• No results found

De overgang van Dutch GAAP naar IFRS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De overgang van Dutch GAAP naar IFRS"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De overgang van Dutch

GAAP naar IFRS

een cijfermatige analyse van de overgangseffecten op

financiële ratio´s van Nederlandse beursgenoteerde

ondernemingen

(2)

Voorwoord

Met dit rapport is het moment daar: aan een periode van vier jaar studeren aan de Rijksuniversiteit Groningen komt een eind. Met deze scriptie wordt – na de bachelor Accountancy & Controlling – ook de Master Accountancy afgesloten.

Mijn oprechte en hartelijke dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleider, de heer dr. C.A. Huijgen. Met zeer waardevolle suggesties en steekhoudende commentaren heeft hij mij op weg geholpen en gedurende de gehele periode op gang gehouden.

Ook wil ik mijn naaste familie en studiegenoten bedanken voor hun interesse naar de voortgang van de Masterscriptie en voor de nodige ondersteuning tijdens de afstudeerperiode. Groningen, augustus 2007

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord ...1

Inhoudsopgave ...2

1. Inleiding ...4

2. Waarom en welke ratio´s? ...6

2.1 Waarom ratio´s?...6

2.2 Functie ratio´s...6

2.2.1 Decision usefulness...7

2.2.2 Contracting ...8

2.3 Indeling financiële ratio´s...10

2.3.1 Rentabiliteit en solvabiliteit...11

2.3.2 Liquiditeit ...12

3. Ontwikkeling hypothesen ...13

3.1 Doel IFRS...13

3.2 Vormgeving IFRS...13

3.3 Vormgeving Nederlandse wet- en regelgeving ...14

3.4 Algemeen verschil tussen Dutch GAAP en IFRS ...15

3.5 Concrete verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS ...16

3.5.1 Pensioenen...17

3.5.2 Bedrijfscombinaties ...18

3.5.3 Immateriële activa...19

3.5.4 Op aandelen gebaseerde betalingen ...20

3.5.5 Voorzieningen...21

3.5.6 Winstbelastingen...22

3.6 Algehele effecten op financiële ratio´s ...23

3.7 Industriespecifieke effecten op financiële ratio´s...23

3.8 Effecten van een beursnotering in de Verenigde Staten op financiële ratio´s ...24

4. Onderzoeksmethodologie en databeschrijving ...26

4.1 Onderzoekspopulatie...26

4.2 Statistische toetsen...28

4.3 Definities ...29

(4)

5.1 Analyse hypothese 1 ...31

5.1.1 Effect van overgang Dutch GAAP naar IFRS op de ROE in 2004 ...32

5.1.2 Effect van overgang Dutch GAAP naar IFRS op de NWM in 2004...33

5.1.3 Effect van overgang Dutch GAAP naar IFRS op de OSTA in 2004...34

5.1.4 Effect van overgang Dutch GAAP naar IFRS op de SOLV in 2004...36

5.1.5 Effect van overgang Dutch GAAP naar IFRS op de CR in 2004...37

5.2 Analyse hypothese 2 ...38

5.2.1 Overzicht per industrie...38

5.2.2 Verschillen vanwege aard van ondernemingsproces ...41

5.2.3 Verschillen vanwege kennisintensiviteit...44

5.3 Analyse hypothese 3 ...46

6. Conclusie...49

6.1 Beantwoording hoofdvraag ...49

6.2 Beperkingen van het onderzoek ...52

6.3 Suggesties voor vervolgonderzoek ...53

Literatuur ...54 Bijlage 1 – overzicht ondernemingen in steekproef...Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage 2 – Overzicht industrieën van de Industry Classification BenchmarkFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(5)

1. Inleiding

Een onderneming gebruikt de jaarrekening om de aandeelhouders te informeren over de resultaten en de financiële positie van de onderneming. Een aandeelhouder c.q. belegger is er bij gebaat dat deze jaarverslaggeving relevant is. Op basis van de verstrekte gegevens neemt een aandeelhouder een besluit ten aanzien van het houden dan wel verkopen van zijn aandeel in de onderneming.

Tot eind 2004 rapporteerden de meeste Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen volgens de in Nederland algemeen geaccepteerde accountingregels (Dutch GAAP). De jaarrekening over 2004 is voor de meeste Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen dus volgens deze regels opgesteld. Ondernemingen met een Euronext-notering zijn echter vanaf 1 januari 2005 verplicht1 hun geconsolideerde jaarrekening op te maken en te presenteren op basis van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Ook op de vergelijkende cijfers over 2004 in de jaarrekening van 2005 moet IFRS worden toegepast (IFRS 1, First-time Adoption

of International Financial Reporting Standards). Tevens moet een onderneming uitleggen

welke consequenties de overgang van de eerder gevolgde accountingregels naar IFRS heeft op de financiële positie, de prestaties en de cash flows (IFRS 1). Dit leidt tot de unieke situatie dat één en dezelfde onderneming over het boekjaar 2004, vanwege een nieuwe verslaggevingsmethodiek, een van elkaar verschillende jaarrekening presenteert. Dit betekent voor de gebruikers van de jaarcijfers dat ze erop bedacht moeten zijn onder welk systeem gerapporteerd wordt, omdat dit de besluitvorming kan beïnvloeden. Voor Ahold geldt bijvoorbeeld dat over 2004 onder toepassing van Dutch GAAP een verlies van 436 miljoen gerapporteerd werd, terwijl onder toepassing van IFRS een winst van 885 miljoen in de boeken bijgeschreven kon worden.

Dit onderzoek zal de effecten van het overgaan op een andere verslaggevingsmethodiek cijfermatig analyseren, en de centrale probleemstelling hierbij luidt:

Wat is het cijfermatige effect van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS voor financiële ratio’s van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen?

Ter beantwoording van de hoofdvraag, worden de volgende deelvragen behandeld:

(6)

- Welke financiële ratio’s zijn relevant?

- Waarom vinden veranderingen ten aanzien van de relevante financiële ratio’s plaats? - In welke mate doen deze veronderstelde veranderingen zich daadwerkelijk voor? Aan het eind van 2006 is een artikel verschenen waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar het effect van IFRS op twee kengetallen van de jaarrekening, te weten het nettoresultaat en het eigen vermogen (Vergoossen, 2006). Echter, niet alleen het nettoresultaat en het eigen vermogen worden door toepassing van een andere verslaggevingsmethodiek beïnvloed, maar ook financiële ratio’s zoals het rendement op eigen vermogen (ROE) of het rendement op activa (ROA). Verder heeft Vergoossen (2006) alleen de effecten op absolute kengetallen onderzocht, terwijl in dit onderzoek de getallen geschaald worden door het gebruik van ratio´s. Een ratio is een verhoudingsgetal tussen twee of meer kengetallen. Het eigen vermogen en het nettoresultaat zijn kengetallen, maar wanneer deze beide kengetallen in verhouding tot elkaar worden geplaatst is het een ratio. Een voordeel van het gebruik van ratio’s boven absolute kengetallen is dat op een eenvoudige manier statistisch getoetst kan worden of veranderingen wel of niet significant zijn. Verder zal dit onderzoek ook een uitbreiding op Vergoossen (2006) zijn voor wat betreft de steekproefpopulatie. Het genoemde onderzoek nam als steekproef de beursfondsen van de AEX- en AMX-index, maar dit onderzoek breidt deze uit door alle aan Euronext genoteerde beursfondsen mee te nemen. In dit onderzoek zijn financiële ratio’s het onderzoeksobject. Daarom moet eerst vastgesteld worden welke ratio’s in dit kader relevant zijn. Bij de beantwoording van de eerste deelvraag in hoofdstuk 2 wordt gekeken naar de functies van ratio´s en zal vastgesteld worden op welke financiële ratio´s in dit onderzoek gefocust zal worden. Vervolgens zal bij de beantwoording van de tweede deelvraag in hoofdstuk 3 worden besproken waarom het aannemelijk is dat de ratio’s onder toepassing van IFRS niet overeenkomen met de ratio’s onder toepassing van eerder gevolgde algemeen geaccepteerde accountingregels in Nederland. Een aantal mogelijke oorzaken van ratioveranderingen worden in hoofdstuk 3 aangewezen. In hoofdstuk 4 wordt de onderzoekspopulatie bepaald en wordt tevens de onderzoeksopzet beschreven. In hoofdstuk 5 vindt de analyse van de verzamelde data plaats en worden de hypothesen uit hoofdstuk 3 getoetst. De resultaten van deze toetsen vormen het antwoord op de derde deelvraag. Met behulp van deze deelvragen kan een onderbouwd antwoord worden gegeven op de vraag wat het effect is van de overgang van Dutch GAAP op IFRS voor de geselecteerde financiële ratio´s van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

(7)

2. Waarom en welke ratio´s?

Dit hoofdstuk behandelt de vraag waarom in dit onderzoek financiële ratio’s als onderzoeksobject zijn gekozen. Vervolgens worden de functies van ratio´s besproken en wordt bepaald welke financiële ratio’s voor dit onderzoek relevant zijn.

