerrichtlijnen ... 306

1.2.3 Beheermaatregelen per heestergroenvorm ... 307

1.3 Beheerintensiteit ... 310

1.4 Aandacht voor duurzaam beheer ... 311

2 Aanlegbeheer ... 312

2.1 Nazorg planten ... 312

2.2 Plantspiegel: omgaan met onkruidgroei ... 313

2.3 Inboeten ... 316

2.4 Begeleiding planten ... 317

(10)

2.5 Niets doen ... 317

3 Ontwikkelingsbeheer ... 318

3.1 Snoeien ... 318

3.1.1 Kiezen voor snoeien ... 319

3.1.2 Snoeivormen: terminologie ... 321

3.1.3 Correcte snoei: specifieke aandachtspunten ... 324

3.2 Scheren ... 327

3.3 Niets doen ... 333

3.4 Dunnen (bosplantsoen) ... 334

3.4.1 Doel van het dunnen ... 334

3.4.2 Wijkers en blijvers? ... 334

3.4.3 Dunningsingrepen ... 335

3.4.4 Dunningscycli ... 337

3.5 Hakhoutbeheer ... 337

3.6 Verwerken van vrijgekomen hout ... 339

3.7 Gelaagdheid ontwikkelen ... 343

4 Eindbeheer ... 344

4.1 Voortzetten periodiek beheer ... 344

4.2 Ziekten en plagen ... 344

4.3 Einde levenscyclus begroeiing: omvormingsbeheer of vervanging ... 345

4.4 Monitoring ... 345

5 Omvormingsbeheer ... 346

5.1 Wanneer en wat? ... 346

5.2 Verjonging van de begroeiing ... 347

5.3 Gericht dunnen ... 347

5.4 Planten ... 348

5.5 Spontane processen toelaten ... 350

Deel V: REFERENTIELIJST ... 351

Deel VI: VERKLARENDE WOORDENLIJST ... 359

Deel VII: PLANTENLIJSTEN ... 371

1 Lijst met uitheemse heesters, bamboes en klimplanten waarvan geweten is dat ze zich invasief kunnen gedra- gen in Vlaanderen, België en/of onze buurlanden ... 372

2 Lijst van inheemse heesters en houtige klimplanten in Vlaanderen ... 376

3 Lijst van veel aangeplante – of aangetroffen – inheemse heesters en houtige klimplanten met hun kenmerken .... 381

4 Heesters en klimplanten voor een lichte zandbodem ... 392

5 Heesters en klimplanten voor een zware leem- of kleibodem ... 394

6 Straatbeplanting of stedelijke beplanting met extreme standplaats ... 396

7 Zouttolerantie ... 398

8 Heesters en klimplanten voor zure bodem ... 407

9 Heesters en klimplanten voor alkalische (basische) bodem ... 409

10 Heesters die droogte tolereren ... 411

11 Heesters en klimplanten voor natte standplaatsen ... 414

12 Schaduwtolerante heesters ... 418

13 Heesters met wortelopslag ... 420

(11)

I INLEIDING

I. 1 Heesters

Binnen de Technische Vademecums van het Harmonisch Park- en Groenbeheer (HPG) zijn de onderdelen bomen en kruidachtigen reeds beschreven. Dit vademecum volgt als laatste in de rij van begroeiingen en vult in wat tussen beide groepen valt, namelijk de heesters (Figuur I.1).

Dit vademecum benadert heesters als aparte plantengroep, maar legt ook de nodige verbanden met de vorige vademecums. Binnen beplantingen worden bomen, kruidachtigen en heesters vaak met elkaar gecombineerd en ze zijn dus niet als dusdanig uit elkaar te trekken.

Heesters

Bomen Kruidachtigen

Figuur I.1 – Het Technisch Vademecum Heesters vult die plantengroep in die tussen het Vademecum Bomen en het Vademecum Kruidachtigen invalt.

(12)

I. 1. 1 Heesters: levensvormen tussen kruidachtigen en bomen in

Volgens de wetenschappelijke benadering kunnen we heesters onder twee levensvormen onder- brengen: phanerofyt en chamaefyt (Raunkiær, 1934). Bij de levensvormen zijn de planten ingedeeld volgens de plaats van het groeipunt in het voor planten ongunstige seizoen (Figuur I.2). In onze streken is het ongunstige seizoen meestal de winter en zijn de groeipunten winterknoppen of onder- grondse plantendelen, zoals bollen, knollen of wortelstokken/rhizomen.

Onder phanerofyt verstaan we een overblijvende plant waarvan de overwinteringsknoppen van een volwassen plant zich op meer dan 50 cm boven de grond bevinden. Dat zijn in onze streken voorna- melijk bomen en heesters. Ook lianen – houtige klimplanten, bijv. Tuinkamperfoelie (Lonicera capri- folium) – behoren hiertoe, net als de meeste bamboesoorten, bijv. Gouden bamboe (Phyllostachys aurea).

Een chamaefyt is ook een overblijvende plant, maar dan met de overwinteringsknoppen op minder dan 50 cm boven de grond. Binnen de houtachtigen beschouwen we een kleine struik zoals Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) als houtachtige chamaefyt of struikchamaefyt.

9 5

4 3 2

1 6 7 8

Figuur I.2 – Schematische voorstelling van de levensvormen volgens Raunkiær (1934).

