• No results found

Invloed van de regelgeving op de betrouwbaarheid van de Nederlandse regionale gastransportnetten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van de regelgeving op de betrouwbaarheid van de Nederlandse regionale gastransportnetten"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ing. R.J.M. Hermkens 22 mei 2003

Invloed van de regelgeving

op de betrouwbaarheid van

de Nederlandse regionale

gastransportnetten

(2)

ing. R.J.M. Hermkens 22 mei 2003

Invloed van regelgeving op de

betrouwbaarheid van de

Nederlandse regionale

gastransportnetten

Opdrachtgever : DTe

Projectnummer : 001732

Projectleider : Ing. R.J.M. Hermkens

Projectleden : ing. J.W. Zegeling, dr.ir. C.J.A.

Pulles, ir. A.J.M. van Wingerden

Rapportnummer : GT\030096\her

GASTEC NV, Postbus 137, 7300 AC Apeldoorn, tel. 055 - 5 393 393

(3)

COLOFON

Gastec is a company with an international reputation in the field of energy related technology. Gastec is engaged in research and development, consultancy, engineering, certification and training. Its customers base comprises the industry in the energy supply chain from well head to burnertip. The mission of Gastec is to provide technology to energy companies as strategic assets.

The Gastec Group consists of companies in the Netherlands, Germany, Italy, UK and USA. A network of agencies aroud the world supports the commercial operations.

(4)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING ...6

1.1 Probleemstelling ...6

1.2 Doelstelling ...7

1.3 Aanpak...7

1.4 Opbouw van het rapport ...8

2. REGELGEVING GASVOORZIENING M.B.T. VEILIGHEID EN LEVERINGSZEKERHEID...9

2.1 Inleiding...9

2.2 Gasdistributiesystemen ...9

2.3 Gaskwaliteit. ... 10

2.3.1 Gaseigenschappen... 10

2.3.2 Uitvoering controle gaskwaliteit. ... 13

2.3.3 Uitvoering controle ruikbaarheid en THT gehalte... 13

2.4 Wettelijke inkadering regelgeving gasvoorziening ... 14

2.4.1 Leidingsystemen... 15

2.4.2 Gasdrukregel- en meetstations. ... 15

2.4.3 Gaskwaliteit... 16

2.5 Vigerende regelgeving gasdistributiesystemen. ... 16

2.5.1 KVGN richtlijnen en NEN normen ... 16

2.5.2 NEN normen ... 19

2.5.3 NEN-EN normen... 20

2.6 NEN normen nieuwe stijl ... 22

2.7 Onderlinge samenhang KVGN richtlijnen, NEN normen “oude stijl”, NEN-EN normen en NEN normen “nieuwe stijl”... 23

2.8 ISO normen. ... 23

2.9 Beoordeling regelgeving ... 24

3. KWANTITATIEVE GEGEVENS OVER VEILIGHEID EN LEVERINGSZEKERHEID... 26 3.1 Inleiding... 26 3.2 Registratie... 26 3.2.1 Leveringszekerheid... 26 3.2.2 Veiligheid ... 27 3.3 Indicatoren en criteria ... 28 3.4 Gegevens... 31 3.5 Zeldzame gebeurtenissen ... 34 3.6 Nauwkeurigheid ... 34 3.7 Resumé... 35

4. UITWERKING VAN LEVERINGSZEKERHEID EN VEILIGHEID... 36

4.1 Leveringszekerheid... 36

4.2 Veiligheid ... 39

(5)

5.2 Veiligheid ... 42

5.3 Leveringszekerheid... 43

5.4 Certificatie ... 44

5.5 Controle en evaluatie... 44

5.5.1 Afwikkeling van leveringsonderbrekingen en gasluchtmeldingen ... 45

5.5.2 Toetsing van en toezicht op ontwerp, aanleg, inspectie en onderhoud van de infrastructuur aan de vigerende regelgeving. ... 46

5.5.3 Toetsing van en toezicht op ruikbaarheid en samenstelling van het gedistribueerde aardgas ... 47

5.5.4 Toetsing van en toezicht op de registratie van storingen in en leveringsonderbrekingen van de aardgasdistributie... 48

5.5.5 Veiligheid ... 48

5.5.6 Raad van Transportveiligheid ... 48

5.6 Invoering van controle en evaluatie... 49

5.6.1 Onderdeel A: Toetsing van en toezicht op ruikbaarheid en samenstelling van het gedistribueerde aardgas. ... 49

5.6.2 Onderdeel B: Toetsing van en toezicht op de registratie van storingen in en leveringsonderbrekingen van de aardgasdistributie... 49

5.6.3 Onderdeel C: Toetsing van en toezicht op ontwerp, aanleg, inspectie en onderhoud van de infrastructuur aan de vigerende regelgeving. ... 49

5.6.4 Onderdeel D: Afwikkeling van leveringsonderbrekingen en gasluchtmeldingen... 50

5.7 Tijdschema... 50

(6)

1. INLEIDING

Bij de parlementaire behandeling van artikel 10 van de Gaswet is ten aanzien van de veiligheid van gastransport gesteld, dat de gassector in Nederland door zelfregulering een hoog niveau van veiligheid en betrouwbaarheid van de netten heeft bereikt. Aan dit niveau ligt een uitgebreid stelsel van normen,

sectorspecifieke richtlijnen en technische voorschriften op het gebied van ontwerp, aanleg, beheer en bedrijfsvoering van gastransportnetten ten grondslag. Voorts zijn in andere wetgeving, zoals het ‘Bouwbesluit’, de ‘Wet gevaarlijke werktuigen’ en de ‘Wet milieubeheer’ regels op het gebied van externe en interne veiligheid en zorg voor het milieu vastgelegd. Deze wetgeving is ook van toepassing op

gasleidingen en installaties.

DTe geeft uitvoering aan de Gaswet en houdt toezicht in overeenstemming met de hem opgedragen taken. In het kader van het toezicht richt DTe zich met name op de wijze waarop en de voorwaarden waartegen gastransportbedrijven de toegang tot hun netten aan derden mogelijk maken. Tevens richt het toezicht zich op de wijze waarop partijen zich houden aan de randvoorwaarden die vanuit de netwerken aan de markt worden gesteld ter bevordering van de marktwerking. Tenslotte richt het toezicht zich op de wijze waarop en de voorwaarden waartegen het transport van gas aan gebonden afnemers en kleinverbruikers plaatsvindt. In het kader van dit laatste punt worden op basis van artikel 79 tot 83 van de Gaswet de gastransporttarieven vastgesteld ter bevordering van een efficiënte

bedrijfsvoering enerzijds en het reguleren van de kwaliteit van het eindproduct anderzijds.

1.1 Probleemstelling

- DTe voert geen toezicht uit op de totstandkoming en naleving van het stelsel van normen, sectorspecifieke richtlijnen en technische voorschriften op het gebied van ontwerp, aanleg, onderhoud beheer en technische bedrijfsvoering van

gastransportbedrijven. Onduidelijk is vooralsnog in hoeverre genoemd stelsel in voldoende mate de veiligheid van gastransport waarborgt, en op welke wijze dit stelsel wettelijk is verankerd. Te denken valt daarbij aan de NEN, NEN-EN en ISO normen en daarnaast aan de KVGN richtlijnen ten aanzien van ontwerp, aanleg, exploitatie en onderhoud van de netwerken. Die onduidelijkheid bestaat voor zowel de aard van de regelgeving als voor de volledigheid ervan.

- Evenmin is duidelijk in hoeverre het thans van toepassing zijnde stelsel van normen en richtlijnen van invloed is op de betrouwbaarheid van de regionale gastransportnetwerken in Nederland met betrekking tot veiligheid en

(7)

- Tenslotte is er nog geen duidelijkheid over de wijze waarop DTe kan bijdragen aan het waarborgen van de betrouwbaarheid van de regionale

gastransportnetwerken in de zin van veiligheid en leveringszekerheid.

1.2 Doelstelling

De studie heeft een drieledige doelstelling:

1. Inzicht geven in de consistentie en de reikwijdte van het thans in Nederland vigerende stelsel van normen en richtlijnen voor ontwerp, aanleg, onderhoud, beheer en technische bedrijfsvoering van regionale gastransportnetwerken. Daarbij zal worden nagegaan in hoeverre de normen en richtlijnen voldoende en noodzakelijk zijn.

2. Inzicht geven in de betrouwbaarheid van de Nederlandse regionale gastransportnetwerken in de zin van leveringszekerheid en veiligheid. 3. Inzicht geven in de mogelijkheden die DTe heeft om een bijdrage te leveren

aan het waarborgen van de leveringszekerheid en veiligheid van de gastransportnetwerken.

1.3 Aanpak

Teneinde bovenvermelde doelstellingen te realiseren is gekozen voor de volgende aanpak:

1. Activiteiten gericht op de realisatie van doelstelling 1:

a. In eerste instantie zal worden nagegaan of in de scope van de van toepassing zijnde nationale, Europese en ISO-normen bepaalde onderwerpen, die vóórkomen in de praktijk van de regionale

gastransportnetwerken, niet of in onvoldoende mate worden afgedekt. b. Vervolgens zal voor elk van de genoemde normen worden nagegaan of de

aangegeven scope in voldoende mate door de inhoud van de norm wordt afgedekt.

c. Bovendien zal voor elk van de genoemde normen worden nagegaan of de feitelijke invulling van de norm in overeenstemming is met de huidige visies hieromtrent van Gastec, respectievelijk van de nationale normcommissie. d. Tenslotte zullen eventuele manco’s in de regelgeving worden gesignaleerd

en nader worden omschreven.

2. Activiteiten gericht op de realisatie van doelstelling 2:

a. Op basis van beschikbare openbare storings- en onderbrekingsgegevens zal worden aangegeven wat de kans voor een afnemer op een ongeplande onderbreking is, alsook de kans op een gasongeval.

b. De onzekerheid in de openbare waarnemingen zal worden aangegeven. Hierbij wordt aandacht besteed aan de invloed van de grootte van het netwerkbedrijf, de duur van de waarneming en de invloed van relatief zeldzame gebeurtenissen.

