• No results found

BESLUIT pagina 1van 9bbb0089-98069-11-2006file://E:\archief1998\besluiten\bbb\bbb0089-9806.htm

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT pagina 1van 9bbb0089-98069-11-2006file://E:\archief1998\besluiten\bbb\bbb0089-9806.htm"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse

mededingingsautoriteit tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van 27 februari 1998, kenmerk 89/10.B35,

alsmede tot afwijzing van het verzoek van het NWI tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom op grond van artikel 83, eerste lid van de Mededingingswet, alsmede tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar gericht tegen zijn kennisgeving van redelijke termijn van 24 maart 1998, kenmerk 89/19.b49.

Betreft: zaaknr. 89 - NWI tegen PCM en De Telegraaf

1. Het verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 5 februari 1998 heeft Vasgonet B.V., handelende onder de naam Nationaal Woning Instituut, (hierna: "het NWI") de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: "d-g NMa") verzocht om toepassing van artikel 83 van de Mededingingswet (hierna: "Mw") teneinde aan PCM Landelijke Dagbladen B.V. (hierna: "PCM") en B.V. Dagblad De Telegraaf (hierna: "De Telegraaf") een voorlopige last onder dwangsom op te leggen.

1.2 Het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom maakt deel uit van een klacht van het NWI over de gezamenlijke weigering van PCM en De Telegraaf om een door het NWI aangeboden landelijke advertentie te plaatsen in de landelijke dagbladen, te weten de bij PCM aangesloten dagbladen Het Parool, Algemeen Dagblad, de Volkskrant, Trouw en het NRC Handelsblad en het landelijk dagblad De Telegraaf. Het NWI heeft de d-g NMa tevens verzocht om een onderzoek en optreden op grond van de artikelen 6 en 24 Mw (hierna : "verzoek ten gronde"). 1.3 Bij brieven van 11 en 19 februari 1998 zijn aan het NWI nadere inlichtingen verzocht. Bij brieven van 17 en 19 februari 1998 is de aanvullende informatie door het NWI verschaft.

1.4 Bij brief van 25 februari 1998 is het voornemen van de d-g NMa om het verzoek tot opleggen van een voorlopige last onder dwangsom af te wijzen in conceptbesluit aan het NWI toegezonden en is het NWI in de

gelegenheid gesteld haar zienswijze daarop kenbaar te maken. Op 26 februari 1998 heeft het NWI gereageerd.

1.5 Bij besluit van 27 februari 1998, kenmerk 89/10.B35, heeft de d-g NMa het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom op grond van artikel 83, eerste lid, Mw afgewezen. Daarbij is tevens

medegedeeld dat het verzoek ten gronde in behandeling is genomen en het onderzoek reeds is aangevangen.

1.6 Bij brief van 24 maart 1998, kenmerk 89/19.b49, heeft de d-g NMa het NWI in kennis gesteld van een redelijke termijn (tot 2 oktober 1998) waarbinnen de beslissing op het verzoek ten gronde tegemoet kon worden gezien ingevolge artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: "Awb"). Deze kennisgeving is gebaseerd op het feit dat het niet mogelijk was om binnen de in artikel 4:13 Awb gestelde termijn van acht weken op het verzoek ten gronde te beslissen in verband met de voor het onderzoek te verrichten werkzaamheden.

(2)

van het NWI ontvangen, gericht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom van 27 februari 1998, alsmede tegen de kennisgeving van redelijke termijn van 24 maart 1998.

1.8 Het NWI is naar aanleiding van haar bezwaren gehoord op 22 april 1998. Tevens zijn PCM en De Telegraaf daar verschenen. Van de hoorzitting is een verslag op gemaakt, dat op 29 mei 1998 aan het NWI, PCM en De Telegraaf is toegezonden. PCM en De Telegraaf hebben gereageerd bij brieven van 4 juni, respectievelijk 5 juni 1998. De reacties zijn aan het verslag gehecht.

2. Het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom

2.1 Het NWI heeft de d-g NMa verzocht een voorlopige last op te leggen, inhoudende de aanwijzing aan PCM en De Telegraaf om onmiddellijk over te gaan tot plaatsing van de door het NWI aangeboden advertentie met betrekking tot de activiteiten van het NWI op het terrein van het aanbieden van woningen, zulks onder oplegging van dwangsommen. Het NWI is van mening dat er sprake zou zijn van een gezamenlijke afgestemde weigering van PCM en De Telegraaf, die in strijd is met artikel 6 Mw, aangezien deze weigering bedoeld is om de mededinging op de markt voor het adverteren van het aanbod van huizen per landelijk dagblad te belemmeren of verhinderen. Bovendien hebben De Telegraaf en de bij PCM aangesloten landelijke dagbladen een collectieve economische machtspositie op voornoemde markt. De weigering kan geen ander doel hebben dan te voorkomen dat een nieuwe concurrent toetreedt tot dezelfde markt, hetgeen misbruik van economische machtspositie oplevert en derhalve in strijd is met artikel 24 Mw.