1 en 2: Hydrofyten (waterplanten) – 3: Helofyt (oeverplanten) – 4: Geofyt (bol- en knolgewassen) – 5: Geofyt (wortelstok- of rhizoomgewassen) – 6: Hemicryptofyt (veelal kruidachtigen) – 7 en 8: Chamaefyt (kruidachtigen of dwerg- of halfheesters) – 9: Phanerofyt (hogere heesters, bomen, lianen)

(13)

I. 1. 2 Heesters in al hun vormen en soorten

I. 1. 2. 1

Boom, heester of struik?

Waar de levensvormen een wetenschappelijke benadering zijn van de plantenvormen, is de groen- sector veel meer vertrouwd met andere, meer beschrijvende categorieën om planten in te delen, de zogenaamde groeivormen. Heester vormt daarbij een overkoepelende term die heel wat deella- dingen dekt en tussen bomen en kruidachtigen invalt, met vaak bediscussieerbare overgangsvormen (Figuur I.3).

Heesters hebben hun houtige structuur gemeenschappelijk met bomen. Een onderscheid tussen beide wordt vaak gemaakt op basis van hun vertakkingspatroon, hoewel ook dit niet altijd even duide- lijk is. In dit vademecum verstaan we onder een heester een ‘houtachtige plant die in of dicht bij de grond vertakt. Anders dan een boom vormen ze in het algemeen geen duidelijke stam, maar komen de meeste soorten met een aantal takken uit de grond, die dan ook grondtakken genoemd worden.

Voorwaarde is wel dat de plant in zijn eventuele stam en takken houtweefsel vormt, hoewel dat niet tot in het hart hoeft te zijn’.

Hoewel men met struiken soms alleen inheemse of eerder wild groeiende vormen bedoelt, gebruiken we in dit vademecum heester en struik als synoniemen.

Heesters Bomen

Figuur I.3 – Houtige overblijvende planten die meestal veel takken hebben, worden geclassificeerd als bomen en heesters.

Wat is het verschil? Volgens de definitie hebben bomen één of een klein aantal hoofdstammen om de bladerkronen te ondersteunen. Heesters zijn kleinere planten met veel houtige takken die zich dicht bij de grond vertakken. Uiteraard klopt dit onderscheid niet helemaal, want grote, boomachtige heesters en kleine, heesterachtige bomen komen vaak voor. Zo kan Gele kornoelje (Cornus mas) zowel als heester en als kleine boom toegepast worden. Mensen zoeken graag definities om de dingen in zwart en wit op te delen. De natuur daarentegen heeft de neiging met grijstinten te werken (Capon, 2005).

(14)

I. 1. 2. 2

Heestergroepen

Binnen de groensector worden heesters vaak verder onderverdeeld in verschillende groeivormen. Die opdelingen zijn meestal weinig eenduidig en vaak overlappen verschillende categorieën.

Met de term sierheesters worden vaak heesters met een opvallende bloei of andere opvallende esthetische kenmerken bedoeld. De term ‘opvallend’ is voor vrije interpretatie vatbaar, waardoor dit een breed interpreteerbare definitie is. In dit vademecum gebruiken we deze term daarom niet afzonderlijk.

Een overgangsvorm tussen kruidachtigen en heesters vormen de dwergheesters of halfheesters.

Zij worden vaak als synoniemen gebruikt, hoewel hun betekenis toch subtiel kan verschillen. Een echte dwergheester is een lage heester, minder dan 50 cm hoog, met deels of licht verhoute sten- gels. Deze term wordt vaak als synoniem gebruikt voor de levensvorm houtachtige chamaefyt, zoals Winterhei (Erica carnea). Ook een halfheester heeft deels of licht verhoute stengels, maar kan van nature vaak hoger uitgroeien. Struikmalva (Lavatera ‘Rosea’) is zo’n soort die tot 150 cm hoog wordt en waarvan de stengels aan de basis verhouten. Door zijn vorstgevoeligheid echter, wordt deze soort in onze streken eerder als een vaste plant geteeld en toegepast en valt hij dus onder de halfheesters.

Omdat de toepassing van deze dwerg- en halfheesters in openbaar groen nauwer aansluit bij kruidach- tige soorten dan bij houtachtigen, verwijzen wij naar het Technisch Vademecum Kruidachtigen (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012a).

Heesters kunnen nog verder opgedeeld worden in een aantal specifieke groepen op basis van gebruik, herkomst, verwantschap etc. We gaan hier specifiek in op inheemse heesters, rozen, kleinfruit, sier- bramen en laagblijvende coniferen.

Inheemse heesters hebben alleen hun herkomst gemeen (Figuur I.4). Zij vormen een belangrijker wordende groep, omdat het belang van deze soorten voor de biodiversiteit steeds meer aandacht krijgt. Zoals al hoger aangegeven spreken we hier niet over struiken, maar ook over heesters.

(15)

Figuur I.4 – Inheemse heesters – soms wel struiken genoemd – kunnen evenzeer een interessante sierwaarde hebben. Deze solitaire Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) springt meteen in het oog met zijn herfsttooi van rozerode vruchten (Privétuin Joos Van Tieghem).

De tot de verbeelding sprekende groep van rozen kan nog verder ingedeeld worden naargelang de groeivorm (bijv. klimrozen zoals Rosa GUIRLANDE D’AMOUR – deze vallen dan ook onder de hout- achtige klimplanten of bijv. kruipende of laaggroeiende rozen zoals Rosa PETIT SERPENT), de bloem- vorm (bijv. grootbloemige theehybriden zoals Rosa DOUBLE DELIGHT), de bloeiperiodiciteit (bijv.

doorbloeiende heesters – Rosa ‘Blush Noisette’), de mate van veredeling (bijv. botanische rozen zoals Egelantier – Rosa rubiginosa) etc.