(8)

worden gemaakt van de (theoretische) kans op een onderbreking. Hiertoe wordt onderscheid gemaakt tussen afnemers op verschillende plaatsen in het distributienet. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat de kans op een onderbreking toeneemt naarmate er meer componenten zijn en er een complexere configuratie (opbouw gasdrukregelstation, vermazing, etc.) bestaat tussen de aardgasbron en de afnemer.

d. Getracht zal worden om inzicht te verkrijgen in de kans op ongeplande leveringsonderbrekingen in de ons omringende landen ten einde een internationale benchmark uit te kunnen voeren.

3. Activiteiten gericht op de realisatie van doelstelling 3:

a. Op basis van de resultaten van de activiteiten voor doelstelling 2 zal worden aangegeven welke waarnemingen (waarnemingsduur als functie van de bedrijfsgrootte) gedaan zouden moeten worden om tot relevante kwaliteitsperformance-indicatoren te komen. In eerste instantie zal worden gewerkt met onderbrekingsfrequentie en duur van de onderbreking. b. Op basis van de resultaten van de activiteiten gericht op de realisatie van

doelstellingen 1 en 2 zal worden onderzocht in hoeverre een kwaliteitssysteem voor de procedures en werkwijzen binnen een gasnetwerkbedrijf een garantie kunnen zijn voor een vereist niveau van leveringszekerheid en veiligheid. In dit kader zal aansluiting worden gezocht bij de vigerende regelgeving met betrekking tot toezicht, (zoals ook al aangegeven door de Raad voor de Transportveiligheid) en internationale en nationale ontwikkelingen op dit terrein.

c. Op basis van de bevindingen onder 3a en 3b zal een advies worden geformuleerd over de wijze van toezicht op de regionale

gasnetwerkbedrijven in Nederland (voor de 2e reguleringsperiode), die past binnen de DTe filosofie en de Gaswet uit 2001.

1.4 Opbouw van het rapport

In dit rapport wordt onder het regionale gastransportnet het aardgasdistributienet verstaan. Dit net is onder beheer van een regionale netbeheerder. Het strekt zich uit vanaf de uitgang van het Gas Ontvangst Station (GOS) tot en met de

gasmeteropstelling bij de verbruiker. De maximale druk is doorgaands 8 bar. De indeling van het rapport volgt grotendeels de bovengenoemde doelstellingen. Zo is hoofdstuk 2 gericht op de aspecten veiligheid en leveringszekerheid die aan de orde komen in de regelgeving bedoeld voor de gasvoorziening. Ook de tekortkomingen worden beschouwd. Hoofdstuk 3 en 4 richten zich op openbaar beschikbare gegevens over ongevallen en leveringsonderbrekingen van de Nederlandse regionale transportnetten. De gegevens worden voor zowel veiligheid als leveringszekerheid verder geanalyseerd. Hoofdstuk 5 geeft een aantal

(9)

2. REGELGEVING GASVOORZIENING M.B.T. VEILIGHEID EN LEVERINGSZEKERHEID.

2.1 Inleiding

De introductie van aardgas in de zestiger jaren had grote veranderingen voor de kwaliteit van het gas, en een sterke uitbreiding van de gasvoorziening tot gevolg. De toeleverende industrie speelde hierop in met innovaties, b.v. door kunststof buizen en bijbehorende componenten te ontwikkelen, die het mogelijk maakten hoogwaardige leidingsystemen aan te leggen tegen relatief lage kosten. Die grootschalige uitbreidingen, de vernieuwingen in leidingsystemen, en de veranderingen in de gaskwaliteit maakten dat de gasbedrijven behoefte kregen aan een gemeenschappelijke aanpak m.b.t. de kwaliteitscontrole van het aangeleverde gas en gemeenschappelijke regelgeving voor het ontwerp, de aanleg en het beheer van gasdistributiesystemen. In het onderstaande zijn de ontwikkelingen in de regelgeving op het gebied van gasdistributiesystemen en gaskwaliteit beschreven, en is aangegeven wat de actuele stand van zaken op het gebied van de regelgeving m.b.t. die onderwerpen is, en in hoeverre die

regelgeving wettelijk is ingekaderd.

2.2 Gasdistributiesystemen

De behoefte aan gemeenschappelijke branche regelgeving voor

gasdistributiesystemen heeft eind zestiger jaren geleid tot het publiceren van richtlijnen voor gasdistributiesystemen. Die richtlijnen zijn door de branche in commissieverband opgesteld en gepubliceerd in de vorm van KVGN richtlijnen, en zijn in latere jaren enkele malen geactualiseerd. Die richtlijnen hebben als doel tot een veilig en doelmatig distributiesysteem te komen, en dat gedurende de

bedrijfsperiode zo te houden. Zij bevatten regels voor het ontwerp, de aanleg en onderhoud van leidingsystemen, gasdrukregel- en meetstations en

gasmeteropstellingen, voor alle gasdrukken die in de gasdistributiesector worden toegepast, en zijn ingericht naar materiaalsoort voor wat betreft de hoofdleidingen, dan wel functie (aansluitleidingen).

Medio zeventiger jaren zijn er bovendien NEN normen opgesteld voor

(10)

richtlijnen. In deze normen zijn tevens eisen opgenomen m.b.t. de ruikbaarheid van gas en de toevoeging van odorant.

Begin negentiger jaren ontstond de behoefte de technische regelgeving op het gebied van gasvoorzieningsystemen in de Europese lidstaten te uniformiseren. De eerste fase van dit proces bestond/bestaat uit het opstellen van EN normen, en die per land in de nationale regelgeving te implementeren; na afronding van die eerste fase is het de bedoeling de EN normen aan te scherpen. De eerste fase bevindt zich in het eindstadium: de EN normen zijn in het jaar 2000 gepubliceerd, zij vormen een stelsel van functionele eisen m.b.t. ontwerp, aanleg, beheer en het bedrijven van gasdistributiesystemen, en hebben o.a. betrekking op de veiligheid daarvan. De EN normen geven niet meer dan basis principes weer, en moeten dan ook worden toegepast in samenhang met meer gedetailleerde nationale normen en richtlijnen, voor zover die geen strijdigheden bevatten t.o.v. de EN normen. Momenteel worden deze EN normen geïmplementeerd in de nationale normen. De implementatie bestaat uit het omzetten van de “oude” normen en KVGN richtlijnen in nationale NEN normen “nieuwe stijl” in een opzet van functionele eisen met een informatieve toelichting, en een indeling die zoveel mogelijk overeenkomt met de EN normen, maar met een detaillering die is afgeleid van de “oude” normen en richtlijnen. Die implementatieronde zal naar verwachting in 2004 zijn afgerond. Dan zullen de oude normen en richtlijnen zijn vervangen door een modern stelsel van nationale normen dat bestaat uit een stelsel van functionele eisen, in een aantal gevallen toegelicht met informatieve uitvoeringsvoorbeelden. Die eisen en uitvoeringsvoorbeelden hebben betrekking op de in Nederland toegepaste

gasdistributiesystemen: het ontwerp, de aanleg, het beheer en het bedrijven ervan; met als doel het in Nederland vereiste veiligheids- en betrouwbaarheidsniveau te handhaven.

2.3 Gaskwaliteit. 2.3.1 Gaseigenschappen

Naast de kwaliteit van het distributiesysteem is de gaskwaliteit van belang voor de veiligheid en leveringszekerheid van de gasvoorziening. Daarbij gaat het met name om de gassamenstelling, het methaan-, ethaan-, stikstof- en kooldioxidegehalte, en in het bijzonder om het gehalte aan mercaptanen, zwavel, vaste stof en hogere koolwaterstoffen (condensaat) in verband met de storingsgevoeligheid van het gasvoorzieningsysteem voor deze stoffen. Verder zijn de gaseigenschappen “Wobbe-index” en “ruikbaarheid” van belang.

De gassamenstelling, en dan in het bijzonder in relatie tot de hierboven genoemde bestanddelen, is zowel van belang voor de leveringszekerheid als voor de

veiligheid, daar te hoge gehaltes van dit soort verbindingen zowel storingen als aantasting van in het distributiesysteem geïnstalleerde componenten kunnen veroorzaken.

Wobbe-index

(11)

energiehoeveelheid. De Wobbe-index is vooral voor de veiligheid van verbruikers van belang. Een te hoge Wobbe-index kan overbelasting van het gastoestel tot gevolg hebben en daarmee de vorming van koolmonoxide in de

verbrandingsgassen; een te lage Wobbe-index kan leiden tot vlaminstabiliteit, het afblazen en doven van de vlam. Ingeval van CO vorming bestaat het risico van vergiftiging indien de rookgassen in de woning terecht komen, zoals het geval is bij kooktoestellen en afvoerloze geisers. Ingeval van het doven van de vlam bestaat het risico van de uitstroming van onverbrand gas in de woning. Dit risico doet zich alleen voor bij kooktoestellen; alle andere toestellen zijn beveiligd, zodat de gastoevoer wordt afgesloten ingeval van het doven van de vlam. Wanneer onverbrand gas in de keuken uitstroomt, bestaat het risico van brand, waarbij de ontstekingsbron kan bestaan uit de aanwezige elektrische schakelingen en vonkvorming. De kans op explosie is gering gezien de bouwkundige eisen aan het ventilatievoud van keukens. Hierdoor blijft de gas/lucht-verhouding ook bij één of twee langdurig openstaande gaspitten aanzienlijk lager dan de onderste

explosiegrens. De kans op een explosie in een keuken doet zich pas voor, wanneer de werkelijke ventilatie aanzienlijk geringer is dan voorgeschreven; een situatie die in de praktijk overigens niet onwaarschijnlijk wordt geacht.

