• No results found

Afasie of niet ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afasie of niet ?"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afasie of niet ?

De betrouwbaarheid van de verkorte AAT bij Turkse en

Marokkaanse Nederlanders

Masterscriptie

Speech and Language Pathology

Specialisatie Afasiologie,

Rijksuniversiteit Groningen

13 juli 2010

Eva van der Meij

S 1516566

(2)

I n h o u d s o p g a v e

Samenvatting ... 4

1. Inleiding ... 5

1.1. Tweede-taalverwerving ... 6

1.1.1. De verschillen tussen het Turks, Arabisch en Nederlands ... 7

1.1.2. Invloed van de eerste taal op de verwerving van de tweede taal ... 7

1.1.3. Codeswitching ... 8

1.2. Factoren die invloed hebben op tweede-taalbeheersing ... 9

1.3. Meertaligheid en de hersenen ...10

1.4. Afasie en meertaligheid ...11

1.5. Hedendaagse afasiediagnostiek in Nederland ...12

1.6. De afasiediagnostiek bij meertaligen ...13

2. Methodiek ...16

2.1. Niet-taalgestoorde proefpersonen ...16

2.2. Proefpersonen met hersenletsel ...18

2.2.1. Proefpersoon HLM1 ...18 2.2.2. Proefpersoon HLT1 ...18 2.3. Materialen ...19 2.4. Procedure ...19 2.5. Data-analyse en statistiek ...20 3. Resultaten ...21

3.1. Scores van niet-taalgestoorde proefpersonen op de verkorte AAT ...21

3.2. Factor geslacht bij niet-taalgestoorde proefpersonen ...22

3.3. Factor opleidingsniveau bij niet-taalgestoorde proefpersonen ...23

3.3.1. Marokkaanse proefpersonen ...23

3.3.2. Turkse proefpersonen ...24

3.4. Factor jaren opleiding bij niet-taalgestoorde proefpersonen ...25

3.4.1. Marokkaanse niet-taalgestoorde proefpersonen ...25

(3)

3.5. Factor verwervingsleeftijd Nederlands bij niet-taalgestoorde proefpersonen ...26

3.6. Verschil Turkse en Marokkaanse niet-taalgestoorde proefpersonen ...27

3.7. Niet-taalgestoorde proefpersonen in vergelijking met de originele normgroep ...28

3.8. Proefpersonen met hersenletsel ...30

3.8.1. Vergelijking met Nederlandse normgroep AAT ...30

3.8.2. Vergelijking met niet-taalgestoorde Marokkanen en Turken ...31

4. Discussie...32

4.1. Resultaten van niet-taalgestoorde proefpersonen ...32

4.2. Beïnvloedende factoren op de beheersing van de tweede taal ...33

4.3. Verschillen tussen groepen Turkse en Marokkaanse proefpersonen ...35

4.4. Verschillen tussen niet-taalgestoorde proefpersonen en de normgroep ...36

4.5. Proefpersonen met hersenletsel ...36

4.6. Aanbevelingen vervolgonderzoek en klinische implicaties ...37

Literatuur ...39

Bijlage 1: Vragenlijst ...41

Bijlage 2: Informatiebrieven ...49

Bijlage 3: Eigen beoordeling Nederlandse taalvaardigheid ...55

(4)

S a m e n v a t t i n g

Op dit moment is het voor veel logopedisten en klinisch linguïsten onduidelijk hoe zij meertaligen met afasie het best kunnen onderzoeken. Hoewel in de literatuur wordt aangegeven dat het testen van alle talen de voorkeur heeft, is dit in de praktijk vaak niet mogelijk omdat logopedisten en linguïsten de talen van vooral niet-westerse meertaligen onvoldoende beheersen.

In deze scriptie wordt een explorerend onderzoek beschreven naar de taalvaardigheid van een groep Marokkaanse en Turkse Nederlanders met en zonder hersenletsel. De onderzoeksgroep bestaat uit 13 Marokkaanse en 11 Turkse proefpersonen zonder hersenletsel, 1 Turkse man met hersenletsel en 1 Marokkaanse vrouw met hersenletsel. Deze proefpersonen werden getest met de verkorte Akense Afasie Test (AAT) en geïnterviewd aan de hand van een vragenlijst. Het doel van het onderzoek was meer inzicht te verkrijgen in de betrouwbaarheid van de verkorte AAT bij niet-taalgestoorde Marokkaanse en Turkse meertaligen en Marokkaanse en Turkse meertaligen met hersenletsel. Daarnaast is er een aantal factoren onderzocht dat mogelijk invloed heeft op de tweede-taalbeheersing.

Een aantal niet-taalgestoorde proefpersonen scoorde in vergelijking tot de Nederlandse normgroep afwijkend op de verkorte AAT. Dit gold met name voor de onderdelen: benoemen 3, taalbegrip 3,

naspreken 5 en de token test. Het bleek dat de individuele verschillen tussen niet-taalgestoorde proefpersonen op de meeste testonderdelen van de verkorte AAT erg groot waren, waardoor zij geen uniforme normgroep konden vormen. De factoren geslacht en geboorteland bleken geen invloed te hebben op de verschillen in scores. Op sommige testonderdelen was er sprake van een effect van opleidingsniveau en het aantal opleidingsjaren. Ook de factor verwervingsleeftijd leek een rol te spelen. De verschillen tussen proefpersonen konden echter niet alleen door deze factoren verklaard worden. De Turkse proefpersoon met hersenletsel scoorde zowel afwijkend in vergelijking met de Nederlandse normgroep van de AAT als met de Turkse groep niet-taalgestoorde proefpersonen. De Marokkaanse proefpersoon met hersenletsel scoorde op een aantal onderdelen van de verkorte AAT afwijkend in vergelijking met de Nederlandse normgroep, maar gemiddeld in vergelijking met de Marokkaanse groep niet-taalgestoorde proefpersonen.

(5)

1 . I n l e i d i n g

In de loop der jaren zijn er verschillende groepen allochtonen in Nederland komen wonen. Daarbij is er een onderscheid te maken tussen westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen. Westerse allochtonen zijn voornamelijk woonachtig in de grensgebieden van Nederland. Niet-westerse allochtonen zijn grotendeels gevestigd in de grote steden in en rond de Randstad. Zij vormden in 2007 10,6 % van de Nederlandse bevolking. De grootste groepen niet-westerse allochtonen in Nederland zijn afkomstig uit Turkije (21,2%), Suriname (19,2%) en Marokko (19%) (Hertog den & Roedig, 2007). Deze allochtonen zijn over het algemeen meertalig: zij spreken en begrijpen zowel hun eerst verworven (moeder)taal zoals bijvoorbeeld het Turks, als de tweede verworven taal, het Nederlands. Er zijn verschillen gevonden in taalvaardigheid van het Nederlands tussen de verschillende groepen allochtonen. Driessen schrijft in 2004 dat het aandeel Surinamers dat geen Nederlands spreekt, dan wel in een gesprek vaak moeite heeft met het Nederlands 3 % bedraagt, terwijl dit voor Turken 37 % is en voor Marokkanen 27 %. De taalvaardigheid van het Nederlands lijkt dus slechter te zijn bij Turken en Marokkanen.

(6)

1 . 1 . T w e e d e - t a a l v e r w e r v i n g

Een tweede taal kan op verschillende momenten in het leven worden verworven. Uit tal van onderzoeken over tweetaligheid blijkt dat het moment en de manier waarop deze verwerving plaats vindt, invloed heeft op de mate waarin iemand deze taal beheerst. Er wordt daarom gesproken over verschillende soorten tweetaligheid.

Goorhuis & Schaerlaekens (2000) spreken over verschillende contexten waarin tweetaligheid kan ontstaan. Zo kan tweetaligheid ingebed zijn in het primaire milieu waarbij bijvoorbeeld ouders vanaf de geboorte van het kind allebei een andere taal met het kind spreken. Tweetaligheid kan ook ontstaan vanuit een bepaalde intellectuele en culturele interesse, waarbij iemand hiermee uitdraagt dat hij een goede opvoeding en goed onderwijs heeft genoten. Ook kan tweetaligheid een meer verplichte context hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan migrantengroepen waarbij de aandacht bij het leren van de vreemde taal in eerste instantie vooral uitgaat naar de gesproken aspecten en de zelfredzaamheidsaspecten van de taal.

(7)

1.1.1.

De verschillen tussen het Turks, Arabisch en Nederlands

Er zijn verschillen tussen de grammaticale structuur van het Turks, Arabisch en het Nederlands. Zo is de basiswoordvolgorde van het Nederlands werkwoord-object (SVO), van het Turks subject-object-werkwoord (SOV) (Zwart, 2004) en van het Arabisch werkwoord-subject-object (VSO). Er zijn in het Arabisch echter geen vaste woordvolgorderegels voor hoofd- en bijzinnen (Håkansson, Salameh & Nettelbladt, 2003).

Het Nederlands is een West-Germaanse, analytische taal en is dus relatief morfologisch arm. Zo worden er geen naamvallen gebruikt om geslacht aan te geven en is er geen sprake van definietheidsmorfologie. Geslacht wordt doorgaans aangegeven door een apart woord, zoals bijvoorbeeld het persoonlijk voornaamwoord. Er is in sommige gevallen wel sprake van agglutinatie, zo maakt het morfeem ‘je’, wanneer het wordt gekoppeld aan ‘boek’ het woord ‘boekje’. Tijd wordt morfologisch weergegeven door middel van twee tijdsmarkeringen en getal door een suffix voor meervoud (Zwart, 2004).