2.2 Het NWI heeft bij brief van 5 februari 1998 ter onderbouwing van dit verzoek aangevoerd dat het NWI ernstige en onmiddellijke schade ondervindt als gevolg van de weigering van PCM en De Telegraaf. In het kader van de recent gestarte activiteiten zou adverteren in de landelijke dagbladen van doorslaggevende betekenis zijn voor de landelijke naamsbekendheid van het NWI bij het Nederlandse publiek. Door de weigering wordt niet alleen de landelijke publiciteitscampagne ernstig gefrustreerd, maar wordt tevens het overgrote deel van de potentiële cliënten van het NWI niet bereikt. Deze blijven verstoken van de belangrijke informatie omtrent het Nederlandse aanbod van woningen. In het licht van de "Krant op Zondag" beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1990 zou het belang van het NWI bij plaatsing van de advertentie zwaarder wegen dan het door PCM en De Telegraaf gestelde belang bij niet plaatsing van de advertentie van een potentiële concurrent. Daarmee zou de gewichtige reden voor een onmiddellijke voorziening gegeven zijn.

(3)

3. Het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom

3.1 Het besluit het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom af te wijzen van 27 februari 1998 is gebaseerd op de

overweging dat hoofdregel in het systeem van de Mededingingswet is dat aan de oplegging van een sanctie een onderzoek voorafgaat, dat uitmondt in een rapport. De mogelijkheid een voorlopige last onder dwangsom op te leggen, is een uitzondering op deze hoofdregel.

3.2 Blijkens de parlementaire geschiedenis van de Mededingingswet heeft de wetgever ten aanzien van artikel 83 Mw het oog gehad op die gevallen waarin een overtreding van zodanig aard is dat niet gewacht kan worden op het nemen van een boetebeschikking c.q. het opleggen van een last. Verwacht kan worden dat het opleggen van een voorlopige last in de praktijk spaarzaam zal worden toegepast. De mogelijkheid geldt voorts alleen voor die gevallen waarin prima facie aannemelijk is dat sprake is van een overtreding van de Mededingingswet en onverwijlde spoed naar het voorlopige oordeel van de d-g NMa ingrijpen vereist. Van onverwijlde spoed is sprake indien het gaat om dermate ingrijpende gevolgen voor de

onderneming(en) jegens wie de (gestelde) overtreding wordt begaan. Dit doet zich met name voor indien de existentie van de onderneming(en) in het geding is. Over het algemeen zal onrechtmatig veroorzaakt financieel nadeel niet onomkeerbaar zijn.

3.3 Uit hetgeen het NWI ter onderbouwing van de noodzaak tot het

opleggen van een voorlopige last onder dwangsom heeft aangevoerd, blijkt echter niet dat zich in dit geval dermate ingrijpende onomkeerbare gevolgen (dreigen) voor te doen, dat een onderzoek als bedoeld in artikel 59 Mw niet kan worden afgewacht. Het NWI heeft zelf gekozen voor meerdere media-uitingen ten behoeve van de publiciteitscampagne. De advertentie in de landelijke dagbladen vormt dus slechts één van de media-uitingen. Ondanks dat de publiciteitscampagne enige vertraging zou kunnen

oplopen, is het niet aannemelijk dat dit ingrijpende onomkeerbare gevolgen heeft voor het NWI. Voorts heeft het NWI zelf aangegeven dat de weigering tot het plaatsen van de advertentie niet bedreigend is voor het voortbestaan van het NWI.

4. Bezwaarschrift

Bezwaar gericht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom

4.1 In het bezwaarschrift heeft het NWI aangevoerd dat de existentie van het NWI weliswaar niet in het geding is dankzij de omstandigheid dat het NWI wordt gedragen door een groot aantal financieel gezonde

(4)

4.2 Voorts heeft het NWI inderdaad gekozen voor meerdere media-uitingen, maar dit is evenmin een reden om aan te nemen dat van spoedeisendheid geen sprake kan zijn. Door andere media-uitingen wordt wel bekendheid gegeven aan de activiteiten van het NWI, maar dat is beslist geen alternatief voor een advertentie in de landelijk dagbladen. Bovendien vormen de advertenties in de landelijke dagbladen de basis voor de publiciteitscampagne. Door de weigering van PCM en De Telegraaf wordt ernstig en onmiddellijk afbreuk gedaan aan het effect van de

publiciteitscampagne van het NWI.

