• No results found

Luid toeterend voorsorterend naar links?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Luid toeterend voorsorterend naar links?"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Luid toeterend

voorsorterend naar

links?

Een kwantitatieve inhoudsanalyse van de voorpagina’s van de Volkskrant

tussen 1965 en 1980

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding

2

1.1 Eclectische booglamp

5

1.2 Wachter in de nacht

15

1.3 Aanjager van de verzuiling

24

2.1 Onderzoeksmethode

42

2.2 Toon en functie

47

2.3 Thema’s, actoren en gebieden

53

Conclusie

71

Literatuurlijst

74

Codeboek

78

(3)

2

Inleiding

Aanjager van de ontzuiling, symbool van de omwenteling in de samenleving, lijfblad van de jonge linkse garde. De termen waarmee de Volkskrant in de jaren zestig en zeventig wordt aangeduid spreken tot de verbeelding. De algemene aanname in de historiografie is dat het van oorsprong katholieke dagblad halverwege de jaren zestig uitgroeide tot dé krant van links Nederland. De

Volkskrant zou zich enthousiast hebben ingelaten met de geest van de verandering die in de jaren

zestig door het land waaide, het zou zelfs het progressieve terrein nog wat verder hebben verkend. Een opmerkelijke ontwikkeling voor een dagblad dat tot het begin van dit roerige decennium nog gezien werd als de nieuwsbron van de katholieke zuil, als een van de belangrijkste spelers binnen het katholieke bolwerk. Deze interessante koerswijziging bij de Volkskrant is eerder onderwerp van onderzoek geweest, met de standaardwerken ‘De emancipatie van een dagblad’ van J. Hemels en ‘De metamorfose van een dagblad’ van F. van Vree als resultaat. Het zijn uitgebreide studies, maar opmerkelijk is dat beide wetenschappers geen onderzoek naar de inhoud van het dagblad hebben gedaan. De beweringen die zij doen over de snelle ontwikkelingen bij de krant, baseren zij geheel op uitspraken van betrokkenen bij de krant, oordelen van buitenstaanders, oplagecijfers, redactiebeleid, nieuwe samenwerkingsverbanden en opvallende verschenen artikelen. Waar Hemels zijn pijlen voornamelijk op de bedrijfsmatige factoren en de organisatie van het krantenbedrijf richt, legt Van Vree zich toe op de journalistieke ontwikkeling van de Volkskrant-redactie. Afgezien van wat willekeurig geblader door het krantenarchief, wordt in geen van de boeken systematisch aandacht besteed aan de krant zelf.

De reden waarom dat wel zou moeten gebeuren, geeft Van Vree zelf aan in het voorwoord van zijn boek: “Wie de Volkskrant van de jaren vijftig vergelijkt met die van de jaren zestig en zeventig ziet scherpe contrasten, maar zal vergeefs zoeken naar duidelijke breuken (…) De breuken verschijnen wanneer men afstand neemt van de inhoud van de krant en de ontelbare nota’s, memo’s en notulen in de archieven: pas dan worden de contouren zichtbaar van wat gerust kan worden aangeduid als een culturele revolutie.”1

De vraag rijst: kan er wel gesproken worden van een culturele revolutie bij een nieuwsmedium als de krant zelf niet bestudeerd is? Van Vree baseert zijn standpunt voornamelijk op vroegere uitspraken en herinneringen van redactieleden, maar dat zijn geen waterdichte bronnen. Het beeld dat journalisten en redactieleden van een krant en periode schetsen hoeft namelijk niet altijd overeen te komen met de werkelijkheid. Het is al eerder gebleken dat aannames over de transformatie van de Nederlandse journalistiek en veranderingen in de vorm en inhoud van de berichtgeving

verkeerd worden gedateerd. “Wat zich wreekt is dat beweringen van bronnen over nieuwe conventies, routines en praktijken niet worden getoetst aan de berichtgeving. Wanneer dat wel gebeurt, blijken zij lang niet zo alomtegenwoordig en snel te zijn opgetreden als journalisten – en pershistorici in hun

(4)

3

voetspoor – in hun, bewust en onbewust gekleurde, herinneringen veronderstellen”2, schrijft M. Broersma in zijn artikel ‘Nooit meer bladeren?’. Het is mogelijk dat een soortgelijk proces gaande is bij de geschiedschrijving van de Volkskrant. Niemand weet immers wat er precies veranderde aan de inhoud van de krant gedurende de jaren zestig en zeventig. Het blijft bij notulen van vergaderingen en uitspraken van journalisten. Maar hoe ontwikkelde de Volkskrant zich echt? Was het dagblad op handen van de opstandige jongeren en de demonstranten? Keerde het zich af van het koningshuis en andere regenten? Verdween de katholieke signatuur geheel uit koppen en kolommen? Wat voor krant kregen de abonnees van de Volkskrant elke ochtend in de brievenbus en in hoeverre veranderde dit dagblad daadwerkelijk in een lijfblad van de linkse garde?

De centrale vraag van de scriptie is: In hoeverre is uit de artikelen die tussen 1965 en 1980 verschenen op de voorpagina van de Volkskrant te herleiden dat het dagblad koos voor een koers naar links en vooruitstrevend? Het antwoord op deze vraag zou een sluitstuk kunnen vormen in het

uitgebreide onderzoek dat is uitgevoerd naar de ontwikkelingen bij de Volkskrant in de jaren zestig en zeventig. Naast de bedrijfsmatige en de redactionele aspecten, is nu de inhoud van de krant zelf aan de beurt. Daar komen verder geen mensen, contracten, notulen of memo’s aan te pas. Voor het onderzoek zullen artikelen die zijn verschenen op de voorpagina’s in het jaar 1965, het jaar 1970, het jaar 1975 en het jaar 1980 bestudeerd worden. De voorpagina kan immers veel vertellen over de identiteit van een krant: op deze bladzij wordt het nieuws gezet waar de redactie het meest belang aan hecht. Door tussenpozen van vijf jaar te kiezen is het mogelijk structurele veranderingen waar te nemen. Ook kan duidelijk worden wanneer de meest ingrijpende wijzigingen plaatsvonden: eind jaren zestig al? Of werd pas halverwege de jaren zeventig de weg naar links ingeslagen? En koerste het dagblad aan het einde van de jaren zeventig weer terug naar het midden? Een onderzoek naar de inhoud van de kranten tussen 1965 en 1980 zou een afdwaling van braaf rooms naar rare linksigheid naar ten slotte het objectieve midden goed inzichtelijk kunnen maken, of juist kunnen aantonen dat het allemaal zo’n vaart niet liep en dat de krant geen al te ingrijpende identiteitscrisis doormaakte. Om veranderingen waar te nemen in de inhoud van de Volkskrant worden er van elk jaar twaalf voorpagina’s

geanalyseerd, evenredig gespreid over de maanden en de dagen van de week. Op deze voorpagina’s zal naar allerlei aspecten gekeken worden, variërend van politieke voorkeur tot verslaggebied. Als het waar is dat de Volkskrant zo’n ruk naar links maakte dan valt te verwachten dat in deze tien jaar toon, onderwerp en insteek van de artikelen drastisch zijn veranderd. Aannemelijk is bijvoorbeeld dat de krant qua politieke voorkeur meer naar links leunde, dat protestgroepen op steun konden rekenen en dat de onderwerpen in de krant meer maatschappelijk georiënteerd werden: meer aandacht voor milieuproblematiek, meer aandacht voor zorg en onderwijs, meer aandacht voor armoede en ongelijkheid in de wereld.

(5)

4

Maar dit is puur de inhoudsanalyse. Om de juiste vragen aan het materiaal te kunnen stellen, zal er eerst een blik op de historische ontwikkeling gericht moeten worden. Het theoretische gedeelte is opgedeeld in drie delen. Het eerste deel beslaat het interbellum, de periode waarin de verzuiling tot een hoogtepunt kwam en de Volkskrant werd opgericht door de katholieke vakbonden om de arbeiders op het rechte pad te houden. In het tweede deel worden de jaren na de Tweede Wereldoorlog tot begin jaren zestig besproken. Dit is namelijk de periode dat de Volkskrant zich als een echte nieuwskrant voor het volk ging presenteren, zij het nog wel met een zeer katholieke insteek, maar het is ook de tijd dat de eerste barsten te bespeuren zijn in het verzuilde bestel. Na deze aanloop zullen in deel drie de jaren zestig en zeventig centraal staan, de tijd waarin de Volkskrant zich op het progressieve vlak zou gaan begeven en haar katholieke wortels zou doorsnijden. In al deze drie delen zullen dezelfde aspecten aan bod komen die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de Volkskrant. Dat zijn allereerst de algehele ontwikkelingen in Nederland op het gebied van politiek, economie en

maatschappij. Een krant is immers een product van zijn tijd, dat midden in de samenleving opereert. Veranderingen binnen Nederland (en daarbuiten) zullen daarom ook doorwerken op de redacties van de kranten. Daarnaast wordt er gekeken naar de geschiedenis van de katholieke zuil vanaf begin twintigste eeuw tot in de jaren zestig, aangezien de Volkskrant daar een belangrijke rol als communicatiemiddel voor vervulde. Nauw verbonden met de roomse zuil zullen ontwikkelingen binnen deze groep ook zeker een uitwerking hebben op de houding van het dagblad. Als derde zal er gekeken worden naar de ontwikkelingen binnen de journalistiek door de tijd heen. De media op zich veranderden natuurlijk ook tussen 1920 en 1980, op zowel technologisch, organisatorisch en

journalistiek gebied. Ook daar zal de Volkskrant door beïnvloedt zijn: dagbladen concurreerden sterk met elkaar en konden bij grote veranderingen niet achter blijven.