2.1 Waarom ratio´s?

Het onderzoek van Vergoossen (2006), waar in de inleiding naar is verwezen, heeft zich gericht op de verandering van de absolute getallen nettoresultaat en eigen vermogen bij de overgang van Dutch GAAP naar IFRS. Dat leverde een overzicht op waarbij het nettoresultaat van één onderneming 483% steeg door toepassing van IFRS. Echter, het absolute verschil bedroeg “slechts” 9 miljoen euro. Tegelijkertijd steeg bij een andere onderneming het nettoresultaat met bijna 400 miljoen euro, terwijl dit procentueel gezien een klein verschil was: 2% verandering. Dit wijst het gevaar aan van het rangschikken van veranderingen van absolute getallen door de veranderingen uit te drukken in percentages. Dit kan voorkomen worden door het gebruik van ratio´s. De cijfers worden dan geschaald, zodat er beter vergeleken kan worden tussen verschillende ondernemingen. Een ander voordeel van ratio´s boven absolute getallen is dat het met behulp van ratio´s beter mogelijk is de verschillen statistisch te toetsen vanwege de bij benadering normale verdeling. Op grond van deze argumenten richt het onderzoek zich op de verandering van financiële ratio´s door toepassing van IFRS.

2.2 Functie ratio´s

De financiële informatie die een onderneming presenteert in de jaarrekening wordt gebruikt om tegemoet te komen aan de informatiebehoeften van diverse gebruikers. De gepresenteerde informatie wordt vervolgens gebruikt om de onderneming te beoordelen. Deze beoordeling van de resultaten van de onderneming kan met behulp van ratio’s plaatsvinden. Tevens proberen belanghebbenden op basis van de verstrekte informatie zich een mening te vormen over de toekomst van de onderneming. Het beoordelen van de te verwachten resultaten van een onderneming kan ook plaatsvinden door het gebruik van ratio´s. Het gebruik van de financiële informatie voor historische of verwachte resultaatbeoordeling, wordt door Scott (2006) samengevat onder de noemer decision usefulness. De gepresenteerde informatie wordt door verschillende groepen van gebruikers meegenomen in het beoordelingsproces: de informatie in een jaarrekening heeft in meer of mindere mate besluitvormingsnut.

(8)

Naast decision usefulness worden financiële ratio’s gebruikt als contractvoorwaarden binnen diverse zakelijke overeenkomsten. Deze functie kan worden samengevat onder de noemer

contracting. Binnen deze tweede functie beperkt Scott (2006) zich tot de beoordeling van het

management (stewardship). Echter, ook in andere zakelijke overeenkomsten worden financiële ratio’s gebruikt. Deze twee functies, decision usefulness en contracting, worden hieronder verder uitgewerkt.

2.2.1 Decision usefulness

Lev (1974) schrijft dat het belangrijkste doel van ratioanalyse is om financiële verslaggeving te interpreteren. De veelheid aan cijfers in de jaarrekening wordt teruggebracht tot een aantal ratio’s, waardoor interpretatie en vergelijking gemakkelijker is. Barnes (1987) stelt dat ratio´s worden gebruikt om de positie van de onderneming af te zetten tegen een benchmark of een standaardnorm. En Feenstra e.a. (2000) sommen vijf beweegredenen op voor het gebruik van financiële ratio’s, waarvan vier binnen de decision usefulness functie vallen:

- het gebruik als samenvattende maatstaf: het krijgen van een eerste indruk van de prestaties van een onderneming;

- het standaardiseren van absolute grootheden: door het gebruik van ratio’s als verhoudingsgetal tussen twee absolute grootheden kunnen prestaties van ondernemingen van verschillende omvang met elkaar worden vergeleken;

- het vaststellen van bedrijfstakpatronen: door middel van cross-sectie-analyse kan worden vergeleken hoe de onderneming presteert in vergelijking met concurrenten in dezelfde bedrijfstak;

- het gebruik in kwantitatieve beslissingsmodellen: in sommige statistische modellen wordt een combinatie van financiële ratio’s gebruikt om de financiële toestand waarin de onderneming verkeert te beoordelen.

Financieel analisten zijn bij uitstek degenen die ratio´s gebruiken om de organisatie te beoordelen. Volgens Beaver (1966) is het met behulp van financiële ratio’s mogelijk om vijf jaar voor het daadwerkelijk falen van de onderneming hierover een voorspelling te doen. Pompe en Bilderbeek (2000) hebben dit uitgebreid door de voorspellende waarde met betrekking tot een naderend faillissement van een onderneming voor 63 verschillende ratio´s vast te stellen. Accountants gebruiken ratio´s bij de cijferbeoordeling binnen de accountantscontrole van de jaarrekening van een onderneming (Deckers en Van Kollenbrug,

(9)

2002). Ook hier worden de ratio´s ingezet als indicatoren voor verwachtingen op het gebied van het fundamentele continuïteitsbeginsel. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat externe partijen de gepresenteerde informatie van een onderneming op een bepaalde manier comprimeren om zo tot een gefundeerd oordeel over de historische prestaties en/of de toekomstige verwachtingen van een onderneming te komen.

2.2.2 Contracting

Een organisatie kan zelf ook gebruik maken van ratio´s, bijvoorbeeld in het kader van het remuneratiebeleid. De manager wordt dan afgerekend op het wel of niet halen van de target-waarde van de ratio. Financiële ratio’s functioneren hiermee als onderdeel in arbeidsovereenkomsten tussen onderneming en werknemer. In het onderstaande kader is hiervan een voorbeeld opgenomen van de onderneming Schiphol. Er wordt echter niet aangegeven welke target-waarde zij voor de ROE hanteert.

Korte termijnbonus

De jaarlijks te behalen bonus is afhankelijk van een bedrijfseconomische doelstelling, van een aantal persoonsgebonden doelstellingen en van het oordeel van de Raad van Commissarissen over het algemeen functioneren. De bedrijfseconomische doelstelling bestaat uit het netto resultaat gedeeld op totaal eigen vermogen (ROE) conform het door de Raad goedgekeurde budget voor dat jaar.

Jaarverslag Schiphol 2005, p. 69/70 Een groep van externe gebruikers die ratio´s gebruiken als voorwaarden in zakelijke overeenkomsten zijn kredietverstrekkers. Banken en ondernemingen sluiten contracten, waarbij de voorwaarden worden bepaald door de hoogte van de rentabiliteits- en solvabiliteitsratio´s. Zo worden de uitstaande leningen bewaakt, en kan er geanticipeerd worden op bijvoorbeeld een bepaalde trend in de solvabiliteit van de onderneming.

Een voorbeeld van het gebruik door kredietverstrekkers van financiële ratio´s blijkt uit het jaarverslag van Koninklijke Vopak N.V. over 2004.

(10)

The most important ratios are:

• The ratio of net debt to EBITDA was not to exceed 3.00 for the period 1 July 2003 until 30

June 2004. Originally, the limit was then to change to 2.75. However, during 2004 it was agreed with the noteholders that the limit should remain at 3.00 from 1 July 2004 until 30 June 2007, with the interest rate increasing by 50 basis points for ratios between 2.75 and 2.80 and by 150 basis points for ratios between 2.80 and 3.00. From 1 July 2007, the limit reverts to 2.75. At 31 December 2004, the ratio was 2.17 (31 December 2003: 2.42).

• The ratio of EBITDA to interest must not be less than 4.0. At 31 December 2004, the ratio was

5.0 (31 December 2003: 5.6).

• Minimum shareholders’ equity required. In 2004, it was agreed with the noteholders that

shareholders’ equity during the period 1 July 2004 until 31 December 2006 must not be lower than the greater of:

EUR 418.0 million

EUR 418.0 million plus, after 1 July 2004, 40% of the profit on ordinary activities after taxation, less the minority interests in the consolidated net profit and less the total of reductions in the cumulative financing preference shares (subject to a maximum of EUR 63.0 million).

Jaarrekening Vopak N.V., 2004 Vopak N.V. laat hiermee voor onderhandse leningen afgesloten in de Verenigde Staten zien dat kredietverstrekkers bepaalde voorwaarden stellen, die uitgedrukt worden in de vorm van ratio´s. De eerste ratio is de verhouding tussen het bedrijfsresultaat en de nettoschuld. Dit komt neer op de mate waarin deze lening terugbetaald kan worden uit de winsten die Vopak N.V. genereert. De tweede ratio betreft de Interest Coverage ratio, waarmee uitgedrukt wordt in hoeverre de interestverplichtingen voldaan kunnen worden uit het bedrijfsresultaat. Ten slotte is er ook een eis met betrekking tot de hoogte van het eigen vermogen van de onderneming.

