Samenvatting:
In deze case-study wordt een vergelijking gemaakt tussen de verbeelding van de Nederlandse nationale identiteit in het artistieke publieke discours en de verbeelding van de Nederlandse nationale identiteit in het niet-artistieke publieke discours, in dit geval in enkele Nederlandse opiniebladen. De vraag die in dit onderzoek centraal staat, luidt:
Verbeelden kunstenaars (in het bijzonder theatermakers) nationale identiteit anders dan deelnemers aan het niet-artistieke publieke discours, zoals de publicisten in opiniebladen?
Om die vraag te beantwoorden, wordt onderzocht hoe nationale identiteit gevormd wordt en wie daarbij een rol spelen. Vervolgens worden voor de analyse van de verbeelding van de Nederlandse nationale identiteit in het niet-artistieke, publieke discours enkele opiniebladen onder de loep genomen. Het gaat hier om het discours onder zogeheten ‘publicisten’, die als publiek forum de landelijke opiniebladen gebruiken.
Daarna wordt onderzocht hoe de discussie over ‘nationale identiteit’ in de Nederlandse theaterwereld werd gevoerd. Er wordt gekeken of er om te beginnen wel een discussie over de nationale identiteit was. Daarna wordt een drietal theatervoorstellingen geanalyseerd op de positie ten opzichte van nationale identiteit en de wijze van verbeelding daarvan. De resultaten van deze analyses worden tenslotte vergeleken met de resultaten van het onderzoek naar de verbeelding van de nationale identiteit onder de publicisten.
Uit het onderzoek naar het dominante discours onder de publicisten, die deelnemen aan het niet-artistieke publieke debat, blijkt dat bepaalde verbeeldingen van de Nederlandse identiteit regelmatig terugkeren en daarmee de dominante verbeelding genoemd kunnen worden. De Nederlander, volgens de publicisten, is tolerant, een geboren koopman, betweterig, progressief, burgerlijk, narcistisch, zuinig, hedonistisch, een volk van vergaderaars en compromissensluiters, historisch niet goed onderlegd, angstig en laf. Tussen de opiniebladen onderling is minder verschil dan op basis van politieke voorkeuren verwacht mag worden.
Zowel Elsevier, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer herhalen wat, binnen het discours van deze publicisten, algemeen geaccepteerde verbeeldingen van de nationale identiteit lijken te zijn.
De discussie over de nationale identiteit blijkt qua hevigheid te fluctueren, maar valt niet weg te denken uit
de opiniebladen en het publicistendiscours. Zowel maatschappelijke gebeurtenissen als publicaties van
wetenschappers of de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vormen aanleidingen om opnieuw
de stokpaardjes over het al dan niet bestaan, het belang en de aard van de nationale identiteit van stal te
halen. Het thema blijft nauw verbonden met de discussie over de multiculturele samenleving. In zekere zin
versmalt daardoor de discussie. Kritische vragen over wat de Nederlandse burger zelf zou moeten doen in
dit tijdperk van globalisering, in Europa en in de rest van de wereld, blijven door de bij tijden bijna
obsessieve zoektocht naar de definitie van ‘de Nederlander’ achterwege.
In het theaterveld is dit anders. Hier komt in de loop van de periode die is onderzocht, langzaam een discussie op gang die zich voornamelijk richt op theater en engagement. Het centrale woord hier is echter
‘langzaam’. De theatermakers worstelen met de relevantie van hun kunst in een veranderende wereld die soms met onvoorstelbare heftigheid hun leven binnenkomt. “De werkelijkheid is vaak te groot voor toneel, en veel te dichtbij.”
1, schreef Nan van Houte, een opmerkelijke conclusie, want was de werkelijkheid ooit
‘klein’ genoeg voor toneel?
De multiculturele samenleving en het integratiedebat leven in het theaterveld op een andere manier dan onder de publicisten. In het theater gaat het wel degelijk om de tekortkomingen van het autochtone volk.
Niet ‘de ander’ moet zich aanpassen, maar de ‘Nederlander’ wordt tot de orde geroepen. Dit verschil in focus wordt versterkt door de theatrale activering van het publiek.
Het is in dat laatste opzicht waar de beide discoursen onderling verschillen. In de gebruikte beelden, zoals tolerant, open en moedig, of angstig, lui en hedonistisch, verschillen beide discoursen niet of nauwelijks.
Ook de positie ten opzichte van de nationale identiteit verschilt niet: beide discoursen hebben een voorkeur voor een benadering die essentialistisch is. Volgens zowel theatermakers als publicisten valt de
Nederlander wel degelijk te definiëren aan de hand van een aantal kenmerken. Tolerantie, openheid, maar ook lethargie en hedonisme zijn termen die in beide discoursen regelmatig voorbij kwamen. Het grote verschil in beide discoursen zit in hoe de beelden gebruikt worden. Waar de publicisten hun lezers proberen te overtuigen van, ogenschijnlijk, rationele argumenten en een zekere afstand bewaren tussen het
onderwerp (de Nederlander) en hun lezers, gebruiken de theatermakers het theater om hun commentaar op de Nederland persoonlijk te maken. Niet een abstracte Nederlander wordt aangesproken, maar het publiek, als vertegenwoordigers van de Nederlandse maatschappij. Deze publieksdramaturgie is een wezenlijk onderdeel van de totale theatertekst, waardoor de stukken méér zijn dan de beelden alleen. De communicatie die plaats vindt is van een andere aard dan die van de publicisten, namelijk artistiek. De waarnemingskaders van het publiek worden opgerekt, doordat zij persoonlijk worden betrokken bij het stuk.
1