Eisen wobbe-index

De Wobbe-index van het in Nederland gedistribueerde aardgas ligt van oudsher binnen nauwe grenswaarden, die vastgelegd zijn in onderlinge overeenkomsten van de desbetreffende partijen. Het in Nederland gedistribueerde aardgas behoort tot de laagcalorische aardgassen binnen gasfamilie 2. De grenswaarden voor de Wobbe-index van het in Nederland gedistribueerde gas liggen dichter bij elkaar dan de grenswaarden voor de Wobbe-index van laagcalorisch gas van de gasfamilie 2, (second family, Group L: zie NEN-EN 437 Proefgas. Proefdrukken. Toestelcategorieën).

Relatie Wobbe-index en verbrandingseigenschappen gastoestellen.

De in Nederland geïnstalleerde gastoestellen zijn, eveneens van oudsher, ontworpen op de toepassing van aardgas met een Wobbe-index binnen bepaalde grenzen. Tot voor enkele jaren moesten de gastoestellen op grond van de bouwregelgeving en de leverings/aansluitvoorwaarden die de gasbedrijven hanteerden, zijn voorzien van het GIVEG merk. Hiermee was de veilige en

doelmatige werking van het toestel aangetoond. De keuringseisen die de basis van het GIVEG-merk vormden, hadden o.a. betrekking op de

verbrandingseigenschappen van het toestel, met name de eigenschap “onvolledige verbranding” (CO vorming) en “vlamdoven”. De tests in het kader van het GIVEG-merk, werden uitgevoerd door de te keuren toestellen achtereenvolgens te

(12)

vorming, afblazen en doven van de vlam getest met behulp van grensgassen, waarvan de samenstellingen en de Wobbe-indices zijn afgeleid van de waarden voor de toe te passen gassoort en de te testen eigenschappen. De Wobbe-indices en de samenstellingen van de grensgassen die worden gebruikt bij de CE keuring van de toestellen, verschillen vrijwel niet van die van de gassen die bij de vroegere keuringen voor het GIVEG-keur werden toegepast. Wel is er een test toegevoegd, en een bijbehorend testgas, om de eigenschap “vlamterugslag” te toetsen. Van oudere toestellen is niet met zekerheid te zeggen of ze veilig functioneren op aardgas met een Wobbe-index die binnen ruimere grenswaarden varieert. Enerzijds zijn de verschillen in de eisen voor GIVEG merk en CE keurmerk m.b.t. de verbrandingseigenschappen weinig spectaculair; anderzijds zijn oudere toestellen niet meer in nieuwstaat (vervuiling, slijtage, kans op verslechtering luchttoevoer en verbrandingsgasafvoer), zodat verruiming van de grenzen voor de Wobbe-index tot verslechtering van de verbrandingseigenschappen, en daarmee tot een toename van het veiligheidsrisico, zou kunnen leiden. Dit geldt overigens algemeen; dus zowel voor de oudere toestellen van nu met GIVEG-merk als voor de oudere toestellen in de toekomst met CE-merk. Verder valt te verwachten dat verruiming van de grenswaarden van de Wobbe-index leidt tot een verhoogde storingsgevoeligheid van toestellen.

Wobbe-index en leveringszekerheid

Verandering van de Wobbe-index houdt, bij een gegeven drukbesteding, een evenredige verandering van energietransportcapaciteit in. Hoewel dat in theorie gevolgen heeft voor de leveringszekerheid, is de praktische betekenis daarvan pas relevant bij veranderingen in de Wobbe-index die ver buiten de grenswaarden liggen. In dit rapport wordt hieraan verder geen aandacht besteed.

Ruikbaarheid

De ruikbaarheid van gas is een eigenschap ten dienste van de veiligheid, zowel voor de verbruikers als voor de mensen die in de branche werkzaam zijn. Het in Nederland gedistribueerde gas wordt ruikbaar gemaakt door de toevoeging van de odorant tetrahydrothiofeen (THT) aan gas. Het landelijke gasnetbeheerder

Gastransportservices (GTS), voorheen Gasunie, voert die THT toevoeging uit in de Meet- en Regelstations, die zich in het landelijke gastransportnet bevinden. In de vigerende normen voor gasdistributiesystemen zijn eisen voor de ruikbaarheid van gas opgenomen, momenteel nog in NEN 1059, veiligheidseisen gasdrukregel- en meetstations; in de nabije toekomst in NEN 7244-1, algemene functionele eisen voor leidingen. Het gas moet “goed” ruikbaar zijn bij een gas/lucht verhouding van 20 % van de onderste explosiegrens. De term “goed” is daarbij concreet en goed gedefinieerd.

(13)

netbeheerders; te verwachten is dat deze gaseigenschappen daarin worden vastgelegd.

2.3.2 Uitvoering controle gaskwaliteit.

De gas- en energiebedrijven (netbeheerders) kunnen geen fysieke invloed uitoefenen op de kwaliteit van het door hun netten getransporteerde gas. Om zich een inzicht in die kwaliteit te verwerven laten de netbeheerders steekproefsgewijs controles uitvoeren op het voldoen van de gaskwaliteit aan de daarvoor geldende eisen. Deze controles vinden plaats in het landelijke gastransportnet op de volgende locaties:

• Mengstations

• Meet- en regelstations • Gasontvangstations

Gastec voert in opdracht van EnergieNed de controles op de gaskwaliteit sinds jaar en dag uit, en doet dat volgens de daartoe opgestelde uitvoeringsbepalingen en werkafspraken. (zie ook: hoofdstuk 2.4: wettelijke inkadering regelgeving gasvoorziening). De controles worden steekproefsgewijs uitgevoerd en hebben betrekking op de hierboven genoemde eigenschappen. De controleresultaten worden periodiek met Gastransport Services besproken met het doel eventuele verbeteringen te realiseren. De controles zijn zowel gericht op de gaskwaliteit, de daarvoor relevante eigenschappen, als op de werkzaamheden die verband houden met de kwaliteitsborging.

De controle op condensaat is uit praktische overwegingen op een wat andere leest geschoeid; en is gebaseerd op meldingen van de gasbedrijven van

condensaatvondst in het net. Dit is zo geregeld, omdat het ontstaan en vooral het verzamelen van condensaat op betrekkelijk willekeurige plaatsen in het net kan voorkomen. De door het gasbedrijf aangetroffen vloeistof wordt dan door Gastec geanalyseerd om daadwerkelijk vast te stellen of het om aardgascondensaat gaat. Indien nodig wordt de situatie nader beoordeeld met het doel die te verbeteren. 2.3.3 Uitvoering controle ruikbaarheid en THT gehalte.

De normen zijn betrekkelijk globaal in de beschrijving van de controles op ruikbaarheid en THT gehalte. Die controles zijn nader gespecificeerd in een uitvoeringsrichtlijn van Gastec, en worden volgens die richtlijn uitgevoerd. De controle vindt plaats aan de hand van gasmonsters uit het gasnet, die in het laboratorium van Gastec op ruikbaarheid worden beproefd; van een deel van die gasmonsters wordt tevens het THT gehalte bepaald, omdat de relatie ruikbaarheid-THT gehalte niet in alle gevallen éénduidig is.

Jaarlijks worden ca. 800 gasmonsters uit willekeurige plaatsen uit het distributienet genomen voor de ruikbaarheidsbepaling. Die monsters zijn voor een groot deel genomen uit de periferie van het net, om de mogelijke invloed van de

(14)

In dit verband kan worden vermeld dat GTS en EnergieNed momenteel overleg voeren over de huidige technische bepalingen. Dit overleg richt zich vooral op het wijzigen van productbeschrijvingen in functionele eisen. In het verlengde daarvan vindt overleg plaats over de door Gastec toegepaste controlemethodiek. Het overleg heeft tot doel te komen tot een methodiek waarbij niet alleen de

gaseigenschappen periodiek worden gecontroleerd, maar ook het functioneren van de technische apparatuur en/of voorziening. Als voorbeeld: de huidige methodiek houdt in dat het THT gehalte en de ruikbaarheid worden “gemeten” met behulp van gasmonsters; in de toekomst is het de bedoeling tevens de werking van de THT apparatuur te controleren.

2.4 Wettelijke inkadering regelgeving gasvoorziening

In de gaswet en de wet op de energiedistributie is slechts in vrij algemene termen aangegeven dat de netbeheerder het gas veilig en leveringszeker dient te

transporteren/distribueren. Hoe dat moet worden bereikt, met verwijzing naar relevante normen, voorschriften en/of overeenkomsten, wordt in die wetten of in besluiten die uit die wetten voortvloeien, slechts voor deelgebieden van de gasvoorziening aangegeven.

Het ontbreken van een wettelijk kader wil overigens niet zeggen dat er geen juridische toetsing van ontwerp, aanleg en beheer van gasdistributiesystemen zou kunnen plaatsvinden. Toetsing achteraf is zeer wel mogelijk en vindt in de praktijk ook wel plaats; bijvoorbeeld door rechterlijke instanties ingeval van ongevallen met belangrijke schade of letsel, waarbij mogelijke nalatigheid van belang kan zijn, en ook door andere bevoegde instanties. Denk daarbij aan de Arbeidsinspectie ingeval van overtreding van de ARBO wet en de daaruit voortvloeiende regels en bedrijfsinstructies; het Arbitrage-instituut, ingeval van belangenconflicten met zeer specifieke kenmerken; en de rechterlijke macht ingeval van ongevallen waarbij de maatschappelijke veiligheid in het geding is. In dat soort gevallen speelt de stand van de techniek, en daarmee de regels die deze techniek en de bijbehorende procedures beschrijven, een belangrijke rol. Hiermee is de relatie van normen, KVGN richtlijnen en ook bedrijfsregels met de wetgeving aangeduid.

(15)

Sinds enkele jaren doet de Raad voor de Transportveiligheid (RvTV) eveneens onderzoek naar gasongevallen en geeft aanbevelingen naar aanleiding van haar bevindingen. Eén van de aanbevelingen is de verplichting tot melding van ongevallen.