Rozen vragen vaak aparte maatregelen wat bijv. snoei betreft, hoewel door een gerichte soortenkeuze snoeien en bijhorende snoeiproblemen vermeden of beperkt kunnen worden. Ook moeten de in het openbaar groen toe te passen soorten met de nodige omzichtigheid gekozen worden, zodat ze voldoende zijn aangepast aan de standplaats en weinig vatbaar zijn voor ziekten en plagen.

Ook onder de coniferen of naaldbomen zitten er verschillende soorten en variëteiten die eerder tot de heesters als groeivorm gerekend kunnen worden (Figuur I.5). Voorbeeld van een Europese soort met een struikvormige habitus is de Bergden (Pinus mugo), hoewel van deze soort ook een aantal boomvormende cultivars en ondersoorten bestaan. Een Noord-Amerikaanse conifeer met

(16)

Dwerglevensboom (Microbiota decussata) en enkele cultivars of variëteiten van de inheemse Gewone jeneverbes ( Juniperus communis) hebben een lagere of kruipende groeiwijze, bijvoorbeeld Juniperus communis ‘Repanda’.

Figuur I.5 – Dit jonge exemplaar van Dwerglevensboom (Microbiota decussata) zal uitgroeien tot een lage, dichte, groenblijvende bodembedekkende heester, bekend omwille van zijn droogtetolerantie (Arboretum van Wespelaar).

Een interessante groep is die van kleinfruit (Figuur I.6). Hieronder verstaan we heesters – maar ook klimplanten (bijv. Kiwibes – Actinidia arguta) en kruidachtigen – die voor de mens eetbare vruchten leveren, zoals bessen (Rode bes – Ribes rubrum) en noten (Hazelaar – Corylus avellana). Door deze groep in het openbaar groen toe te passen, kan het groen ook echt gebruiksgroen worden. Wat de toepassingen, rassenkeuze en eventuele opbrengstgerichte snoei betreft biedt het boekje ‘Bessen uit de tuin’ (Tijskens, 2012) een goede introductie.

(17)

Figuur I.6 – Kleinfruit – zoals deze Framboos (Rubus idaeus) – kan de aantrekkelijkheid en dus belevingswaarde van groen aanzienlijk verhogen.

Sierbramen – ook wel parkbramen genoemd – kunnen omschreven worden als de soorten en/of cultivars uit het geslacht Rubus die toegepast worden als sierplant. Sierbramen kunnen grosso modo ingedeeld worden in kruipende, lage en hoge vormen. De meeste soorten zijn weinig eisend wat standplaats betreft, sommige groeien liever in de schaduw. Rubus is over het algemeen niet of weinig gevoelig voor ziekten en plagen. Er zijn zowel gestekelde als ongestekelde sierbramen, bladverlie- zende en bladhoudende soorten. Niet alle sierbramen zijn even winterhard en het toepassingsgebied gaat van kleine tot grote plantvakken, begroeiing van taluds, rotondes en toepassingen onder bomen of heesters. Van sommige soorten zijn de vruchten – net als bij de meer gekende bramen en fram- bozen – ook eetbaar. Rubus ‘Benenden’, R. odoratus, R. caesius en R. henryi zijn enkele voorbeelden van sierbramen (Houtman, 2004; Vande Capelle, 2011).

(18)

I. 1. 3 Wat met andere houtachtigen?

Heesters vullen de logische aanvulling op de Technische Vademecums Bomen en Kruidachtigen.

Maar in de reeks van Technische Vademecums van het Harmonisch Park- en Groenbeheer zijn ook andere houtachtigen onderbelicht of niet aan bod gekomen. Onder houtachtigen wordt verstaan

‘verhoute planten die niet als bomen kunnen worden beschouwd’. Naast heesters vallen ook houtige klimplanten en bamboes onder die omschrijving. Hieronder lijsten we kort enkele kenmerken en aandachtspunten op om ook met die soorten – al dan niet – aan de slag te gaan in het Harmonisch Park- en Groenbeheer.

I. 1. 3. 1

Houtige klimplanten

Een klimplant is een plant die over andere planten, bomen, hekken etc. heen groeit met behulp van plantenorganen aangepast voor het klimmen. In openbaar groen kunnen we zowel hun klimmende als bodembedekkende eigenschappen gebruiken. Klimplanten komen onder twee vormen voor:

kruidachtige soorten (eenjarige, tweejarige of meerjarige soorten) en overblijvende houtige soorten die in de winter niet bovengronds afsterven. De eerste categorie behandelen we hier niet. Soorten uit de laatste categorie worden ook wel lianen genoemd en behoren wel tot de opzet van dit vademecum.

Zij behoren qua levensvorm tot de phanerofyten.

Klimplanten kunnen we in vier klimstrategieën indelen: hechters, winders, rankers of enteraars (Hermy

& Vermote, 2005). Inzicht in deze klimwijzen is van belang om bij ontwerp en aanleg geschikte klim- constructies te kunnen voorzien (Figuur I.7).

A B C D E F

Figuur I.7 – De vier basisklimmanieren waarop we klimplanten kunnen indelen (naar Jakob AG (2003)).