Bezwaar gericht tegen de kennisgeving van redelijke termijn

4.3 Onder verwijzing naar de gronden van bezwaar gericht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom heeft het NWI in het bezwaarschrift aangevoerd dat zij belang heeft bij een spoedige behandeling van de klacht (het verzoek ten gronde).

5. Hoorzitting

Bezwaar gericht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom

Standpunt van het NWI

5.1 Ter hoorzitting is door het NWI ter ondersteuning van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom naar voren gebracht dat het NWI van mening is dat zonder enige twijfel vast staat dat prima facie sprake is van een overtreding van de artikelen 6 en 24 Mw. Ten aanzien van artikel 6 Mw geldt een sterk vermoeden dat gezamenlijke afstemming tussen PCM en De Telegraaf heeft plaatsgevonden ten aanzien van het beleid om de advertentie te weigeren. De advertenties zouden zijn geweigerd uit het oogpunt van concurrentie. Dit blijkt uit de contacten tussen Media Exposure en PCM en De Telegraaf, almede enkele

krantenberichten. De gezamenlijke afstemming zou daarmee gegeven zijn. 5.2 Ten aanzien van artikel 24 Mw geldt dat de gezamenlijke weigering aangemerkt dient te worden als misbruik van collectieve machtspositie. Het NWI verwijst in dit opzicht naar de "Krant op Zondag" beschikking van de Minister van Economische zaken. De collectieve machtspositie zou volgens het NWI bestaan op de Nederlandse markt voor het adverteren van het aanbod van huizen per landelijk dagblad. Het misbruik zou erin bestaan dat door PCM en De Telegraaf gezamenlijk nieuwe spelers, zoals het NWI, verhinderd worden om die markt te betreden.

5.3 Het voornaamste doel van het NWI bij het plaatsen van de advertentie was het bereiken van naamsbekendheid en daarnaast het promoten van de activiteiten van het NWI, te weten het adverteren van het aanbod van huizen. Het NWI is van mening dat voor het bereiken van

naamsbekendheid geen andere vervangende advertentiemogelijkheden bestaan, dan advertenties in de landelijke dagbladen. Tussen de omstandigheid dat de landelijke dagbladen zowel een mogelijkheid tot adverteren bieden teneinde naamsbekendheid te verkrijgen en het feit dat de landelijke dagbladen daarnaast zich ook bezighouden met het

adverteren van het aanbod van huizen, geeft het NWI te kennen geen verschil te zien.

(5)

voldoende draagkrachtig zijn om verhaal te bieden, indien vast zou komen te staan dat deze schade onrechtmatig veroorzaakt is. Het NWI bevestigt dat het nuttige effect van een last (het alsnog plaatsen van de advertentie) inmiddels gepasseerd lijkt te zijn. Het NWI brengt ten slotte naar voren dat de Woningcourant inmiddels in vier regio's wordt verspreid en dat sprake is van een op zich bevredigende situatie.

Standpunten van PCM en De Telegraaf

5.5 Ter hoorzitting is door PCM en De Telegraaf naar voren gebracht dat de inhoud van de advertentie van het NWI de reden was voor niet plaatsing van de advertentie. Regelmatig worden advertenties niet geplaatst om uiteenlopende redenen. Zo plaatsen de dagbladen ook geen advertenties van elkaar. In een aantal gevallen is sprake van een onderling contact om de adverteerders zo goed mogelijk te bedienen. Niettemin voert een ieder een eigen advertentiebeleid en besluitvorming.

5.6 PCM en De Telegraaf zijn van mening dat er wel degelijk voldoende alternatieven voorhanden zijn voor het adverteren teneinde

naamsbekendheid te verkrijgen. De Woningcourant is inmiddels op de markt zonder de medewerking van de Nederlandse dagbladen. De

Woningcourant is volgens De Telegraaf inmiddels op vele verkooppunten te verkrijgen.