2.4.1 Leidingsystemen.

Er zijn vrijwel geen wetten of wettelijke besluiten die naar de normen voor gasdistributieleidingen verwijzen, of de toepassing van die normen voorschrijven. Slechts voor enkele beperkte deelgebieden is dat wel het geval:

- “NEN 2768 meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen”. Dit normblad stelt eisen aan de plaats van de meterkast in woningen, de indeling van de meterkast, en de invoering van aansluitleidingen in woningen. In het “Bouwbesluit” is aangegeven dat meterruimten en de bouwkundige voorzieningen ten behoeve van de invoering van aansluitleidingen aan dat normblad moeten voldoen.

- “NEN 3651 leidingen in kruisingen bij belangrijke waterstaatswerken”. Leidingen nabij belangrijke waterstaatswerken zijn in verband met de

waterstaatkundige veiligheid van die werken vergunningplichtig. Dat is in wettelijke voorschriften vastgelegd. Overigens maken ook andere instanties in sommige gevallen van NEN 3651 gebruik voor vergunningverlening; zoals NS en provinciale instanties. Niet duidelijk is in hoeverre die praktijk door wettelijke voorschriften is ingekaderd.

2.4.2 Gasdrukregel- en meetstations.

De regelgeving op het gebied van gasdrukregel- en meetstations en

gasmeteropstellingen vertoont overeenkomsten met het bovenstaande, maar ook een belangrijk verschil. Gasdrukregel- en meetstations moeten van oudsher voldoen aan milieuwetgeving (vroeger: Hinderwet). Medio zeventiger jaren stelde het DG van de Arbeid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe eisen aan de installaties, gepubliceerd in wat toen bekend stond als “het Rode Boekje”, die uitgingen boven het in de richtlijnen vermelde. Eind tachtiger jaren werd de Hinderwet omgezet in de wet Milieubeheer, en werd de

(16)

2.4.3 Gaskwaliteit

De eisen, betrekking hebbend op de gaskwaliteit, zijn in het grijze verleden vastgelegd in een door Gasunie en VEGIN (rechtsvoorganger van EnergieNed) opgestelde overeenkomst: de zogeheten Standaard-leveringsovereenkomst. Deze overeenkomst is in 1996 vervangen door de individuele overeenkomsten van Gasunie met de afzonderlijke energiebedrijven, voor zover het niet om het deel “Uitvoeringsbepalingen en Werkafspraken” m.b.t. de controle van de gaskwaliteit ging. Dit gedeelte bleef opgenomen in een collectieve overeenkomst van Gasunie, nu GTS, en EnergieNed; Gastec voert die controles uit.

Ook in dit geval zijn er geen wettelijke voorschriften die de gaskwaliteit beschrijven of verwijzen naar documenten waarin die kwaliteit nader is beschreven. Wel zijn er meer algemene wettelijke regels van toepassing op het leveren van producten, waaronder gas, zoals de wet op productaansprakelijkheid, die de leverancier van een product aansprakelijk stelt voor gebreken in de kwaliteit van het geleverde product. In het recente verleden betekende dit dat het distributiebedrijf

verantwoordelijk was voor de gaskwaliteit, en ook de ruikbaarheid van het aan zijn verbruikers geleverde gas. Op zijn beurt is Gasunie( nu GTS) verantwoordelijk voor de gaskwaliteit, waaronder de ruikbaarheid, van het door Gasunie (nu GTS) aan de distributiebedrijven geleverde gas.

In de huidige bedrijfssituatie is er onderscheid tussen de gasleverancier en het netwerkbedrijf. Er zou daarom discussie kunnen ontstaan over de vraag wie van deze partijen verantwoordelijk is voor de gaskwaliteit. De gaswet geeft aan dat het netwerkbedrijf verantwoordelijk is voor de veiligheid van het door haar beheerde gasnet. Daaruit valt af te leiden dat de gaskwaliteit, en dus ook de ruikbaarheid van het aan de verbruikers geleverde gas, tot de verantwoordelijkheden behoort van de beheerder van het net, waarop die verbruiker is aangesloten. Die

verantwoordelijkheid houdt in dat die netbeheerder de kwaliteit van het in zijn net aanwezige gas controleert en indien nodig corrigerende maatregelen treft. Te verwachten is dat de gaskwaliteit een onderdeel zal worden van de

aansluitovereenkomst tussen partijen onderling, dat de “Uitvoeringsbepalingen en werkafspraken”, die de uitvoering van de kwaliteitscontroles beschrijven, verankerd zullen blijven in deze aansluitovereenkomsten.

2.5 Vigerende regelgeving gasdistributiesystemen.

In het onderstaande wordt nader ingegaan op de aard en inhoud van de KVGN richtlijnen, de NEN normen, de EN normen en de NEN normen “nieuwe stijl” voor zover deze betrekking hebben op gasdistributiesystemen, deelsystemen daarin, of bepaalde bijzondere aspecten die op die deelsystemen betrekking hebben, een en ander in relatie tot de onder 1 genoemde doelstelling van de projectomschrijving, zie inleiding van dit rapport.

2.5.1 KVGN richtlijnen en NEN normen

KVGN richtlijnen.

In het onderstaande zijn de op dit moment vigerende KVGN richtlijnen

(17)

kort samengevat regels voor de “levenscyclus” van een deel van het

gasdistributiesysteem. Onder de levenscyclus wordt verstaan: het ontwerp, de aanleg en het beheer van het gasdistributiesysteem, tot en met de definitieve uitbedrijfname. Sommige richtlijnen uit deze lijst detailleren een bepaald aspect, of procedure m.b.t. het gasdistributiesysteem of het beherende netwerkbedrijf. 1 Leidingen: algemeen en materiaalkeuze voor

gasleidingen,

druktrappen en deelnetten

Januari 1985

2 Leidingen van staal Januari 1985

3 Leidingen van nodulair gietijzer Januari 1985 4 Leidingen van polyetheen Januari 1985 5 Leidingen van grijs gietijzer Januari 1985 6 Leidingen van slagvast PVC Januari 1985 7 Leidingen van asbest-cement Januari 1985

8 Aansluitleidingen Oktober 1995

9 Gaslekbewaking en –bestrijding Maart 1993 10 Radiografisch onderzoek van lasverbindingen in stalen

gasleidingen

April 1998

11 Gasmeteropstellingen en gasdrukregelinstallaties Categorie A

Oktober 1995

12 Gasdrukregel- en meetstations, categorie B en C Juli 1994 13 Controle in gebruik zijnde gasmeters, meetvermogen t/m

10 m3/h

Oktober 1994 14 Controle in gebruik zijnde gasmeters, meetvermogen 16

m3/h t/m 40 m3/h

December 1999 15 Toelichting ARBO besluit afdeling Bouwplaatsen April 1998 16 Model draaiboek gasdistributiestoringen en

gasongevallen

September 1979

Het doel van de richtlijnen is om een veilig en doelmatig functionerend

(18)

Richtlijnen voor gasleidingen ( 1 t/m 10).

De richtlijnen genoemd onder 1 t/m 10 hebben betrekking op leidingen, of op een bepaald deelaspect van een zodanig belang dat een afzonderlijke richtlijn gewenst was.

De richtlijnen zijn technisch beschrijvend van aard; hoewel er is vermeld dat de leiding veilig en doelmatig moet zijn, is dat niet verder in een toetsbare vorm beschreven. De richtlijnen bestaan uit z.g. middelvoorschriften: artikelen die het ontwerp, de aanleg en het beheer van gasleidingen beschrijven en die naar de overtuiging van de branche ook bijdragen aan de veiligheid en doelmatigheid, zonder dat die bijdrage duidelijk waarneembaar, of beter, toetsbaar is. Deze voorschriften zijn, hoewel ze niet “hard” zijn geformuleerd en daardoor nogal wat interpretatieruimte laten, te hanteren bij het beoordelen van (ontwerp en beheer) van het leidingsysteem. Een toetsbare beoordeling van het begrip doelmatigheid is slechts ten dele mogelijk (op basis van het aspect drukbesteding, waaraan

concrete eisen zijn gesteld); een toetsbare beoordeling van het begrip “veiligheid” is echter niet mogelijk.

De richtlijnen 1 t/m 8 gaan in op het ontwerp en beheer van leidingsystemen, ingedeeld naar leidingmateriaal; de richtlijnen 9 en 10 gaan in op een specifiek aspect daarvan.

Richtlijn 9 geeft regels voor de periodieke controle van leidingen op lekkage, en het afhandelen van de gevonden lekken. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de reguliere inspecties en minder aan storingen waarbij gaslekkage optreedt, die veelal langs andere sporen tot de leidingbeheerder komen (gasluchtmelding). Richtlijn 10, de radiografische controle van lassen in stalen leidingen, is een verbijzondering van NEN-EN 1435, en is toegesneden op lagedruk gasleidingen van max. 16 bar. (De scope en daarmee de vrijheidsgraden binnen NEN-EN 1435 is niet gericht op leidingen, laat staan lagedruk gasleidingen).

Richtlijnen voor gasdrukregel- en meetinstallaties

De richtlijnen genoemd onder 11 t/m 14 hebben betrekking op het ontwerp, de aanleg en het beheer van gasdrukregel- en meetstations (opstellingen), of op een bepaald deelaspect van een zodanig belang dat een afzonderlijke richtlijn gewenst was. De richtlijnen 11 en 12 (stations met een maximale inlaatdruk van 16 bar) zijn aanvullend op het normblad voor gasdrukregelstations, dat een bredere scope heeft (inlaatdruk maximaal 100 bar). De richtlijnen beogen een veilige en

(19)

en beheer van) gasdrukregelstations. Een toetsbare beoordeling m.b.t. het begrip “ongestoorde levering” is slechts ten dele mogelijk (instelling afslagveiligheden). De richtlijnen 13 en 14 behandelen het deelaspect kwaliteitscontrole in

gebruikzijnde gasmeters, waarbij het uitsluitend gaat om de kwaliteit van de gashoeveelheidsmeting. Deze richtlijnen hebben geen relatie met veiligheid of leveringszekerheid.