Al met al kan met deze verschillende insteken een overzichtelijk beeld gecreëerd worden van de ontwikkelingen binnen de Nederlandse samenleving, binnen de katholieke zuil en binnen de dagbladwereld en kunnen er verbanden gelegd worden met de geschiedenis van de Volkskrant zoals die is besproken in de historiografie. Dat leidt uiteindelijk tot een beeld van hoe de krant zou zijn geweest in de jaren zestig en zeventig. Vervolgens is het tijd om dit beeld te toetsen in de analyse: wat is er van al het geschrevene over het tijdperk en over de katholieke krant daadwerkelijk terug te vinden in de journalistieke bijdragen op de voorpagina van de Volkskrant? Verdient de krant het om

‘symbool’ te staan van ‘de omwenteling’ die in de Nederlandse samenleving had plaatsgevonden? Het katholieke dagblad De Tijd vroeg zich in 1966 bezorgd af: gaat de Volkskrant luid toeterend

voorsorterend naar links?3 Deze studie zal daar ietwat verlaat alsnog een antwoord op zoeken.

(6)

5

Hoofdstuk 1: Historische ontwikkeling

1.1 Eclectische booglamp (1900 – 1940)

“Wij moeten niet enkel anti-liberaal, anti-socialistisch en anti-communistisch zijn; wij hebben positief katholiek werk te verrichten, een Roomsch geslacht te helpen kweeken, dat zijn roeping en taak verstaat.”4

Met deze woorden als uitgangspunt werd vanaf 2 oktober 1919 de Volkskrant gelanceerd en verspreid. Een spreekbuis voor de katholieke arbeiders, een pakkende volkscourant, om ze op begrijpelijke manier voor te lichten over de vraagstukken van alledag. Maar bovenal om ze te wapenen tegen de verleidingen van het verderfelijke socialisme. Een goed geschreven Roomse Courant kon voorkomen dat de katholieke arbeiders hun voorlichting kregen van de ongelovige ‘vijanden’ en langzaam van de kerk zouden vervreemden. Bovendien zou een dergelijke krant een positieve invloed hebben op het aandeel van de RKSP bij verkiezingen, op het aantal katholieke kinderen op bijzondere scholen, op het aantal gemengde huwelijken. Het zou, kortom, het katholieke leven kunnen bevorderen. En dat was precies wat de leiders van de rooms-katholieke zuil voor ogen stond.

De doelstelling van de Volkskrant laat in een notendop zien hoe de Nederlandse samenleving in de eerste decennia van de twintigste eeuw in elkaar stak. Het land ging aan het begin van de twintigste eeuw steeds meer richting een moderne natie met een parlementaire democratie,

massapartijen, een overheid die ingrijpt in het maatschappelijk leven en een kapitalistische economie. De basis hiervoor was een halve eeuw eerder gelegd met de grondwetsherziening van 1848. Deze wet vormde achteraf bezien echter ook een belangrijke rol in het ontstaan van de verzuilde samenleving waar het Nederland van begin twintigste eeuw om bekend staat.5 In deze grondwet werd vastgesteld dat de gekozen Tweede Kamer veel meer verantwoordelijkheid zou krijgen, terwijl de invloed van de koning sterk werd ingeperkt. Daarnaast garandeerde de herziening vrijheid van onderwijs, vereniging en drukpers en werd de Rooms-katholieke kerk voortaan vrij gelaten in haar besluiten. De grondwet bleek de constitutionele nagel te zijn aan de doodskist van de protestantse natie die Nederland eeuwen was geweest.6 Protestants was het land namelijk op papier niet meer. Voortaan was iedereen die zich aan de wet hield een Nederlander, ongeacht geloof of ideologie. En alle Nederlanders hadden volgens de wet dezelfde grondrechten. De katholieken hadden dan ook het volle recht de bisschoppelijke hiërarchie te herstellen. Gezien hun nieuw verworven vrijheid begonnen zij zich ook openlijker als rooms te manifesteren op religieus en cultureel gebied. Het roomse volksdeel nam, evenals het protestante en in mindere mate ook socialistische en liberale volksdeel, langzaam organisatorische

4 Passepartout, ‘Van vergeeld tot verguld. Tien momentopnamen ut 35 jaar journalistiek’, in: de Volkskrant, 3-10-1957

5 P. De Rooy – Voorbij de verzuiling? In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 116/1 (2001) 51

(7)

6

vormen aan. Nu de burgers meer vrijheid kregen en de staat een meer terughoudende rol ging spelen, groeide de afstand tussen rijk en arm. Door economische crises en de industrialisatie raakten grote groepen arbeiders verpauperd en ontworteld. Particuliere organisaties en later ook

arbeidersbewegingen organiseerden zich om de armen te helpen. Dit gebeurde veelal langs religieuze of ideologische lijnen. Veel orthodox protestanten en rooms-katholieken waren namelijk bang dat de arbeiders te zelfstandig werden, iets dat in hun ogen werd bevorderd door de liberalen en socialisten.7 Veel beter was een hiërarchische samenleving waarin burgers gehoorzaamden aan het gezag van aan de kerk gelieerde leiders. Het geloof diende volgens de confessionelen als grondslag voor het hele maatschappelijke en persoonlijke leven. Zowel protestanten als katholieken gingen zich nadrukkelijk manifesteren met een eigen subcultuur en krachtige organisatorische bolwerken.8

Ook in de politiek lieten zij zich van zich horen. De confessionelen trokken op bestuurlijk niveau samen op om te strijden voor financiële gelijkstelling van bijzonder onderwijs. Tot begin twintigste eeuw konden alleen openbare scholen, oftewel scholen zonder godsdienstige of levensbeschouwelijke richting als grondslag, aanspraak maken op overheidssubsidie. Maar bij de zogenaamde Pacificatie van 1917 werd besloten dat voortaan ook de bijzondere, christelijke, scholen recht hadden op financiële steun. Bij de Pacificatie lieten ook de andere twee, seculiere, stromingen van zich horen: de socialisten en de liberalen. Beide partijen hadden een eis die zij ingewilligd wilden zien worden: invoering van de achturendag en de uitbreiding van het kiesrecht. Over alle strijdpunten werd overeenstemming bereikt, een uitkomst die geheel paste bij het soort politiek dat voor een groot deel van de twintigste eeuw zo kenmerkend was voor Nederland: pacificatiepolitiek. Verschillende stromingen, ook wel zuilen genoemd, zochten continue naar compromissen om zo de vrede te

bewaren. Op eliteniveau werden moeilijke vraagstukken ontdaan van hun ideologische lading, oftewel gedepolitiseerd, en gezien als verdelingsproblemen.9 Zo konden grote spanningen voorkomen worden en werd een zekere mate van consensus bereikt tussen de protestanten, katholieken, socialisten en liberalen. Maar zo eensgezind als er aan de top werd samengewerkt, zo gescheiden leefden de mensen aan de basis. Er tekende zich een maatschappelijke deling af van grofweg vier stromingen,

zogenaamde ‘volksdelen’, die onderling sterk verschilden wat betreft grondslag, interne verhoudingen, samenhang en levenswijze. Het gaat te ver om te stellen dat alle Nederlanders binnen deze zuilen opereerden. Daarmee wordt een aanzienlijke groep over het hoofd gezien die zich niet onder een van de volksdelen schaarde, bijvoorbeeld de communisten, de humanisten of de joden. Toch rekende een groot deel van het volk zichzelf wel degelijk tot lid van een van de vier stromingen. Kenmerkend voor de katholieken en protestanten was dat ze zich terugtrokken in eigen religieuze sfeer. De eerste kende de grote gezinnen, de heilige missen, de bedevaarten en processies. De orthodox-protestanten hadden de gereformeerde kerken, de strenge sabbatheiliging, de Statenbijbel. Het socialistische volksdeel

7 J. Van Eijnatten & F. van Lieburg – Nederlandse religiegeschiedenis, 300

(8)

7

bestond uit arbeiders, waarvan velen kritiek hadden op de bestaande ongelijke bezits- en

machtsverhoudingen en die een andere organisatie van maatschappij voor ogen hadden. En dan waren er de liberalen, ook wel neutralen genoemd. Mensen die over het algemeen de hokjesgeest afwezen, die liever nationale eenheid zagen, maar die door de dominantie van de andere zuilen min of meer gedwongen werden samen te groeperen. Onkerkelijken, de vrijzinnige vleugel van de hervormden, vrijzinnige katholieken, de neutrale zuil bestond uit een mengelmoes van mensen die openstonden voor nieuwe inzichten en moderne denkbeelden. Het leven van de Nederlanders speelde zich

grotendeels af binnen de eigen levenssfeer, waar geborgenheid en sterke sociale controle was. Hoewel mensen zich niet altijd en overal afzijdig hielden van de organisaties van de andere zuil, was het in ieder geval niet nodig om buiten de eigen vertrouwde kring te komen. Elke zuil had haar eigen politieke partij, vakbeweging, woningbouwvereniging, sportvereniging, maatschappelijke zorg, onderwijs, jeugdbeweging, omroep, pers, winkels en bedrijven die allemaal dezelfde denkbeelden, gewoonten en burgerlijke normen uitdroegen. Zo konden mensen van wieg tot graf in hun eigen vertrouwde wereld blijven, zonder inmenging van andersdenkenden.