Voor gebruikers van ratio´s, ongeacht of dit de decision usefulness of de contracting functie van ratio´s is, geldt dat ratio´s onder een ander verslaggevingssysteem andere waarden zullen aannemen. Hiermee zal rekening gehouden moeten worden door groepen van gebruikers. Het is mogelijk dat door de presentatie van de jaarcijfers onder een ander verslaggevingssysteem dan voorheen, de berekende ratio onder of boven een bepaalde grenswaarde komt te liggen. Gebruikers van de jaarrekening moeten daarom in hun besluitvorming rekening houden met de wijziging van het verslaggevingssysteem. Hoewel het aannemelijk is dat er onder toepassing van een ander verslaggevingsysteem andere grenswaarden voor de ratio’s worden

(11)

genomen, blijkt uit de jaarrekening van Vopak N.V. over 2005 en 2006 het tegendeel. De grenswaarden voor de nettoschuld/EBITDA-verhouding, de Interest Coverage Ratio en het eigen vermogen zijn volgens het onderstaande kader gelijk gebleven.

Specifically for the US PP programme, the following main conditions apply:

• The net debt to EBITDA ratio may not exceed 3.00 from 1 July 2004 until 30 June 2007, with the

interest rate increasing by 50 basis points for ratios between 2.75 and 2.80 or by 150 basis points for ratios between 2.80 and 3.00. From 1 July 2007, the limit is 2.75.

• The ratio between the EBITDA and the net finance costs (Interest Cover Ratio, ICR) may not drop

below 4.0.

• Shareholders’ equity for the period of 1 July 2004 to 31 December 2006 may not be less than the

higher of:

(ii) EUR 418.0 million

(ii) EUR 418.0 million, increased after 1 July 2004 by 40% of the profit on ordinary activities after tax, less minority interests in the consolidated net profit, and less each decrease in the cumulative financing preference shares (up to a maximum decrease of EUR 63.0 million).

Jaarrekening Vopak N.V., 2005

2.3 Indeling financiële ratio´s

In diverse boeken worden financiële ratio´s behandeld in het kader van de financiële analyse (Brealy et al., 2004; Sutton, 2004). Er zijn tal van ratio´s te bedenken en uit te splitsen (vgl. het DuPont-systeem). In de zojuist genoemde boeken over financiële analyse worden ratio´s ingedeeld in een aantal categorieën. Sutton hanteert als hoofdcategorieën: profitability ratios en financial risk ratios. Brealy et. al (2004) hanteren vier categorieën, namelijk profitability,

efficiency, liquidity en leverage ratios. Ook Lev (1974) hanteert deze indeling. Een volgend

boek heeft deze categorieën nog weer uitgebreid met asset management ratios (Knechel, 2001). Gibson (1987) hanteert een indeling die de meest dominante facetten van een onderneming naar voren brengt: rentabiliteit, liquiditeit en solvabiliteit. Met deze indeling wordt gekeken naar de winstgevendheid, maar ook naar de mate waarin de onderneming op korte (liquide) en op langere (solvabel) termijn haar activiteiten kan doorzetten, zonder ten onder te gaan aan te grote financiële risico´s. Winstgevendheidsratio´s worden vooral door investeerders gebruikt, terwijl de korte en lange termijn schuldratio’s vooral door kredietverstrekkers worden toegepast (Lev, 1974). Het is interessant om te zien welk effect de overgang van Dutch GAAP naar IFRS heeft op de waarden van de financiële ratio´s uit deze 3 categorieën.

(12)

2.3.1 Rentabiliteit en solvabiliteit

Voor elke van de hierboven genoemde categorieën zijn meerdere ratio´s te berekenen. In de aangehaalde literatuur worden per categorie voorbeelden gegeven. Uit deze veelheid van financiële ratio’s kunnen een aantal basisratio’s worden gekozen. Een ratio die in elk boek voorkomt, is de return on equity of rendement op eigen vermogen (ROE). Dit is een rentabiliteitsratio en laat zien hoeveel euro winst een euro eigen vermogen heeft opgeleverd. In de kortste vorm is dit de nettowinst gedeeld door het gemiddeld totaal eigen vermogen.

vermogen eigen

nettowinst

ROE = (1)

Een andere rentabiliteitsratio is de return on assets of het rendement op de totale activa (ROA). Deze kan geschreven worden als:

activa totale

nettowinst

ROA = (2)

Deze ratio kan echter uitgesplitst worden in twee deelquotiënten:

activa totale omzet omzet nettowinst ROA = * (3)

Wanneer vervolgens wordt vermenigvuldigd met een ratio waaruit blijkt hoe de activa zich verhouden tot het eigen vermogen, kan hiermee het rendement op eigen vermogen berekend.

vermogen eigen activa totale activa totale omzet omzet nettowinst ROE = * * (4)

Als de derde deelratio één bedraagt, dan is het rendement op de totale activa gelijk aan het rendement op het eigen vermogen. In het geval de onderneming overgaat tot het aantrekken van vreemd vermogen, zal het quotiënt echter hoger zijn dan één. Dit wordt veroorzaakt door het toegenomen financiële risico, waardoor de aandeelhouders een hoger rendement eisen op hun geïnvesteerd vermogen (Brealy et al, 2004). Met het laatste quotiënt wordt dus duidelijk welke financieringsstructuur de onderneming heeft. Hoe hoger de waarde van de laatste ratio, hoe meer de onderneming is gefinancierd met vreemd vermogen. De laatste deelratio zegt hiermee iets over de solvabiliteit van de onderneming. In feite kan een aandeelhouder met de laatste component van vergelijking 4 het gevoerde financiële management van de onderneming beoordelen. In het vervolg van dit onderzoek wordt deze deelratio aangeduid met de afkorting SOLV.

Ook de andere twee deelratio’s van vergelijking 4 kunnen elk afzonderlijk worden geanalyseerd. Met de eerste deelratio wordt duidelijk welke nettowinstmarge een onderneming weet te behalen. Hiermee kan worden beoordeeld in hoeverre de onderneming

(13)

in staat is haar kosten te beheersen (kostenmanagement). Deze deelratio wordt in het vervolg van dit onderzoek aangeduid met de afkorting NWM. De tweede deelratio van vergelijking 4 laat zien wat de omloopsnelheid van de totale ondernemingsactiva is. Op basis hiervan kan beoordeeld worden in hoeverre de onderneming met de tot haar beschikking staande activa in staat is omzet te genereren. Hoe hoger deze ratio, hoe effectiever de gepleegde investeringen van de onderneming zijn (investeringsmanagement). Deze deelratio zal in het vervolg van dit onderzoek worden afgekort tot OSTA.

2.3.2 Liquiditeit

Binnen de ROE vergelijking blijft de liquiditeit van de onderneming buiten beschouwing. Daarom zal in deze categorie een afzonderlijke ratio worden gekozen, en wel de zogenaamde

current ratio. Deze ratio laat zien hoe vaak een onderneming aan zijn kortlopende

verplichtingen kan voldoen uit haar vlottende activa, en of de onderneming in staat is op korte termijn haar activiteiten voort te zetten. De current ratio (CR) wordt gedefinieerd als:

passiva vlottende activa vlottende ratio Current = (5)

(14)

3. Ontwikkeling hypothesen

In dit onderzoek staan de cijfermatige effecten op ratio’s van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen door hantering van twee verschillende verslagleggingsmethodieken centraal. Aan de ene kant is dat Dutch GAAP en aan de andere kant IFRS. In dit hoofdstuk wordt besproken waarom veranderingen ten aanzien van de gekozen financiële ratio´s plaats zouden kunnen vinden. Eerst worden de beide methodieken met elkaar vergeleken binnen het kader van een principles- en rules-based systeem. Daarna worden enkele concrete verschillen besproken, waarbij gekeken wordt naar de wetgeving uit 2004. Tot slot worden enkele hypothesen geformuleerd.

3.1 Doel IFRS

Waren voorheen de nationale regels leidend bij het opstellen van de jaarrekening in de EU, vanaf 1 januari 2005 moeten beursgenoteerde ondernemingen volgens IFRS rapporteren. De verplichtstelling van de door Europese Unie goedgekeurde richtlijnen van deze verslaggevingstandaard hoorde bij het streven om te komen tot één geïntegreerde Europese kapitaalmarkt (Van der Tas, 2006). Tegelijkertijd werd en wordt door middel van één verslaggevingsstandaard gestreefd om de wederzijdse erkenning van prospectussen en jaarrekeningen tussen de beurstoezichthouders te bevorderen. Beursgenoteerde bedrijven moeten over het jaar 2005 hun rapportage (ook) onder toepassing van IFRS publiceren aan belanghebbenden. Met al deze maatregelen wordt beoogd “bij te dragen tot de efficiënte en kosteneffectieve werking van de kapitaalmarkt” en “communautaire ondernemingen te helpen om op voet van gelijkheid te concurreren bij het aantrekken van financiële middelen op zowel de Europese als de mondiale kapitaalmarkten”2. Ondanks alle goede intenties om uniformiteit

na te streven, heeft de verplichte toepassing van de regels van de IASB geleid tot veel ophef. In het Financieel Dagblad van 3 april 2006 worden diverse vooraanstaande mensen uit het bedrijfsleven geciteerd die hun mening geven over het al dan niet bereikte transparantiedoel. Maar volgens een onderzoek van Ernst & Young (2006) hebben de ondernemingen de IFRS-uitdaging met goed resultaat doorlopen.