Overig.

Richtlijn 15 en 16 gaan in op de organisatorische aspecten tijdens de aanleg op de bouwplaats en tijdens een ernstige storing of calamiteit, waarbij gas een rol speelt. Bij richtlijn15 kan het ook gaan om andere dan gasstoringen of calamiteiten, die tot gevolg hebben dat er veiligheidsrisico’s door de aanwezigheid van gas optreden. Beide richtlijnen hebben een sterke relatie tot veiligheid.

2.5.2 NEN normen

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de vigerende NEN normen. 1 NEN 1091 Veiligheidseisen voor stalen gastransportleidingen met

een ontwerpdruk hoger dan 1 bar en lager of gelijk aan 16 bar

1994

2 NEN 1092 Veiligheidseisen voor polyetheen gasleidingen met een bedrijfsdruk boven 1 bar

1984

3 NEN 1093 Veiligheidseisen voor nodulair gietijzeren gasleidingen met een bedrijfsdruk boven 1 bar

1979

4 NEN 3651 Aanvullende eisen voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken

1994 5 NEN 3652 Aanvullende eisen voor niet-stalen leidingen in

kruisingen met belangrijke waterstaatswerken

1998 6 NEN 1738 Plaats van kabels en leidingen in wegen buiten de

bebouwde kom

1964 7 NEN 1739 Plaats van kabels en leidingen binnen de bebouwde

kom

1964

8 NEN 1059 Eisen voor gasdrukregel- en meetstations met een inlaatdruk lager dan 100 bar

1994 9 NEN 2768 Meterkasten en bijbehorende bouwkundige

voorzieningen voor leidingaanleg in woningen.

(20)

NEN normen voor gasleidingen.

De NEN normen 1 t/m 7 hebben betrekking op het ontwerp en beheer van gasleidingen of bepaalde deelaspecten van een zodanig belang dat een

afzonderlijke norm gewenst is. De normen zijn technisch beschrijvend van aard. In deze normen (in sommige normen in de doelstelling) is aangegeven, dat deze gericht zijn op veiligheid, gezondheid en milieu. De formuleringen waarin dat is verwoord, is niet consistent; waarschijnlijk mede door verschillen in ouderdom van die normbladen. In de normen van meer recente datum (NEN 1091, gepubliceerd in 1994) is ook de bedrijfszekerheid genoemd.

De eisen die in de normen 4 en 5 zijn opgenomen hebben tot doel de

waterstaatkundige veiligheid van het desbetreffende waterstaatswerk in stand te houden, wanneer leidingen in de nabijheid daarvan aanwezig zijn.

De eisen in de normen 6 en 7 geven de onderlinge ligging van kabels en leidingen in de ondergrond weer, in de vorm van aangegeven afstanden. Deze zijn sterk verouderd; vooral NEN 1739; en worden in de praktijk dan ook niet toegepast. Uit oogpunt van gasleidingbeheer is er overigens wel behoefte aan normen voor de onderlinge ligging van kabels en leidingen.

Zoals aangegeven zijn de hierboven genoemde normen sterk technisch gericht; hoewel is aangegeven dat het gaat om de veiligheid, in enkele gevallen ook de bedrijfszekerheid van de desbetreffende systemen, zijn er verder geen toetsbare eisen aan de veiligheid of de bedrijfszekerheid gesteld. De aan te leggen en/of de in bedrijf zijnde leidingsystemen zijn goed te toetsen aan de in de norm

opgenomen eisen; hoewel die eisen naar de overtuiging van de branche bijdragen aan de veiligheid en bedrijfszekerheid van de leidingconstructies, is die bijdrage niet toetsbaar met die normen, althans niet in een kwantificeerbare vorm. De normen 8 en 9 hebben betrekking op het ontwerp, aanleg en beheer van gasdrukregel- en meetstations en gasmeteropstellingen, of een bepaald aspect daarvan. NEN 1059 is voor een aantal aspecten gerelateerd aan de wet

Milieubeheer, en daarmee verplichtend; het normblad geeft aan dat risico’s m.b.t. veiligheid en hinder aanvaardbaar moeten zijn. Dit wordt niet verder toetsbaar gemaakt. NEN 2768 is gerelateerd aan de bouwwetgeving en daarmee

verplichtend. Hierin spelen de begrippen “veiligheid” (invoering en bescherming aansluitleiding, ventilatie meterkast) en “privacy” (plaats van de meterkast in de woning) een belangrijke rol. Deze begrippen zijn uitgewerkt in de vorm van middelvoorschriften (hoe moet de aansluitleiding worden ingevoerd/beschermd; waar moet de meterkast worden opgesteld), zonder dat de invloed daarvan op de veiligheid is te toetsen.

2.5.3 NEN-EN normen.

(21)

te passen in samenhang met meer gedetailleerde nationale normen en/of richtlijnen.

De EN normen geven functionele eisen voor gasleidingsystemen met het doel dat deze leidingsystemen bedrijfszeker en veilig functioneren.

De volgende NEN-EN normen zijn momenteel vigerend.

1 NEN-EN 12007-1 Gasvoorzieningssystemen, deel 1: Algemene functionele aanbevelingen

2000 2 NEN-EN 12007-2 Gasvoorzieningssystemen, deel 2: Specifieke

functionele aanbevelingen PE

2000 3 NEN-EN 12007-3 Gasvoorzieningssystemen, deel 3: Specifieke

functionele aanbevelingen staal

2000 4 NEN-EN 12007-4 Gasvoorzieningssystemen, deel 4: Specifieke

functionele aanbevelingen voor renovatie

2000 5 NEN-EN 12327 Gasvoorzieningssystemen-Drukbeproeving,

procedures voor het in bedrijf en buiten bedrijf stellen-functionele eisen.

2000

6 NEN-EN 12732 Gasvoorzieningsystemen- Lassen van stalen leidingen-functionele eisen

2000 7 NEN-EN 12186 Gasvoorzieningsystemen, Gasdrukregelstations

voor gastransport en distributie-functionele eisen.

2000 8 NEN-EN 12279 Gasvoorzieningsystemen,

Gasdrukregelinstallaties in dienstlijnen

2000 9 NEN-EN 1775 Gasvoorzieningsystemen, Gasleidingen in

gebouwen- functionele eisen.

2000

De normen 1 t/m 3 hebben betrekking op het ontwerp, de aanleg en het beheer van leidingsystemen, algemeen en specifiek, ingedeeld naar leidingmateriaal. Ze zijn opgezet in de vorm van functionele eisen; de opzet ervan is globaal van aard, en is meer een opsomming van aandachtspunten, dan een verzameling van eisen die gekwantificeerd zijn en waaraan het leidingsysteem kan worden getoetst. De begrippen veiligheid en leveringszekerheid (performance) en/of hun relatie met die functionele eisen is niet uitgewerkt, zodat deze normen in het algemeen niet bruikbaar zijn voor toetsing van het leidingsysteem aan de artikelen in deze Europese normen. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de

drukverhoudingen tussen de maximale bedrijfsdruk en de daaraan gerelateerde beveiligings/beproevingsdrukken.

Norm 4 is gericht op renovatie van leidingen; de eisen in de norm zijn zeer globaal. Norm 5: de in de norm opgenomen eisen zijn zeer globaal.

Norm 7 en 8: de eisen zijn over het algemeen globaal, en in sommige gevallen onduidelijk; echter in andere gevallen zeer specifiek, b.v. maximale bedrijfsdruk waarbij het aangesloten leidingsysteem enkelvoudig dan wel dubbel moet zijn beveiligd tegen te hoge druk.

(22)

2.6 NEN normen nieuwe stijl

In hoofdstuk 5 zijn de in Nederland vigerende normen en richtlijnen voor

gasdistributiesystemen weergegeven. Van oudsher hebben de KVGN richtlijnen en de NEN normen een zekere overlap vertoond. Vanaf het jaar 2000 zijn de NEN-EN normen gepubliceerd; de scope van die normen overlapt eveneens de “oude” KVGN richtlijnen en NEN normen, waardoor er voor de gebruikers van de normen een enigszins verwarrende situatie is ontstaan. De desbetreffende normcommissie heeft daarop besloten een set “NEN normen nieuwe stijl” te ontwikkelen, waarvan de indeling en opzet zoveel mogelijk overeen komt met de NEN-EN normen, maar die verder zijn toegesneden op de Nederlandse omstandigheden en de daarop gebaseerde gasdistributiesystemen. Dit houdt in dat deze NEN normen nieuwe stijl veel meer dan de oude normen en richtlijnen het karakter krijgen van een stelsel functionele eisen die zijn afgeleid van de oude normen en richtlijnen en die; waar nodig, informatief worden aangevuld met een toelichting, waarin is aangegeven op welke wijze aan de desbetreffende functionele eis kan worden voldaan. Hiermee wordt invulling gegeven aan de in de NEN-EN normen vermelde passage dat deze in samenhang met meer gedetailleerde nationale normen en richtlijnen moeten worden toegepast. De normen nieuwe stijl laten door hun meer functionele opzet een grotere vrijheid aan de ontwerper en beheerder van gasdistributiesystemen bij de technische invulling daarvan. De normen geven wel informatie over de wijze waarop de desbetreffende functionele eis technisch kan worden ingevuld. De NEN normen nieuwe stijl zijn momenteel in ontwikkeling; het is de bedoeling dat ze in de loop van de komende jaren worden gepubliceerd. Het gaat om de volgende normen:

1 NEN 7244-1 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 1: Algemene functionele eisen

2003 2 NEN 7244-2 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale

bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 2: Specifieke functionele eisen voor polyetheen

2003

3 NEN 7244-3 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 3: Specifieke functionele eisen voor staal

2003

4 NEN 7244-4 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 4: Specifieke functionele eisen voor slagvast PVC

2004

5 NEN 7244-5 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 5: Specifieke functionele eisen voor nodulair gietijzer

2004

6 NEN 7244-6 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 6: Specifieke functionele eisen voor aansluitleidingen

2004

7 NEN 7244-7 Gasvoorzieningsystemen, leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar-Deel 7: Drukbeproeving,

procedures voor het in bedrijf en buiten bedrijf stellen van gasdistributieleidingen

(23)

In deze NEN normen nieuwe stijl is aangegeven dat het leidingsysteem zodanig moet zijn ontworpen, aangelegd en beheerd dat het bedrijfszeker is en het veiligheidsrisico voor de omgeving aanvaardbaar is. Verder is aangegeven dat de leidingbeheerder over een systeem van kwaliteitsborging moet beschikken, waarin de relevante kenmerken m.b.t. veiligheid en leveringszekerheid zijn vastgelegd.