Het Arabisch is een Semitische, synthetische taal met flecterende eigenschappen. Het standaard-Arabisch is een morfologisch rijke taal. Zo gebruikt het onder andere infixen en suffixen om regelmatig en onregelmatig enkelvoud en meervoud weer te geven en infixen en klinkerveranderingen voor tijdsmarkeringen, verplichte persoonsmarkering op het werkwoord, agreement in naamwoordgroepen en subject-werkwoord agreement. De morfologie van de verschillende subtypes van het standaard-Arabisch, zoals bijvoorbeeld Marokkaans-Arabisch is vaak vereenvoudigd (Håkansson et al., 2003). Turks is een Altaïsche taal, met veel agglutinatie. Het is een morfologisch rijke taal, waarbij er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van suffixen voor tijdsmarkeringen en daarbij worden er bijvoorbeeld ook suffixen gebruikt om temporele adverbia zoals ‘morgen’ en ‘vandaag’ weer te geven. Er zijn tevens suffixen voor onder andere getal en geslacht. Het veelvuldig gebruik van suffixen maakt dat er in het Turks erg lange woordformaties kunnen voorkomen (Oflazer, 1994).

(8)

tweede-taalverwerving makkelijker verloopt wanneer de moedertaal qua structuur grote overeenkomsten heeft met de tweede taal. Craats, Corver & van Hout (2000) geven ook aan dat Turkse en Marokkaanse proefpersonen die Nederlands als tweede taal leren in de beginfase van de verwerving sterk worden beïnvloed door de grammaticale kennis van hun moedertaal.

1.1.3.

Codeswitching

Codeswitching is het gebruik van woorden uit de ene taal binnen de uitingen van de andere taal. Dit komt zowel bij kinderen als volwassenen voor, tijdens de tweede-taalverwerving en daarna (Goorhuis & Schaerlaekens 2000). Het lijkt een voor de hand liggende strategie wanneer iemand niet op het woord in de eerste taal kan komen.

Muñoz, Marquardt & Copeland (1999) vergeleken de codeswitchingspatronen van tweetalige proefpersonen van het Engels en Spaans met en zonder afasie. Zij geven aan dat het mixen van talen geen taalstoornis hoeft aan te geven. Veel niet-taalgestoorde meertaligen mixen de verschillende talen in bepaalde meertalige sociale netwerken terwijl zij dit niet of in mindere mate doen in gezelschap van mensen die maar één van beide talen beheersen. Wel komt naar voren dat proefpersonen met afasie een grotere variatie in codeswitchingpatronen produceren en in tegenstelling tot niet-taalgestoorde proefpersonen ongrammaticale taalwisselingen maken. De onderzochte meertaligen met afasie laten daarentegen ook codeswitchingspatronen zien die overeenkomen met die van niet-taalgestoorde proefpersonen, terwijl deze patronen door onder andere Paradis (1995) juist worden gezien als een indicatie voor een taalstoornis.

(9)

1 . 2 . F a c t o r e n d i e i n v l o e d h e b b e n o p t w e e d e - t a a l b e h e e r s i n g

Veel verschillende factoren hebben invloed op de mate van tweetaligheid: leeftijd en volgorde van verwerving, manier van verwerven, de context van de twee talen, het patroon waarin de talen worden gebruikt en persoonlijke en sociale positie tegenover de talen. Ardila (1998) geeft echter aan dat dit alleen algemene variabelen zijn en dat er binnen deze variabelen veel variatie kan worden gevonden. Zo lijken leeftijd, volgorde en methode van verwerving niet noodzakelijk te correleren met de mate waarin iemand een taal beheerst. Veel Spaanstaligen in de Verenigde Staten leerden Spaans in hun geboorteland en spraken alleen Spaans tot een leeftijd van 7 of 8 jaar. Vervolgens verhuisden ze naar de Verenigde Staten en jaren later spraken ze nauwelijks meer Spaans. Daarentegen spraken ze vloeiend Engels. De taal waarin men op school les krijgt, kan een belangrijke variabele zijn bij tweetaligheid, maar er kunnen tussen tweetaligen grote verschillen zijn in de mate en situatie waarin iemand buiten de lessen op school in de andere taal communiceert. Persoonlijke en sociale positie tegenover de twee talen kan significant correleren. Zo zijn er bij Spaanstaligen in de Verenigde Staten grote verschillen tussen tweetaligen waargenomen. De ene groep vindt het vooral belangrijk dat hun kinderen goed Engels leren en vindt Spaans niet zo belangrijk, terwijl de andere groep het juist belangrijk vindt dat de Spaanse taal behouden wordt, waarbij kinderen niet alleen Spaans moeten leren spreken maar ook Spaans moeten lezen en schrijven en zich moeten verdiepen in de Spaanse literatuur. Ardila (1998) geeft daarbij aan dat er niet vergeten moet worden dat er grote individuele verschillen zijn in de mogelijkheid en wens om een taal te leren wat kan leiden tot verschillen in taalvaardigheid in zowel de eerste als de tweede taal.

(10)

zodat er voor deze groepen genormeerde data kunnen ontstaan. Dit zal ook helpen de diagnostiek bij tweetaligen met afasie te verbeteren.

Extra & Yagmur (2009) onderzochten de keuzes en patronen van het gebruik van de verschillende talen bij Turkse en Marokkaanse jongeren in Nederland. Het bleek dat jongeren met een Arabische en Berberse achtergrond vooral waarde hechtten aan hun culturele achtergrond, waarbij zij zich bijvoorbeeld sterk identificeerden met de Islam. Het talige aspect van hun achtergrond leek hieraan ondergeschikt. Er werd een duidelijke verschuiving naar het Nederlands geobserveerd, waarbij Nederlands in steeds meer taaldomeinen en sociale contexten gebruikt werd. Turkse proefpersonen hechtten juist veel waarde aan hun talige achtergrond en gebruikten de Turkse taal overeenkomstig in een Turks sociale context, waarbij de taal de belangrijkste culturele waarde had.

1 . 3 . M e e r t a l i g h e i d e n d e h e r s e n e n

(11)

expliciet geheugen spelen een rol bij taalverwerving. Impliciet geheugen blijkt een belangrijke rol te spelen bij de eerste-taalverwerving in de kindertijd. Expliciet geheugen lijkt juist een belangrijke rol te spelen bij het verwerven van de tweede taal. Door uitvoerige training van de tweede taal kan een gedeelte hiervan een impliciete vaardigheid worden, waarbij het begrijpen en produceren van deze taal meer geautomatiseerd verloopt. Het later leren van een tweede taal zal echter toch mogelijk voor een bredere representatie in de hersenen zorgen omdat bepaalde talige kennis toch nog in het expliciete geheugen opgeslagen zal zijn (Lorenzen & Murray, 2008).

Tussen meertaligen worden er grote verschillen in de kwaliteit en beheersing van de tweede taal vastgesteld, waardoor er ook verschillen zijn te verwachten in de representatie van de talen in de hersenen. Dit kan een reden zijn voor de verschillende (herstel) patronen die meertaligen met afasie laten zien. Met zekerheid is dit nog niet te zeggen. Er lopen nog veel onderzoeken om erachter te komen welke precieze hersendelen, naast de gemeenschappelijke hersengebieden een rol spelen bij de verwerving van de eerste en de tweede taal.

1 . 4 . A f a s i e e n m e e r t a l i g h e i d

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, is er nog weinig consensus over de representatie van de verschillende talen in de hersenen bij meertaligen. Dit wordt mede veroorzaakt door de verschillende taalstoornissen die meertaligen laten zien na hersenletsel. Paradis (2004) en Fabbro (2001) observeren verschillende patronen van herstel bij meertalige afasiepatiënten. De verschillende patronen van herstel die zij beschrijven zijn: parallel herstel, differentieel herstel, antagonistisch herstel, afwisselend antagonisme, gemengd herstel, selectieve afasie en successief herstel.

(12)

Parallel herstel lijkt het meest voor te komen. Fabbro (2001) nam bij 20 proefpersonen met hersenletsel de Bilingual Aphasia Test (BAT) af en maar liefst 65 % liet een vergelijkbare stoornis zien in beide talen. Bij 20 % van de proefpersonen was de tweede taal meer aangedaan en bij 15 % gold dit juist voor de eerste taal. Deze uitkomsten komen overeen met de uitkomsten van Paradis (2001), die 132 proefpersonen onderzocht. Waarom er bij de één sprake is van parallel herstel en bij de ander van differentieel herstel, is nog niet bekend. Of een taal de moedertaal is, het meest gebruikt wordt rond de tijd van het letsel, het een taal is die sociaal bruikbaar is of de taal van de omgeving is, wil niet zeggen dat die taal het best of snelst herstelt (Paradis, 2001).

1 . 5 . H e d e n d a a g s e a f a s i e d i a g n o s t i e k i n N e d e r l a n d

In Nederland wordt een aantal taaltests gebruikt voor de diagnose van afasie. De meest gebruikte taaltest is de Akense Afasie Test (Graetz, De Bleser & Willmes, 1992). Deze test geeft aan of er sprake is van afasie en zo ja, wat de ernst is van de afasie en hoe deze te classificeren is. Het classificatiesysteem is echter niet foutloos. Zo wordt er alleen onderscheid gemaakt tussen een afasie van Broca, een afasie van Wernicke, amnestische en globale afasie. Het kan hierdoor gebeuren dat iemand met bijvoorbeeld een transcorticaal sensorische afasie geclassificeerd wordt als iemand met een afasie van Wernicke. Ook Günther, Hofman & Promes (2009) geven aan dat het classificatiesysteem van de Akense Afasie Test (AAT), en syndroomclassificatie in het algemeen niet altijd duidelijkheid verstrekken over de daadwerkelijke taalstoornis.