A-B: Hechters of zelfhechtende soorten hebben in principe geen klimhulp nodig, hoewel er soms een startondersteuning kan nodig zijn, A: klimt met hechtwortels, B: klimt met zuignapjes;

C: Winders of slingerplanten hebben verticale klimhulp nodig;

D-E: Rankers hebben meestal een traliewerk (zowel horizontale als verticale elementen) nodig, D: bladsteelranker, E:

bladranker;

F: Enteraars hebben meestal een horizontale steun nodig waarachter zij geleid worden.

Hechters of zelfhechtende soorten kunnen zich – in principe – zonder klimhulp opwerken tegen verticale structuren zoals muren en andere constructies, bomen, heesters, andere klimplanten etc. Ze doen dit met hechtworteltjes (zoals Klimop – Hedera helix of Klimhortensia – Hydrangea anomala subsp. petiolaris) of

(19)

met hechtschijfjes (een vorm van rankers) (bijv. Vijfbladige wingerd – Parthenocissus quinquefolia). Deze klimorganen zorgen voor verankering zonder diep in het substraat of de klimstructuur door te dringen.

De eigenschap van de klimplant om weg te groeien van het licht (negatief fototropisme) kan soms wel problemen veroorzaken, bijv. bij muren in slechte staat. Daarnaast staan soorten als Klimop ook nog in een negatief daglicht omdat zij de bomen waarin ze groeien zouden doden. Dit hangt echter van een aantal factoren af en dan vooral van de grootte en de gezondheid van de ‘gastboom’. In eerste instantie leggen klimplanten een ‘deken’ over de kruin van de boom. Door lichtgebrek kan een deel van de takken afsterven waardoor takbreuk kan optreden, ook bij jonge bomen. Ook het gewicht van een klim- plant kan tot problemen leiden. Onder het gewicht van een oude klimopplant kunnen oude en reeds verzwakte of aangetaste bomen takbreuk of in het ergste geval stambreuk ondergaan. Door opvolging en een aangepast beheer, kunnen ernstige gevolgen voor de ’gastboom’ echter vermeden worden.

Zelfhechtende klimplanten wurgen de bomen niet door hun groeiwijze. Dat kan bijv. wel het geval zijn bij windende of slingerende klimplanten.

Het merendeel van de klimplanten zijn winders of slingerplanten. Daarbij slingeren de hoofd- en/of zijstengels op hun zoektocht naar licht zich met een schroefvormige beweging rond boomstammen, draden of andere hulpstukken. De groeirichting van deze stengelwindingen is meestal typerend voor een plantensoort. Sommige soorten zullen enkel linkswindend zijn (Japanse blauweregen – Wisteria flori- bunda), terwijl andere eenduidig rechtswindend zijn (Chinese blauweregen – Wisteria sinensis). Bepaalde klimplanten kunnen in beide richtingen groeien, zoals de inheemse Bitterzoet (Solanum dulcamare).

Door hun groeiwijze kunnen windende of slingerende klimplanten na verloop van tijd bomen belem- meren in hun groei. Dit kan soms tot het afsterven van de ‘klimboom’ leiden. Dit is vooral het geval bij jonge bomen. Een Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) rond een volwassen eik zal de sapstroom niet onderbreken. Maar hiervoor moet de boomstam toch al een behoorlijke omvang hebben.

Bij rankers zorgen omgevormde plantenorganen voor de hechting bij het klimmen. Deze rankende organen kunnen van bladnatuur zijn, zoals bladrankers (gedeeltelijk of volledig tot ranken omge- vormde bladeren – bijv. erwten) of bladsteelrankers (gedeeltelijk of volledig tot ranken omgevormde bladstelen – bijv. Clematis). Bij soorten zoals de Gewone wijnstok (Vitis vinifera) zijn het dan weer de omgebouwde bloemen die zich als ranken gedragen (de zogenaamde spruitrankers). Er kan ook een combinatie zijn tussen de zelfhechtende en rankende klimwijze, onder andere bij Wilde wingerd (Parthenocissus spp.). Die zal bij contact met de ondergrond hechtschijfjes aanmaken op het einde van z’n ranken (zie hechters of zelfhechtende soorten).

Enteraars, steunklimmers of leiplanten hebben meestal geen specifieke klimwijze ontwikkeld. Zij leunen of steunen op andere planten of structuren om hogerop te geraken. Dit doen zij met behulp van stekels, doornen of andere stengeluitwassen of door lange stengels of andere habitusvormen.

Voorbeelden zijn klimrozen en ramblers (Rosa spp.), Winterjasmijn ( Jasminum nudiflorum) en bepaalde sierbramen (Rubus flagelliflorus).

Voor toepassingen van klimplanten in de (semi)publieke of private ruimte – zoals gevelbegroening – verwijzen wij naar ‘Gevelbegroening, sleutel tot levende steden’ Hermy & Vermote (2005) (Figuur I.8).

(20)

Figuur I.8 – Klimplanten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de vergroening van de (semi)publieke ruimte, doordat zij op een beperkte oppervlakte toegepast kunnen worden (rechts) (Duitsland, Freiburg).

Soorten als de mooi herfstverkleurende Vijfbladige wingerd (Parthenocissus quinquefolia) (links) – weliswaar een soort met licht invasieve neigingen – en de groenblijvende, vroegbloeiende Clematis armandii (midden) zijn zeer geschikt.

I. 1. 3. 2

Houtige grassen of bamboes

Binnen de Grassenfamilie (Poaceae) zitten alle bamboesoorten in de onderfamilie Bambusoideae vervat. Dit zijn zowel kruidachtige als houtige soorten. Hier belichten we alleen de houtige soorten (tribus Bambuseae – bestaande uit zo’n 91 geslachten). Deze bamboes zijn altijdgroene planten met houtige, holle halmen en rhizomen als wortelgestel. Ze zijn op meerdere manieren toepasbaar in openbaar groen: als solitair, in groep, als haag of afscheiding, als kuipplant of als bodembedekker.