Hoewel de NEN normen nieuwe stijl geen (toetsbare) criteria geven voor veiligheid en bedrijfszekerheid, met behulp waarvan de resultaten van het

kwaliteitsborgingsysteem zouden kunnen worden getoetst, zijn deze een belangrijke stap in de richting daarvan, en naar ook toe te passen voor het ontwikkelen van dit soort criteria.

2.7 Onderlinge samenhang KVGN richtlijnen, NEN normen “oude stijl”, NEN-EN normen en NEN normen “nieuwe stijl”.

De voorgaande hoofdstukken geven niet alleen de verschillende richtlijnen en normen op het vakgebied van de gasdistributietechniek weer, maar ook de ontwikkeling van KVGN branche regelgeving en nationale normen op specifieke deelgebieden, tot Europese normen op het gehele vakgebied en daarvan afgeleide nationale normen “nieuwe stijl”. In die normen “nieuwe stijl” is een wegwijzer opgenomen, die het onderlinge verband van de richtlijnen en de diverse normen overzichtelijk weergeeft, en daarmee de ontwikkeling in regelgeving voor elk van de deelgebieden binnen de gasdistributietechniek (zie bijlage 1).

2.8 ISO normen.

ISO normen worden door de ”International Organisation for Standardisation (ISO) gepubliceerd en worden wereldwijd gebruikt. Het is aan partijen onderling of van deze normen al dan niet gebruik wordt gemaakt, tenzij de toepassing door de overheid wordt voorgeschreven. Overigens geldt dit niet alleen voor ISO normen, maar voor alle soorten normen.

Op het gebied van leidingsystemen voor gas zijn door ISO de volgende normen gepubliceerd, dan wel in ontwikkeling.

1 ISO 10839 Polyethylene pipes and fittings for the supply of gaseous fuels- Code of practise for design, handling and installation

2000

2 ISO 14531-4 Plastic pipes and fittings-Crosslinked polyethylene (PE-X) pipes and fittings for the transport of gaseous fuels-part 4: system design and installation guidelines

In

ontwikkeling 3 ISO 6993-4 High-impact PVC: system design and installation

guidelines

In

ontwikkeling

(24)

2.9 Beoordeling regelgeving

Deze beschouwing heeft tot doel de vigerende –en de in de nabije toekomst vigerende regelgeving (NEN normen nieuwe stijl)- te beoordelen op onderwerpen, die in het kader van veiligheid en leveringszekerheid wel van belang worden geacht, maar ontbreken of waaraan onvoldoende aandacht is besteed in de normtekst. Die beschouwing bestaat grofweg uit twee fasen:

1. Het gehele stelsel van normen en richtlijnen beschouwend:

1.1 ontbreken er normen/richtlijnen over deelonderwerpen binnen het gehele vakgebied en is het uit oogpunt van veiligheid en leveringszekerheid van belang hiervoor normen op te stellen?

1.2 zijn er normen/richtlijnen die zodanig zijn verouderd dat ze geen toepassing meer vinden, en is het uit oogpunt van veiligheid en leveringszekerheid van belang deze actualiseren?

2. De normen en richtlijnen afzonderlijk beschouwend:

2.1 zijn er delen in normen ontbrekend, onvolledig, onjuist, en is het uit

oogpunt van veiligheid en leveringszekerheid van belang deze aan te passen? Zowel de KVGN richtlijnen als de oude NEN normen, en overigens ook de NEN-EN normen en de NNEN-EN normen nieuwe stijl geven aan dat deze dienen om de veiligheid en de leveringszekerheid van de gasdistributiesystemen op het gewenste niveau te houden. Dat is overigens in verschillende bewoordingen aangegeven. De term “veiligheid” wordt daarbij in alle normen gebruikt; het begrip “leveringszekerheid” echter niet, maar wel andere termen waarvan de betekenis nauw samenhangt met het begrip leveringszekerheid (bedrijfszekerheid,

doelmatigheid). Hoewel die termen niet exact dezelfde betekenis hebben, worden ze in deze beschouwing gemakshalve als gelijk beschouwd.

De onder 1) en 2) weergegeven vraagstelling wordt zowel behandeld op basis van de vigerende normen en richtlijnen (zie hoofdstuk 2.5), als op basis van de NEN normen nieuwe stijl (zie hoofdstuk 2.6), voorzover de ontwikkeling daarvan op dit moment bekend is.

Ad 1.1 Het gehele stelsel KVGN richtlijnen/oude normen overziend, kan worden vastgesteld dat het gehele veld van ontwerp, aanleg en beheer van

gasdistributiesystemen is afgedekt.

Ad 1.2 De NEN normen die de onderlinge ligging van kabels en leidingen beschrijven (NEN 1738 en NEN 1739), zijn sterk verouderd en worden in de praktijk niet toegepast. De veroudering zit hem in de sterk toegenomen

ondergrondse infrastructuur in combinatie met de sterk afgenomen ruimte voor ondergrondse infrastructuur. De in het normblad aangegeven onderlinge afstanden zijn in de praktijk niet meer realiseerbaar, vooral in de bebouwde kom. De

(25)

In de set NEN normen nieuwe stijl, ontbreken twee onderwerpen die in de KVGN richtlijnen wel zijn opgenomen, te weten “gaslekbewaking en –bestrijding”; en het “Modeldraaiboek gasdistributiestoringen en gasongevallen”. In de NEN normen nieuwe stijl is overigens wel verwezen naar deze richtlijnen. Ter completering is het wenselijk de richtlijn “gaslekbewaking en –bestrijding” om te zetten in een NEN norm nieuwe stijl en deze set zo te completeren. Daarnaast is het nodig het “Model draaiboek” te actualiseren, met ervaringen die tijdens recente calamiteiten zijn opgedaan. Het model draaiboek is daarbij wellicht uit te breiden met calamiteiten die op zichzelf niet op het gebied van de gasvoorziening liggen, maar deze wel raken (denk aan vuurwerkramp Enschede, overstromingen, neerstortende vliegtuigen)

Ad 2) In het stelsel KVGN richtlijnen/oude normen is aangegeven dat deze dienen voor de veiligheid en doelmatigheid van de distributiesystemen. Deze begrippen zijn echter niet verder in toetsbare/meetbare criteria uitgewerkt. De oude normen en richtlijnen zijn technisch beschrijvend; kennelijk wordt ervan uitgegaan dat het volgen van die beschrijvingen leidt tot gasdistributiesystemen die voldoende veilig en doelmatig zijn.

In de NEN normen nieuwe stijl, die overigens nog in het stadium van wording verkeren, is aangegeven dat de leidingsystemen veilig en leveringszeker moeten functioneren. De relevante gegevens m.b.t. veiligheid en leveringszekerheid moeten systematisch zijn vastgelegd. Hiermee is een belangrijke aanzet gegeven tot een kwantitatief inzicht in die kenmerken, dat als basis zou kunnen dienen voor toetsbare criteria. Dit lijkt mede van belang in verband met de toenemende

(26)

3. KWANTITATIEVE GEGEVENS OVER VEILIGHEID EN LEVERINGSZEKERHEID.

3.1 Inleiding

Om een oordeel te kunnen opstellen over de veiligheid en de leveringszekerheid van een netwerk(-bedrijf) moeten gegevens beschikbaar zijn van

(bijna)-ongevallen, storingen en leveringsonderbrekingen. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de betrouwbaarheid, de volledigheid en de hoeveelheid van de gegevens en de mogelijkheden deze te vergelijken met bruikbare criteria en/of met andere netwerkbedrijven.

3.2 Registratie 3.2.1 Leveringszekerheid

De betrouwbaarheid hangt samen met de nauwkeurigheid van registreren. Voor het registreren van storingen en leveringsonderbrekingen wordt in Nederland door de meeste bedrijven gebruik gemaakt van Nestor. Nestor is een, in opdracht van EnergieNed, door KEMA en Gastec ontwikkeld storingsregistratie programma. Deze methode is voor gas een aantal jaren geleden ingevoerd; voor elektriciteit wordt deze methode al langer gehanteerd. Voor gas vindt de registratie echter nog niet systematisch en lang genoeg plaats om uitspraken te kunnen doen over de trend of de onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens.

De deelname aan “Nestor” gebeurt op basis van vrijwilligheid. Wel neemt het aantal deelnemende bedrijven toe. De deelnemende bedrijven sturen aan het begin van ieder jaar de storingsgegevens van het gasdistributiesysteem over het afgelopen jaar naar Gastec. Gastec maakt dan hiervan de jaarrapportage. KEMA doet hetzelfde voor de storingen in het elektriciteitsnet. De opdracht voor deze werkzaamheden wordt door EnergieNed verstrekt. Het is bekend [1] dat de grote hoeveelheid gegevens een drempel vormt om alle gevraagde gegevens in te vullen. De netwerkbedrijven zijn zich echter meer en meer bewust van het belang van een goede registratie en er wordt daarom gestreefd naar volledigheid in zowel kwaliteit als kwantiteit van de gegevens. (Zie ook onder 3.3.)

Volgens [2] wordt binnen Nestor een storing in het gasdistributiesysteem geregistreerd als:

1. werkzaamheden plaatsvinden aan een component omdat deze niet volgens de specificaties functioneert, en;

2. deze werkzaamheden plaatsvinden buiten het reguliere onderhoud (d.w.z. niet gepland).