3.2 Vormgeving IFRS

In 1973 werd de International Accounting Standards Board (IASB) opgericht. Het doel van de oprichting van deze organisatie was de ontwikkeling van een wereldwijd toepasbare standaard

(15)

voor financiële verslaggeving (Hoogendoorn, 2004). De Board bestaat uit 14 leden, die samen de best beschikbare combinatie van competenties en relevante ervaring in het internationale bedrijfsleven vormen3. Binnen de organisatiestructuur van de IASB zijn diverse advies- en klankbordgroepen werkzaam, die alle betrokken worden in het proces voorafgaande aan de publicatie en implementatie van een nieuwe accounting standaard. Eén van deze commissies is de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC). Deze commissie verzorgt interpretaties over nieuwe onderwerpen die niet specifiek in IFRS worden behandeld. Ook bepaalde onderwerpen die een nadere interpretatie behoeven, worden door de IFRIC behandeld. De interpretaties hadden voorheen de naam SIC, maar de nieuwe interpretaties heten IFRICs. Deze interpretaties worden beschouwd als officieel deel van IFRS (Kamp en Blommaert, 2005). In dit onderzoek is tot nu toe gesproken over IFRS. Voorheen werden ze

International Accounting Standards (IASs) genoemd. Resultaat hiervan is dat er gesproken

wordt over IAS (30 IASs worden nog gehanteerd) en IFRS (7 richtlijnen). Wanneer in dit onderzoek wordt verwezen naar IFRS, vallen ook de IASs hieronder.

3.3 Vormgeving Nederlandse wet- en regelgeving

De Nederlandse wetgeving op het gebied van financiële jaarverslaggeving wordt gevormd door Titel 9, boek 2 BW. Daarnaast functioneert regelgeving vanuit de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ), wat een samenwerkingsverband is van opstellers, controleurs en gebruikers van de jaarrekening. De RJ is een orgaan van de Stichting voor de Jaarverslaggeving die tot doel heeft “de kwaliteit van de externe verslaggeving, in het bijzonder van de jaarrekening, binnen Nederland door rechtspersonen en andere organisaties te bevorderen”4. Door het doen van stellige uitspraken en het geven van gevraagd en ongevraagd advies wordt geprobeerd dit doel te bereiken. Ze geven nadere invulling aan de wet, om bij te dragen aan een getrouw beeld van de (financiële) stand van zaken welke de onderneming in zijn jaarverslaggeving moet verstrekken. Echter, de uitspraken van de RJ hebben geen kracht van wet. Er kan hiervan afgeweken worden, mocht dat aan het inzicht ten goede komen. De Nederlandse wet- en regelgeving wordt in de jaarrekeningen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen vaak samengevat onder de noemer NL GAAP of Dutch GAAP. In dit onderzoek wordt de term Dutch GAAP gehanteerd.

3 paragraaf 19, IASCF Foundation Constitution 4 www.rjnet.nl

(16)

3.4 Algemeen verschil tussen Dutch GAAP en IFRS

Om te beoordelen hoe Dutch GAAP en IFRS in algemeen opzicht van elkaar verschillen, kunnen beide worden geclassificeerd in het continuüm van principles- versus rules-based systemen. Aan de ene kant een systeem waarin vooral met principes wordt gewerkt, en aan de andere kant een systeem waar gedetailleerde regels het uitgangspunt vormen. Hoogendoorn (2004) heeft dit verder uitgewerkt in onderstaande tabel:

Afwijking mogelijk Afwijking mogelijk, mits goed onderbouwd

Afwijking niet mogelijk

Uitsluitend principes 1. Zeer liberaal 2. Liberaal-principieel 3. Zeer principieel

Vooral principes, enige regels

4. Liberaal 5. Gematigd liberaal-principieel

6. Principieel

Vooral regels, enige principes

7. Indicatief 8. Richtinggevend 9. Strak

Uitsluitend regels 10. Ondersteunend 11. Sturend 12. Zeer strak

(tabel 3.1, bron: Hoogendoorn (2004))

Hoogendoorn heeft bij deze tabel ook voorbeelden gegeven, waarbij hij de Nederlandse wetgeving plaatst onder punt 5: gematigd liberaal-principieel. De wetgeving bestaat volgens hem vooral uit principes, er zijn weinig regels en er zijn mogelijkheden om af te wijken, mits deze goed onderbouwd worden. Dit komt vooral door het zogenaamde derogatiebeginsel van art. 2:362 BW, die stelt dat de jaarrekening volgens de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde normen inzicht geeft omtrent het vermogen en resultaat, zodat de gebruiker een verantwoord oordeel kan vormen. De Nederlandse regelgeving – de adviezen en uitspraken van de RJ – karakteriseert Hoogendoorn als veel regels en enige principes waarbij afwijking mogelijk is. De RJ regelgeving is daarmee indicatief van karakter.

Ten aanzien van de International Financial Reporting Standards is Hoogendoorn (2004) van mening dat dit een rules-based systeem is. Hij geeft aan dat er een verschuiving is geweest van meer principes naar meer regels, en een verschuiving van het mogelijk zijn van afwijkingen naar een feitelijk verbod op afwijkingen. Ook geeft hij enkele voorbeelden van IAS/IFRSs welke rules-based zouden zijn (IAS 19 en 39). Op basis hiervan concludeert hij dat de IASB een strak systeem voorstelt waar afwijkingen feitelijk niet mogelijk zijn, wat neerkomt op cel nummer 9 in tabel 3.1.

(17)

Nobes (2005) identificeert zes onderwerpen waarover IFRS zeer gedetailleerde regels kent. Dit komt volgens hem door een gebrek aan een achterliggend principe of het gebruik van een verkeerd principe. Ten aanzien van de besproken onderwerpen, is hij van mening dat de IFRSs in alle gevallen een rules-based karakter hebben. Dit wordt echter tegengesproken door Charlie McCreevy, Europees Commissaris voor de Interne Markt (McCreevy, 2005). Hij geeft in een speech aan dat IFRS voordeel biedt boven andere verslaggevingsmethodieken vanwege het principles-based karakter. Dean en Clarke (2005) merken op dat ondanks dat de IASB zelf aangeeft dat IFRS een principles-based regime zou zijn – waarvan de uitspraken van McCreevy een voorbeeld zijn – de IASB gefaald heeft om uit te leggen welke principes dat dan zouden zijn.

Kamp en Blommaert (2005) geven aan dat IFRS in eerste instantie uitging van de feitelijke omstandigheden en niet van de formele (juridische) vormgeving die doorslaggevend zou zijn voor de verwerking. Dit betekent dat interpretatieverschillen aangaande de feitelijke omstandigheden zouden kunnen leiden tot verschillen in verwerking. Deze eigenschap van IFRS was voor de Verenigde Staten onaanvaardbaar, en om deze reden is de hierboven reeds genoemde IFRIC opgericht. Omdat de interpretaties worden beschouwd als officieel onderdeel van IFRS, moeten deze in de voorkomende gevallen worden gevolgd. Resultaat hiervan is dat ondanks mogelijke argumenten voor een bepaalde afwijkende verwerking, de interpretaties van de IFRIC leidend zijn. Hierdoor is IFRS van een principles-based benadering in feite veranderd naar een rules-based benadering. Hoewel Helleman (2006) minder overtuigd is van het uitgesproken rules-based karakter van IFRS, waarschuwt hij wel degelijk voor een beweging in die richting.

Uit bovenstaande wordt duidelijk geworden dat Dutch GAAP en IFRS een verschillende insteek hebben. IFRS is meer rules-based georiënteerd, terwijl Dutch GAAP meer als

principles-based gekarakteriseerd kan worden.

3.5 Concrete verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS

Dit verschil in achterliggende opvattingen vertaalt zich onherroepelijk in concrete verschillen. Diverse accountantskantoren publiceren jaarlijks overzichten waarin zij de verschillen tussen Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS uiteenzetten. Deze verschillen betekenen uiteindelijk dat de jaarrekeningen onder de beide verslaggevingssystemen op onderdelen van elkaar zullen afwijken. Vergoossen (2006) heeft voor 45 Nederlandse en 44 buitenlandse

(18)

beursgenoteerde ondernemingen geïnventariseerd welke specifieke IFRS het meest in de aansluitingsoverzichten worden aangewezen als oorzaak van de verandering van de nettowinst en het eigen vermogen. De inventarisatie resulteerde in twee tabellen, waarvan de bovenste vijf onderwerpen van elke tabel in dit onderzoek hieronder kort worden besproken. Het doel hiervan is om, overigens niet uitputtend, aan te tonen dat er concreet aanwijsbare verschillen zijn tussen Dutch GAAP en IFRS, die effect hebben op de hoogte van de verschillende componenten van de ratio’s. Tevens wordt geprobeerd om aan te geven of de wijziging een positief dan wel negatief effect heeft op de componenten van de vergelijkingen 4 en 5 uit het vorige hoofdstuk. De bespreking geeft aanleiding tot het formuleren van hypothesen. Bij de bespreking wordt gebruik gemaakt van publicaties van enkele grote accountantskantoren (Ernst & Young, 2004; PwC, 2004).