De toepassingen van bamboes in het Harmonisch Park- en Groenbeheer zijn echter beperkt, vooral door hun vaak onstuimige groei- en uitbreidingskracht en hun invasiviteit. Deze groep moet in het openbaar groen – en ook daarbuiten – met de nodige omzichtigheid en nuancering benaderd worden.

Over bamboes worden meestal drie algemene groeikenmerken aangehaald: ze woekeren allemaal, ze sterven allemaal af na bloei en het zijn allemaal hoge soorten.

Hoewel het eerste voor de meeste soorten opgaat, moet dit toch genuanceerd worden. We kunnen bij bamboes algemeen twee groeipatronen onderscheiden, de zogenaamde ‘clumpers’ (pollenvor- mende of zodevormende soorten – sympodiale groei) en de zogenaamde ‘runners’ (met kruipende wortelstokken – monopodiale groei). De pollenvormende bamboes – met Fargesia als belangrijkste geslacht voor onze contreien – breiden zich langzaam uit. Het groeipatroon van de rhizomen bestaat erin om de wortelmassa slechts geleidelijk uit te breiden, zoals bijvoorbeeld ook bij de meeste sier- grassen gebeurt. Door de afwezigheid van de woekerende eigenschappen wint Fargesia steeds meer aan populariteit.

Bamboes met kruipende wortelstokken (‘running’ bamboes) zijn wel potentieel agressief woekerend en moeten dus met de nodige omzichtigheid worden toegepast en beheerd. Hun wortelgestel vertakt zich vaak wijd, om zo telkens nieuwe halmen te produceren die door de oppervlakte breken. De snelheid en agressiviteit in uitbreiding is bij deze groep zeer variabel. Dit is zowel afhankelijk van de soort, de bodem als het heersende klimaat. Sommige kunnen uitlopers ontwikkelen van verschillende

(21)

meters per jaar, andere kunnen gedurende lange periodes min of meer hetzelfde oppervlak innemen.

Maar worden deze – potentieel – woekerende soorten vanuit het beheer verwaarloosd, dan kunnen ze een probleem vormen door te sterke uitbreiding, waarbij sommige soorten zelfs niet in groei verhin- derd worden door asfalt en rubberfolies. Enkele typische geslachten die in onze contreien worden toegepast zijn Phyllostachys, Pseudosasa en Semiarundinaria. Vaak moeten zij met een aangepaste wortelbegrenzer – zoals aangepaste HDPE-folie (high-density polyethylene of ook wel PEHD-folie:

polyethylene high-density) – binnen de perken worden gehouden. Deze werkwijze strookt niet met het Harmonisch Park- en Groenbeheer. Bovendien kan men beheerproblemen beter voorkomen dan genezen en kan men aanplant van dergelijke bamboes beter vermijden. Ook al doordat zij bekend staan als invasieve exoten, met alle gevolgen van dien, ook op andere plaatsen dan de oorspronkelijke aanplantplaats (Plantenlijst VII.1 en § II.4.2.4).

De meeste bamboesoorten bloeien onregelmatig. Vaak zit er een grote periode tussen twee bloei- periodes (met intervallen van 65 tot 120 jaar of meer). Deze taxa bloeien meestal ook massaal en wereldwijd, zodat binnen een beperkte periode alle specimens van één soort – natuurlijk voorkomend of aangeplant – tot bloei zijn gekomen. Hoewel de meeste bamboes na de bloei afsterven, doen ze dat niet allemaal; bijvoorbeeld het genus Pseudosasa is hiervoor ongevoelig. Het pollenvormende geslacht Fargesia is wel gevoelig voor sterfte na bloei. Zo stierf in de jaren 1990 Fargesia murieliae massaal af na bloei (met een bloeicyclus van zo’n 110 jaar of meer) (Li, Denich & Borsch, 2006). Op dit moment zit Fargesia nitida volop in zijn bloeiperiode. De zaailingen die hieruit ontstaan, creëren echter ook nieuwe kansen voor de ontwikkeling van nieuwe selecties.

Hoewel er verschillende zeer hoge bamboesoorten bestaan (met soorten tot meer dan 30 meter hoog), bestaan ook talrijke laag blijvende soorten (tot enkele centimeters hoogte) (Van Trier &

Oprins, 2004). Voorbeelden van laagblijvende bamboegeslachten zijn Sasa en Pleioblastus. Ondanks hun lage habitus, is ook hier de nodige omzichtigheid geboden bij toepassing en beheer om onge- wenste woekering te vermijden, gezien hun kruipende wortelstokken (Figuur I.9).

Figuur I.9 – Deze laagblijvende bamboe (Sasa sp.) is aangeplant als onderbegroeiing in verhoogde bloembakken, die als een soort keermuur dienen. Zo wordt uitbreiding door wortelstokken naar de omgeving vermeden (Parijs, omgeving Jardin de Reuilly).