5.7 Ten aanzien van de spoedeisendheid is door PCM en De Telegraaf naar voren gebracht dat het voortbestaan van het NWI duidelijk niet in het geding is. Beide erkennen voorts voldoende draagkrachtig te zijn om verhaal te bieden voor eventuele door hen onrechtmatige veroorzaakte schade. Door De Telegraaf is voorts naar de overwegingen van de beslissing op bezwaar van de d-g NMa van 22 april 1998, kenmerk 1/73.b74 (De Telegraaf tegen NOS en HMG) verwezen, waarbij De Telegraaf er van uitgaat dat ook in de onderhavige zaak zal worden vastgehouden aan het criterium van het onomkeerbare gevolg. Een "belemmering van activiteiten" is onvoldoende om te kunnen spreken van een spoedeisend belang.

Bezwaar gericht tegen de kennisgeving van redelijke termijn Standpunt van het NWI

5.8 Het NWI brengt ter hoorzitting naar voren dat zij van mening is dat de beslissing te lang op zich laat wachten. Het bezwaar van het NWI is derhalve gericht tegen de kennisgeving van de d-g NMa om de

behandelingstermijn te verlengen (kennisgeving van redelijk termijn). Het bezwaar is niet gericht tegen een mogelijke fictieve weigering van de d-g NMa om tijdig een besluit te nemen.

Standpunten van PCM en De Telegraaf

5.9 PCM brengt naar voren begrip te hebben voor de verlenging van de behandelingstermijn in verband met de vermoedelijke hoeveelheid onderzoekswerk. De termijn komt PCM redelijk voor. De Telegraaf voegt daar aan toe dat dit een beleidskeuze betreft.

6. De beoordeling van het bezwaar gericht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom

(6)

van een voorlopige last onder dwangsom op basis van de juiste criteria is geschied en of toepassing van de juiste criteria in het onderhavige geval dan niet had moeten leiden tot toewijzing van het verzoek.

6.2 Ingevolge artikel 83, eerste lid, Mw kan de d-g NMa een voorlopige last onder dwangsom opleggen, indien naar zijn voorlopige oordeel - prima facie - aannemelijk is dat artikel 6, eerste lid, of artikel 24, eerste lid, Mw is overtreden, én onverwijlde spoed, gelet op de belangen van de door de overtreding getroffen ondernemingen of het belang van de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging, dat vereist.

6.3 De d-g NMa is voornemens een terughoudend gebruik te maken van de bevoegdheid die hem in artikel 83 Mw is toegekend. Dit sluit aan bij

hetgeen de wetgever bij de parlementaire geschiedenis van artikel 83 Mw heeft beoogd. Het opleggen van een boete of een last onder dwangsom door de d-g NMa is een diepingrijpende maatregel. Een dergelijke

maatregel dient met de grootste zorgvuldigheid te worden voorbereid. De d-g NMa stelt zich op het standpunt dat bij het opled-gd-gen van een voorlopid-ge last onder dwangsom slechts om zwaarwegende redenen op de resultaten van deze zorgvuldige besluitvorming vooruit kan worden gelopen. De vraag of zich zwaarwegende redenen voordoen, moet telkens worden beantwoord met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval.

6.4 Uit oogpunt van onverwijlde spoed geldt dat met name sprake zal zijn van zwaarwegende redenen, indien het tijdsverloop dat met de normale procedure is gemoeid naar verwachting tot gevolg zal hebben dat de alsdan te treffen maatregel niet meer het daarmee beoogde effect zal hebben. De belangen van de door de overtreding getroffen ondernemingen óf het belang van de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging, zullen hierdoor in ernstige mate worden getroffen. In dat geval vereist "onverwijlde spoed" het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom. Het

beoogde effect zal in het bijzonder gemist worden, indien inmiddels - na verloop van de normale procedure - onomkeerbare gevolgen zijn ontstaan. Van onomkeerbare gevolgen is in ieder geval sprake wanneer een

onderneming definitief van de markt zal zijn verdrongen en de continuïteit van de onderneming onbetwist in het geding is.

6.5 Ten aanzien van het criterium onverwijlde spoed geldt dat de in het geding zijnde continuïteit van een onderneming een gegronde aanwijzing vormt dat sprake is van onomkeerbare gevolgen. Het feit dat de continuïteit van een onderneming niet onbetwist in het geding is, laat echter onverlet dat onder specifieke omstandigheden sprake kan zijn van onomkeerbare gevolgen die met zich brengen dat een eventueel door de d-g NMa te treffen maatregel niet meer de daarmee beoogde effecten zal hebben. In beginsel zou onder die specifieke omstandigheden een financieel gezonde onderneming met succes kunnen verzoeken om toepassing van artikel 83 Mw. Het bezwaar van het NWI dat het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom niet enkel op de grond dat de existentie van het NWI niet in het geding is, kan worden afgewezen en het begrip "spoedeisendheid" in het licht daarvan niet zo restrictief mag worden uitgelegd, acht de d-g NMa gegrond.