(13)

subtest te voorspellen. De verkorte AAT bestaat uit: de token test, naspreken 3 ‘leen- en vreemde woorden’, naspreken 5 ‘zinnen’, schrijftaal 2 ‘samenstellen op dictaat’, benoemen 1 ‘voorwerpen (enkelvoudige pronomina)’, benoemen 3 ‘voorwerpen (composita)’, taalbegrip 2 ‘auditief zinsbegrip’ en taalbegrip 3 ‘leesinhoudelijk woordbegrip’. In 98 % van de gevallen kwam uit de verkorte AAT dezelfde differentiaaldiagnose als de originele AAT en in 96% hetzelfde type afasie.

Afasiediagnostiek door middel van de AAT of verkorte AAT geeft logopedisten en klinisch linguïsten doorgaans een helder beeld van de taalmoeilijkheden en mogelijkheden van de afasiepatiënt met Nederlands als moedertaal. Zoals in het begin van dit hoofdstuk is beschreven krijgen logopedisten en linguïsten echter steeds meer te maken met meertalige afasiepatiënten. Het is vaak onbekend hoe afasiediagnostiek bij deze groep zou moeten plaatsvinden.

1 . 6 . D e a f a s i e d i a g n o s t i e k b i j m e e r t a l i g e n

Om goed in kaart te brengen of er sprake is van een taalprobleem en in welke taal de stoornis het grootst is, zouden idealiter beide talen onderzocht moeten worden. Taaltests zouden dus in beide talen moeten worden afgenomen (Paradis, 1987), maar daarbij doet zich een aantal problemen voor. De Nederlandse taaltests zijn bijvoorbeeld alleen valide voor moedertaalsprekers. Men zou een vergelijking willen maken tussen de uitkomsten op Nederlandse tests en de anderstalige tests om erachter te komen welke taal het meest aangedaan is. Er zou gebruik gemaakt kunnen worden van een vertaling van de Nederlandse tests. Edwards en Bastiaanse (2007) schrijven dat het een grotendeels algemene aanname is dat direct vertalen van woorden, bij bijvoorbeeld een benoemtaak ontoereikend is wanneer we een test willen omzetten in een andere taal. Er kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan culturele verschillen: een vertaling van bijvoorbeeld het woord ‘stamppot’ is vrij lastig als dit gerecht in de cultuur van de andere taal niet voorkomt. De problemen bij vertaling spelen ook op met betrekking tot het verschil in woordfrequentie, leeftijd van verwerving en voorstelbaarheid. Er zijn niet alleen problemen bij het vertalen van woorden, maar ook bij het vertalen van zinnen. Woordvolgorde in de zin, manier van vervoegen van werkwoorden en morfeemgebruik verschillen soms sterk tussen verschillende talen.

(14)

mogelijk zijn. Het huidige onderzoek zal proberen praktische handvatten te geven voor de diagnostiek met de verkorte AAT bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders met hersenletsel.

Het onderzoek dat in deze scriptie wordt beschreven, is een explorerende pilotstudie. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe niet-taalgestoorde Marokkaanse en Turkse mensen op een Nederlandse afasietest scoren, waardoor de diagnostiek van Turkse en Marokkaanse mensen met hersenletsel vaak moeizaam verloopt. Het doel van dit onderzoek is om inzicht verkrijgen in de betrouwbaarheid van de verkorte Akense Afasie Test (AAT) bij niet-taalgestoorde Marokkaanse en Turkse meertaligen en Marokkaanse en Turkse meertaligen met hersenletsel.

Allereerst wordt onderzocht hoe niet-taalgestoorde proefpersonen op de verkorte AAT scoren. Zo wordt duidelijk of zij eventueel als normgroep zouden kunnen dienen voor Marokkaanse en Turkse Nederlanders met verworven hersenletsel. Het is mogelijk dat de testscores binnen de groep (sterk) van elkaar verschillen, waardoor het vormen van uniforme normgroepen lastig wordt. Muñoz & Marquardt (2003) vonden ondanks bepaalde matchingscriteria verschillen tussen hun proefpersonen. De verwachting is dat er bij de proefpersonen van het huidige onderzoek individuele verschillen worden gevonden, mede doordat zij op een aantal factoren van elkaar verschillen.

(15)

Wanneer de scores van de niet-taalgestoorde proefpersonen en mogelijk beïnvloedende factoren hierop zijn onderzocht zal er worden onderzocht hoe zij scoren in vergelijking tot de gemiddelde scores van de Nederlandse normgroep van de AAT. Zoals eerder genoemd spreekt 37 % van de niet-taalgestoorde Turkse Nederlanders en 27 % van de niet-niet-taalgestoorde Marokkaanse Nederlanders geen Nederlands of hebben zij moeite met het voeren van een gesprek in het Nederlands (Driessen 2004). Omdat er een percentage Marokkanen en Turken is dat moeite heeft met het Nederlands, is de verwachting dat een aantal niet-taalgestoorde proefpersonen moeite zal hebben met de verkorte AAT en dan ook lager zal scoren dan het gemiddelde van de normgroep van de verkorte AAT.

Wanneer ook deze gegevens van de niet-taalgestoorde proefpersonen aan bod zijn gekomen, zullen de scores op de verkorte AAT van de proefpersonen met hersenletsel worden onderzocht. Deze scores worden gerelateerd aan de gemiddelde scores van de Nederlandse normgroep en aan de Marokkaanse dan wel Turkse niet-taalgestoorde groep. Mogelijk scoren de Marokkaans en Turkse niet-taalgestoorde groepen slechter dan de Nederlandse normgroep. Wanneer de scores op de (verkorte) AAT van taalgestoorde Turkse en Marokkaanse Nederlanders met de Nederlandse normgroep worden vergeleken, zullen zij wellicht sowieso de diagnose afasie krijgen. Dit zou dan echter kunnen gebeuren omdat de taalvaardigheid voor het hersenletsel ook verschilde van de normgroep. Er zal worden onderzocht of de Turkse en Marokkaanse niet-taalgestoorde proefpersonen een normgroep kunnen vormen voor de taalgestoorde Turkse en Marokkaanse proefpersonen en er wordt onderzocht hoe taalgestoorde proefpersonen scoren in vergelijking tot deze nieuwe normgroep. Uiteindelijk zal hierdoor waarschijnlijk duidelijk worden of de taalproblemen die de proefpersonen met hersenletsel ervaren ten grondslag liggen aan hun meertaligheid of aan het hersenletsel.

(16)

2 . M e t h o d i e k

2 . 1 . N i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n

Voor dit onderzoek zijn 13 niet-taalgestoorde Marokkaanse proefpersonen en 11 niet-taalgestoorde Turkse proefpersonen onderzocht. Zij woonden ten tijde van het onderzoek allen in de omgeving van Amersfoort en Utrecht en waren daar doorgaans ook werkzaam. De Marokkaanse proefpersonen hebben een gemiddelde leeftijd van 41,5 jaar. De groep bestaat uit 5 vrouwen en 8 mannen. Zij zijn allemaal geboren in Marokko. De moedertaal is in 8 gevallen een variant van het Berbers, in 2 gevallen Darija (Marokkaans-Arabisch) en in 3 gevallen Darija in combinatie met een variant van het Berbers of standaard-Arabisch. Gemiddeld wonen deze Marokkaanse proefpersonen 22,2 jaar in Nederland. De leeftijd waarop zij naar Nederland verhuisden is gemiddeld 19,2 jaar. Er is één proefpersoon (M1) die op haar tweede jaar naar Nederland verhuisde, de rest was minstens 10 jaar ouder. De verwerving van het Nederlands startte bij iedereen binnen 1 jaar na verhuizing naar Nederland. Nederlands werd door iedereen via een taalcursus of op school geleerd, daarbij leerde men de taal via de media, kinderen en het werk. Iedereen spreekt op het werk Nederlands. Twee proefpersonen (M5 en M6) spreken ook Darija of een variant van het Berbers op hun werk in verband met de aard van de werkzaamheden. Tussen de proefpersonen is er een verschil in opleidingsniveau. Er is één proefpersoon (M8) die helemaal niet naar school is gegaan (met uitzondering van het volgen van een Nederlandse taalcursus) en er zijn twee proefpersonen die alleen de basisschool hebben afgerond. De meeste proefpersonen zijn gemiddeld opgeleid.

(17)

Tabel 1: Gegevens niet-taalgestoorde proefpersonen Proef-persoon* Geslacht Leeftijd (jaar) Moedertaal Leeftijd verhuizing Nederland Leeftijd verweving Nederlands Beroep Hoogste opleiding Aantal jaar school

M1 Vrouw 38 Variant van het Berbers

2 3 Receptioniste MBO4 16 M2 Vrouw 36 Variant van

het Berbers

12 12 Voedingsassistent MBO2 10 M3 Vrouw 40 Darija &

Standaard Arabisch

22 22 Schoonmaakster Basis- school

3

M4 Vrouw 37 Variant van het Berbers

20 20 Schoonmaakster Basis- school

5

M5 Vrouw 36 Darija 16 17 Sociaal Cultureel Medewerkster

MBO4 16 M6 Man 36 Variant van

het Berbers

25 25 Eigenaar/manager reisbureau

WO 16

M7 Man 53 Variant van het Berbers & Darija 30 30 Werkloos (was leraar basisonderwijs) HBO 13

M8 Man 47 Variant van het Berbers

23 24 Werkloos (was metaalbewerker)