(22)

I. 2 Het Technisch Vademecum Heesters

I. 2. 1 Naar inspirerende beplantingen met heesters

Heesters vormen een brede en interessante plantengroep voor het openbaar groen. Hun toepas- singen zijn immers talrijk. Zij kunnen zorgen voor gelaagdheid om zo de biodiversiteit te verhogen, maar ook om beheerlasten te beperken. Zij verhogen de beleving van openbaar groen door hun bloei, vruchten, herfstverkleuring, twijgkleur, winteraspect, groeivormen etc. Heesters in al hun vormen – zoals hagen, hakhouttoepassingen en collectietuinen – vormen belangrijke cultuurhistorische elementen. Op milieuvlak hebben heesters een bufferende werking voor fijn stof. Heesters kunnen als bodemfixeerders worden gebruikt op taluds of aan oevers. Heesterbegroeiingen kunnen in ons landschap worden ingezet om erosie tegen te gaan, zoals in de kleine landschapselementen in de Vlaamse Ardennen. Heesters kunnen toegepast worden als windkering ...

Heesters worden algemeen toegepast binnen landschappelijke en openbare beplantingen en zijn misschien wel het breedst inzetbaar door hun veelzijdigheid, hun levensduur en duurzaamheid. Door overgebruik of fout gebruik kunnen ze echter visueel onaantrekkelijk zijn en een beperkte ecologische waarde hebben. Ze zijn een deel van hun status verloren door ongelukkige ontwerpkeuzes (zoals veel onaantrekkelijke monobeplantingen), foutieve plantenkeuzes (zoals het negeren van ‘de juiste plant op de juiste plaats’ of een onvoldoende gebruik van het brede repertorium aan heesters) en vooral een foutief beheer (zoals de ‘wintersnoeiziekte’ van sommige lokale groenbeheerders) (Dunnett, 2004):

• Grootschalige heestervolumes zijn vaak monotoon en hebben een beperkte structuur- of soorten- diversiteit. Zij weerspiegelen niet de seizoenale veranderingen – bij een correct gebruik net een van de aantrekkingspunten van heesters – en hebben een verminderde ecologische waarde.

• Grove en niet-selectieve beheerpraktijken kunnen opnieuw de structurele diversiteit beknotten en de dynamiek van de verandering belemmeren.

• Het ontbreken van een geïntegreerde laag met kruidachtigen vermindert eveneens de visuele aantrekkingskracht en de ecologische waarde. Bovendien wordt door de ongewenst kruidgroei de beheerintensiteit verhoogd, vooral aan de rand van dergelijke beplantingen.

Eén van de grootste uitdagingen voor groenontwerpers en -beheerders vormt dan ook het bevorderen van een grotere diversiteit in heesteraanplantingen in structureel, visueel en ecologisch opzicht. We moeten weg van de opvulnorm die de laatste 30 jaar ontstaan is en opnieuw alle mogelijkheden van heesters benutten. Dit Technisch Vademecum zal groenontwerpers en -beheerders hierin begeleiden.

I. 2. 2 Klemtonen van het Technisch Vademecum Heesters

Dit vademecum kadert binnen het Harmonisch Park- en Groenbeheer van het Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse Overheid. De pijlers van die visie zijn verwerkt in het volledige vade- mecum: duurzaam, dynamisch, divers, mensgericht, milieugericht, natuurgericht en organisatiege- richt. Het heeft de ambitie om aan te zetten om af te stappen van de klassieke toepassingen van heesters en biedt hiervoor handvatten en mogelijkheden aan.

(23)

Het vademecum is opgebouwd in de logische volgorde van het onlosmakelijke trio ontwerp (§ II), aanleg (§ III) en beheer (§ IV), met vooral een klemtoon op het beplantingsontwerp (§ II). Veel keuzes in het beplantingsontwerp hebben immers vergaande gevolgen voor het beheer. En zelfs voor kleine ontwerpen of heraanleg van kleine oppervlaktes heeft het zin om stil te staan bij de stappen in het beplantingsontwerp om zo ‘fouten’ in het ontwerp – en dus een moeilijk beheer of ongewenst eind- beeld – te voorkomen. Het beplantingsontwerp vertrekt vanuit de voorstudie om zo de randvoor- waarden en functies voor de begroeiing vast te leggen. Door vervolgens een geschikte groenvorm vast te leggen, samen met de eerste geschikte keuzes op vlak van aanleg en beheer kan de uiteinde- lijke plantenkeuze bepaald worden en dus het beplantingsontwerp gefinaliseerd worden.

Het vademecum is specifiek gericht op openbaar groen, waardoor de klemtonen anders gelegd zijn dan bijv. in de meeste particuliere tuinen. Zo is de haalbaarheid van het beheer (de pijler ‘organi- satiegericht’ – o.a. § II.5 en § IV.1.3) een belangrijk aandachtspunt bij de toepassing van heesters in het openbaar groen. Meer specifiek wordt een ander licht geworpen op snoeibeheer (§ IV.3.1). In het openbaar groen is de gebruikelijke tuinbouwkundige visie op snoeien – waarbij de meeste heesters regelmatig gesnoeid moeten worden voor maximale beleving of beperking van de groei – moeilijk of slechts in specifieke gevallen houdbaar. Ook hier ligt de sleutel weer bij het beplantingsontwerp. Een van de aandachtspunten daarbij is de langetermijnperformantie van de gekozen heesters (§ II.9.2.3).

Dit is de mate waarin een plant goed haar functies en doelstellingen in de beplanting vervult, ook in latere levensfasen en bij voorkeur met een beperkt beheer. Een ander aandachtspunt is ontwerpen met de volgroeide habitus voor ogen (§ II.9.2.1). Zo kan snoei om de omvang van de heester te beperken, vermeden worden.

De aandacht voor de volgroeide habitus kan ook doorgetrokken worden door meer en meer te ontwerpen en aan te leggen volgens het principe van de integrale beplantingsmethode (§ II.8.1.4).