3.5.1 Pensioenen

IAS 19 staat in het overzicht van Vergoossen (2006) bij zowel de aangewezen oorzaken van de verandering van de nettowinst als van het eigen vermogen bovenaan. Deze standaard handelt over “employee benefits” inclusief de pensioenregelingen. Vooral deze laatste betekent een verandering in de nettowinst en het eigen vermogen. In de Nederlandse wetgeving (2: 377 lid 3 sub f BW) wordt gevraagd om afzonderlijke vermelding in de winst- en verliesrekening van de “sociale lasten met afzonderlijke vermelding van de pensioenlasten”. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft dit verder ingevuld met Richtlijn 271 (die gold voor het jaar 2004). De kosten van de pensioenregeling moeten in de winst en verliesrekening worden verantwoord in de periode waarin de prestaties worden geleverd (RJ 271.309), waarbij de aangehouden voorzieningen toereikend moeten zijn om aan de verplichtingen te voldoen (RJ 271.315).

IAS 19 – en ook de nieuwe Richtlijn 271 – maakt echter onderscheid tussen een defined

contribution plan (toegezegde bijdrageregeling) en een defined benefit plan (toegezegde

pensioenregeling). Het onderscheid in de regelingen wordt bepaald door de mate waarin de onderneming moet bijspringen indien het pensioenfonds niet over voldoende activa beschikt om de verplichtingen na te komen. Wanneer een onderneming geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om bij te dragen indien het pensioenfonds niet over voldoende activa beschikt, dan is er sprake van een toegezegde bijdrageregeling. Is dit niet het geval, dan moeten de regels met betrekking tot een toegezegde pensioenregeling worden toegepast. Ook de eindloon- en middelloonstelsels, die in de Nederlandse praktijk worden gebruikt, horen in

(19)

deze categorie (Van der Schoot en Van Hoof, 2004). De toegezegde bijdrageregeling wijkt niet af van de Nederlandse Richtlijn (Ernst & Young, 2004): de pensioenpremies kunnen als pensioenlast worden verantwoord. De toegezegde pensioenregeling daarentegen betekent dat de jaarlijkse toegekende pensioenrechten als last in de winst- en verliesrekening moeten worden opgenomen. De berekening van de toegekende pensioenrechten moet geschieden op basis van de projected unit credit method (PUCM), waarbij ook rekening gehouden moet worden met toekomstige ontwikkelingen en kansen. Hierbij moet gedacht worden aan verwachte salarisstijgingen, sterftekansen, invaliditeitskansen, ontslag e.d. (Ernst & Young, 2004). Dit betekent een meer complexe berekening, waarbij de pensioenlasten niet overeen hoeven te komen met de betaalde pensioenpremies. Tegelijk hangt de hoogte van de pensioenlasten ook af van de toegepaste actuariële veronderstellingen (Van der Schoot en Van Hoof, 2004).

Dit verschil in verwerkingswijze van de pensioenen onder Nederlandse wet- en regelgeving ten opzichte van IAS 19, betekende volgens Vergoossen (2006), dat deze regelgeving in 2004 in 38% en 73% van de gevallen door de onderzochte Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen genoemd werden als oorzaak voor de aanpassing in het nettoresultaat respectievelijk het eigen vermogen. Omdat er met meer actuariële veronderstellingen moet worden gewerkt, is het aannemelijk dat de pensioenlasten bij de meeste ondernemingen onder toepassing van IFRS zijn gestegen. De stijging van de lasten betekent een daling van het winstcijfer. Ook moeten de pensioenvoorzieningen worden verhoogd, waardoor het vreemd vermogen zal stijgen waaruit volgt dat de financieringsstructuur van de onderneming wordt beïnvloed.

3.5.2 Bedrijfscombinaties

IFRS 3/ IAS 22 Business Combinations geeft weer hoe bedrijfscombinaties administratief verwerkt moeten worden, en hoe de financiële verslaggeving daarover moet plaatsvinden. Deze regels hoeven echter pas ingevoerd te worden op 31 maart 2004, waarbij eerdere hantering vrij is. Onder IFRS moet de purchase method (verkrijgingsprijs) worden toegepast, en niet langer de pooling of interest method (samensmelting van belangen). Onder Dutch GAAP is het gebruikelijk om de purchase method toe te passen bij de administratieve verwerking van een overname op de datum waarop de ruilverhouding is bereikt, maar ook de

pooling of interest method mag onder voorwaarden worden toegepast (RJ 500.110). De

(20)

(IFRS 3 paragraaf 7). De goodwill – het verschil tussen reële en boekwaarde – die ontstaat bij de overname moet worden geactiveerd tegen kostprijs minus de gecumuleerde bijzondere waardeverminderingen. De post goodwill moet in ieder geval één keer per jaar worden getoetst op bijzondere waardeverminderingen (IFRS 3.54) en mag niet stelselmatig worden afgeschreven. Een overnemende onderneming mag onder toepassing van art. 2: 389 lid 7 BW de positieve goodwill in één keer ten laste brengen van het eigen vermogen of winst- en verliesrekening. Echter, dit wordt in de RJ afgekeurd. Wel moet onder de Nederlandse regelgeving de goodwill die ontstaat bij een overname worden afgeschreven over de economische levensduur.

Ook ten aanzien van de verwerking van negatieve goodwill zijn er verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS. Onder IFRS mag negatieve goodwill, na een tweede beoordeling van de identificatie en waardepaling van de activa en passiva, direct ten laste van de winst- en verliesrekening worden gebracht. De Nederlandse wetgeving heeft een onderscheid aangebracht in negatieve goodwill, waarbij de verwerking aan strikte voorwaarden is verbonden en afhankelijk is van de verwerking van positieve goodwill.

Kamp en Blommaert (2005) noemen de stelselmatige afschrijving van de goodwill als één van de drie daadwerkelijk grootste verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS. Bijzondere waardeverminderingen komen tot uiting in de winst- en verliesrekening. Een onderneming kan onder toepassing van IFRS niet langer stelselmatig afschrijvingskosten voor goodwill opvoeren in de winst- en verliesrekening. Het is daarom aannemelijk dat het winstcijfer onder toepassing van IFRS hoger zal uitkomen. In sommige gevallen betekent dit verschil echter dat incidenteel het winstcijfer lager zal uitvallen vanwege opgetreden bijzondere waardevermindering die ten laste komt van de winst- en verliesrekening.

3.5.3 Immateriële activa

Zoals hierboven is beschreven, is er verschil in regelgeving tussen de administratieve verwerking en financiële verslaglegging van goodwill. In het kader van de verwerking van andere immateriële activa bestaat er nog een belangrijk verschil tussen enerzijds Dutch GAAP en anderzijds IFRS. Dutch GAAP bepaalt dat op immateriële activa altijd afgeschreven dient te worden (RJ 210.4), waarbij er een weerlegbaar vermoeden bestaat dat de levensduur van het immaterieel actief niet langer zal zijn dan twintig jaar. Onder IFRS wordt er onderscheid gemaakt tussen immateriële activa met en zonder bepaalbare levensduur. In het eerste geval

(21)

dient er afgeschreven te worden over de totale levensduur, en in het tweede geval dienen er in ieder geval jaarlijkse impairmenttoetsen plaats te vinden (IAS 38.107). Ten aanzien van de emissie- en oprichtingskosten, die onder Nederlandse wetgeving gelden als immaterieel actief (2:365 lid 1 BW), wordt door RJ 210.103 “slechts” aanbevolen deze kosten niet te activeren, hoewel dat dus wel mogelijk is. IAS 38 beschouwt deze kosten echter niet als immaterieel vast actief, en deze kosten kunnen dus onder IFRS niet geactiveerd worden. IAS 32.33 schrijft voor dat deze kosten via het eigen vermogen verwerkt moeten worden.

Er kan niet geconcludeerd worden dat IFRS ten aanzien van de verwerking en verslaglegging van immateriële activa in het algemeen strikter is dan Dutch GAAP. Wel blijkt uit bovenstaande beschrijving dat de verschillen in verslaglegging de winst- en verliesrekening, en daarmee het nettoresultaat en het eigen vermogen, op dezelfde manier kunnen beïnvloeden als de veranderde verwerking van goodwill. Door het niet langer stelselmatig mogen afschrijven, maar het moeten toepassen van een jaarlijkse toetsing op bijzondere waardeverminderingen, is het aannemelijk dat het gerapporteerde nettoresultaat onder toepassing van IFRS zal stijgen.