(27)

Het gasdistributiesysteem wordt hierbij gedefinieerd als het systeem vanaf het gasontvangstation tot en met de verbinding achter de gasmeter, voor zover dit binnen de verantwoordelijkheid van het netwerkbedrijf valt.

Storingen aan de gasmeter worden dus in Nestor geregistreerd, indien het bovenstaande van toepassing is. Vervanging naar aanleiding van de statistische controle worden niet in Nestor geregistreerd.

In Nestor wordt een onderbreking van de gaslevering geregistreerd als de gasonderbreking optreedt direct nadat het falen van een component heeft plaats gevonden. In dit geval is de gasonderbreking niet gepland en is er geen

vooroverleg met de aangeslotene(n) mogelijk. Voorbeelden zijn: een

gasonderbreking t.g.v. het stuk trekken van een aansluitleiding of het uitvallen van een gasdrukreduceerstation.

Een onderbreking van de gaslevering wordt niet geregistreerd als de

gasonderbreking het gevolg is van het gepland vervangen van een component.en wordt de aangeslotene vooraf geïnformeerd. Voorbeelden zijn: een

gasonderbreking t.g.v. het saneren van een dienstleiding of het vervangen van een gasmeter.

In Nestor worden de volgende gegevens vastgelegd: • Het onderdeel waarin de storing optreedt.

• Specificatie van het onderdeel (drukken, materiaal, diameter, component) • Aard en oorzaak van de storing

• Tijdstip van begin en einde storing

• Tijdstip van begin en einde onderbroken gaslevering • Aantal getroffen aansluitingen

In het Verenigd Koninkrijk is een voorstel voor registratie door OFGEM gedaan. [3]. Dit voorstel voor registratie is weergegeven in bijlage II.

3.2.2 Veiligheid

Gastec verzamelt en analyseert reeds enkele tientallen jaren gegevens over gasongevallen. Indien gewenst voert Gastec tevens onderzoek uit naar de

technische oorzaak van het desbetreffende ongeval met het doel tot verbeteringen te komen. Deze activiteiten worden verricht in opdracht van EnergieNed; de samengevatte resultaten worden jaarlijks gerapporteerd. Zij hebben zowel betrekking op ongevallen met gasdistributiesystemen als met

gasverbruiksinstallaties. Onder ongeval wordt in dit geval de gebeurtenis ten gevolge van de aanwezigheid van gas verstaan, waarbij sprake is van een of meer ernstige gewonden of dodelijke slachtoffer(s).

(28)

gasinstallaties drastisch is afgenomen, zonder dat dit overigens geldt voor het aantal ongevallen. Via andere bronnen, o.a. recherche en brandweer, worden gegevens over ongevallen met gasinstallaties verkregen, waarbij gerealiseerd moet worden dat het verkregen beeld waarschijnlijk niet compleet is.

Gasongevallen waarvan de oorzaak is gelegen in gasdistributiesystemen zijn weliswaar gering in aantal, maar kunnen gepaard gaan met een ernstig veiligheidsrisico en grote schade. Om die reden valt de laatste tijd een

toenemende maatschappelijke belangstelling voor gasdistributie-ongevallen waar te nemen; o.a. via het Zelfstandige Bestuursorgaan “Raad voor de

Transportveiligheid”, dat onderzoek uitvoert naar gasongevallen en, indien daartoe aanleiding is, aanbevelingen opstelt voor de branche. Eén van de recente

aanbevelingen luidt dat ongevallen en ernstige incidenten aan de RvTV moeten worden gemeld.

De hierboven vermelde ongevallenregistratie is niet volledig, met name niet wanneer het om ongevallen gaat waarvan de oorzaak in de gasinstallatie is gelegen. Hoewel er voor ernstige dodelijke ongevallen vrijwel altijd een registratie plaatsvindt, worden minder ernstige ongevallen niet consistent vastgelegd. Voorlopers van ongevallen (bijna-ongevallen, gevaarlijke situaties e.d.) welke een indicatie zouden kunnen zijn van onveiligheid, worden niet geregistreerd.

In 4.2 wordt een verdere uitwerking voorgesteld.

3.3 Indicatoren en criteria

Leveringszekerheid Indicatoren

In [2] worden drie indicatoren genoemd:

Onderbrekingsfrequentie (ook wel: onderbrekingsverwachting):

Het totaal aantal door een gasstoring getroffen aangeslotenen gedeeld door het totaal aantal aangeslotenen. Hiervoor wordt ook wel het begrip

‘onderbrekingsverwachting’ gebruikt.

=

nen

aangeslote

aantal

nen

aangeslote

getroffen

aantal

Gemiddelde onderbrekingsduur:

(29)

=

nen

aangeslote

getroffen

aantal

ng

onderbreki

duur

nen

aangeslote

getroffen

aantal

*

Jaarlijkse uitvalduur:

Per storing het product van het aantal getroffen aangeslotenen en de tijdsduur van de gasonderbreking in minuten, gesommeerd over alle gasstoringen en gedeeld door het totaal aantal aangesloten aangeslotenen. De jaarlijkse uitvalduur is dus ook het product van de onderbrekingsverwachting en de gemiddelde

onderbrekingsduur.

=

nen

aangeslote

aantal

ng

onderbreki

duur

nen

aangeslote

getroffen

aantal

*

De hierboven genoemde storingen zijn storingen waarbij de gaslevering aan één of meer gasafnemers onderbroken is. Het totaal aantal storingen, inclusief die, waarbij de levering niet behoeft te worden onderbroken, is veel hoger. In bovenstaande indicatoren is de weging op basis van aansluitwaarde niet meegenomen. Deze wordt ook niet geregistreerd.

Criteria

In principe kunnen bovenstaande indicatoren gebruikt worden om de kwaliteit van de gaslevering in de zin van leveringszekerheid te omschrijven. Er zijn daarbij echter drie zaken van invloed:

1. Een deel van de storingen is niet (of zeer moeilijk) beïnvloedbaar voor de netwerkbedrijven. Te denken valt daarbij aan:

- Third Party Damage. KLIC-meldingen geven hierbij de mogelijkheid van verbeteringen, maar alle netwerkbedrijven nemen al deel aan KLIC. Een verbetering van of een grotere invloed hierop door de netwerkbedrijven is niet zonder meer te realiseren.

- Vandalisme (dichtdraaien afsluiters). - Aanrijdingen van stations.

- etc.

2. Volledigheid van registratie. In hoeverre alle leveringsonderbrekingen worden geregistreerd is moeilijk achteraf vast te stellen. Uit [2] blijkt dat niet alle storingen e.d. van netonderdelen (met name meters en

(30)

indien de meters en/of aansluitleidingen door een andere partij dan het netwerkbedrijf worden beheerd. Dit geeft echter wel een extra stap in de afhandeling waardoor de afnemer langer van het gas afgesloten blijft. 3. De verdeling tussen geplande en niet-geplande onderbrekingen. Er zal

hiervoor een definitie moeten worden gehanteerd, omdat de

netwerkbedrijven een storing, na een provisorische reparatie, als een “geplande” onderbreking kunnen gaan aanmerken. Dit zou het maken van provisorische reparaties in de hand kunnen werken en daarmee een onveiliger gasnet.

Naast deze punten moet rekening gehouden worden met het feit dat aan het aantal en de aard van de onderbrekingen een zekere toevalligheid inherent is. De mate waarin toevalligheid een rol speelt hangt af van:

• de grootte van het netwerkbedrijf in de zin van het aantal aansluitingen en de lengte van het net.

• de frequentie van gebeurtenissen. Een grote storing komt veel minder vaak voor dan een kleine.

Zo wordt in [2] gemeld dat 66% van de storingen verband houdt met de gasmeter. Daarnaast is één grote storing verantwoordelijk voor een bijdrage van 10 uur in de gemiddelde onderbrekingsduur. De grote storing bij Delta [4] is daarentegen niet in de registratie opgenomen.

Het op te stellen criterium zal met al deze genoemde aspecten rekening moeten houden.

Veiligheid Indicatoren

Onveiligheid uit zich in aantallen ongevallen en bijna-ongevallen. Deze worden echter niet alle geregistreerd en gemeld. Ernstige ongevallen moeten worden geregistreerd maar komen (gelukkig) zo weinig voor dat dit geen direct criterium kan zijn. Uit [2] blijkt dat er de afgelopen jaren slechts zeer weinig slachtoffers ten gevolge van falen van het netwerk (inclusief aansluiting en gasmeter) zijn gevallen

Criteria

Risico’s worden uitgedrukt in kansen op overlijden per jaar. In de risicoanalyse van de invoering van nieuwe activiteiten met LPG worden criteria gerelateerd aan de kans op overlijden van 12 tot 16-jarigen. Dit is de bevolkingsgroep met het laagste overlijdensrisico, n.l. 10-4/ jaar. (Tweede Kamer, 1983-1984, 18233, nr. 2).

Dit uitgangspunt is overgenomen in het Indicatief Meerjaren Programma Milieubeheer 1986-1990. Daarin en in de nota behorende bij het NMP(Tweede Kamer, 1988-1989, 21137, nr. 5) worden de volgende criteria genoemd:

Individueel risico: dit is de kans dat een persoon een bepaald nadelig effect

ondervindt als gevolg van blootstelling aan een agens (uitgedrukt in kanseenheden per jaar).

(31)

In de genoemde referenties wordt bovendien gesteld dat indien het individuele risico groter is dan 10-5 ‘er sprake is van een saneringssituatie’.

Verwaarloosbaar risico is 1% van het toelaatbare risico. Dit wordt gezien als de streefwaarde.

Op basis van bovenstaande zou het criterium voor heet aantal dodelijke slachtoffers over de jaren 1986 t/m 2000 op basis van het individuele risico 228 zijn. Dit is natuurlijk veel te hoog. Het werkelijke aantal slachtoffers ten gevolge van gasdistributie bedraagt 3 (zie figuur 1). Dit aantal is dicht bij het criterium voor “verwaarloosbaar risico”.