Hoewel de beplantingsmethode van bosplantsoen (het zogenaamde wijkers-blijverssysteem) bij sommige functies of randvoorwaarden nuttig kan blijken – bijv. een schermfunctie die omwille van veiligheid of visuele of geluidshinder snel moet ingevuld worden – is ze in het geval van heesters verre van ideaal (§ II.8.1.5). Deze beplantingsmethode is immers ontwikkeld vanuit de bosbouw en dan vooral met het oog op rechte en takvrije stammen van bomen. Bij heesters beogen we echter meestal laag en dicht betakte eindbeelden, waarbij de dichte beplanting van de beplantingsmethode bosplant- soen dus weinig favorabel is. Bovendien brengt bosplantsoen veel beheergangen – met mogelijke fouten in timing of interpretatie – en veel groenafval met zich mee.

Niet alleen de groei-eigenschappen – zoals de habitus, groeisnelheid, levensduur, langetermijnper- formantie etc. – spelen een belangrijke rol in de uiteindelijke plantenkeuze (§ II.9.2). Op een gelijk niveau in het beslissingsproces van de plantenkeuze staat de standplaats (§ II.9.1): de plantenkeuze wordt aangepast aan de lokale standplaatsomstandigheden. Binnen dat kader vormen de groenha- bitats een veelbelovend concept (§ II.9.1.5). Door de bestudering van de natuurlijke groeiplaats van planten, tracht men zo elke plantensoort op een systematische manier – via een indeling en codes – in de ideale standplaats in te delen. Beplantingsobjecten in het openbaar groen kunnen beschouwd worden als afgeleiden van die habitats.

In dit vademecum is er ook aandacht voor andere vormen van aanleg dan enkel aanplant. Ook spon- tane ontwikkeling en inzaaien worden vanuit een aantal ervaringen besproken en geïllustreerd (§ III.3 en § III.4).

(24)

I. 3 Naamgeving

In dit vademecum plaatsen we – waar mogelijk – eerst de Nederlandse plantennaam, gevolgd door de wetenschappelijke naam. Voor Nederlandse namen bestaat geen standaard, behalve voor inheemse soorten. Als referentie voor de officiële Nederlandse naam van wilde planten – inheemse soorten – gebruikten we de online ‘Flora-databank’ (kortweg ‘Florabank’) van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) (flora.inbo.be). We kozen ervoor om – waar mogelijk – ook bij niet-inheemse soorten een Nederlandse naam te vermelden. Hierbij vermelden we vaak de meest algemeen circu- lerende naam of een algemene Nederlandse naam geldend voor het volledige plantengeslacht. Als basis voor de Nederlandse namen van die gecultiveerde soorten gebruikten we ‘Dendrologie van de Lage Landen’ (de Koning et al., 2009). Bij de notatie van die Nederlandse namen kozen we ook voor een hoofdletter voor elke naam. Zo’n Nederlandse naam verhoogt het leesgemak, maar de weten- schappelijke naam is de enige naam die het meest specifiek is (tot op botanische of gecultiveerde variëteit of merknaam of ondersoort etc.) en met zekerheid kan gebruikt worden. De wetenschappe- lijke naam vormt dan ook de basis van beplantingslijsten (§ II.10.2) en andere manieren van commu- niceren over planten.

Wetenschappelijke namen bieden dus de zekerheid dat jij en ik het wel degelijk over dezelfde plant hebben. Maar ook hier circuleren vaak verschillende wetenschappelijke namen voor eenzelfde soort.

Het streven naar uniformiteit in die naamgeving is dus belangrijk. Daarom raadpleegden we voor dit vademecum de internationale ‘Naamlijst van houtige gewassen’ (Hoffman (2010) en www.inter- nationalplantnames.com), erkend door de ENA (European Nursery Association) als de Europese standaard voor de naamgeving van boomkwekerijproducten. Als iedereen deze voorkeursnaam en de bijhorende afspraken qua notatie hanteert, dan zorgt dit voor een duidelijkere communicatie.

Voor inheemse soorten die niet op de ‘Naamlijst’ voorkomen, gebruikten we de ‘Flora-databank’(zie hoger).

Voor andere organismen gebruikten we ook volgende databanken als basis voor de naamgeving:

algemeen de ‘Encyclopedia of Life’ (www.eol.org) en meer specifiek de ‘Mycobank’ voor fungi (www.mycobank.org) en de ‘Rode Lijst Dagvlinders’ (2011) van het INBO (via www.inbo.be) voor dagvlinders van Vlaanderen.

(25)

II BEPLANTINGSONTWERP

II. 1 Stap voor stap naar het beplantingsontwerp

II. 1. 1 Van analyse tot synthese

De structuur van het vademecum is opgehangen aan de logica van het onafscheidelijke trio ontwerp, aanleg en beheer. We leggen hierbij sterk de nadruk op het proces van het beplantingsontwerp. Met het beplantingsontwerp maken de ontwerper, beheerder, opdrachtgever en/of gebruiker immers belangrijke keuzes: zij leggen het gewenste eindbeeld of de gewenste ontwikkeling vast. Meteen worden ook de krijtlijnen voor aanleg en beheer vastgelegd.