Nederland was niet het enige land met een verzuilde structuur. Ook landen als België, Luxemburg en Oostenrijk kenden sterk van elkaar gesegregeerde volksdelen met een eigen levensbeschouwelijke grondslag. Maar volgens Nederlands politicoloog Lijphart was de situatie in Nederland wel uniek te noemen: de scheilijnen tussen de zuilen waren scherper, de verzuildheid in politieke en sociaaleconomische situaties was grondiger en de onderlinge verbondenheid tussen partijen, belangengroepen en publiciteitsmedia binnen elke zuil was sterker.10 Maar ondanks de segregatie van verschillende volksdelen bestond er in Nederland wel een groot nationaal besef. Er was tevredenheid over de voorbeeldigheid van de eigen natie, die als vreedzaam en van hoge morele kwaliteit werd beschouwd. “De intern hecht georganiseerde, maar strikt gescheiden zuilen wensten zelfbewust tot stut te dienen van het nationale dak (…) In hun zelfverkozen isolement kweekten de verzuilde groepen door effectieve sociale controle een sterke groepsgeest.”11

De mensen gedroegen zich over het algemeen braaf, fatsoenlijk, gedisciplineerd en vreedzaam. Nederland stond dan ook bekend als een preutse of morele natie met een uitzonderlijk hoog geboortecijfer, een laag percentage onwettige geboorten, een laag aantal echtscheidingen en met zeer weinig buitenshuis werkende vrouwen. De dominantie van normen en waarden, gezag en maatschappelijke orde zorgde voor veel stabiliteit in het verzuilde tijdperk. De pacificatiepolitiek zorgde dat er ook op eliteniveau rust,

misschien zelfs wel saaiheid was in Nederland. Dat betekende niet dat er geen gevoelige geschilpunten of spanningen waren, strijdpunten werden eenvoudigweg in toom gehouden. Grote en schokkende gebeurtenissen waren er natuurlijk wel tussen 1920 en 1960, maar deze kwamen voornamelijk van buiten en Nederland probeerde de effecten te beperken. De onderlinge strijd in Europa, het verlies van

10 A. Lijphart – Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (Amsterdam, 1982, vierde herziene druk), 77

(9)

8

koloniën, de opkomst van nieuwe wereldmachten, de zware economische depressie van de jaren dertig, de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het maakte diepe indruk, maar deze crises lieten de stabiliteit niet wankelen. Het werd voor Nederland een tijdperk van voortgaande ontwikkelingen, van consolidatie en uitbouw van wat eerder bereikt werd.12 Zelfs toen er na de Tweede Wereldoorlog gespeeld werd met de doorbraakgedachte, een samenleving zonder zuilen, veranderde er uiteindelijk niks. De verzuilde partijen keerden gewoon terug en de meesten voegden zich na de oorlog als vanzelfsprekend in de verzuilde organisaties.

Binnen het Nederlandse verzuilde bestel was er een groep die een speciale positie innam: het rooms-katholieke volksdeel. De rooms-katholieken worden wel als enige als een echte, volledige zuil gezien.13 Waar de samenhang in de andere drie zuilen lang niet altijd even groot was, binnen de protestantse zuil bestond bijvoorbeeld grote verdeeldheid tussen de antirevolutionairen en de christelijk-historischen, vormden de katholieken een hechte groep. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Sinds eind zestiende eeuw waren zij in Nederland een minderheid, lange tijd zonder rechten en zonder vrijheid van

godsdienstoefening. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het katholicisme bijna als landverraad gezien. Katholieke kerken en kerkdiensten werden in 1573 dan ook verboden. Ook werd het de roomsen verboden om overheidsambten te bekleden en om hun eigen scholen op te richten. Ze kenden dus een verleden van discriminatie, verbod van godsdienstvrijheid en gebrek aan zelfbestuur. Toch werd het rooms-katholieke volksdeel niet helemaal vervreemd van de Nederlandse natie. Kerkdiensten werden oogluikend toegestaan en na het einde van de Republiek kregen de katholieken steun van de liberalen. Dat leverde in 1798 en 1848 zowel godsdienstvrijheid als zelfbestuur op. Hoewel zij zich na 1848 meer als katholiek durfden te manifesteren en zelf de organisatie van hun kerk in handen namen, vormden de roomsen nog geen echte eenheid. Daarvoor was de verdeeldheid te groot en daarnaast was men bang dat bij machtsvorming de protestanten tegenover de katholieken de rijen zouden sluiten.14 Toch wisten de katholieken in de tweede helft van de negentiende eeuw wel een steeds stevigere positie te verwerven in de samenleving. In deze periode voelden zowel de protestantse als de katholieke kerk zich bedreigd door de ‘moderne tijden’. Het individualistische ideaal van het

liberalisme en de revolutionaire opstelling van de socialisten stonden mijlenver van de idealen van de confessionelen. Als wapen hiertegen pleitten zij voor een corporatieve ordening van de samenleving. In volksbonden, gebaseerd op de middeleeuwse gilden, konden alle personen die in een bepaalde bedrijfstak of beroepsgroep werkten zich verzamelen. Zo bleven de werklieden verbonden onder het oog van religieuze leiders zonder dat zij verleid werden door het opkomend socialisme. De Rooms-katholieke Volksbond nam in 1888 dan ook in artikel 1 van haar statutair op als doelstelling: “vooral

12 J.C.H. Blom & E. Lamberts – Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn, 2006), 342

13 H. Wijfjes – Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam, 2005), 148

(10)

9

den werkmansstand en de kleine burgerij, te beveiligen tegen de socialistische dwalingen.” 15 Maar

naast dat de katholieken op den duur hun eigen volksbonden kregen, wisten zij ook op politiek vlak steeds meer invloed te verwerven. Door Kuyper, voorman van de orthodox-protestanten, te steunen konden zij nu ook voor hun eigen onderwijs een betere positie verwerven, zonder dat het voor de protestanten een doorn in het oog zou zijn. De katholieken lieten in de politiek van zich horen en in feite traden zij steeds meer op als een partij. Met de steviger gewortelde positie in de Nederlandse maatschappij groeide ook het zelfvertrouwen van het katholieke volksdeel. Was de Nederlandse katholiek tot 1900 in de verdediging, met de eeuwwisseling werd hij steeds sterker in de verdediging. Zijn minderheidsbewustzijn bevorderde bovendien het identiteitsbesef.16 Kenmerkend voor deze ontwikkeling is de opbloei van de missie-ijver: vertrokken er in 1860 nog 42 missionarissen naar het buitenland om het geloof te verkondigen, in 1900 waren dat er al 248. Binnen Nederland droegen de katholieken hun geloof nog niet zo duidelijk uit, maar ook dat veranderde begin twintigste eeuw. Met het groeien van het zelfvertrouwen ontstonden ook de eigen vak- en standsorganisaties, de katholieke leeszalen, de wetenschappelijke genootschappen. Een eigen katholieke universiteit in 1923 en een eigen katholieke omroep in 1925 waren de kroon op het werk van de culturele emancipatie. De katholieken vormden tegen die tijd een hechte zuil, een volksdeel dat zich niet langer in schuilkerken hoefde terug te trekken. Bedevaarten, devoties en broederschappen wonnen aan populariteit, er waren vele priesterinwijdingen en kloosterintredes. Bisschoppen oefenden ondertussen zware druk uit om contacten met niet-katholieken te beperken. Als een echte eenheid traden de katholieken naar buiten. Het rijke roomse leven werd trots uitgedragen in massale demonstraties met vlag en vaandel. Maar dat was nog niet genoeg: enkele pioniers trachtten heel Nederland naar het altaar ‘terug’ te brengen. Met een inlichtingsbureau, salonvoordrachten voor andersdenkenden en een ‘comité van aktie ter bekering van Nederland’ kwam een heuse binnenlandse missie op gang. Zo bereikte het katholieke volksdeel tegen het einde van het eerste kwart van de twintigste eeuw het culminatiepunt van zijn herleving: katholiek Nederland verscheen letterlijk op plein en straat.17

In dit proces van een defensief naar een offensief katholicisme speelde de geschreven pers een belangrijke rol. De kranten en tijdschriften fungeerden als een machtsmiddel om de rooms-katholieke zuil te dienen. Zo was het niet alleen bij de roomse zuil. De meeste nationale kranten waren nauw door organisatorische, ideologische of persoonlijke banden aan de zuilen verbonden. De journalisten waren braaf en beheerst, met exclusieve gerichtheid op en onvoorwaardelijke steun aan de eigen cultuur.18 Maar de Nederlandse journalistiek was niet altijd zo onderdanig geweest. Halverwege de negentiende eeuw moderniseerde de pers, allereerst in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Nieuws werd

15 J. Hemels – De emancipatie van een dagblad. Geschiedenis van de Volkskrant (Baarn, 1981), 77

16 J.M.G. Thurlings – De wankele zuil. Nederlandse katholieken tussen assimilatie en pluralisme (Nijmegen, 1971), 104

17 Ibidem, 112

(11)

10

steeds meer gezien als een goed verhandelbaar product. Door in te spelen op de nieuwsgierigheid en de belevingswereld van de consumenten konden hoge oplagecijfers bereikt worden. Mensen moesten niet langer aangesproken worden op een gemeenschappelijk politiek idee of geloof, de lezer moest eenvoudigweg geïnteresseerd en vermaakt worden. Met dit doel in het achterhoofd werd nieuws op een andere manier gerangschikt en verteld. Niet langer werden berichten chronologisch geordend, voortaan was nieuwswaarde het belangrijkste criterium. De zware nadruk op politiek, kunst en literatuur verdween en nieuws werd steeds meer vanuit een menselijk perspectief geschreven. Voor veel Nederlandse journalisten ging deze nieuwe Amerikaanse insteek te ver. Wel konden ze zich vinden in de opvattingen van Britse hoofdredacteur W.T Stead van de Pall Mall Gazette. Hij liet vanaf 1880 een geheel nieuwe wind door de dagbladwereld waaien met het idee dat de journalist oog, oor en tong van het volk moest zijn, oftewel een belangrijke onafhankelijke taak had in de democratie. Dat was een ideaal dat de Nederlandse journalisten meer aansprak dan de commerciële insteek van de Amerikanen.19 Het marktmechanisme zou verslaggevers maar gewetenloos en sentimenteel maken en dat terwijl het veel belangrijker was om de waarheid te achterhalen en om onafhankelijk op te treden. Zo stelde NJK-lid H. Louis Israels: “Journalisten hebben met niets anders rekening te houden dan met zijn geweten, en zijn zedelijke plicht de waarheid en niets dan de waarheid te dienen.”20