Geen 0 M9 Man 44 Variant van

het Berbers

20 20 Huismeester MBO2 9 M10 Man 67 Variant van

het Berbers 21 21 Met pensioen (was wapen- schoonmaker) Middel- bare school 11

M11 Man 32 Darija 26 26 Kapper Middel- bare

school

12

M12 Man 41 Variant van het Berbers

16 16 Voorman bij machinebedrijf

LTS 10 M13 Man 32 Variant van

het Berbers & Darija

17 18 Programmeur in de IT

WO 15

T1 Vrouw 37 Turks 10 10 Afdelings- secretaresse

Middel-bare school

12

T2 Vrouw 39 Turks 18 21 Schoonmaakster Basis-school

5

T3 Vrouw 25 Turks 0,5 4 Objectleidster in schoonmaak

MBO2 13

T4 Vrouw 42 Turks 23 23 Medewerkster Spoelkeuken

Basis-school

5

T5 Vrouw 35 Turks 16 18 Intaker in Sociale Dienstverlening

MBO4 14

T6 Man 47 Turks 36 36 Magazijn-medewerker

Middel-bare school

7

T7 Man 47 Turks 19 19 Zorgconsulent Middel-bare school

9

T8 Man 49 Turks 16 18 Werkloos (werkte in autofabriek)

Basis-school

4

T9 Man 42 Turks 19 21 Beveiliger HBO 13 T10 Man 30 Turks &

Koerdisch

21 21 Heftruckchauffeur MBO2 12

T11 Man 30 Turks 18 18 Schoonmaker/ specialist techniek

WO 12

(18)

2 . 2 . P r o e f p e r s o n e n m e t h e r s e n l e t s e l

Er zijn twee meertalige proefpersonen met hersenletsel getest voor dit onderzoek. De proefpersonen zijn geworven via revalidatiecentrum ‘de Hoogstraat’ in Utrecht en verpleeghuis Birkhoven Zorggoed in Amersfoort. Er is hierbij toestemming gevraagd aan de instellingen, familie van de proefpersonen en natuurlijk aan de proefpersonen zelf.

2.2.1.

Proefpersoon HLM1

Proefpersoon HLM1 is een Marokkaanse vrouw van 59 jaar. Zij is in Marokko geboren en verhuisde op haar 28e naar Nederland en leerde toen meteen Nederlands via een taalcursus en via de media. Haar moedertaal is standaard-Arabisch. In Marokko ging zij 12 jaar naar school. Haar hoogst afgeronde opleiding is de middelbare school. In Nederland werkte zij als administratief medewerkster. Op haar werk sprak zij Nederlands. Voor het hersenletsel sprak zij voornamelijk Nederlands met haar omgeving, ook las zij Nederlandse kranten en keek zij Nederlandse televisieprogramma’s. Naar eigen zeggen was het Nederlands voor het hersenletsel uitstekend.

Op haar 59e kreeg zij een CVA. Er was sprake van een cerebellaire bloeding links bij hypertensie en ascalgebruik met als gevolg een dysartrie, hypestesie links en een coördinatiestoornis. Er is geen sprake van gehoorproblemen. HLM1 heeft moeite met lezen door dubbelzien. HLM1 heeft schizofrenie maar dit is stabiel. Het is ten tijde van dit onderzoek nog onduidelijk in hoeverre haar cognitieve vermogens zijn aangedaan. Het geheugen is niet duidelijk beperkt, de concentratie is iets minder.

2.2.2.

Proefpersoon HLT1

Proefpersoon HLT1 is een Turkse man van 49 jaar. Hij is in Turkije geboren en verhuisde op zijn 17e naar Nederland en leerde toen meteen Nederlands via de media, vrienden en op het werk. HLT1 heeft geen taalcursus gevolgd. De moedertaal van HLT1 is Turks. Hij ging 5 jaar naar school in Turkije en heeft alleen de basisschool afgerond. In Nederland was hij de eigenaar van een koffiehuis. Hier sprak hij vooral Nederlands maar ook wel eens Turks. Voor het hersenletsel sprak HLT1 met familie en vrienden voornamelijk Turks, ook las hij Turkse boeken. Het begrijpen, spreken en lezen van het Nederlands was volgens HLT1 voor het hersenletsel redelijk goed. Met schrijven had hij meer moeite, dit ging redelijk.

(19)

2 . 3 . M a t e r i a l e n

Om inzicht te krijgen in het taalvermogen van de proefpersonen is voor dit onderzoek de verkorte AAT (Heesbeen & van Loon-Vervoorn, 2001) gebruikt. Deze taaltest wordt binnen het taalonderzoek van revalidatiecentrum ‘de Hoogstraat’ standaard afgenomen bij alle revalidanten met verworven hersenletsel en een vermoeden op afasie. De test geeft, evenals de originele versie van Graetz et al. (1992) aan of en in welke mate er sprake is van afasie, en kan hierbij een classificatie geven in de 4 hoofdsyndromen: een afasie van Wernicke, een afasie van Broca, amnestische en globale afasie. De test bevat de onderdelen: spontane taal, token test, naspreken, schrijftaal, benoemen en taalbegrip

en is genormeerd voor niet-taalgestoorde, volwassen proefpersonen met Nederlands als moedertaal. Om meer informatie te krijgen over de mate van tweetaligheid en eventuele factoren die een rol kunnen spelen bij de keuze voor een bepaalde taal, is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een vragenlijst. De vragen op deze lijst zijn opgesteld met kennis van beïnvloedbare factoren bij taalvaardigheid en informatie die van belang is bij onderzoek naar tweetaligheid. De vragenlijst is gebaseerd op de vragenlijst gebruikt in de Bilingual Aphasia Test van Michel Paradis (1987), de AAT en informatie uit Rossi en Denes (2000). De vragenlijst die voor dit onderzoek gebruikt wordt, is in bijlage 1 te vinden.

2 . 4 . P r o c e d u r e

Voorafgaand aan het onderzoek zijn de proefpersonen zowel schriftelijk als mondeling over het onderzoek ingelicht, waarna een toestemmingsformulier werd getekend. Aan de officiële informatiebrief was een samenvatting toegevoegd om zoveel mogelijk duidelijkheid over het onderzoek te verschaffen (zie bijlage 2 voor de verschillende toestemmingsbrieven). De verkorte AAT werd afgenomen door de onderzoeker, die tevens logopedist is en ervaring heeft met de afname van de test en de scoring en analyse van de uitkomsten. De verkorte AAT en de vragenlijst werden in één sessie van ongeveer 60 minuten afgenomen. De afname vond plaats in een afgesloten, rustige ruimte, in een één op één situatie om concentratie zoveel mogelijk te bevorderen.

Voor het onderdeel spontane taal van de verkorte AAT, is een kort gesprek opgenomen met een digitale voicerecorder. Daarbij is alleen het proefpersoonnummer en de datum genoemd in verband met de privacy. De audiogegevens worden direct na het afronden van de scriptie vernietigd.

De test en vragenlijst zijn bij proefpersoon HLM1 één maand na het ontstaan van het hersenletsel afgenomen. Zij had hierbij geen hulp nodig van familie. Bij proefpersoon HLT1 was de verkorte AAT al eerder afgenomen, 6 maanden na het ontstaan van het hersenletsel. De testgegevens van deze afname zijn gebruikt voor dit onderzoek. De vragenlijst is met behulp van familie 2 jaar en 1 maand na het hersenletsel afgenomen.

(20)

antwoordde dat hij of zij geen of minimale kennis van dat onderdeel in het Nederlands bezat, werden scores op de AAT subtests, die hierdoor zouden worden beïnvloed niet meegenomen in de analyses. Wanneer iemand bijvoorbeeld aangaf dat er minimale kennis van het schrijven in het Nederlands was en dat het lezen, begrijpen en spreken van het Nederlands redelijk, goed of uitstekend ging, werd het onderdeel schrijftaal 2 van deze persoon niet meegenomen in de analyse. Alle overige onderdelen werden dan wel meegenomen in de analyse.

2 . 5 . D a t a - a n a l y s e e n s t a t i s t i e k

De scores zijn berekend zoals in de handleiding van de AAT beschreven staat. Alle data zijn ingevoerd en verwerkt met het statistische computerprogramma: SPSS, versie 17. Hiervoor zijn de data aangepast om verschillende berekeningen uit te voeren. Zo is opleidingsniveau onderverdeeld in de 3 niveaus: laag, gemiddeld en hoog. Er is sprake van een laag opleidingsniveau wanneer iemand geen opleiding heeft gevolgd, of alleen basisonderwijs heeft gevolgd. Bij het afronden van de middelbare school en/of LTS/MBO is er sprake van een gemiddeld opleidingsniveau. Bij het afronden van een HBO-opleiding of universitaire studie is er sprake van een hoog opleidingsniveau. Het aantal jaar dat iemand een opleiding heeft gevolgd, is onderverdeeld in: 0 t/m 5 jaar, 6 t/m 10 jaar en 11 jaar en meer. Voor de analyse worden allereerst de gemiddelde scores, het minimum, het maximum en de standaarddeviaties op de verschillende onderdelen van de verkorte AAT van de niet-taalgestoorde Turkse en Marokkaanse proefpersonen weergegeven. Voor de berekeningen worden de ruwe scores gebruikt. Om te berekenen of er een verschil is tussen de scores van niet-taalgestoorde mannen en vrouwen wordt er een onafhankelijke t-test uitgevoerd. Dezelfde test wordt ook gebruikt voor de vergelijking van niet-taalgestoorde Turkse en Marokkaanse proefpersonen. Om te onderzoeken of opleidingsniveau en aantal jaren school invloed hebben op de scores op de verkorte AAT wordt er een eenzijdige ANOVA en, indien mogelijk een Tukey HSD t-test gedaan. Bij alle t-tests is er sprake van een significant verschil bij een p-waarde van 0,05 of lager.

(21)

3 . R e s u l t a t e n

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het huidige onderzoek besproken. Hierbij wordt gestart met de resultaten van de niet-taalgestoorde proefpersonen. Eerst zal worden besproken hoe zij als groep scoorden op de verkorte AAT en komen factoren aan bod die mogelijk invloed hebben op de scores. Vervolgens wordt er een vergelijking gemaakt tussen de scores van niet-taalgestoorde Turkse en Marokkaanse proefpersonen. Daarna worden de scores vergeleken met de Nederlandse normgroep en als laatste worden de scores van de proefpersonen met hersenletsel besproken.