3.4 Gegevens

Leveringszekerheid

Een aantal netwerkbedrijven registreert sinds drie jaar de storingsmeldingen op een min of meer gestandaardiseerde manier. Dit systeem is nog in opbouw en alleen over 2001 is een rapportage gepubliceerd [2]. In 2001 was de registratie beschikbaar van zeven netwerkbedrijven, maar deze was nog niet compleet voor alle regio’s binnen deze netwerkbedrijven en niet gedurende het hele jaar operationeel. In genoemde publicatie worden de cijfers van vier van deze netwerkbedrijven geanalyseerd. De reden hiervoor zijn dat deze vier

netwerkbedrijven gegevens beschikbaar hebben gesteld van zowel hoofdleidingen als aansluitleidingen, meteropstellingen en gasdrukregelstations. Slechts twee van de genoemde netwerkbedrijven hebben ook de duur van de onderbreking

geregistreerd. Van het totaal aantal onderbrekingen van de vier netwerkbedrijven komt 50 procent voor rekening van de gasmeteropstelling. De huisdrukregelaar is verantwoordelijk voor 25 procent van alle leveringsonderbrekingen en daarmee de meest storingsgevoelige component in het Nederlandse gasdistributiesysteem. Bij de twee netwerkbedrijven (samen 776.000 aansluitingen) die in 2001 over een volledige registratie beschikten, was het aantal leveringsonderbrekingen 1.876. Dit is dermate laag dat het optreden van één enkele calamiteit een grote invloed heeft op de gemiddelde onderbrekingsduur. In 2001 is op de dag voor Hemelvaart (woensdag 23 mei) bij één van de netwerkbedrijven door graafwerkzaamheden van derden zowel de gas- als de waterleiding kapot getrokken. Hierdoor werden 330 klanten van gaslevering afgesneden. Door de gecombineerde breuk van water- en gasleiding liep de gasleiding vol water. De afwezigheid van veel (huishoudelijke) klanten in verband met Hemelvaart vertraagde de hervatting van de gaslevering aanzienlijk. Hierdoor duurde de storing in totaal 46,75 uur. Zonder dit ene geval zou de gemiddelde duur van de onderbreking slechts 1,5 uur in plaats van 7,5 uur zijn geweest.

(32)

Kwaliteitskengetal Alle onderbrekingen Exclusief onderbrekingen door graafwerkzaamheden Aantal storingen met

onderbreking tot gevolg

1.876 1.535 Aantal getroffenen 2.473 1.824

Gemiddelde duur onderbreking

voor getroffenen 7:30:00 1:26:00 Gemiddelde duur onderbreking

op totaal aantal aansluitingen 00:01:26 00:00:12

Tabel 1. Onderbreking gaslevering 2001 gebaseerd op een gebied van 12 % (776.000 aansluitingen) van het totale gasdistributiesysteem (op basis van aansluitingen) in Nederland. Bron: Storingsregistratie gasdistributienetten 2001.

Vergelijking met het buitenland

Gegevens ter vergelijking met het buitenland zijn nauwelijks beschikbaar. Alleen in het Verenigd Koninkrijk – met omstreeks 20 miljoen aansluitingen - zijn cijfers gevonden. Er is daar echter, net als in Nederland ook zeer weinig bekend over de betrouwbaarheid van gastransport en -distributie. Er is één document gevonden dat een indicatie geeft van de betrouwbaarheid voor Transco. In dit document van februari 2001 [5] worden door OFGEM de gegevens voor de leveringsonderbreking in 1999 in het Verenigd Koninkrijk weergegeven. (Zie tabel 2).

Totaal aantal onderbrekingen 1.890.000

Totaal aantal niet geplande onderbrekingen* 600.000 (32%) Aantal niet geplande onderbrekingen t.g.v.:

- Reparatie (niet aan meter) 120.000*

- Reparatie (meter) 430.000*

- Third party damage 40.000*

Totaal aantal geplande onderbrekingen** 1.290.000 (68%) Aantal geplande onderbrekingen t.g.v.:

- Hoofd- en aansluitleidingen 260.000 - Reparaties aan hoofdleidingen 580.000 - Klant/shipper geïnitieerd 450.000

Tabel 2 Aantal onderbrekingen in het Verenigd Koninkrijk (Bron: [5]) * Afronding is de oorzaak van een totaal ongelijk aan 600.000.

(33)

Het document stelt dat in totaal 7 miljoen leveringsuren verloren zijn gegaan door leveringsonderbrekingen. Hiervan blijken naar schatting door OFGEM 3 miljoen uren het gevolg te zijn van ongeplande acties en 4 miljoen door geplande acties (hoofdzakelijk onderhoud). Het document geeft geen informatie over de

betrouwbaarheid van de genoemde cijfers.

Veiligheid

Zoals eerder aangegeven wordt als criterium het aantal dodelijke slachtoffers gekozen. Het totale aantal dodelijke slachtoffers over de periode 1986-2000 in Nederland is 3. (zie figuur 1). De oorzaak van deze drie slachtoffers betrof werkzaamheden (tweemaal tengevolge van explosie en éénmaal ten gevolge van verstikking). 0 1 2 3 4 5 6 99/00 98/99 97/98 97 96 95 94 93 92 91 90 89 88 87 86 jaar/periode aan ta l slac h to ff e rs aantal zwaargewonden aantal dodelijk slachtoffers

Figuur 1. Aantal zwaargewonden en dodelijke slachtoffers ten gevolge van gasdistributie.

In figuur 2 is aangegeven wat de oorzaken van de geregistreerde ongevallen waren, die leidde tot in figuur 1 aangegeven zwaar gewonde en dodelijke slachtoffers. Over de jaren 1986 tot 1995 is onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden van het gasbedrijf en werkzaamheden door derden (aannemers, particulieren). Over deze periode is ongeveer een kwart veroorzaakt door het gasbedrijf. oorzaken 0 2 4 6 8 10 12 99/00 98/99 97/98 97 96 95 94 93 92 91 90 89 88 87 86 Jaar Aant al overig Defect/breuk Werkzaamheden

(34)

3.5 Zeldzame gebeurtenissen

Grotere calamiteiten gebeuren met een lagere frequentie dan minder ingrijpende gebeurtenissen. Zo is in paragraaf 3.4 hierboven al een ongeval beschreven welke relatief grote invloed had op de gemiddelde onderbrekingsduur en in paragraaf 3.3 is de leveringsonderbreking in 2001 van Delta gememoreerd welke niet in de statistieken is opgenomen. Als wordt aangenomen dat deze gebeurtenissen relatief zeldzaam zijn (bijvoorbeeld eens in de 50 jaar of zelfs éénmalig) dan is de bijdrage in de leveringsonderbreking gering.

3.6 Nauwkeurigheid

Volgens [2] is de kans op een onderbreking 1 maal per 425 jaar

(graafwerkzaamheden uitgezonderd). De onnauwkeurigheid hiervan kan worden berekend op basis van een aangenomen Poissonverdeling. Uitgangspunt is dat toevalligheden maximaal 10% resp. 5% (op basis van het 95%

betrouwbaarheidsinterval) van de waarnemingen beïnvloeden. Op basis van onderstaande tabel worden vastgesteld hoelang ieder van de netwerkbedrijven waarnemingen moet verrichten voordat deze nauwkeurigheid is bereikt (op basis van het aantal aansluitingen en de lengte van het hoofdleidingnet).

Naam netwerkbedrijf Aantal aansluitingen Lengte hoofdleidingnet Nauwkeurig-heid 5 % Nauwkeurig-heid 10 % [km] Aantal jaar waarnemen

Cogas 124.062 6555 4,8 1,2 Delta 172.520 4422 4,2 1,1 Amstelland 62.637 1239 12,3 3,1 Delfland 109.866 1208 7,6 1,9 EMH 77.534 1034 10,5 2,6 Eneco 920.385 8606 0,9 0,2 EZK 28.759 408 28,1 7,0 GMK 49.969 1215 14,8 3,7 NOF 55.909 1754 12,5 3,1 GZO 58.065 879 13,8 3,4 Weert 18.211 318 43,1 10,8 PNEM 476.969 12051 1,5 0,4 Frigem 185.059 7535 3,5 0,9 MEGA 439.009 13098 1,6 0,4 Essent Noord 725.180 29205 0,9 0,2 Haarlemmermeer 45.217 702 17,6 4,4 Intergas 137.093 3042 5,5 1,4 Maastricht 49.208 907 15,8 4,0 NRE 176.786 2927 4,5 1,1 NUON 2.036.242 50807 0,4 0,1 Obragas 184.096 4029 4,1 1,0 ONS 33.778 256 25,4 6,3 REMU 365.905 5368 2,2 0,5 Rendo 99.650 3448 6,9 1,7 Westland 46.157 949 16,5 4,1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook het over de grond rijden tijdens het voorbewerken van de grond leidde gemiddeld tot een wat lager luchtgehalte dan bij nietCvoorbewerkte grond, maar dit effect was niet

De gemiddelde cijfers voor bladrand voor de faktoren b en ( Zoals blijkt heeft het stomen (faktor b) de bladrandverschijnselen doen toenemen bij de ra,ssen Spider en

Results suggest that participants carried a blended identity combining traditional and modern self-images and that neither presented as a core construct for moral identity

As already discussed in chapter three, an institution ' s mission should set direction for its academic goals and academic plan following by the necessary

There is consensus in all the New Testament versions about the inclusion of the definite article ὁ before θεός Ἀβραάμ against the LXX Exodus versions and those of

We may say k lived a rightems life, but it is not clear that his righteous life was the basis of hisacceptance with God The LORD looked with favour on Abel before He regarded

Mocht zijn betekenis voor zijn tijdgenoten veelal niet duidelijk zijn geweest, in de eerste helft van deze eeuw moeten toch velen reeds erkend en herkend