Maar ook in Nederland moesten hoofdredacteuren de strijd om de lezer aangaan. Met de afschaffing van de Dagbladzegel in 1869 nam de Nederlandse pers een enorme vlucht. De kranten werden dikker en het aantal titels steeg in de loop van de tijd tot ver boven de honderd. Een groot deel van deze nieuwe titels werd gelanceerd voor specifieke groepen, ook wel de richtingsbladen genoemd. Zo werden voor de katholieke lezers kranten als De Tijd en De Wachter opgericht zodat alle roomsen vanuit religieus oogpunt geïnformeerd konden worden en op de hoogte konden blijven van de ontwikkelingen op kerkelijk terrein. Om hoge oplages te bereiken moesten de kranten het nieuws voorop zetten en minder gericht zijn op de vertrouwde opinie. Het mocht allemaal wat gevarieerder, wat minder chronologisch, wat minder opsommerig. Hoewel de Nederlandse kranten met hun grijze brij conservatief bleven, veranderde er wel degelijk een hoop eind negentiende eeuw. Er kwam meer ordening naar onderwerp en belang, er kwam meer toelichting op belangrijke kwesties en in plaats van alleen kopij uit buitenlandse kranten werd er voortaan ook nationaal en lokaal nieuws gebracht. Zo werd het journalistieke vak langzaam volwassen. Kranten waren gevarieerder, beter geschreven en meer toegespitst op de lezer en daarmee samenhangend was het vak van journalist verantwoordelijk geworden. “Zo stond rond 1910 de journalistiek midden in een gouden periode van standaardisering van routines en vormen enerzijds, en een voortdurende wil om te vernieuwen anderzijds.”21

Maar de Nederlandse journalistiek ging niet op deze voet verder. Dat blijkt uit het beeld dat bestaat van de pers tussen 1914 en grofweg 1960: een machtsmiddel van de politieke elite, angstig en kritiekloos,

19 Ibidem, 32

(12)

11

onderdanig en willoos.

Er was na de Eerste Wereldoorlog steeds minder plaats voor experimenten en vernieuwingen. De nadruk kwam steeds meer te liggen op tucht, ordening en beheersing. De pers ging een belangrijke rol spelen in de participatiepolitiek. Journalisten en redacteuren werden mede verantwoordelijk gesteld voor het functioneren van de politieke samenwerking tussen de zuilen. Er mocht geen spanning zijn tussen pers en politiek, het was zelfs maar beter als er helemaal geen kritische benadering van het gezag zou zijn. Dat kon alleen maar politieke polarisatie in de hand werken. De door de politieke elites bedachte en uitgevoerde consensuspolitiek werd door de media dus grotendeels gesteund en zonder al te veel kritische noten uitgedragen.22 Dat deden de journalisten niet helemaal vrijwillig. Van

hogerhand werd de pers min of meer in een keurslijf gedwongen. De overheidsorganen waren uiterst gesloten, op het geheimzinnige af. Politici wantrouwden de grote invloed van de pers, waren er niet gerust op dat journalisten voorzichtig omgingen met de informatie die ze bezaten.23 Gevreesd werd er bijvoorbeeld voor ‘ontijdige’ mededelingen over belangrijk politiek overleg in de openbaarheid. “Dan is de autoriteit van de overheid in het geding en blijft er voor werkelijk overleg geen ruimte meer over. Ontijdige publicatie betreffende overleg met de Overheid is daarom èn principieel èn practisch fout.”24 Het liefst wilden de overheidsorganen het journalistieke proces dan ook zo veel mogelijk controleren. Overheidsplannen zouden immers het best uitwerken bij een positieve samenwerking met en actieve medewerking van de journalisten. Er werden dan ook allerlei pogingen gedaan om de pers aan strakkere banden te leggen, bijvoorbeeld met de oprichting van een pers- en voorlichtingsdienst in de jaren dertig. Ook werd er gepleit voor een tuchtrecht voor journalisten. Maar daar was in de jaren voor de oorlog eigenlijk nog helemaal geen noodzaak toe. Journalisten sprongen zelden uit de band, gingen over het algemeen bedachtzaam om met de informatie die ze te horen kregen. Het respect voor de autoriteiten was daarnaast groot. Graven naar misstanden, fouten van openbaar bestuur en

gerechtelijke dwalingen gebeurde nauwelijks. Naast dat journalisten werden getemperd door de beklemmende aanspraak op hun verantwoordelijkheidsgevoel, waren ze veelal ook gebonden aan de grenzen van de zuilen. Verzuilde kranten boden hun publiek geen enkel zicht op gebeurtenissen die in andere volksdelen de hoogste prioriteit kregen. De lezer werd perfect op de hoogte gesteld van de standpunten van de eigen politieke partij, over de drijfveren van andere partijen las hij alleen maar veroordelingen. En wat in de ene krant groot nieuws kon zijn, voor christelijke dagbladen bijvoorbeeld kerkvervolgingen, werd in de andere krant totaal niet opgemerkt. Het ging slechts om het eigen publiek, om de boodschap die bij het eigen volksdeel overgebracht moest worden. NJK-voorzitter Doe Hans stelde in 1932: “Journalistiek is een ideële roeping, de macht die hij uitoefent over de geesten, zijn plicht van dagelijksche voorlichting des volks, is voor den journalist iets bekorends en

22 A. Lijphart – Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, 126

23 P. Koedijk – ‘Vrijheid in verantwoordelijkheid. Journalistiek in de jaren vijftig’ In: P. Luykx e.a., Een stille

revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig (Hilversum 1997) 225

(13)

12

angstwekkends tegelijk en moet hem leeren zijn verantwoordelijkheid nauwkeurig te bepalen.”25

Zolang de eenheid van de eigen zuil en de stabiliteit van de politieke elite bewaard werd, deed de journalist zijn werk goed.

En de eenheid van de katholieke zuil, dat was inderdaad het hoogste streven van de geestelijkheid. Zij oordeelde dat de pers volledig moest worden ingeschakeld voor de katholieke zaak. Terwijl op allerlei terreinen van het leven eigen organisaties ontstonden, kreeg de pers meer en meer tot taak die

organisaties te ondersteunen en hun berichten en opinies te verspreiden. Zo schreef het episcopaat in 1894 dat de katholieke redactie “de heerlijke roeping heeft de waarheid en al wat goed is te verdedigen en te verspreiden, en de dwaling met al wat kwaad of verkeerd is te bestrijden.”26 Dagbladen van andere zuilen werden langzaam maar zeker verboden. Zo stond in het vastenmandement van 1898 geschreven: “Een Katholiek leze boeken, tijdschriften, dagbladen enz. van katholieke afkomst en in katholieken geest geschreven – en, zonder noodzakelijkheid of wettige redenen, geene andere. Aan katholieke lectuur, aan katholieke bladen in het bijzonder, verleene hij zijn steun, waar hij kan, naar zijn best vermogen, door inteekening, door aanbeveling, door het plaatsen van advertentien en alle andere middelen, waarover hij beschikken kan ten bate van de katholieke pers.”27

In 1918 bepaalde het Nederlands episcopaat dat iedere katholiek die regelmatig anarchistische en socialistische bladen of kranten las, geen recht meer had op het kwijtschelden van de zonden en geen Sacrament meer kon ontvangen. Maar er was meer nodig om de katholieke arbeiders bij de vijanden, bij de liberalen en socialisten, weg te houden. Binnen de grenzen van de katholieke zuil was namelijk een grote verscheidenheid te bespeuren: het ene uiterste bestond uit een burgerlijke, meer intellectuele bovenlaag en aan de andere kant stond een zich sterker makende arbeiderswereld. De bestaande katholieke kranten op de markt waren vrijwel allemaal geschreven voor de opgeleide bovenlaag. Voor arbeiders waren deze bladen niet geschikt. “Zij zijn te hoog geschreven, bevatten te veel vreemde woorden, en leveren te veel artikelen die buiten de gedachtegang van het volk zijn. Dikwerf hebben die redacties weinig belangstelling voor de kwesties die het volk beroeren (…)”28

, zo stelde directeur Smits van drukkerij NV Futura in 1913. Er waren wel enkele bladen die zich wat meer op de

arbeiderswereld richtten. Zo was er de krant Het Centrum, die regelmatig “op de bres had gestaan om de belangen van ‘den kleinen man’, van den economisch zwakkere, van den arbeider en diens gelijken te verdedigen.”29

Ook werden er door het in 1909 opgerichte R.K. Vakbureau eigen krantjes uitgegeven. Maar Het Centrum was toch meer bedoeld voor de middenstanders, niet voor de

fabriekswerkers, en de krantjes van de vakbond verschenen hooguit wekelijks. Het gevaar was dat de

25 H. Wijfjes – ‘Haagse kringen, Haagse vormen. Stijlverandering in politieke journalistiek’ In: J. Bardoel e.a., Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002), 56

26 Ibidem, 99

27 J. Hemels – De emancipatie van een dagblad. Geschiedenis van de Volkskrant (Baarn, 1981), 49 28 Ibidem, 88

(14)