3 . 1 . S c o r e s v a n n i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n o p d e v e r k o r t e

A A T

Een aantal proefpersonen gaf aan dat ze minimale kennis bezaten over het lezen en/of schrijven van het Nederlands. Wanneer er sprake was van minimale kennis van het lezen werd de score van de betreffende proefpersoon op het onderdeel taalbegrip 3 niet meegenomen in de analyse, wanneer er sprake was van minimale kennis van het schrijven werd het onderdeel schrijftaal 2 niet meegenomen in de analyse. In bijlage 3 is een tabel weergegeven met daarin de eigen beoordeling van het Nederlands van alle proefpersonen. Proefpersoon M3 en M8 geven aan dat zij minimale kennis bezitten over zowel het lezen en schrijven, M9, M10, T6 en T8 geven aan dat zij minimale kennis bezitten over het schrijven. De scores van M3 en M8 zijn dus niet meegenomen in de groepsscores van de niet-taalgestoorde proefpersonen op de onderdelen taalbegrip 3 en schrijftaal 2. De scores van M9, M10, T6 en T8 zijn niet meegenomen in de analyse van het onderdeel schrijftaal 2. De scores van deze proefpersonen op de overige subtests zijn wel in de groepsanalyse meegenomen.

(22)

Tabel 2: Scores van niet-taalgestoorde Marokkaanse proefpersonen op de verkorte AAT Testonderdeel AAT* Totaal aantal proefpersonen Gemiddelde score Standaard- deviatie Minimum Maximum Token test 13 8,62 10,07 29 0 Naspreken 3 13 29,08 1,44 25 30 Naspreken 5 13 23,23 5,00 11 28 Schrijftaal 2 9 26,67 2,06 23 30 Benoemen 1 13 27,92 3,66 17 30 Benoemen 3 13 20,38 5,47 6 29 Taalbegrip 2 13 24,38 5,68 15 30 Taalbegrip 3 11 24,55 4,03 18 30

* De maximaal haalbare score voor elk testonderdeel van de AAT is 30. Voor de token test geldt dat een score van 0 betekent dat er geen fouten zijn gemaakt, bij een score van 50 werden alle items van de token test onjuist uitgevoerd.

Tabel 3: Scores van niet-taalgestoorde Turkse proefpersonen op de verkorte AAT

Testonderdeel AAT * Totaal aantal proefpersonen Gemiddelde score Standaard- deviatie Minimum Maximum Token test 11 9,36 9,26 30 0 Naspreken 3 11 29,55 0,934 27 30 Naspreken 5 11 22,55 4,63 16 29 Schrijftaal 2 9 25,89 3,22 20 30 Benoemen 1 11 24,82 4,26 18 30 Benoemen 3 11 17,73 5,73 10 28 Taalbegrip 2 11 23,45 4,30 15 29 Taalbegrip 3 11 21,45 4,01 14 27

* De maximaal haalbare score voor elk testonderdeel van de AAT is 30. Voor de token test geldt dat een score van 0 betekent dat er geen fouten zijn gemaakt, bij een score van 50 werden alle items van de token test onjuist uitgevoerd.

3 . 2 . F a c t o r g e s l a c h t b i j n i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n

(23)

Tabel 4: Verschil in scores tussen Marokkaanse mannen en vrouwen (onafhankelijke t-test)

Test Totaal aantal

proefpersonen T-waarde Vrijheidsgraden (df) P-waarde tweezijdig (significantieniveau) Token test 13 - 0,04 11 0,997 Naspreken 3 13 1,038 11 0,322 Naspreken 5 13 0,312 11 0,761 Schrijftaal 2 9 5 mannen 4 vrouwen 0,176 7 0,865 Benoemen 1 13 - 0,546 11 0,596 Benoemen 3 13 - 0,092 11 0,928 Taalbegrip 2 13 0,395 11 0,701 Taalbegrip 3 11 4 mannen 7 vrouwen 0,121 9 0,907

Tabel 5: Verschil in scores tussen Turkse mannen en vrouwen (onafhankelijke t-test)

Test Totaal aantal

proefpersonen T- waarde Vrijheidsgraden (df) P-waarde tweezijdig (significantieniveau) Token test 11 - 0,966 9 0,359 Naspreken 3 11 0,811 9 0,438 Naspreken 5 11 1,765 9 0,111 Schrijftaal 2 9 4 mannen 5 vrouwen 1,187 7 0,274 Benoemen 1 11 1,310 9 0,223 Benoemen 3 11 0,339 9 0,742 Taalbegrip 2 11 1,100 9 0,300 Taalbegrip 3 11 - 0,781 9 0,455

3 . 3 . F a c t o r o p l e i d i n g s n i v e a u b i j n i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n

Om te onderzoeken of opleidingsniveau invloed heeft op de verschillen in scores van de niet-taalgestoorde proefpersonen is er een eenzijdige ANOVA toegepast. Bij een significant verschil op de ANOVA, is er een Tukey HSD t-test gebruikt om verschillen in scores tussen de verschillende opleidingsniveaus weer te geven. Voor deze statistiek werd opleidingsniveau onderverdeeld in de drie opleidingsniveaus: laag, gemiddeld en hoog.

3.3.1.

Marokkaanse proefpersonen

De eenzijdige ANOVA geeft wat betreft opleidingsniveau significante verschillen aan op de onderdelen:

(24)

onderlinge vergelijking. Bij de overige onderdelen valt het op dat er geen significante verschillen worden gevonden tussen de scores van proefpersonen met een gemiddeld en hoog opleidingsniveau. Er worden wel significante verschillen gevonden tussen de scores van laagopgeleide proefpersonen en de scores van gemiddeld- en hoogopgeleide proefpersonen.

Tabel 6: Uitkomsten eenzijdige ANOVA bij factor opleidingsniveau

Testonderdeel AAT Marokkaanse proefpersonen Turkse proefpersonen

F- waarde P-waarde (significantieniveau) F- waarde P-waarde (significantieniveau) Token test 4,114 0,050* 5,733 0,029* Naspreken 3 2,310 0,150 2,347 0,158 Naspreken 5 6,593 0,015* 1,013 0,405 Schrijftaal 2 2,464 0,165 1,347 0,329 Benoemen 1 5,265 0,027* 0,394 0,686 Benoemen 3 3,546 0,069 2,236 0,169 Taalbegrip 2 4,199 0,047* 0,060 0,942 Taalbegrip 3 0,704 0,523 5,250 0,035*

* significant bij een p-waarde van 0,05 of lager

Tabel 7: Vergelijking van de invloed van opleidingsniveau bij Marokkaanse proefpersonen (uitslag Tukey HSD t-test)

Test Opleidingsniveaus die worden

vergeleken

P–waarde

(significantieniveau)

Token test Laag – Gemiddeld Laag - Hoog Gemiddeld – Hoog

0,090 0,054 0,705 Naspreken 5 Laag - Gemiddeld

Laag - Hoog Gemiddeld – Hoog

0,020 * 0,024 * 0,891 Benoemen 1 Laag – Gemiddeld

Laag – Hoog Gemiddeld – Hoog

0,025 * 0,077 0,973 Taalbegrip 2 Laag – Gemiddeld

Laag - Hoog Gemiddeld – Hoog

0,095 0,049* 0,642

* significant bij een p-waarde van 0,05 of lager

3.3.2.

Turkse proefpersonen

(25)

Tabel 8: Vergelijking van de invloed vanopleidingsniveau bij Turkse proefpersonen (uitslag t-test Tukey HSD)

Test Vergelijking opleidingsniveau P-waarde

(significantieniveau)

Token test Laag - Gemiddeld Laag - Hoog Gemiddeld – Hoog

0,025* 0,131 0,904 Taalbegrip 3 Laag - Gemiddeld

Laag - Hoog Gemiddeld – Hoog

0,069 0,042* 0,575

* significant bij een p-waarde van 0,05 of lager

3 . 4 . F a c t o r j a r e n o p l e i d i n g b i j n i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n

Naast opleidingsniveau is tevens onderzocht of het aantal jaren opleiding invloed heeft op de score op de verkorte AAT. Dit is op een gelijksoortige manier onderzocht als opleidingsniveau. Het aantal jaren opleiding is verdeeld in drie niveaus om statistiek te kunnen uitvoeren, namelijk: 0 tot en met 5 jaar, 6 tot en met 10 jaar en 11 jaar en meer.

Er is een eenzijdige ANOVA uitgevoerd om te bepalen op welke onderdelen significante verschillen voorkwamen. De uitkomsten hiervan zijn weergegeven in tabel 9. Hierna is er een Tukey HSD t-test uitgevoerd om de specifieke verschillen in jaren opleiding met elkaar te vergelijken.

Tabel 9: Uitkomsten eenzijdige ANOVA bij factor opleidingsjaren

Testonderdeel AAT Marokkaanse proefpersonen Turkse proefpersonen

F- waarde P-waarde (significantie) F- waarde P-waarde (significantie) Token test 3,585 0,067 6,320 0,023* Naspreken 3 2,310 0,150 2,757 0,123 Naspreken 5 6,367 0,016* 1,013 0,405 Schrijftaal 2 5,620 0,042* 0,383 0,697 Benoemen 1 5,290 0,027* 0,485 0,633 Benoemen 3 3,427 0,074 1,900 0,211 Taalbegrip 2 3,564 0,068 0,398 0,684 Taalbegrip 3 0,378 0,697 4,155 0,058

* significant bij een p-waarde van 0,05 of lager

3.4.1.