3.5.4 Op aandelen gebaseerde betalingen

De op aandelen gebaseerde betalingen worden sinds 2004 in IFRS 2 geregeld. Onder deze IFRS vallen zowel personeelsbeloningen en optieregelingen als ook transacties waarbij de onderneming goederen en diensten ontvangt in ruil voor kasmiddelen of andere equity

instruments (aandelen e.d.). De personeelsbeloningen en optieregelingen wordt onder

toepassing van Dutch GAAP in respectievelijk artikel 2:383 BW en RJ 271.7 geregeld. Ten aanzien van de transacties waarbij de onderneming goederen en diensten ontvangt in ruil voor kasmiddelen of andere equity instruments is in RJ 240.210 opgenomen dat dergelijke transacties, afhankelijk van de aard van de transacties, verwerkt moeten worden onder de overige reserves of overlopende passiva.

Een verandering die invloed heeft op de winst- en verliesrekening is de waardering van personeelsopties. Onder Nederlandse regelgeving dient het verschil tussen de beurskoers en uitoefenprijs (intrinsieke waarde) direct verwerkt te worden onder de lonen in de winst- en verliesrekening (RJ 271.704). Indien de intrinsieke waarde nul bedraagt, heeft het uitgeven van personeelsopties derhalve geen invloed op de hoogte van het nettoresultaat. Onder toepassing van IFRS moeten de personeelsopties echter op het moment van toekennen worden

(22)

gewaardeerd tegen reële waarde. Dit betekent dat het toekennen van personeelsopties onder toepassing van IFRS in alle gevallen invloed heeft op de hoogte van het nettoresultaat. In het overzicht dat de Raad voor de Jaarverslaggeving publiceert inzake de verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP5 staat dat IFRS 2 niet in de richtlijnen is verwerkt en dat “het

toepassingsgebied, wijze van verwerking, waardering en toelichtingsvereisten ten opzichte van IFRS 2 sterk uiteenlopen en derhalve niet vergelijkbaar zijn”. Ook in Ernst & Young (2004) wordt geconcludeerd dat IFRS 2 in alle opzichten strikter is dan Dutch GAAP.

Vanwege het verschil in waardering van personeelsopties, en de veelheid en complexiteit aan regels is het niet aannemelijk dat IFRS een positief effect heeft op het nettoresultaat, maar dat het nettoresultaat waarschijnlijk negatief wordt beïnvloedt.

3.5.5 Voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen zijn er enkele aspecten die onder IFRS anders geregeld zijn dan onder Dutch GAAP. Dit betreft met name de voorziening voor groot onderhoud, de voorziening in verband met herstel van het actief na afloop van het gebruik en het reserveren van geldmiddelen voor een reorganisatie. Wat het eerste betreft mag onder IFRS geen voorziening groot onderhoud worden getroffen. Het waardeverloop van het actief moet een onderdeel vormen van het gekozen waarderingsstelsel. Dit betekent dat bij de waardering van het actief rekening gehouden moet worden met groot onderhoud. Onder toepassing van Dutch GAAP is er echter de keuze tussen het opbouwen van een voorziening groot onderhoud of het in één keer ten laste brengen van de kosten op het moment dat het onderhoud wordt verricht. Ook mogen de kosten worden geactiveerd indien aan de voorwaarden voor activering wordt voldaan. De kosten in verband met herstel van een actief na afloop van het gebruik kunnen onder Dutch GAAP over de gehele gebruiksduur van dat actief worden gespreid. Onder IFRS moet echter het verwachte bedrag op het moment van het neerzetten of het in gebruik nemen van dat actief in één keer worden voorzien. De reorganisatievoorziening is onder IFRS alleen toegestaan als er sprake is van een formeel reorganisatieplan, vóór balansdatum met de reorganisatie is gestart of wanneer de hoofdlijnen van het reorganisatieplan in voldoende detail bekend zijn gemaakt aan degenen op wie de voorziening betrekking heeft. Dutch GAAP biedt hier wat meer ruimte door toe te staan dat een voorziening ook gevormd kan

(23)

worden als begonnen is met de reorganisatie of de details in voldoende mate bekend zijn gemaakt aan de betrokkenen ná balansdatum maar vóór het opmaken van de jaarrekening. In het algemeen kan worden gesteld dat IFRS uitgaat van een balansbenadering inzake voorzieningen. Een voorziening betreft in dat geval een geschatte verplichting, waarvan het bedrag en/of tijdstip van afwikkeling nog niet zeker is. Wanneer een voorziening echter wordt benaderd vanuit de resultatenrekening, representeert een voorziening toe te rekenen kosten. Met name het woord verplichting in de benadering van IFRS is cruciaal. Er bestaat in het algemeen geen verplichting tot het uitvoeren van groot onderhoud. Het uitvoeren van groot onderhoud is daarmee niet onomkeerbaar, wat betekent dat onder IFRS hiervoor geen voorziening gevormd mag worden. Als een onderneming onder toepassing van Dutch GAAP toch een voorziening groot onderhoud of reorganisatievoorziening heeft getroffen, wordt deze bij overgang naar IFRS in één keer ten gunste gebracht van de winst- en verliesrekening en in de vorm van ingehouden winst opgenomen wordt onder het eigen vermogen. Dit betekent voor de “nettowinst” in de eerste component van vergelijking 4 dat deze in dergelijke gevallen zal stijgen, wat een verhogend effect heeft op de ROE. Daartegenover staat dat de daling van het vreemd vermogen en de stijging van het eigen vermogen betekenen dat de laatste component in vergelijking 4 zal dalen, wat een verlagend effect heeft op de ROE.

3.5.6 Winstbelastingen

IAS 12 Income Taxes staat ook hoog in het rijtje van onderwerpen uit het onderzoek van Vergoossen (2006). Hoofdstuk 920 uit de RJ-bundel 2003 besteedt hier aandacht aan. Eén van de verschillen is dat onder Nederlandse wet- en regelgeving drie groepen van tijdelijke verschillen worden onderkend, terwijl IAS 12 de groep “overige tijdelijke verschillen” niet kent. Ook ten aanzien van de waardering van latenties is er een verschil, omdat deze onder Dutch GAAP tegen contante waarde gewaardeerd mogen worden. Onder IFRS echter moet tegen nominale waarde worden gewaardeerd. Hierdoor kunnen in de balans verschillen ontstaan tussen beide verslaggevingsmethodieken. Een ander verschil is dat IAS 12 in het geval van een herwaardering een latentie voorschrijft, terwijl dit onder de RJ aanbevolen wordt. Tenslotte mogen vanwege IAS 12.69 de actieve latenties niet als vlottende activa worden gepresenteerd, maar worden verwerkt onder de financiële vaste activa. De Richtlijnen (272.602) staan echter beide presentatiemethoden toe. Dit verschil zal met name invloed uit kunnen oefenen op de current ratio, omdat de teller van deze ratio wordt gevormd door de

(24)

vlottende activa. De waardering van de latenties tegen nominale waarde zal wellicht betekenen dat de omvang van de post latenties zal toenemen.

3.6 Algehele effecten op financiële ratio´s

Uit bovenstaande paragrafen is duidelijk geworden waarom de nieuwe IFRS-verslaggevingsregels invloed hebben op de onderscheiden ratio’s in vergelijking 4. Het is echter niet mogelijk om te bepalen in welke mate de drie componenten worden beïnvloed. Immers, de ene specifieke IFRS kan een positieve invloed hebben en een andere IFRS een negatieve invloed. Ook Kamp en Blommaert (2005) geven aan dat het effect van de verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS afhangt van de aard van de onderneming. Per onderneming zullen de onderlinge verhoudingen verschillen, waardoor ook de uiteindelijke effecten van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS zullen verschillen.

Tevens is het mogelijk dat de nieuwe regels effect hebben op meerdere componenten van vergelijking 4. Het is derhalve mogelijk dat verschillen in nieuwe regels effect hebben op zowel de teller als de noemer van een ratio, waarbij een versterkend dan wel compenserend effect mogelijk is. Daarom is ten aanzien van de verwachte veranderingsrichtingen van de ratio´s de volgende algemene hypothese gesteld:

Hypothese 1: door de overgang van Dutch GAAP naar IFRS zullen de financiële ratio´s van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen veranderen.

3.7 Industriespecifieke effecten op financiële ratio´s

Uit de literatuur blijkt dat het effect van IFRS duidelijk te zien zal zijn in de jaarrekening. Dit geldt voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in het algemeen. Er zijn in de literatuur daarom wellicht geen aanwijzingen gevonden dat bij een specifieke industrie grote veranderingen te verwachten zijn terwijl andere industrieën amper veranderingen laten zien. In Ernst & Young (2006) wordt wel bekeken hoe bepaalde industrieën specifieke onderdelen van IFRS weergeven in hun jaarverslaggeving, maar hieruit valt niet op te maken welke ratio´s significante industriespecifieke veranderingen zullen gaan vertonen. Met behulp van een door Euronext gehanteerde industrieclassificatie zullen de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in industrieën worden opgedeeld. Vervolgens worden deze sectoren verdeeld over twee groepen, waarbij eerst wordt gegroepeerd naar de aard van de ondernemingsactiviteiten en daarna naar de mate van kennisintensiviteit. Hypothese 2 luidt als volgt:

(25)

Hypothese 2: door de overgang van Dutch GAAP naar IFRS zullen de veranderingen van de financiële ratio’s van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen tussen industrieën verschillen.