13

arbeidersstand daarom maar een abonnement nam op bladen die wel speciaal voor het volk waren geschreven: de socialistische bladen De Courant en Het Volk. Het was een doorn in het oog van de religieuze leiders dat katholieken deze kranten open durfden te slaan. Redemptorist Stoks

waarschuwde begin twintigste eeuw over De Courant: “(…) Geen prediker van tevredenheid en wettige onderdanigheid zijt gij, maar integendeel een prediker van ontevredenheid en oproer tegen het gezag, en aldus een baanbreker van het socialisme, een element van revolutie. In plaats van te bedaren de heillooze zucht naar opstand, die ziedt in de ontevreden ziel van het arbeidende volk, schijnt gij er op berekend, om die zucht veeleer te doen aansterken tot een ruwen oproepkreet.”30

Er moest een alternatief komen om de arbeiders bij deze verderfelijke media weg te halen. Daar was het R.K. Vakbureau het helemaal mee eens. Niet alleen was de vakbond ontevreden over de wijze waarop in kranten als De Tijd en De Maasbode de zaak van de arbeiders werd afgedaan, zij zocht met haar snel stijgende aantal leden ook dringend naar een spreekbuis om het eigen werk zo sterk mogelijk uit te dragen naar de parochies en om aan te geven hoe goed het allemaal in eigen kring was tegenover al het boze daarbuiten.31 Zo werd aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog het ontbreken van een echt volksdagblad voor de katholieken steeds nijpender. De angst van de roomse leiders was duidelijk: “In die duizenden gezinnen waar de liberale, neutrale of socialistische pers verstand en hart van alle geloof en orde vervreemden, daar zult gij veler afval kunnen tegenhouden (…) Onze arbeiders zijn niet zoo dom als sommigen beweren, volstrekt niet, maar zij behoeven voorlichting in alle vraagstukken van den dag (…) En als de katholieke pers hun die voorlichting niet geeft, dan zullen zij ze ontvangen van onze vijanden.”32

Het kon zo niet langer, dat merkte ook Smits van de drukkerij op: “t Is dan ook te begrijpen, dat onze arbeiders op fabrieken en werkplaatsen zulk een ontzettend zware strijd te voeren hebben. Want hun tegenpartij staat met haar blad gewapend en heeft dagelijks materiaal om den strijd tegen de onzen te voeren. Onze menschen staan ongewapend (…)”33

Maar lang hoefden zij niet meer ongewapend te staan. In 1919 was daar de Volkskrant, gestoeld op het program van de katholieke arbeidersbeweging. In de opening van het eerste nummer stonden grootse woorden geschreven: “Dit is een vooruitgang van betekenis; want de geestelijke leiding in ééne beteekent een opmarsch van het gansche leger in dezelfde richting. Uit eenheid van gedachten groeit de actie met kracht. (…)”34

. Het was duidelijk dat de Volkskrant zich het doel had gesteld van de katholieke arbeiders een hechte eenheid te maken, een eenheid waar geen socialist nog tussen kon komen. Volksontwikkeling wilde de krant brengen, zich afzettend tegen ‘Bolsjewistische brutaliteit’ en ‘armzalig socialisme’. Centraal stond de christelijke levensbeschouwing die als een

30 Ibidem, 53

31 J. Van der Pluijm, ‘De Volkskrant. Hoe ‘katholiek uit kop en kolommen verdween’ in: M. de Coo-Wijgerinck, O.S. Lankhorst, J. Roes – De gezegende pers. Aspecten van de katholieke persgeschiedenis in

Nederland tijdens de 19e en 20e eeuw (Zeist, 1989), 230 32 J. Hemels – De emancipatie van een dagblad, 41 33 Ibidem, 92

(15)

14

‘electische booglamp’ over de feiten en gebeurtenissen van alledag zou schijnen.35

Ondanks alle hooggespannen verwachtingen was de oplage niet heel hoog gedurende de jaren twintig en dertig. Nooit kwam de oplage in de vooroorlogse jaren boven de 25.000. Daar waren verschillende oorzaken voor. Allereerst was de krant voor veel arbeiders waarschijnlijk toch wat te hoog gegrepen. De inhoud was afgestemd op de leidende figuren in de katholieke arbeidersbeweging en er werden veel

ingewikkelde opinies geplaatst. Zo leek de Volkskrant toch wat meer afgestemd op de ontwikkelde en beter betaalde hoofdarbeider in plaats van op de moegewerkte handarbeider.36 Daar komt bij dat er zeer veel dagbladen gemaakt werden voor het roomse volksdeel. De markt was toch wat te krap voor 32 katholieke kranten waardoor de journalistieke kwaliteit en de concurrentiekracht bemoeilijkt werden. Desalniettemin had de Volkskrant een belangrijke dienende rol. Samen met de talloze andere katholieke persorganen vormde zij een hecht bindmiddel voor de extreem gesloten katholieke zuil. Met hun artikelen probeerden ze speciaal de arbeiders aan te spreken. Er werd geprobeerd de lezers te verheffen, voor te lichten, op te voeden, te leiden en te bemoedigen. Daarnaast filterde de krant de stroom van gevaarlijke moderne denkbeelden en invloeden. De redacteuren zorgden ervoor dat alleen het woord van het kerkelijk gezag en de christelijke wetenschap verkondigd werd. Samen met kerk en politiek was de krant jarenlang een trouw begeleider van de pelgrimstocht van de Nederlandse katholieken.37 Een tocht die voorlopig nog in volle mars vooruit ging. Zelfs een lange ingrijpende oorlog kon daar niks aan veranderen.

35 Ibidem, 105

36 Ibidem, 155

(16)

15

1.2 Wachter in de nacht (1945-1965)

“We blijven een katholieke krant en zullen dat niet camoufleren. Er is ook geen reden bij dit besluit in de eerste plaats te denken aan ontzuiling, maar veeleer aan aanpassing bij een reeds gegroeide mentaliteit, waarin openheid en toegankelijkheid hoger worden geschat dan het verschansen achter scheidsmuren.38

Deze woorden schreef hoofdredacteur Jan van der Pluijm op 25 september 1965 over het schrappen van de onderkop ‘Katholiek dagblad voor Nederland.’ Een opmerkelijke wijziging voor een krant die zich decennialang profileerde als uiterst rooms, een trouw zoon van de kerk, fungerend als een waar propagandamiddel voor katholieke partij en vakbond. Een veelzeggende wijziging ook, in een tijd dat het hechte katholieke blok langzaam scheuren ging vertonen. Het schrappen van de ondertitel werd dan ook met een licht angst en beven doorgevoerd. De hoofdredacteur probeerde in zijn betoog gefronste wenkbrauwen en wantrouwen inzake de bedoeling te voorkomen, stelde hardnekkig dat er toch echt niks zou veranderen. Als men de krant vergeleek met een meneer, dan kreeg die meneer nu een nieuw pak, maar verder bleef hij helemaal hetzelfde. Toch was de aanschaffing van het nieuwe pak voor de meneer wel een veeg teken. Een teken dat het oude pak van de meneer na decennia van trouwe dienst ineens niet goed meer paste. Een teken dat er langzaam dingen veranderden in het nog altijd brave, verzuilde en gezagstrouwe Nederland.

De Nederlandse samenleving bleek na vijf jaar bezetting erg restauratief. Terwijl er door vooruitstrevende elitekringen gepleit werd voor een samenleving zonder hokjesgeest, viel het grootste deel van de bevolking binnen korte tijd weer terug in het oude verzuilde patroon. Natuurlijk bleef niet alles hetzelfde. Opvallend was de samenwerking tussen rood en rooms. Zagen de katholieken

samenwerking met de socialisten in de jaren twintig en dertig nog als verwerpelijk, na de oorlog sloten zij de handen ineen om Nederland er zo snel mogelijk weer bovenop te helpen. De oorlogsschade in het land was groot dus er moest een gestructureerde wederopbouw en reïndustrialisatie op touw worden gezet. Een rantsoeneringbeleid, geleide loonpolitiek en buitenlandse hulp in de vorm van het Marshallplan hielpen de Nederlandse economie er bovenop. Ook nadat het land weer op de rails was gezet bleven de rooms-rode coalities zich actief met de samenleving bemoeien. Sociale voorzieningen, een politiek van volledige werkgelegenheid en een evenwichtige conjunctuur moesten de

bestaanszekerheid van de Nederlanders vergroten.39 Maar terwijl de rol en de samenstelling van de overheid vergeleken met de vooroorlogse periode sterk veranderde, bleef de bevolking grotendeels binnen de patronen van de jaren dertig opereren. De grenzen van de zuilen werden nog altijd niet overschreden. Het tegenovergestelde gebeurde: de verschillende volksdelen gingen zich nog hechter organiseren. Zeker de katholieke zuil floreerde met groeiend rooms onderwijs, de oprichting van nieuwe confessionele organisaties, een stijgend percentage gehuwden binnen eigen kring, volle kerken

(17)

16

en een eigen partij die sterk in het politieke centrum stond. “De emancipatietrein reed in de naoorlogse jaren verder en in iedere wagon was wel een priester aanwezig om als ‘geestelijk adviseur’ leiding of minstens begeleiding te geven aan de goedgeorganiseerde passagiers. De bisschoppen gaven de koers wel aan en voorlopig hoefde er niemand uit te stappen.”40

Toch viel er wel een mentaliteitsverandering te bespeuren bij het katholieke volksdeel. Het gevoel tweederangs burgers te zijn verdween na de Tweede Wereldoorlog. De katholieken beheersten immers het centrum van het politieke toneel, de emancipatie leek bijna voltooid. De tijd van extravert gericht triomfalisme maakte plaats voor een houding van gereserveerd vertrouwen in de niet-katholieke partner.41