6.6 Niettemin is de d-g NMa van oordeel dat aan het criterium onverwijlde spoed niet is voldaan. Er is in het onderhavige geval immers geen sprake van onomkeerbare gevolgen die met zich brengen dat een eventueel door de d-g NMa te treffen maatregel niet meer de daarmee beoogde effecten zal hebben.

(7)

aanwijzingen dat er voor het NWI geen alternatieve

advertentiemogelijkheden voorhanden zouden zijn om naamsbekendheid te verkrijgen, bovendien heeft het NWI naar voren gebracht dat inmiddels sprake is van een bevredigende situatie en dat de Woningcourant landelijk over vier regio's wordt verspreid. Daarmee is vooralsnog voldaan aan het primaire doel van het NWI om naamsbekendheid te verkrijgen en lijkt het effect van de publiciteitscampagne van het NWI eveneens redelijk geslaagd te zijn. Van onomkeerbare gevolgen is geen sprake. Ten aanzien van eventueel door het NWI geleden schade is van belang dat ter hoorzitting gebleken is dat PCM en De Telegraaf voldoende draagkrachtig zijn om verhaal voor onrechtmatig veroorzaakte schade te bieden. Ongeacht het feit dat het NWI er niet in geslaagd is de door haar gestelde schade aannemelijk te maken, dan is de schade nog geen onomkeerbaar gevolg dat aan het afwachten van een beslissing van de d-g NMa op het verzoek ten gronde in de weg staat.

6.8 Voorts is van belang dat het NWI erkend heeft dat het nut ofwel effect van het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom inmiddels gepasseerd lijkt te zijn. De Woningcourant heeft inmiddels een bevredigend resultaat, hetgeen impliceert dat thans de vereiste onverwijlde spoed voor het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom in ieder geval ontbreekt.

6.9 Ten overvloede overweegt de d-g NMa dat aan het andere vereiste voor het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom, te weten dat prima facie aannemelijk is dat de Mededingingswet is overtreden, evenmin is voldaan.

6.10 Ten aanzien van de door het NWI gestelde overtreding van artikel 6 Mw geldt dat in bezwaar niet zonder meer is komen vast te staan dat tussen PCM en De Telegraaf gezamenlijke afstemming plaats heeft gevonden over het beleid om deze advertentie te weigeren. Het feit dat PCM en De Telegraaf beide geweigerd hebben de advertentie te plaatsen op grond van een vergelijkbare reden, leidt in ieder geval niet prima facie tot het oordeel dat tussen PCM en De Telegraaf afstemming in de zin van artikel 6 Mw heeft plaatsgevonden.

6.11 Ten aanzien van de door het NWI gestelde overtreding van artikel 24 Mw geldt dat in bezwaar evenmin is komen vast te staan dat PCM en De Telegraaf een collectieve machtspositie hebben, waarvan misbruik wordt gemaakt. Het lijkt vooralsnog niet aannemelijk dat het NWI de relevante markt juist heeft afgebakend. Het bereiken van naamsbekendheid, alsmede het promoten van de activiteiten van het NWI, heeft het NWI willen

bewerkstelligen door het plaatsen van een advertentie in de landelijke dagbladen. Ten behoeve van dat doel functioneren de landelijke dagbladen als advertentiedrager. Het feit dat de landelijke dagbladen zich daarnaast (toevalligerwijs) bezighouden met het adverteren van het aanbod van huizen, staat volledig los van de functie van de landelijke dagbladen als advertentiedrager. In het licht van het bovenstaande is het prima facie niet aannemelijk dat PCM en De Telegraaf een collectieve machtspositie bezitten en dat zij daar vervolgens misbruik van maken. Daartoe dient allereerst een zorgvuldige economische analyse plaats te vinden, waarvoor de procedure van artikel 83 Mw zich niet leent.

(8)

onder dwangsom niet is voldaan. Allereerst is geen sprake van

onomkeerbare gevolgen die met zich brengen dat een eventueel door de d-g NMa te treffen maatred-gel niet meer de daarmee beood-gde effecten zal hebben, hetgeen betekent dat onverwijlde spoed ontbreekt. Daarnaast is het prima facie niet aannemelijk dat de Mededingingswet is overtreden.