3.8 Effecten van een beursnotering in de Verenigde Staten op financiële ratio´s

Er is in het vorige hoofdstuk geschreven dat IFRS een Europese standaard is, die voor ondernemingen met een Nederlandse (of Europese) beursnotering vanaf 2005 verplicht is. De regelgeving is ingevoerd met het doel een efficiencyverbetering door te voeren op de beurzen in de EU en daarmee het aantrekken van kapitaal zowel vanuit het standpunt van de onderneming als de belegger, goedkoper en efficiënter te maken (van der Tas, 2006). De IASB heeft de ambitie to developing, in the public interest, a single set of high quality,

understandable and enforceable global accounting standards that require transparent and comparable information in general purpose financial statements6. Een begrijpelijke en af te

dwingen internationale set van verslaggevingstandaarden is het uiteindelijke doel. De Verenigde Staten (VS), Canada en Japan hanteren echter IFRS (nog) niet. Vanaf uiterlijk 2009 hoeven ondernemingen met (ook) een beursnotering in de VS hun jaarrekening niet langer aan te passen naar US GAAP. Om gezamenlijk tot zoveel mogelijk gemeenschappelijke oplossingen te komen, hebben de IASB en de FASB een convergentieakkoord gesloten (van Helleman, 2006). Hieruit volgt dat IFRS en US GAAP steeds meer zullen convergeren. Verder overleg tussen Europa en de VS vindt plaats.

Een andere beweging is ook aanwezig. US GAAP wordt wel cookbook-accounting genoemd, en is een duidelijk voorbeeld van een rules-based benadering (Hoogendoorn, 2004). Dutch GAAP is daarentegen meer te karakteriseren als een principles-based benadering, terwijl IFRS zich juist meer richting een rules-based methodiek ontwikkelt, zoals eerder aan de orde is geweest. Binnen de principes van Dutch GAAP kan een onderneming flexibeler keuzes maken ten aanzien van de verslaggeving. Het is derhalve voorstelbaar dat een Nederlandse onderneming met een beursnotering in de VS de verslaggeving zo vormgeeft dat het én overeenstemt met Dutch GAAP én zo veel als mogelijk ook overeenstemt met US GAAP, zodat er in de Dutch GAAP jaarcijfers weinig meer veranderd hoeft te worden om te voldoen aan Amerikaanse wetgeving.

6 www.iasb.co.uk

(26)

Concluderend kan gezegd worden dat IFRS en US GAAP convergeren en meer op elkaar gaan lijken. Tevens is er binnen Dutch GAAP ruimte, vanwege de principles-based benadering, om regels te kiezen die zoveel mogelijk met US GAAP overeen stemmen. Deze conclusie wordt ondersteund door Hoogendoorn (2004). Op basis van deze twee gedachten is het wellicht zo dat de ratioveranderingen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen met ook een beursnotering in de VS minder groot zijn dan van ondernemingen zonder een beursnotering in de VS. Hypothese 3 luidt derhalve als volgt:

Hypothese 3: de ratioveranderingen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen met (ook) een beursnotering in de VS zijn door de overgang van Dutch GAAP naar IFRS minder groot dan voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zonder een beursnotering in de VS.

(27)

4. Onderzoeksmethodologie en databeschrijving

In dit hoofdstuk wordt eerst de onderzoekspopulatie vastgesteld. Daarna wordt beschreven op welke manier het onderzoek wordt uitgevoerd. Ten slotte zullen enkele definities worden vastgesteld voor de componenten van de (deel)ratio´s.

4.1 Onderzoekspopulatie

In dit onderzoek worden jaarrekeningen betrokken van Nederlandse ondernemingen die een beursnotering hebben aan de Euronext. Op 4 april 2007 waren 74 ondernemingen opgenomen in de AEX, AMX en AScX index. Tevens waren 65 ondernemingen genoteerd als “lokaal fonds”. Opgeteld zijn er daarmee 139 beursfondsen waarvan de jaarrekening zal worden geanalyseerd. Er is voor gekozen om de financiële instellingen buiten beschouwing te laten vanwege de afwijkende opzet en complexiteit van hun jaarrekeningen. Dit betekent dat 25 ondernemingen worden uitgesloten, waarna 114 waarnemingen overblijven. Van 8 van deze 114 ondernemingen zijn niet alle benodigde gegevens te achterhalen. Daarvan worden 7 buiten de steekproef gehouden, van de achtste onderneming zijn wel de nettowinst en het eigen vermogen onder toepassing van Dutch GAAP beschikbaar.

Het ontbreken van de benodigde data kan het gevolg zijn van eerdere overgang naar IFRS (Tele Atlas) of zelfs latere overgang naar IFRS (Océ). Ook zijn er ondernemingen die in 2005 een beursnotering kregen, en waarvan de gegevens uit eerdere jaren niet beschikbaar zijn (TomTom, Oncomethylome). Tevens zijn er 13 ondernemingen die volgens een andere verslaggevingsmethodiek rapporteren dan Dutch GAAP. Deze ondernemingen rapporteren volgens US, UK, Belgian, French of Swiss GAAP. Omdat dit onderzoek zich richt op het effect van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS zijn 10 van deze 13 ondernemingen buiten de steekproef gelaten. Voor de overige 3 ondernemingen die hun geconsolideerde jaarrekening niet onder toepassing van Dutch GAAP presenteren, zijn niet alle componenten ter berekening van de ROE beschikbaar, maar wel de nettowinst en het eigen vermogen. Hieruit volgt dat voor in totaal 4 ondernemingen waarvan niet alle gegevens beschikbaar zijn, alleen de nettowinst en het eigen vermogen zijn meegenomen. Dit betekent dat deze ondernemingen alleen bij de berekeningen van het effect van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS op de ROE deel uit zullen maken van de steekproef.

(28)

De uitsluiting van 10 waarnemingen vanwege de rapportage onder andere dan Dutch GAAP beperkt echter het aantal waarnemingen voor de toetsing van hypothese 3 omdat enkele van deze uitgesloten ondernemingen ook een beursnotering in de Verenigde Staten bezitten. Daarom zijn voor hypothese 3 ook de ondernemingen meegenomen die Over The Counter (OTC) worden verhandeld7. Voor ondernemingen die OTC verhandeld worden geldt echter

niet de verplichting om de jaarrekening (ook) volgens US GAAP op te stellen.

In totaal 3 ondernemingen presenteren de cijfers in andere valuta dan de Euro. Deze ondernemingen zijn meegenomen in de steekproef, omdat het onderzoek uitsluitend ratio’s betreft waarbij verschillen in valuta niet van belang zijn. Ten aanzien van de ondernemingen die een boekjaar hebben afwijkend van het kalenderjaar, is de jaarrekening waarvan de balansdatum valt in 2006 genomen als basisdocument voor de analyse. Een overzicht van de omvang van het aantal waarnemingen in de steekproef is opgenomen in tabel 4.1.

Totaal aantal Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen (4 april 2007) 139

Factoren die invloed hebben op de grootte van de steekproef

Aantal ondernemingen in de financiële industrie 25 Aantal ondernemingen waarvan benodigde gegevens niet beschikbaar zijn 7 Aantal ondernemingen niet-rapporterend onder toepassing van Dutch GAAP 10 +

Totaal aantal uitgesloten waarnemingen 42

Factoren die geen invloed hebben op de grootte van de steekproef

Alleen nettowinst en eigen vermogen onder Dutch GAAP beschikbaar 4

Rapporteren onder een ander valuta dan de Euro 3

Een boekjaar afwijkend van het kalenderjaar 4

Totaal aantal waarnemingen in de steekproef 97

Tabel 4.1 – overzicht omvang steekproef

Met ingang van 2005 zijn Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen verplicht hun jaarrekening onder toepassing van IFRS op te maken. In de jaarrekening over 2005 moet de onderneming ook een aansluitingsoverzicht opnemen met betrekking tot de cijfers die in het meest recent verslagen jaar zijn gepresenteerd. Dit betekent dat de transitie van de eerder gevolgde GAAP naar IFRS feitelijk op 1 januari 2004 heeft plaatsgevonden.

Tijdens de analyse bleek dat de aansluitingsoverzichten sterk uiteenlopen wat betreft omvang en diepgang (tabellen, pagina´s, regels uitleg etc.). Enkele ondernemingen doen de overgang af met een enkel zinnetje waarin staat dat de overgang geen effect heeft gehad op de jaarcijfers over het jaar 2004. Andere ondernemingen hebben aansluitingsoverzichten

(29)

gemaakt voor slechts de nettowinst en het eigen vermogen, waarop Vergoossen (2006) zijn onderzoek heeft gebaseerd. Omdat het veelvuldig voorkomt dat niet voor alle benodigde gegevens ter berekening van de (deel)ratio’s inzichtelijk wordt gemaakt wat het effect is geweest van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS, is waar nodig ook gebruik gemaakt van de jaarrekening over 2004. Deze is opgesteld onder toepassing van Dutch GAAP, terwijl de jaarrekening over 2005 – en in die jaarrekening de vergelijkende cijfers over 2004 – opgesteld is onder toepassing van IFRS.