Het gewonnen zelfvertrouwen uitte zich duidelijk in de krantenwereld. De roomse pers was zeer sterk ontwikkeld, mede geholpen door de bisschoppelijke aansporing in het mandement van 1954 met betrekking tot de katholieke pers om ‘deze en deze alleen te steunen.’ De bisschoppen zagen de katholieke pers als klankbord, spreekbuis en opvoedster van het roomse volksdeel. Het was dan ook de plicht van de kranten en tijdschriften om de katholieke eenheid op sociaal en politiek gebied te

bevorderen. In de jaren na de oorlog werd met deze taakomschrijving in het achterhoofd een groot aantal organisaties opgericht om de eigen pers een duwtje in de rug te geven. Zo ontstonden in de jaren veertig de Katholieke Nederlandsche Dagblad Pers, een Katholieke Nederlandse Journalisten Kring, een Katholiek Nederlands Persbureau en een Instituut voor Katholieke Journalistiek. Maar het waren toch vooral de kranten zelf die het emancipatieproces van de katholieken dienden te begeleiden en voltooien. De Volkskrant, die na de oorlog aan een nieuwe fase in haar bestaan begon, ging in dit proces een sleutelrol spelen. De in 1945 aangestelde hoofdredacteur J.M. Lücker had van katholieke vakbondsvoorman De Bruin de opdracht gekregen om een dagblad te maken “dat de katholieken invloed zou geven daar waar zij de rechters niet hebben”, een krant die de roomse cultuur ook onder niet-katholieken zou verspreiden.42 Immers, de katholieken hadden hun achterstelling na de oorlog zo ver overwonnen dat een krant die uitsluitend binnen de zuil opereerde niet langer noodzakelijk was. Het werd tijd om de roomse cultuur uit te dragen. Voortaan diende de krant zich op alle katholieken, dus niet alleen de arbeiders, én op de niet-katholieken te gaan richten. De wijziging van de ondertitel “Dagblad voor het katholieke volk” naar “Katholiek Dagblad voor Nederland” was tekenend voor deze nieuwe insteek. Samen met staatkundig hoofdredacteur C.P.M. Romme, minister van Sociale Zaken, fractieleider van de RKSP in de Amsterdamse gemeenteraad, hoogleraar in Tilburg en commissaris bij dagblad De Tijd, ging Lücker de uitdaging aan.

En met succes. De krant herrees als een nationaal ochtendblad, journalistieker dan ze ooit was geweest. Er stond meer nieuws in de krant en de opmaak en inhoud werd aantrekkelijker gemaakt. Dat was de verdienste van de nieuwe hoofdredacteur, een journalist in hart en nieren, opgeleid in

40 W. Goddijn, J. Jacobs, G. Van Tillo – Tot vrijheid geroepen. Katholieken in Nederland 1946-2000 (Baarn, 1999), 113

41 J.M.G. Thurlings – De wankele zuil, 125

(18)

17

Engeland. Een krant diende een vergaarder en verspreider te zijn van alles wat zich in de wereld als nieuws aandiende. Dat was dan ook precies de taak van de herboren Volkskrant. Lücker zag alles, hoorde alles en bemoeide zich met alles. Van zijn redacteuren eiste hij perfectie, ze moesten het maken van een krant van a tot z beheersen.43 De Volkskrant groeide als gevolg van deze gedrevenheid langzaam uit tot een grote landelijke krant. Een grote katholieke krant ook. Romme en Lücker

transformeerden het bescheiden Utrechtse vakbondsblad in een arena waar werd gevochten voor katholieke emancipatie. Een volwassen krant, die het katholicisme uitstraalde van een volksdeel dat de ogen niet langer wenste neer te slaan.44 De richtlijnen die Romme vlak na de oorlog had opgesteld werden nauwkeurig opgevolgd: er werd niet getornd aan “de bindende Pauselijke en Bisschoppelijke richtlijn, de onverbrekelijke band met Oranje, de corporatieve inrichting van de gemeenschap, de ene katholieke partij, de verwerpelijkheid van het communisme, de gelijkwaardige maar gezamenlijke ontwikkeling van de Overzeesche gebiedsdelen met het moederland.”45

De katholieke toon was in de hele krant te bespeuren. Bij verkiezingen werd campagne gevoerd voor de KVP, er werden reportages geschreven over nieuw opgerichte katholieke organisaties, er reisde een verslaggever af naar Rome als er nieuws was uit het Vaticaan. Volgens goed-katholiek gebruik was er nauwelijks plaats voor

andersdenkenden en was er nauwkeurig toezicht op het morele gehalte van de krant. Jurken in advertenties kregen zowel boven als onder een extra reepje stof, filmfoto’s werden verknipt of geretoucheerd. En wanneer er ergens kritiek werd geuit op het rijke roomse leven of een katholiek boegbeeld, dan sprong de Volkskrant daarvoor in de bres. Met het verschijnen van verhalen over de dubieuze rol van paus Pius XII tijdens de oorlog, schreef Lücker een defensief stuk met de kop: “Drie felle aanvallen op Paus Pius, Katholiek Nederland behoeft dit niet te nemen.” Katholieke journalistiek was voor alles: bij aanvallen van buiten, de rijen sluiten.46

Typerend voor verzuilde journalistiek waren de nauwe banden met eigen organisaties en partijen. Zoals bij de protestantse Trouw, waar S. Bruins Slot naast hoofdredacteur ook

fractievoorzitter van de ARP was. De Volkskrant was, net als voor de oorlog, in handen van de Katholieke Arbeidersbeweging. De KAB verwachtte dan ook dat de Volkskrant haar standpunten regelmatig zou uitdragen. In 1958 benadrukte voorzitter van de arbeidersvereniging Middelhuis nog: “En juist omdat een dagblad is wat het is, schept het de gelegenheid om de doelstellingen, idealen, gedachtegangen en opvattingen van de arbeidersbeweging ongemerkt en zonder nadruk overal bekend te maken. Deze regelmatige en ongemerkte beïnvloeding van de publieke opinie is voor de

verwezenlijking van de doelstellingen van de arbeidersbeweging van een fundamentele en niet te onderschatten betekenis.”47

Maar de Volkskrant was niet alleen spreekbuis van de KAB. Er waren ook zeer nauwe banden met de Katholieke Volkspartij. Staatkundig hoofdredacteur Romme drukte een

43 M. Sommer – Krantebeest. J.M. Lücker, triomf en tragiek van een courantier (Amsterdam, 1993), 69 44 Ibidem, 13

45 Ibidem, 56 46 Ibidem, 114

(19)

18

zware stempel op de berichtgeving en politieke lijn van de krant. Zijn grote streven was een

harmonieuze samenleving met een katholieke partij en een sterke pers waarin een eenduidige politieke stem klonk die in heel Nederland zou doordringen.48 De politicus gebruikte de Volkskrant dan ook min of meer als podium voor zijn ideeën. Romme controleerde de inhoud van de krant, commentaren en opiniestukken wilde hij voor publicatie onder ogen zien. Regelmatig probeerde hij via de krant een onderwerp op de politieke agenda te krijgen. Romme’s werkzaamheden in de politiek en bij de krant liepen aldus aardig in elkaar over, maar dat was geen zeldzaamheid. Ook veel andere redacteuren bij

de Volkskrant waren nauw betrokken bij de KVP. Er was vertrouwelijkheid tussen de journalisten en

politici, veel parlementaire redacteuren waren zelfs actief bij de katholieke partij. Kritiek op mannen als Romme, Luns en Beel was er in ieder geval nauwelijks. Dat was ook niet nodig, redacteuren waren het eenvoudigweg eens met de uitspraken en standpunten van de bestuurders.

Met haar sterke nadruk op de roomse onderwerpen en de nauwe banden met de katholieke elite leek de Volkskrant de perfecte verzuilde krant. Leek inderdaad, want in de loop van de jaren vijftig veranderde het karakter van de trouwe katholieke krant beetje bij beetje. Net als de hele

katholieke zuil, de rest van de Nederlandse samenleving zelfs. Grote economische welvaart maakte dat de traditionele moraal en daarmee het zorgvuldig opgebouwde verzuilde stelsel langzaam maar zeker afbrokkelde.

De periode na de wederopbouw tot aan begin jaren zeventig wordt wel gezien als de periode van ‘het economisch wonder’: een tijdperk van langdurige en snelle economische groei. Europa liep de technologische achterstand ten opzichte van Amerika in en bloeide op, zeker met het verdwijnen van de handelsbarrières binnen de Europese Economische Gemeenschap. De concurrentiepositie van Nederland verbeterde en er was een sterke toename van investeringen. Zo zag het er tegen het einde van de jaren 50 rooskleurig uit voor Nederland. Er waren weinig spanningen, in de politiek was er een grote mate van eensgezindheid. Om de consensus te bevorderen werden zoveel mogelijk groepen bij het beleid betrokken. De eensgezindheid kon heel lang bewaard worden omdat iedereen het beter had dan na de ervaringen van crises en oorlog verwacht werd.