Het beplantingsontwerp is stapsgewijs ontrafeld in alle bouwstenen van het ontwerpproces (Figuur II.1). Na voorstudie en vastlegging van de randvoorwaarden, wordt in het voorontwerp gestart met het vastleggen van de gewenste functies voor het beplantingsontwerp. Het voorontwerp wordt verder opgemaakt door het vastleggen van de groenvormen en bijhorende structuur. Daarna wordt het ontwerp verder ingevuld met de specifieke plantenkeuze. Voorontwerp en plantenkeuze worden dan technisch vertaald naar een definitief ontwerp in de vorm van een beplantingsplan en beplantingslijst.

(26)

ANALYSE

VOORONTWERP

PLANTENKEUZE

BEPLANTINGSPLAN EN BEPLANTINGSLIJST

Voorstudie

Functies

Abiotiek (standplaats)

Bestaande begroeiing: basisbeschrijving en indien nodig aanvullend onderzoek Knelpunten en potenties in de organisatie

Groenvorm

Puntvormig Lijnvormig Vlakvormig

Structuur groenvorm

Menselijke schaal van heesters Verticale gelaagdheid Horizontale gelaagdheid Beplantingsmethode Eerste keuzes

Beheermethode

Standplaats Groeieigenschappen

Ecologische waarde

Esthetische en andere belevingskenmerken Eerste keuzes

Architecturaal: structureel en decoratief Sociaal-recreatief

Cultuurhistorisch

Landschappelijk: leesbaarheid van het landschap Ecologisch en fauna- en florabeschermend Milieubeschermend

Educatief en wetenschappelijk

Productieve functie: beleving en economisch Beweging, verplaatsing en verkeers(be)geleidend

Figuur II.1 – Doorstroomschema voor de opmaak van het beplantingsontwerp. Deze benadering is gebaseerd op Alexander, Ishikawa & Silverstein (1977); Reuver (2001).

(27)

Een logisch doorstroomschema biedt het nodige houvast om van de analyse – de eigenlijke voor- studie – tot de synthese te komen – het eigenlijke beplantingsontwerp. Bij veel beheerders en ontwer- pers spelen veel van die ontledings-, beslissings- en ontwerpprocessen zich tegelijkertijd af. Toch is het goed om even stil te staan bij alle bouwstenen van het ontwerpproces om weloverwogen keuzes binnen die bouwstenen en het volledige beplantingsontwerp te kunnen maken. Het doorstroom- schema geeft een overzicht van de randvoorwaarden en aandachtspunten waarmee men rekening kan houden in het beplantingsontwerp en kan op verschillende manieren gebruikt worden (Figuur II.2):

• Het doorstroomschema kan lineair – van a tot z – worden doorlopen om zo de gewenste bouw- stenen voor het beplantingsontwerp mee te nemen. Daarbij wordt gestart met het bepalen van de functies van de beplanting, ondersteund door de bevindingen uit de voorstudie: het functioneel ontwerpen (ontwerpen naar functie) van de begroeiing.

• Veelal zal het schema eerder lineair gevolgd worden met terugkoppelingen. Vaak moet men terug- grijpen naar eerdere stappen om toch de volgende stappen te kunnen zetten. Bijvoorbeeld, sluit de plantenkeuze wel aan bij de gewenste functies of zijn de functies doorheen het keuzeproces van het beplantingsontwerp veranderd.

• Het schema hoeft echter niet noodzakelijk van begin- tot eindpunt gevolgd te worden. Het is zo opgemaakt dat er op eender welk punt kan ingestapt worden. Van daaruit kunnen dan terugkop- pelingen gemaakt worden met onderdelen hoger in het schema. Veelal zal deze manier van werken starten vanuit de groenvorm, structuur van de begroeiing of plantenkeuze: het visueel ontwerpen (ontwerpen naar eindbeeld). Zo kan je bijvoorbeeld van bij het begin een welbepaalde plantenkeuze voor ogen hebben en die aan de hand van de hoger en lager gelegen bouwstenen doorlichten.

Maar het beplantingsontwerp kan bijvoorbeeld ook gestart worden vanuit bepaalde eisen voor het beheer (‘onderhoudsgemak’): het beherend ontwerpen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar niet alleen kinderen van De Springschans en De Kajuit wa- ren met hun begeleiders en voor- zien van oranje hesjes, afvalknijpers en rode vuilniszakken uitgerust

Met de overgang van de beschutte werkplaatsen in het kader van Beter Bestuurlijk Beleid van Welzijn naar de sector sociale economie sinds 1 april 2006, treedt er een nieuwe fase

Bas Colen, verantwoordelijk voor het groenbeleid bij de gemeente Overbetuwe, en boombeheerder Martijn Stip leggen uit dat dit proces in een gemeentelijke organisatie net

Binnen onderzoek­ scholen zoals CentER en Tinbergen Instituut zou bedrijfseconomie een plaats kunnen hebben, maar hoe vul je die in als er bijna geen gekwalificeerde 'door de

Nu we het toch over de dollar hebben, is het opmerkelijk dat grote bewegingen gedurende het verslagjaar vrij goed zijn getemd door gecoördi­ neerde interventies van

Op 22 november j.l. Berkhouwer, voor de afdeling Leidschendam over zijn verblijf in Japan, .waar hij als lid van de Nederlandse Greep der Interparle- mentaire

Hoewel dit op het eerste gezicht in strijd lijkt te zijn met de onder VR afgesproken wijze van procederen waren er onder de 356 zaken twintig die met vonnis of royement waren

Als de lichaamslengte van de totale groep mannen normaal verdeeld zou zijn zou precies de helft van de mannen kleiner zijn dan gemiddeld, en dit is niet zo, want 63.8% is kleiner