Marokkaanse niet-taalgestoorde proefpersonen

Er zijn wat betreft aantal jaren opleiding significante verschillen gevonden op de onderdelen:

(26)

Tabel 10: Vergelijking van de invloed van het aantal opleidingsjaren bij niet-taalgestoorde Marokkaanse proefpersonen

Test Verschil tussen aantal jaren

opleiding P-Waarde (significantieniveau) Naspreken 5 0 t/m 5 – 6 t/m 10 0 t/m 5 – 11 en meer 6 t/m 10 – 11 en meer 0,045* 0,016* 0,993 Schrijftaal 2 0 t/m 5 – 6 t/m 10 0 t/m 5 – 11 en meer 6 t/m 10 – 11 en meer

Geen post hoc tests mogelijk Omdat 1 groep minder dan 2 personen bevat Benoemen 1 0 t/m 5 – 6 t/m 10 0 t/m 5 – 11 en meer 6 t/m 10 – 11 en meer 0,047* 0,032* 0,960

* significant bij een p-waarde van 0,05 of lager

3.4.2.

Turkse niet-taalgestoorde proefpersonen

Wat betreft jaren opleiding is er alleen een significant verschil gevonden op het onderdeel token test

(voor alle waarden per testonderdeel zie tabel 9). Op het onderdeel token test werd er alleen een significant verschil gevonden tussen de groep die 0 t/m 5 jaar naar school is geweest en de groep die 6 t/m 10 jaar naar school is geweest (zie tabel 11).

Tabel 11: Vergelijking van de invloed van hetaantal opleidingsjaren bij niet-taalgestoorde Turkse proefpersonen

Test Verschil tussen aantal jaren

opleiding P-waarde (significantieniveau) Token test 0 t/m 5 – 6 t/m 10 0 t/m 5 – 11 en meer 6 t/m 10 – 11 en meer 0,171 0,018* 0,700

* significant bij een p-waarde van 0,05 of lager

3 . 5 . F a c t o r v e r w e r v i n g s l e e f t i j d N e d e r l a n d s b i j n i e t - t a a l g e s t o o r d e

p r o e f p e r s o n e n

(27)

Proefpersoon M1 leerde Nederlands op haar derde. Wanneer we haar scores bekijken zien we dat zij op alle onderdelen hoger scoort dan proefpersonen M2 t/m 13 (zie tabel 13 voor alle ruwe scores per persoon). Zo behaalt M1 op alle onderdelen de hoogste score van de hele groep Marokkanen en op de

token test, schrijftaal 2, benoemen 3 en taalbegrip 3 is zij zelfs de enige met deze hoogste score. Proefpersoon T3 leerde op haar vierde Nederlands. Zij scoort op alle onderdelen behalve taalbegrip 2, boven het gemiddelde van de overige niet-taalgestoorde Turkse proefpersonen (tabel 3 en 13), waarbij ze de hoogste score behaalde op de token test en naspreken 3. Zij haalde niet op alle onderdelen de hoogste score. Proefpersoon T1 scoorde op alle onderdelen boven het gemiddelde van de overige niet-taalgestoorde proefpersonen (tabel 3 en 13). Zij behaalde de hoogste score op

naspreken 3 en schrijftaal 2. Proefpersoon T1 leerde Nederlands op haar tiende. Proefpersonen M1, T1 en T3 scoren wel hoger dan het gemiddelde, maar zoals al eerder genoemd kan er niet geconcludeerd worden of dit significant hoger is. De resultaten van deze paragraaf kunnen in dit geval eerder als observaties worden gezien.

3 . 6 . V e r s c h i l T u r k s e e n M a r o k k a a n s e n i e t - t a a l g e s t o o r d e

p r o e f p e r s o n e n

Om te onderzoeken of Turken en Marokkanen significant verschillend scoorden op de verkorte AAT zijn de scores door middel van een onafhankelijke t-test vergeleken. Er is geen significant verschil gevonden tussen niet-taalgestoorde Marokkanen en Turken wat betreft de scores op de

testonderdelen van de verkorte AAT. Zij scoren dus min of meer vergelijkbaar op de verkorte AAT. In tabel 12 staan de statistische vergelijkingen weergegeven.

Tabel 12: Verschil tussen scores van niet-taalgestoorde Marokkaanse en Turkse proefpersonen

Test T- waarde Vrijheidsgraden

(28)

3 . 7 . N i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n i n v e r g e l i j k i n g m e t d e

o r i g i n e l e n o r m g r o e p

De individuele scores verschillen binnen de niet-taalgestoorde groepen Marokkaanse en Turkse proefpersonen. Sommige proefpersonen scoren meer dan 2 standaarddeviaties lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep terwijl anderen hoger scoren dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. In tabel 13 zijn de precieze scores van alle proefpersonen weergegeven. De dikgedrukte cijfers geven aan dat een proefpersoon meer dan 2 standaarddeviaties lager scoort dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. Wanneer de proefpersonen een score behaalden onder de minimumscore van de normgroep is de score onderstreept. Een aantal proefpersonen gaf aan minimale kennis te bezitten van lezen en schrijven in het Nederlands, deze scores zijn in het rood aangegeven. Deze scores zijn niet gebruikt in de berekeningen en analyses.

Tabel 13: Ruwe scores alle niet-taalgestoorde proefpersonen in vergelijking tot AAT normgroep

Tests * To. * Na. 3 * Na. 5 * St. 2 * Be. 1 * Be. 3 * Tb. 2 * Tb. 3

Gemiddelde Controle AAT 2.28 28.94 28.55 28.57 27.92 28.04 26.79 28.3 Standaard- deviatie Controle AAT → 2.75 2.31 1.90 2.75 2.90 2.61 3.41 2.29 Range Controle AAT 13-0 (fouten) 13-30 21-30 13-30 15-30 16-30 16-30 17-30 Proefpersonen ↓ M1 0 30 27 30 30 29 30 30 M2 5 30 25 27 30 21 28 22 M3 29 29 16 4 17 6 15 3 M4 5 29 23 23 29 23 24 21 M5 4 30 28 27 30 22 29 26 M6 2 30 26 28 30 18 28 18 M7 1 29 26 27 28 23 27 25 M8 26 25 11 12 24 14 15 15 M9 9 28 23 23 30 20 23 23 M10 22 28 19 22 28 22 20 20 M11 2 30 25 27 29 22 18 29 M12 4 30 27 24 29 23 30 29 M13 3 30 26 27 29 22 30 27 T1 1 30 27 30 29 24 26 23 T2 19 29 19 25 25 14 23 21 T3 0 30 28 28 29 23 23 24 T4 12 30 22 23 26 10 24 14 T5 0 30 29 29 24 21 29 20 T6 13 30 17 22 18 11 15 19 T7 4 29 25 26 30 28 27 27 T8 30 27 19 21 18 14 23 16 T9 3 30 26 28 28 19 28 26 T10 10 30 20 24 25 15 23 22 T11 11 30 16 20 21 16 17 24

(29)

De scores van de niet-taalgestoorde Marokkaanse en Turkse proefpersonen wijken niet op alle onderdelen af van die van de Nederlandse normgroep. Op naspreken 3 bijvoorbeeld scoort geen van de Marokkaanse proefpersonen minder dan 2 standaarddeviaties (SD) lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. Op het onderdeel benoemen 3 scoort echter 69 % van de Marokkaanse proefpersonen 2 SD lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. Op de token test

scoort 31% van de Marokkaanse proefpersonen 2 SD lager, op naspreken 5 is dit 38%. Op het onderdeel schrijftaal 2 scoort 11 % van de proefpersonen 2 SD lager en op het onderdeel benoemen 1 scoort 8 % van de Marokkaanse proefpersonen meer dan 2 SD lager dan het gemiddelde van de normgroep van de AAT. Voor taalbegrip 2 is dit 23 % en op taalbegrip 3 45%.

Voor niet-taalgestoorde Turkse proefpersonen geldt dat 55 % 2 SD lager dan het gemiddelde van de originele normgroep van de AAT scoort op de token test en naspreken 5. Op naspreken 3 scoort niemand 2 SD lager, op schrijftaal 2 scoort 22 % van de niet-taalgestoorde Turkse proefpersonen meer dan 2 SD lager, op benoemen 1 is dit 27%, op benoemen 3 73 %, op taalbegrip 2 18 % en op

taalbegrip 3 64%. Figuur 1 geeft een grafisch beeld van het percentage personen van de 2 groepen waarvan de scores meer dan 2 SD afwijken van het gemiddelde van de normgroep van de AAT. In bijlage 4 staan de precieze aantallen proefpersonen en percentages per onderdeel weergegeven.

Figuur 1: Percentage niet-taalgestoorde proefpersonen dat meer dan 2 SD afwijkt van het gemiddelde van de Nederlandse normgroep van de AAT

Percentage dat meer dan 2 standaarddeviaties

afwijkt van het gemiddelde van de normgroep AAT

(30)

3 . 8 . P r o e f p e r s o n e n m e t h e r s e n l e t s e l

In deze paragraaf worden de resultaten besproken van de proefpersonen met hersenletsel in vergelijking met de gemiddelde scores van de Nederlandse normgroep van de AAT en in vergelijking met de gemiddelde en minimumscores van niet-taalgestoorde Turkse en Marokkaanse proefpersonen.

3.8.1.

Vergelijking met Nederlandse normgroep AAT

Proefpersoon HLM1 scoort alleen op de token test en naspreken 5 2 SD lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. Proefpersoon HLT1 scoort op alle onderdelen meer dan 2 SD lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. Hij heeft erg veel moeite met de test. In tabel 14 zijn de scores van proefpersoon HLM1 en HLT1 weergegeven in vergelijking met de verschillende groepen niet-taalgestoorde proefpersonen en in vergelijking met het gemiddelde van de Nederlandse normgroep van de AAT. De dikgedrukte cijfers geven aan dat een proefpersoon meer dan 2 standaarddeviaties lager scoort dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. De scores onder het minimum van de Nederlandse normgroep zijn aangegeven met een #.