Het welvaartspeil van het Nederlandse volk vermeerderde tussen 1948 en 1963 met meer dan de helft.49 Deze stijgende welvaart bracht grote veranderingen teweeg. Er kwam toenemende

mobiliteit tussen stad en platteland, en vakantie in het buitenland werd gebruikelijker. Steeds meer kinderen gingen langer naar school, ze gingen naar het voortgezet onderwijs of zelfs studeren. De levensstijl van arbeiders en welvarende burgers ging steeds meer op elkaar lijken, de verschillen in kleding en onderwijs verminderden. Door de volledige werkgelegenheid konden de meeste arbeiders bovendien kiezen waar ze wilden werken, een situatie die onafhankelijkheid gaf en een belangrijke

48 M. Broersma, ‘De hand van Romme. C.P.M. Romme als staatkundig hoofdredacteur van de Volkskrant.’ In: J. Bardoel e.a., Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002), 56

(20)

19

bijdrage leverde aan hun emancipatie. Daarnaast waren er in veel huishoudens radio’s, in sommige zelfs televisies, die het bekijken en beluisteren van een uitzending van een andere zuil

vergemakkelijkten. Zo werden de geesten van de Nederlandse burgers op allerlei manieren verruimd.50 De bevolking werd ook steeds optimistischer. De welvaartsexplosie, de consumptiemaatschappij, het vertrouwen van de economen, de vondsten van aardgas, de Nederlanders zagen een onbezorgde toekomst voor zich. Dit gecombineerd met het feit dat de uitvoering van de sociale voorzieningen steeds meer in handen van de staat kwam, maakte dat de band tussen bevolking en verzuilde organisaties steeds minder dwingend werd. De band kon zelfs geheel verbroken worden zonder materiële consequenties. De mogelijkheden voor sociale controle via de zuilen namen zo af.51 In de loop van de jaren vijftig worden dan ook de eerste tekenen van ontzuiling zichtbaar. Voor de arbeiders nam de noodzaak om samen voor een rechtvaardiger samenleving te strijden af gezien het uitgebreide stelsel van sociale voorzieningen en de groeiende welvaart. De protestanten, die nooit een heel hechte zuil gevormd hadden, kregen in de jaren vijftig weer volop te maken met kerkscheuringen en

richtingenstrijd. Een deel van de vrijzinnig-protestanten liet zijn stem nauwelijks meer horen in de kerk, een ander deel koos voor een middenweg, de oecumene, die uitmondde in een nieuwe kerkorde. En hoewel bekend staand als het meeste hechte en best georganiseerde volksdeel, wankelden ook bij de katholieken de pijlers van de zuil. Dat begon al in de politiek. Een aantal progressieve katholieken binnen de KVP werd lid van de PvdA, zich vervolgens organiserend in een Katholieke Werkgemeenschap binnen de partij. Aan de andere kant waren er behoudende katholieken voor wie de samenwerking van de KVP met de PvdA een doorn in het oog was. Dit leidde uiteindelijk tot de vorming van een Katholiek Nationale Partij (KNP). Verdeeldheid aan de top dus, een polarisatie die de geestelijke leiding juist wilde vermijden. De kerkelijke leiding was bezorgd over deze ontwikkeling en kwam in 1954 met het mandement ‘De Katholiek en het openbare leven van deze tijd’, een pleidooi voor eenheid binnen de katholieke zuil. Het lidmaatschap van de socialistische vakbond NVV werd verboden, net als het bijwonen van socialistische vergaderingen, het lezen van socialistische pers en het luisteren naar de VARA. Lidmaatschap van de PvdA werd sterk ontraden, maar werd beoordeeld als een zaak van het eigen geweten. De bisschoppen hoopten met het mandement de ontluikende doorbraakgedachte een halt toe te roepen. Maar achteraf bezien is dit ‘herderlijk schrijven’ het laatste offensief geweest dat vanuit conventionele katholieken werd ondernomen tegen de

vernieuwingsdrang.52 Want een vernieuwingsdrang was er in de tweede helft van de jaren vijftig, zij het sluimerend en zonder al te grote woorden en opstanden. De katholieke zuil was nog altijd een hechte organisatie, maar er klonk een voorzichtige roep om verandering. Een zogenaamde ‘kritische onderstroom’ roerde zich in tijdschriften als ‘Te Elfder Ure’ en publicaties als ‘Onrust in de zielzorg’. De critici meenden dat er een ‘herbronning’ nodig was om weer zicht te krijgen op de christelijke

50 Ibidem, 364

(21)

20

boodschap.53 Sommigen stelden dat de moderne stromingen niet langer definitief in zijn geheel

moesten worden afgewezen, maar dat goede elementen geïntegreerd konden worden in de katholieke opvattingen. Ook kwam er langzaam kritiek op de traditionele seksuele moraal. Dergelijk commentaar was vooral afkomstig van intellectuelen. Maar ook bij de katholieke bevolking waren de eerste tekenen te zien van afbrokkelende traditiegetrouwheid. Zo bezochten jonge gezinnen minder frequent de kerk en daalde relatief gezien het aantal stemmen op de KVP. De jongeren, die massaal deelnamen aan middelbaar en hoog onderwijs, keken minder op naar de priester en waren meer geneigd hun eigen weg te gaan.54

Zo ging Nederland, het trouwe kind van Rome, langzaam steeds meer over naar een open katholicisme. De welvaartsexplosie, de opkomende consumptiemaatschappij en de groeiende

mogelijkheden om met andersdenkenden in contact te komen hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de toenemende kritiek, die steeds vaker hardop uitgesproken werd. Wat ook meespeelde was dat de katholieke gemeenschap definitief tot wasdom leek te zijn gekomen. Na een periode van extravert triomfalisme voor de oorlog, kreeg de zuil na 1945 de kans om volledig tot rijpheid te komen met een sterke eigen partij in het centrum van de politiek en een volwassen, gerespecteerde pers. Maar hoewel de eigen zuil met katholieke organisaties voor elk aspect van het leven na de oorlog veilig en

vertrouwd aanvoelde, bleek in de jaren vijftig dat er eigenlijk geen bedreiging meer was. Katholieken werden niet meer als tweederangs burgers gezien, de emancipatie van de katholieken leek voltooid en daarmee was de grond voor defensiviteit vervallen. Nu men zich niet meer tegen de bedreiging van buitenaf hoefde te verdedigen, groeide blijkbaar de behoefte aan zelfkritiek.55 Er werd gepleit voor meer openheid, de ogen van de katholieke gemeenschap moesten zich weer op de wereld gaan richten in plaats van op het eigen volksdeel. Deze ontwikkelingen binnen de Nederlandse katholieke zuil stonden niet op zichzelf. In een tijd waarin taboes werden doorbroken en oude normen hun betekenis verloren, klonk in de hele katholieke wereld een roep om vernieuwing. Het Tweede Vaticaans Concilie, dat plaatsvond tussen 1962 en 1965, stond dan ook in het teken van vernieuwing. Bij de opening van het concilie sprak paus Johannes XXIII de wens uit tot een eigentijdse formulering en verkondiging van het dogma te komen. Alleen een open katholicisme dat de dialoog met moderne denkwijzen aandurfde en leken de ruimte liet aan deze discussie deel te nemen, kon massale

ontkerkelijking voorkomen.56 Zo leek de katholieke zuil, in de jaren vijftig tot volle rijpheid gekomen, na 1960 toe aan een nieuwe fase in haar bestaan. Steeds vaker klonk de oproep tot kritische bezinning over doel en invulling van het katholieke geloof. Hier en daar begonnen de vruchten van de zwaar beladen boom te vallen.57

53 J.J. Woltjer – Recent verleden. Nederland in de twintigste eeuw, 396

54 J. Van Eijnatten & F. van Lieburg – Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum, 2006), 332 55 J.M.G. Thurlings – De wankele zuil, 148

(22)

21

Ook in het medialandschap vonden er in de jaren vijftig sluimerende maar ingrijpende veranderingen plaats. De journalisten traden nog altijd zeer fatsoenlijk op, geconcentreerd op de juistheid van feiten. Maar het verantwoordelijke systeem, het denken in termen van sociale verantwoordelijkheid, het gezag van de hoofdredacteuren, het meedenken met de autoriteiten en het opvoedingsideaal; het leek langzaam zijn beste tijd te hebben gehad.58 Opvallend was vooral het ontstaan van een nieuwe professionele autonomie in de journalistiek, een proces van verzelfstandiging dat de beroepsgroep meer samenhang gaf, herkenbaar maakte en meer erkenning bezorgde. Het proces van

professionalisering in de jaren vijftig bestond uit meerdere facetten. Zo gingen de kranten zich veel sterker richten op de lezer, met een focus op primeurs, een heldere opmaak en stijl en een grotere variatie van de inhoud. Aan de andere kant werden de journalisten minder gevoelig voor

bemoeienissen van buitenaf. 59 De journalistieke aspiraties werden versterkt ten opzichte van de politiek, redacteuren wilden onafhankelijker en objectiever de gebeurtenissen op het Binnenhof beoordelen. Het aftreden van Romme als staatkundig hoofdredacteur van de Volkskrant was hier symbolisch voor. Ingrijpend was de verjonging op de snel groeiende redacties. De jongeren waren niet belast met een oorlogsverleden en stonden veel meer dan de oude garde open voor culturele en

intellectuele vernieuwingen. Maar ook op bedrijfsvlak wijzigde de situatie. Het beroep van journalist werd serieuzer genomen, de vakorganisatie pleitte voor betere arbeidsvoorwaarden, hogere salarissen en een algehele verhoging van de journalistieke standaard. Daarnaast vond er een schaalvergroting van het dagbladbedrijf plaats, wat leidde tot meer samenwerking, fusies en overnames. Vanaf de zijlijn verschoof het nieuwe medium televisie steeds meer naar de middenstip, waarmee begin jaren zestig een samenhangend medialandschap ontstond met groeiende concurrentiestrijd.60 Zo vonden er in de jaren vijftig op organisatorisch en technologisch gebied allerlei veranderingen plaats, zonder dat dit direct leidde tot grote wijzigingen in de inhoud en doelstellingen van de kranten. Ondanks

schaalvergroting en modernisering werden traditionele opvattingen voorlopig gehandhaafd. Er werd niet gesleuteld aan de morele, politieke en culturele waarden.