7. De beoordeling van het bezwaar gericht tegen de kennisgeving van redelijke termijn

7.1 Op grond van artikel 4:14 Awb heeft een bestuursorgaan de

bevoegdheid een redelijke termijn te noemen waarop de aanvrager een beslissing op zijn aanvraag tegemoet kan zien, indien het niet mogelijk is om binnen de in artikel 3:13 Awb gestelde termijn van acht weken te beslissen en een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn ontbreekt. In verband met de voor het onderzoek te verrichten werkzaamheden, was het niet mogelijk om binnen de termijn van acht weken te beslissen. Derhalve is het NWI ingevolge artikel 4:14 Awb in kennis is gesteld van de redelijke termijn waarbinnen het NWI de beslissing op het verzoek ten gronde tegemoet zou kunnen zien.

7.2 Het voornaamste rechtsgevolg van het niet in acht nemen van de beslistermijn is dat de aanvrager een bezwaarschrift kan indienen tegen de fictieve weigering van het bestuursorgaan om niet tijdig een besluit te nemen. Dat is het geval indien de in artikel 3:13 Awb gestelde termijn van acht weken is verstreken óf, zodra een kennisgeving van redelijke termijn ingevolge artikel 4:14 Awb heeft plaatsgevonden, de in de kennisgeving gestelde redelijke termijn is verstreken.

7.3 Tegen de kennisgeving van redelijke termijn als zodanig staat echter geen bezwaar of beroep open. Dit betreft immers geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Nu in bezwaar is komen vast te staan dat het bezwaar van het NWI alleen gericht is tegen de kennisgeving van de d-g NMa om de behandelingstermijn met een redelijk termijn te verlengen, is het bezwaar van het NWI niet-ontvankelijk.

7.4 Ten overvloede overweegt de d-g NMa dat het onderzoek als bedoeld in artikel 59 Mw met de zorgvuldigheid moet worden voorbereid, die strookt met het ingrijpende karakter van maatregelen als het opleggen van een boete of het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom. Afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval kan tot een zorgvuldige voorbereiding behoren: hoor en wederhoor, feitelijk onderzoek ,

economische analyse, rapportage door gespecialiseerde ambtenaren en vervolgens beoordeling door andere ambtenaren, die niet bij het onderzoek en de rapportage betrokken zijn geweest. In het onderhavige geval behoren deze elementen tot de voorbereiding van het besluit. De d-g NMa stelt zich in het onderhavig geval dan ook op het standpunt dat de duur waarmee de beslistermijn verlengd is, alleszins redelijk is.

Beslissing

De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit verklaart het bezwaar van het NWI gericht tegen het besluit van 27 februari 1998 tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom gedeeltelijk gegrond. De d-g NMa wijst echter het verzoek van het NWI tot het opleggen van een voorlopige last onder dwangsom af. De d-g NMa verklaart het bezwaar gericht tegen de kennisgeving van redelijke termijn van 24 maart 1998 niet-ontvankelijk.

(9)

Datum: 26 juni 1998

A.W. Kist

Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam.

Dit besluit is verzonden:

terug

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij onverwijlde spoed gaat het om dermate ingrijpende onomkeerbare gevolgen voor de onderneming(en) jegens wie de (gestelde) overtreding wordt begaan, dat een onderzoek niet

6.8 Gelet op artikel 7:11 Awb en het naar voren gebrachte bezwaar, staat ter heroverweging de vraag of (i) de termijn voor indiening van een aanvraag om ontheffing eindigde op 1

Mede gezien de structuur van de markt en het karakter van de betrokken diensten is er - gesteld dat deze segmenten afzonderlijke productmarkten vormen - evenwel geen reden om aan

In het onderhavige geval is het niet noodzakelijk te bepalen of dit inderdaad een aparte markt is aangezien, zelfs indien er sprake is van een aparte markt, er geen reden is om

In het midden kan blijven of het werven, selecteren en (her)plaatsen van medewerkers op uitzend- en detacheringsbasis als zodanig de relevante productmarkt is, dan wel of op

Bij een ruimere geografische markt dan Nederland zullen partijen met meer concurrenten geconfronteerd worden en zal hun gecombineerde marktaandeel ten gevolge van de

Hij heeft geen reden om aan te nemen dat als gevolg van die concentratie een economische machtspositie kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een

Voor het overige kan in het midden blijven of er productmarkten moeten worden onderscheiden die zich uitstrekken tot buiten het gebied van de automatisering van ziekenhuizen