Tabel 14: Scores proefpersonen met hersenletsel in vergelijking met gemiddelden Nederlandse Normgroep en gemiddelde Marokkaans en Turkse proefpersonen

(31)

3.8.2.

Vergelijking met niet-taalgestoorde Marokkanen en Turken

Proefpersoon HLM1 scoorde op alle onderdelen hoger dan het minimum van de niet-taalgestoorde groep Marokkanen. Op de onderdelen naspreken 3, schrijftaal 2, benoemen 1 en 3 en taalbegrip 2 en

3 scoorde zij hoger dan het gemiddelde van de groep niet-taalgestoorde Marokkanen. Op de onderdelen token test en naspreken 5 scoorde zij minder dan 1 standaarddeviatie lager dan het gemiddelde van niet-taalgestoorde Marokkanen. Als haar scores zouden worden vergeleken met de scores van deze groep niet-taalgestoorde Marokkanen in plaats van de originele Nederlandse normgroep, zou zij aan de hand van de verkorte AAT niet worden gediagnosticeerd met afasie of een taal/communicatiestoornis door hersenletsel.

(32)

4 . D i s c u s s i e

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van dit onderzoek worden besproken en worden deze in relatie gebracht met bestaande literatuur. Allereerst worden de resultaten van de niet-taalgestoorde groep beschreven en komen verschillende factoren die mogelijk invloed hebben op deze resultaten aan bod. Daarna worden de resultaten van de proefpersonen met hersenletsel besproken en volgt het antwoord op de vraag of de (verkorte) AAT een betrouwbare test is voor Turks en Marokkaanse proefpersonen. Als laatste zullen er aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek.

4 . 1 . R e s u l t a t e n v a n n i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n

Muñoz & Marquardt (2003) vonden ondanks het feit dat de proefpersonen op diverse kenmerken gematcht waren, individuele verschillen tussen niet-taalgestoorde meertaligen. Ook de proefpersonen die voor het huidige onderzoek werden getest, lieten grote individuele verschillen zien op de verkorte AAT, wat voor grote standaarddeviaties zorgde. Bij Marokkanen was de minimale score op de onderdelen schrijftaal 2 en taalbegrip 2 en 3 zelfs hoger dan een score die twee standaarddeviaties van het gemiddelde afweek. Dat terwijl de scores van de proefpersonen die geen of minimale kennis van het lezen en schrijven van het Nederlands hadden, juist niet meegenomen zijn in de berekeningen van schrijftaal 2 en taalbegrip 3. Bij Turkse proefpersonen was de minimale score op de onderdelen:

naspreken 5, schrijftaal 2, benoemen 1 en 3 en taalbegrip 2 en 3 hoger dan een score die twee standaarddeviaties afweek van het gemiddelde. De verschillen in individuele scores fluctueerde per de diverse subtests. De verschillen tussen proefpersonen waren bijvoorbeeld klein op het onderdeel

naspreken 3 en groot op het onderdeel token test. Dit zorgde voor een grote standaarddeviatie bij de

token test en een relatief kleine standaarddeviatie bij het onderdeel naspreken 3, waardoor een proefpersoon wanneer er gebruikt werd gemaakt van gemiddelde scores en standaarddeviaties op de

token test in vergelijking met de groep niet-taalgestoorde Marokkaanse of Turkse proefpersonen waarschijnlijk minder snel afwijkend zal scoren dan op naspreken 3. Omdat de minimumscores vaak hoger bleken te zijn dan de scores die 2 SD afwijkend waren, is er gekozen om de analyses uit te voeren aan de hand van de minimumscores. Bij de twee groepen niet-taalgestoorde proefpersonen geven deze minimumscores de meest realistische weergave van de werkelijke ondergrens.

(33)

slaan. Zinnen zullen daarom via een lexicale route moeten worden nagesproken. Sommige proefpersonen bezaten waarschijnlijk te weinig lexicale kennis over de Nederlandse woorden waardoor het naspreken van de zinnen van naspreken 5 erg veel moeite kostte, dit verklaart ook de lage score op de token test. Bij deze taak is het belangrijk dat iemand zowel de betekenis van woorden als de grammaticale structuur van de zinnen kan interpreteren, dit kost meer moeite wanneer iemand een taal minder beheerst. Een aantal Turkse en Marokkaanse proefpersonen had meer moeite met benoemen 3 dan benoemen 1. Dit komt waarschijnlijk doordat de woorden van

benoemen 3 minder frequent voorkwamen.

Wanneer migranten een tweede taal leren, gaat de aandacht in eerste instantie uit naar de gesproken aspecten van de taal (Goorhuis en Schaerlaekens, 2000). De individuele verschillen op de onderdelen

schrijftaal 2 en taalbegrip3 (leesinhoudelijk taalbegrip) werden waarschijnlijk veroorzaakt doordat een aantal proefpersonen geen of weinig Nederlandse scholing heeft gehad in tegenstelling tot een aantal dat de gehele schooltijd in Nederland heeft doorgemaakt. Doordat de laatste groep veelvuldig in aanraking is geweest met Nederlandse geschreven taal, was het voor hen waarschijnlijk eenvoudiger de tests uit te voeren. Het lijkt erop dat bepaalde factoren de verschillen in testscores van de proefpersonen verklaren. In de volgende paragraaf worden een aantal mogelijk beïnvloedende factoren beschreven.

(34)

eenvoudiger waren, waardoor laagopgeleiden ook een hogere score haalde, zoals bij naspreken 3. Op het onderdeel benoemen 3 was er echter geen verschil tussen proefpersonen wat betreft opleidingsniveau, terwijl deze taak meer vraagt van het talig vermogen dan benoemen 1, waar wel een effect van opleidingsniveau was. Op het onderdeel benoemen 3 werd over het algemeen relatief laag gescoord, waarbij niemand de maximale score behaalde. Dit onderdeel was lastig voor een groot deel van de proefpersonen, dus ook voor gemiddeld- en hoogopgeleiden. Een andere oorzaak voor de lage score op benoemen 3 kan codeswitiching zijn. Muñoz, Marqueardt & Copeland (1999) observeerden verschillende codeswitchingspatronen bij niet-taalgestoorde meertaligen. Marokkaanse en Turkse proefpersonen lieten bij bepaalde items van benoemen 3 codeswitchingspatronen zien, waarbij er bij bepaalde items de afbeelding in een variant van een andere taal werd benoemd, zo werd door een aantal Marokkaanse proefpersonen de afbeelding van een typmachine als dactylo

benoemd, een Frans woord voor het woord typiste. Ook gaven proefpersonen bij sommige afbeeldingen aan dat men het woord wel in de moedertaal kende.

(35)

(1998) lijken vroege taalverwervers meer bekwaam te zijn in de tweede taal dan late tweede-taalverwervers. Proefpersonen die voor hun vierde de tweede taal leerden zouden volgens deze gedachte dus meer bekwaam zijn in het Nederlands dan proefpersonen die de tweede taal leerden nadat de moedertaal was verworven. In zowel de groep Marokkaanse proefpersonen als de groep Turkse proefpersonen was er maar één proefpersoon die de taal voor haar 4e leerde (M1 en T3). Hierdoor konden er geen statistische analyses worden uitgevoerd. Wel behaalde M1 de hoogste score van de groep Marokkanen en ook T3 scoorde hoog, hoewel niet zo duidelijk als M1. Deze observaties geven aanwijzingen voor het bestaan van het effect van verwervingsleeftijd. Het lijkt erg zinvol om dit nader te onderzoeken.

4 . 3 . V e r s c h i l l e n t u s s e n g r o e p e n T u r k s e e n M a r o k k a a n s e

p r o e f p e r s o n e n

(36)

4 . 4 . V e r s c h i l l e n t u s s e n n i e t - t a a l g e s t o o r d e p r o e f p e r s o n e n e n d e

n o r m g r o e p

Op zeven van de acht testonderdelen van de verkorte AAT scoorde een aantal niet-taalgestoorde proefpersonen meer dan twee standaarddeviaties lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep. Zowel Turkse als Marokkaanse proefpersonen hadden het meest moeite met de onderdelen benoemen 3, taalbegrip 3, naspreken 5 en de token test.

In de vorige paragrafen is een aantal factoren beschreven dat invloed heeft op de score van de proefpersonen op de verkorte AAT. Er bleek in zekere mate een effect van opleidingsniveau en aantal opleidingsjaren te zijn, laagopgeleide proefpersonen behaalden doorgaans lagere scores op de verkorte AAT dan gemiddeld- en hoogopgeleide proefpersonen. Geslacht en geboorteland bleken geen invloed te hebben. Verwervingsleeftijd leek na observatie een beïnvloedende factor te zijn, maar zal nader onderzocht moeten worden.

Muñoz & Marquardt (2009) en Ardila (1998) geven aan dat variabelen op zichzelf niet altijd correleren met de mate waarin iemand een taal beheerst. Binnen groepen met bijvoorbeeld dezelfde verwervingsleeftijd van de tweede taal waren er grote verschillen in de mate waarin de proefpersonen deze taal in het dagelijks leven gebruikten. Het lijkt daarom zinvol om niet alleen te kijken naar bijvoorbeeld verwervingsleeftijd en opleidingsniveau maar ook naar de mate waarin de tweede taal wordt gebruikt en in welke situaties een proefpersoon de taal gebruikt. Wanneer er duidelijk is welke combinatie van factoren de verschillen tussen meertaligen veroorzaken, kunnen er verschillende normgroepen worden gevormd volgens deze beïnvloedende variabelen. Wanneer een logopedist/klinisch linguïst een meertalige met hersenletsel test kan hij/zij er hierdoor meer zeker van zijn of en in welke mate er sprake is van afasie in het Nederlands.