Ten aanzien van de toepassing van IAS 32 en 39 (en daarbij ook IFRS 7) is een onderneming op grond van IFRS 1.36 niet verplicht deze toe te passen op de vergelijkende cijfers in de jaarrekening over 2004. Niet alle ondernemingen maken van deze uitzondering gebruik. Ook zijn diverse andere uitzonderingen mogelijk op basis van IFRS 1. Dit onderzoek analyseert daarom de overgang van Dutch GAAP naar IFRS, voor zover de ondernemingen in de steekproef IFRS op hun cijfers over 2004 hebben toegepast. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de ondernemingen die deel uitmaken van de steekproef.

4.2 Statistische toetsen

Voor elke onderneming wordt de waarde van de (deel)ratio’s berekend. Deze berekeningen worden uitgevoerd op basis van de cijfers onder toepassing van Dutch GAAP en onder toepassing van IFRS. Vervolgens wordt voor beide waarderingsgrondslagen het gemiddelde van de ratio’s bepaald, waarna onderzocht wordt of deze significant van elkaar afwijken. Hiertoe wordt de parametrische Paired-sample T Test gebruikt. Het gebruik van de t-toets veronderstelt dat de waarnemingen normaal verdeeld zijn, en dat er sprake is van interval- of ratiovariabelen. Aan de laatste voorwaarde wordt in dit onderzoek voldaan. Om te beoordelen of aan normaliteitsvoorwaarde wordt voldaan, worden tevens de kurtosis en scheefheidscoëfficient opgenomen als maatstaven die de vorm en scheefheid van de verdeling aangeven. Voor de kurtosis worden de grenswaarden <-1 en >1 gebruikt en voor de scheefheidscoëfficient zijn de grenswaarden <-0,5 en >0,5. Wanneer de waarden op basis van beide kengetallen niet normaal verdeeld blijken te zijn, kunnen conclusies worden getrokken op grond van de niet-parametrische of verdelingsvrije Wilcoxon Signed Ranks-test.

Ten aanzien van de industrieanalyse (hypothese 2) wordt eerst per industrie een overzicht gegeven wat het effect is van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS op het gemiddelde rendement op het eigen vermogen. Vervolgens zullen de industrieën op een meer

(30)

geaggregeerd niveau worden gegroepeerd in ten eerste producerende versus dienstverlenende ondernemingen en ten tweede in kennisintensieve versus niet-kennisintensieve ondernemingen. Hiertoe wordt bij de dataverzameling vastgelegd bij welke industrie een onderneming wordt ingedeeld, waarbij de indeling wordt aangehouden die Euronext zelf hanteert, namelijk de “Industry Classification Benchmark”8. De verschillen tussen de

gemiddelde effecten van de overgang van Dutch GAAP naar IFRS worden per ratio getoetst op significantie met behulp van de parametrische Independent-sample T Test en indien niet aan de normaliteitsvoorwaarde wordt voldaan op grond van de verdelingsvrije

Mann-Whitney-U-test.

De analyse van de invloed van een beursnotering in de Verenigde Staten (hypothese 3) vindt plaats met dezelfde statistische toetsen als bij hypothese 2, met dien verstande dat bij de groepering van de ondernemingen het al dan niet bezitten van een beursnotering in de Verenigde Staten als criterium wordt gebruikt.

4.3 Definities

Zoals in de inleiding al werd vermeld, is er sprake van een unieke setting. Er is sprake van een verplichte toepassing van IFRS over het boekjaar 2005, waarbij ook de vergelijkende cijfers over het meest recent verslagen jaar (2004) moeten worden gepresenteerd. Tevens wordt er een aansluitingsoverzicht voorgeschreven, zodat voor de gebruikers van de jaarverslaggeving inzichtelijk wordt welke consequenties de toepassing van IFRS heeft op de cijfers van 2004 (IFRS 1)9. Echter, deze situatie levert ook problemen op. In principe worden de verschillende

(deel)ratio´s berekend over gemiddeldes van het boekjaar. Dit betekent bijvoorbeeld dat berekening van de ROE moet plaatsvinden met behulp van het gemiddeld totaal eigen vermogen over het boekjaar. Omdat de ondernemingen vaak alleen voor het jaar 2004 een aansluitingsoverzicht samenstellen, is het niet mogelijk om in dit onderzoek gemiddelde waarden te hanteren. Daarom worden voor het eigen vermogen en de totale activa eindwaarden gebruikt.

Tevens is het voor het berekenen van de ratio’s van belang dat de grootheden in teller en noemer consistent met elkaar zijn. Zo wordt van de rentabiliteit van het eigen vermogen in de teller de nettowinst inclusief het winstaandeel derden gebruikt, terwijl de noemer het eigen

8www.icbenchmark.com, zie bijlage 2 voor een overzicht van de 10 industrieën 9 IFRS 1, First Time Adoption of International Financial Reporting Standards

(31)

vermogen en het belang derden omvat. Verder wordt in het geval van een categoriale winst- en verliesrekening de som der bedrijfsopbrengsten genomen als netto-omzet voor het berekenen van de nettowinstmarge als ook voor de berekening van de omzetsnelheid van de activa.

(32)

5. Analyse

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de analyse beschreven. In de paragrafen 1,2 en 3 van dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de in hoofdstuk 3 opgestelde hypothesen met behulp van statistische toetsen geanalyseerd.

In hoofdstuk 3 is uiteengezet welke ratio’s in dit onderzoek als onderzoeksobjecten zijn gekozen. Dit zijn het rendement op het eigen vermogen (ROE), uitgesplitst in NWM, OSTA en SOLV, en de current ratio (CR). Hieronder volgen nogmaals de vergelijkingen 4 en 5 uit hoofdstuk 3: vermogen eigen activa totale activa totale omzet omzet nettowinst ROE = * * (4) en passiva vlottende activa vlottende ratio Current = (5)

De toetsing van elke hypothese bestaat uit de analyse van het verschil tussen de waarde van de (deel)ratio´s onder toepassing van Dutch GAAP en onder toepassing van IFRS. Voor de analyse van hypothese 1 worden alle deelratio’s afzonderlijk besproken. Bij de hypothesen 2 en 3 wordt eerst het effect van de overgang op de ROE geanalyseerd. Daarna worden de gemiddelde verschillen door de overgang van Dutch GAAP naar IFRS van de deelratio’s en de current ratio in één overzicht gepresenteerd en besproken.

5.1 Analyse hypothese 1

Hypothese 1 luidde als volgt: door de overgang van Dutch GAAP naar IFRS zullen de

financiële ratio´s van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen veranderen. De

hypothese is geformuleerd in de vorm van de alternatieve hypothese H1. De nulhypothese H0 is dan dat de overgang van Dutch GAAP naar IFRS geen significant effect heeft op de waarde van de onderzochte ratio’s. In deze paragraaf worden de uitkomsten telkens in een tabel gepresenteerd waarvan de tweede en derde kolom de waarden van de statistische kengetallen geven onder toepassing van respectievelijk Dutch GAAP en onder toepassing van IFRS. In de vierde kolom staan de kengetallen die horen bij het gemiddelde verschil tussen de waarden van de ratio´s onder toepassing van Dutch GAAP en IFRS. In het onderste gedeelte van elke tabel staan de uitkomsten van de gepaarde t-toets en van de verdelingsvrije Wilcoxon Signed Ranks-toets.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Tot ongeveer 50 jaar geleden ging de grootste bekommernis van de chemische industrie uit naar het ontwerpen van steeds nieuwe moleculen door (an)organisch

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de Europese richtlijn inzake de luchtkwaliteit is vertaald door de Nationale overheid in het Besluit luchtkwaliteit en hoe deze doorwerkt in

Een behoedzame vernieuwing van de vroegnaoorlogse stadswijken is vanuit dit perspectief mogelijk, terwijl het tuinstadkarakter blijft behouden en mogelijkerwijs zelfs wordt

Er kunnen echter uit de evaluaties van de verschillende applicaties feedback of verbeterpunten gehaald worden, die van belang zijn voor de applicatie die nog ontworpen moet

This report shows some interesting results on the comparison of IFRS and US-GAAP earnings. It gives an indication that there are significant differences between earnings

Er is in Nederland weinig onderzoek verricht naar verkie- zingen voor de Provinciale Staten en de staf van het Centrum heeft de indruk dat het belang van dit soort verkiezingen

In dit artikel gaan we in op een aantal oorzaken voor deze com- plexiteit en laten we zien dat dit niet alleen wordt veroorzaakt door de uitgangspunten van de International

Ondanks het feit dat het bij de verplichte toepassing van de IFRS in de Europese Unie in beginsel uitslui- tend beursgenoteerde ondernemingen betreft, zal hun externe