Ook bij de Volkskrant leek in de jaren vijftig aanvankelijk niks aan de hand. Dat Romme in 1952 aftrad als staatkundig hoofdredacteur was opvallend, maar voorlopig schreef hij nog een wekelijkse bijdrage. Politiek gezien week de Volkskrant nog geen duimbreed van de KVP. Waar de katholieke minister van Buitenlandse zaken Luns zich in allerlei bochten wrong om onder de overdracht van Nieuw Guinea en gezichtsverlies uit te draaien, steunde de krant hem

onvoorwaardelijk.61 Journalisten waren nog altijd keurig en fatsoenlijk, de berichten hadden nog altijd een duidelijk katholieke toon. Maar ook de redactie van de Volkskrant sloot haar ogen niet voor de veranderende wereld om zich heen. “De katholieke journalist van de jaren vijftig is niet uitsluitend de

58 H. Wijfjes – Journalistiek in Nederland 1850-2000, 310

59 F. Van Vree – Beroep: journalist. Beeldvorming en professionalisering, In: J. Bardoel e.a., Journalistieke

cultuur in Nederland (Amsterdam 2002), 162

60 Ibidem, 163

(23)

22

‘wachter in de nacht’ geweest die geen slaap scheen te kennen en elke avond de bastions der

katholieke veste beklom om te waken over het welzijn van degenen die slapend op zijn waakzaamheid vertrouwden. Hij heeft zich ontworsteld aan deze positie en de horizon afgespeurd naar nieuwe ontwikkelingen in Kerk en wereld die de moeite waard waren, ook om de lezers uit dagdromen en nachtelijke rust weg te sleuren”62

, omschrijft pershistoricus Joan Hemels de katholieke journalist in de jaren vijftig. Nieuwe ontwikkelingen in kerk en wereld waren er immers te veel om te kunnen negeren. In 1958 kwam het rooms-rode kabinet roemloos ten einde. De spanningen tussen KVP en PvdA waren steeds hoger opgelopen, en de verwijdering groeide met de monetaire problemen eind jaren vijftig. De val van het vierde kabinet Drees was symbolisch voor het failliet van de vernieuwingsgeest. Het spoor van de Doorbraak was zo langzaam uitgewist. Het opvolgende centrumrechtse kabinet De Quay, het eerste naoorlogse kabinet zonder socialisten, liet de geleide loonpolitiek varen waardoor sterke welvaartsgroei mogelijk werd. De salarissen stegen binnen drie jaar met meer dan 20 procent.63 Maar de KVP roerde zich binnen het kabinet De Quay: de vleugelstrijd, voorheen altijd gladgestreken door Romme, werd openlijk uitgevochten. En ook buiten de politiek vonden ontwikkelingen plaats waar de journalisten van de Volkskrant niet omheen konden. De Katholieke Arbeiders Beweging publiceerde een gezamenlijk actieprogramma met het NVV, de vakbond van de socialistische zuil. De kritische onderstroom van de katholieke zuil liet steeds meer van zich horen. De opkomende geestelijke gezondheidszorg stelde de sterke fixatie van de kerk op de moraal ter discussie, katholieke organisaties twijfelden openlijk aan de ‘K’ in hun naam.

De Volkskrant kon aan dit alles niet voorbij gaan. De oriëntatie op het kerkelijke in de

samenleving was zo sterk dat het beginnende proces van ontzuiling haar niet onberoerd liet en als massamedium ook niet onberoerd kon laten. Door over de ontwikkelingen te berichten en opinies te geven was het dagblad met het ontzuilingproces bezig. Zo bood de Volkskrant in de jaren vijftig een podium aan kritische katholieken. In 1958 citeerde de krant breeduit zinsneden uit de kritische rede ‘Het verschijnsel der culturele inertie’ van historicus Rogier. Deze verweet de katholieken ‘slaafse volgzaamheid’, ‘culturele luiheid’, ‘roomse gemakzucht’ en ‘bewustzijnsvernauwing’, kortom

overdreven volgzaamheid. Ook andere wetenschappers die traditionele zekerheden over geloof, ethiek en seksualiteit ter discussie stelden werden in de Volkskrant aangehaald. Dat kon, het waren immers katholieken die de woorden schreven en ze verkondigden niet de mening van de krant zelf. Zo vormden de kritische katholieken voor Lücker een handig alibi om minder geaccepteerde opvattingen te kunnen vermelden.64 De Volkskrant verlegde op deze manier langzaam de traditionele grenzen, iets wat goed binnen het tijdsbeeld paste. Begin jaren zestig werd het klimaat steeds opener met het aantreden van de vernieuwingsgezinde paus Joannes XXIII en populaire geestelijken als de Bossche bisschop Bekkers die in 1963 op de televisie over de anticonceptiepil sprak.

62 J. Hemels – De emancipatie van een dagblad, 355

(24)

23

Maar de nieuwe koers van de katholieke elite had ook een keerzijde voor de Volkskrant: ook de burgers wilden meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. De KNDP constateerde in 1965: “(…) dat zich over de gehele linie een vervlakking in het katholieke denken voordoet, hetgeen repercussies heeft op de bereidheid van de katholieken om een katholiek dagblad te lezen. (…) De katholieke lezer heeft niet meer, zoals vroeger, een abonnement op een katholiek blad uit een soort plichtsgevoel of solidariteitsbesef.”65

Wellicht konden de rooms-katholieke bladen gered worden door hun uitgesproken katholieke insteek te laten vallen? Dat zou kunnen voorkomen dat niet-katholieken de krant links lieten liggen en zich bij neutrale pers zouden aansluiten. Hoofdredacteur Van der Pluijm, die in 1964 Lücker opvolgde, wilde in 1965 nog niks weten van het aanpassen van het roomse karakter. Hij hield het bij het schrappen van de ondertitel ‘Katholiek dagblad voor Nederland.’

Hoofdargument van de wijziging was dat de onderkop verdere expansie van de krant belemmerde. Het signatuur ‘katholiek’ op de voorpagina maakte de drempel voor nieuwe lezers zeer hoog, zeker in het rode Amsterdam.66

Toch was het weglaten van de ondertitel wel een opvallende verandering in een tijd dat steeds meer organisaties hun katholieke insteek lieten vallen. Ging de Volkskrant soms mee met de wind van ontzuiling die door het land waaide? Dat ontkende Van der Pluijm stellig. “Het is in dit verband misschien goed er ook op te wijzen dat het schrappen van het etiket aan het wezen van de krant – van déze krant – niets verandert en daarom niet gelijk gesteld kan worden met het loslaten van het confessionele karakter door een organisatie. Dit laatste zou namelijk wèl een wezenlijke verandering betekenen”67

, schreef hij in de eerste krant zonder onderkop in 1965. Het leek erop dat het grootste deel van de abonnees de woorden van de hoofdredacteur geloofde: slechts enkele tientallen zegden onmiddellijk hun abonnement op. Maar er waren genoeg sceptici in het mediaveld die de verklaring van Van der Pluijm wantrouwden. Die het verdwijnen van de onderkop wel degelijk als een

koerswijziging zagen. Het Vrije Volk stelde: “Bij deze weglating voltrekt zich een ontwikkeling, die op dit ogenblik door de wereld van de Nederlandse katholieken gaat. De ondertitel ‘Katholiek dagblad voor Nederland’ was immers destijds niet als etiket gekozen, maar als een soort beginselverklaring. Katholiek dagblad zijn wilde zeggen, dat de krant een rooms-katholiek karakter had. (…) In ieder geval lijkt ons de beslissing van de Volkskrant een duidelijk teken van het streven zo zuinig mogelijk te worden met het predikaat rooms-katholiek.”68 Dat dit wel eens een juiste voorspelling kon wezen, bleek uit de razendsnelle ontwikkelingen die zich na 1965 in de krantenwereld en in de rest van de wereld voordeden.

65 J. Hemels – De emancipatie van een dagblad, 358

66 J. Van der Pluijm, ‘De Volkskrant. Hoe ‘katholiek uit kop en kolommen verdween’ in: M. de Coo-Wijgerinck, O.S. Lankhorst, J. Roes – De gezegende pers. Aspecten van de katholieke persgeschiedenis in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze hebben wij moeten laten omleggen maar had- den daar eerst de goedkeuring van diverse instanties voor nodig.. Dit heeft vanzelfsprekend enige tijd

Vandaag de dag is dat helaas niet meer aan de orde, maar het zijn leuke herinneringen Wil- helmina zegt veel voor haar ouders te hebben gezorgd.. Ze stond altijd voor hen klaar,

Ze heeft ook adviezen voor haar toekomsti- ge franchisers hoe die zich bekend moeten maken door middel van ad- verteren in de media, zich via Face- book en Twitter in de markt dienen

Atalante speelde niet eens heel slecht, maar Unicornius -dat anders dan de Vinkeveners de laat- ste wedstrijden juist wèl goed op dreef is - greep zijn prooi vast en liet deze

Op deze ochtend wordt voor de tweede keer in Uithoorn een Top2000 kerkdienst georga- niseerd.Na een succesvolle dienst in 2015 organiseert de Protestant- se Gemeente Uithoorn ook

Door de con- certen die het KnA orkest dit jaar en vorig jaar gedaan heeft om geld op te halen voor War Child is Mar- co zich meer gaan verdiepen in de manier van werken van

Uithoorn - Al maanden zijn de re- petities in volle gang; Uithoorns To- neelgroep heeft veel tijd en energie en gestoken om deze toneelklassie- ker op de planken te brengen om zo

Ik ben samen met een makelaar op zoek naar locaties in en rond Uit- hoorn waar ik behalve een woonhuis ook een loods achter mag plaatsen waar je (stille) technische bedrij-