Als laatste moet niet vergeten worden dat de AAT een redelijk verouderde test is. Zo worden er bij het onderdeel benoemen 3 (dat uit 10 items bestaat) een koffiemolen, typmachine en rolschaats afgebeeld. Deze voorwerpen worden tegenwoordig in Nederland nauwelijks meer gebruikt, waardoor het niet vreemd zal zijn dat een Turkse of Marokkaanse proefpersoon dit woord niet heeft verworven en de afbeelding niet kan benoemen.

4 . 5 . P r o e f p e r s o n e n m e t h e r s e n l e t s e l

Proefpersoon HLT1 scoorde op alle onderdelen twee standaarddeviaties (SD) lager dan het gemiddelde van de Nederlandse normgroep en twee SD lager dan het gemiddelde van de Turkse groep niet-taalgestoorde proefpersonen, ook scoorde HLT1 lager dan de minimumscores van deze groep. Bij HLT1 is er duidelijk sprake van afasie in het Nederlands. Proefpersoon HLM1 scoorde op de

(37)

de token test en naspreken 5 werden veroorzaakt door het hersenletsel en eventuele cognitieve problemen of door de meertaligheid. Wanneer de geteste niet-taalgestoorde groep Marokkanen een uniforme normgroep zouden zijn, zou de conclusie zijn dat de lagere score van HLM1 in vergelijking tot de Nederlandse normgroep veroorzaakt werd door haar meertaligheid. Helaas vormen de in dit onderzoek geteste proefpersonen geen uniforme normgroep: er zijn redelijk veel individuele verschillen waardoor sommige standaarddeviaties erg hoog zijn. Zoals als al aangegeven is een score die meer dan 2 standaarddeviaties van de gemiddelde score afwijkt, soms lager dan de laagst behaalde score van de groep. Wel kunnen we uit dit onderzoek concluderen dat de huidige (verkorte) AAT geen betrouwbare resultaten geeft over het bestaan van een afasie bij taalgestoorde Marokkaanse en Turkse Nederlanders omdat sommige niet-taalgestoorde Turken en Marokkanen in vergelijking tot de originele, Nederlandse normgroep van de AAT ook als taalgestoord worden gediagnosticeerd.

4 . 6 . A a n b e v e l i n g e n v e r v o l g o n d e r z o e k e n k l i n i s c h e i m p l i c a t i e s

Door dit onderzoek is duidelijk geworden hoe een deel van de Marokkaanse en Turkse populatie in Nederland op de verkorte AAT scoort en welke factoren hier mogelijk een rol bij spelen.

(38)

onderzoeken of de mate en het moment waarop Nederlands wordt gesproken door Turken en Marokkanen, invloed heeft op de taalvaardigheid van het Nederlands. Zou het bijvoorbeeld juist bepalend zijn hoeveel Nederlands iemand spreekt of in welke context iemand Nederlands spreekt? Of is het mogelijk dat de combinatie hiervan van belang is?

(39)

L i t e r a t u u r

• Ardila, A. (1998). Clinical forum: Bilingualism: A neglected and chaotic area. Aphasiology 12, 131-134

• Atamaz, F., Yağiz On, A., & Durmaz, B. (2007). Ege Aphasia Test: Description of the Test and Performance in Normal Subjects. Turkish Journal of physical medicine and rehabilitation 53, 5-10

• Bots, M.L., Dis, S.J. van (2006). Cijfers en Feiten Beroerte. Uitgave van de Nederlandse Hartstichting. http://www.hartstichting.nl/go/default.asp?mID=5558 , Factsheet Beroerte

2006

• Craats, I. van de, Corver, N. & Hout, R. van (2000). Conservation of grammatical knowledge: on the acquisition of possessive noun phrases by Turkish and Moroccan learners of Dutch.

Linguistics 38-2, 221-314

• Driessen, G. (2004). De Taalsituatie van Caribische en Mediterrane immigranten.

Migrantenstudies 20 (2), 74-93

• Edwards, S. & Bastiaanse, R. (2007). Assessment of aphasia in a Multi-lingual World. In: Ball, M.J., Damico J.S. Clinical Aphasiology. Future directions. New York: Hove Psychology Press, 245-258

• Extra, G. & Yagmur, K. (2009). Language Proficiency and social-cultural orientation of Turkish and Moroccan youngsters in the Netherlands. Language and Education 24-2, 117-132

• Fabbro, F. (1999). The Neurolinguistics of Bilingualism: An Introduction. Hove: Psychology Press Ltd.

• Fabbro, F. (2001). The Bilingual Brain: Bilingual Aphasia. Brain and language 79, 201-210. • Goorhuis, S.M. & Schaerlaekens (2000). Handboek Taalontwikkeling, Taalpathologie en

Taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen. Leusden: De Tijdstroom

• Graetz, P., De Bleser, R. & Willmes, K. (1992). Akense Afasie Test. Uitgever: Hogrefe • Günther, T., Hofman, M.& Promes, M. (2009). Afasiesyndromen: Twijfels over de klassieke

taxonomie. Logopedie en Foniatrie 5 , 148-152

• Håkansson, G., Salameh, E.K. & Nettelbladt, U. (2003). Measuring language development in bilingual children: Swedisch-Arabic children with and without language impairment.

Linguistics, 41-2, 255-288

• Heesbeen, I.M.E. (2001). Diagnostiek en Herstelmeting van Taalproblemen na

niet-aangeboren hersenletsel. Utrecht: Universiteit van Utrecht, Ph. D. dissertatie

(40)

• Hertog, F.R.J. den & Roedig, A. (2007). Niet-westerse allochtonen 2007 In: Volksgezondheid

Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

http://www.zorgatlas.nl> Beïnvloedende factoren\ Demografie\ Etniciteit, 23 september 2008 • Kim, K.H.S., Relkin, N.R., Lee, K.M. & Hirsch, J. (1997). Distinct cortical area associated with

native and second language . Nature 388, 171-174

• Kroffke, S. (2006). Erstsprache, Zweitsprache, Spezifische Sprachentwicklungsstörung? Eine

Untersuchung des Erwerbs der deutschen Hauptsalztruktur durch sukzessiv-bilinguale Kinder mit türkischer Erstsprache. Hamburg: Ph. D. dissertatie

• Li Wei (2000). The Bilingualism Reader. London: Routledge

• Lorenzen, B. & Murray L.L. (2008). Bilingual Aphasia: A Theoretical and Clinical Review.

American Journal of Speech-Language Pathology 17, 299-317

• Meisel, J.M. (2004). The bilingual child. In: eds. T.K Bhatia and W.C. Richie.The handbook of

Bilingualism . Oxford: Blackwell, 91-113

• Meisel, J.M. (2007). Exploring the limits of the LAD. In: Working Papers in Multilingualism8. Hamburg: University of Hamburg

• Muñoz, M.L., Marquardt, T.P. & Copeland, G. (1999). A Comparison of the Codeswitching Patterns of Aphasics and Neurologically Normall Bilingual Speakers of English and Spanish.

Brain and Language 66, 249-274

• Muñoz, M.L. & Marquardt, T.P. (2003). Picture naming and identification in bilingual speakers of Spanish and English with and without aphasia. Aphasiology, 17 (12),1115-1132

• Oflazer, K. (1994). Two-level Description of Turkish Morphology. Literary and Linguistic

Computing 9 (2), 137-148

• Orgassa, A. (2009). Specific language impairment in a bilingual context : the acquisition of

Dutch inflection by Turkish-Dutch learners. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Ph.D. dissertatie

• Paradis, M. (1987). The Assessment of bilingual aphasia. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, Inc.

• Paradis, M. (1995). Introduction: The need for distinctions. In: M. Paradis (Ed.). Aspects of

bilingual aphasia. New York: Elsevier, 177-205

• Paradis, M. (2001). Bilingual and polyglot aphasia. In: R.S. Berndt (Ed.). Language and

Aphasia. Amsterdam: Elsevier Science, 69-91

• Paradis, M. (2004). A neurolinguistic theory of bilingualism. Amsterdam: John Benjamins • Rossi, E. & Denes, G. (2000) Journal of Multilingual Communication disorders : under review • Zwart, J.W. (2004). Zinsleer: Begrip van de syntaxis.” Understanding Syntax” van Maggie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Farah (2004) geeft voor de term optische afasie dan ook de volgende definitie: een optische afasie is een raadselachtige stoornis waarbij patiënten visueel aangeboden objecten

• Laat de patiënt in zijn eigen waarde; dwing hem niet tot spreken, behandel hem als een evenwaardige, volwassen persoon. Meer informatie vindt u in het boekje ‘Afasie wat

Afasie geeft problemen in de communicatie doordat een gesprek voeren niet goed meer lukt, er kunnen misverstanden ontstaan omdat de persoon met afasie niet goed begrijpt wat er

Het feit dat de afasie patiënt niet meer kan zeggen wat hij wil, of niet meer goed begrijpt wat er tegen hem gezegd wordt, heeft vaak een impact op de.. gemoedstoestand van

De trajecten voor persoonlijke ontwikke- ling zijn niet ontworpen omdat de be- denkers wisten dat ze werkelijk van waarde waren voor de persoonlijke ontwikkeling van

communicatie van de ge'interviewde zo respectvol mogelijk te helpen uiten. De kaarten en de vragen richtten zich hierbij op meedelen door de ge'interviewde over hoe het

Alleen wanneer de afasie zeer ernstig is, kan iemand echt helemaal niet meer spreken.. Mensen met afasie kunnen problemen

Sommige patiënten met afasie kunnen wel goed taal begrijpen, maar hebben moeite met het vinden van de juiste woorden of met het formuleren van zinnen.. Andere patiënten spreken