• No results found

Gerapporteerde risico’s in de controleverklaring en de samenstelling van het bestuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gerapporteerde risico’s in de controleverklaring en de samenstelling van het bestuur"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Gerapporteerde risico’s in de controleverklaring

en de samenstelling van het bestuur

Masterscriptie Accountancy

Abstract:

In deze scriptie is onderzocht of de samenstelling van het bestuur invloed heeft op het aantal gerapporteerde (fraude)risico’s in de controleverklaring van de accountant. Dit is onderzocht met gegevens uit 2013, 2014 en 2015 van 236 beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. De aspecten van de bestuurssamenstelling die zijn onderzocht, zijn de grootte van het bestuur, de onafhankelijkheid van bestuurders en de diversiteit in geslacht van de bestuursleden. Aangetoond is dat de grootte van het bestuur tot een bepaald punt een positieve relatie heeft met het totaal aantal gerapporteerde risico’s en vervolgens verandert in een negatieve relatie. Voor geen van de overige onafhankelijke variabelen werd een significante relatie aangetoond. Wel bleek uit het onderzoek dat de grootte van de onderneming positief gerelateerd is aan het aantal gerapporteerde risico’s en dat er significante verschillen zijn in het aantal gerapporteerde risico’s tussen de Big 4 accountantskantoren.

Naam: Gemma Hofstee

Studentnummer: S1977318

Adres: Kleine Beer 86, 9742RJ Groningen Telefoonnummer: 06-21934593

E-mailadres: w.g.j.hofstee@student.rug.nl

Datum: 17-06-2016

1e beoordelaar: drs. S.A.L. Wakkerman RA MGA 2e beoordelaar: prof. dr. D.A. de Waard RA

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 2

2. Theorie en hypothesevorming ... 5

2.1 Regelgeving Verenigd Koninkrijk ... 5

2.2 Theorieën ... 6

2.3 Diversiteit van geslacht ... 6

2.3.1 Totaal aantal risico’s ... 6

2.3.2 Frauderisico’s... 8

2.4 Onafhankelijke bestuurders ... 9

2.4.1 Totaal aantal risico’s ... 9

2.4.2 Frauderisico’s... 10

2.5 Grootte van het bestuur ... 11

2.5.1 Totaal aantal risico’s ... 11

2.5.2 Frauderisico’s... 13 3. Methodologie ... 14 3.1 Steekproef ... 14 3.2 Afhankelijke variabelen ... 15 3.3 Onafhankelijke variabelen ... 15 3.4 Controlevariabelen ... 16 3.5 Model ... 17 4. Resultaten... 19 4.1 Beschrijvende statistiek ... 19 4.2 Correlatieanalyse ... 20 4.3 Regressieanalyse ... 21

4.3.1 Totaal aantal gerapporteerde risico’s ... 21

4.3.2 Aantal gerapporteerde frauderisico’s ... 23

5. Discussie en conclusie ... 26

5.1 Conclusie ... 26

5.2 Beperkingen... 27

5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 27

6. Referenties ... 29

7. Bijlagen ... 33

Bijlage 1: Lijst van ondernemingen opgenomen in de steekproef ... 33

(3)

2

1. Inleiding

Door verschillende schandalen in het verleden en de recente economische crisis, is het vertrouwen in accountants niet meer zo groot als het is geweest. Om het vertrouwen in accountants weer te herstellen, heeft de Financial Reporting Council (FRC) in 2013 verschillende nieuwe regels ingevoerd die moeten bijdragen aan de transparantie van de accountantscontrole. De FRC is het orgaan dat in het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk is voor het uitwerken van standaarden voor organisaties en accountants. In het Verenigd Koninkrijk hebben zij een versie van de International Standards on Auditing (ISA) uitgebracht. De ISA-standaarden worden internationaal bepaald door de International Federation of Accountants (IFAC), maar de FRC heeft een speciale versie uitgebracht voor het Verenigd Koninkrijk. In deze ISA-standaarden heeft de FRC ten opzichte van de internationale variant een aantal veranderingen doorgevoerd. Deze veranderingen hebben onder andere betrekking op wat de accountant dient te vermelden in zijn/haar accountantsverklaring.

Voor organisaties die zich houden aan de UK Corporate Governance Code dienen accountants sinds 2013 in het Verenigd Koninkrijk volgens ISA 700 (FRC, 2014b) een uitgebreidere variant van de controleverklaring af te geven. In deze uitgebreidere accountantsverklaring dienen nu naast het oordeel over de jaarrekening, de significante risico’s ten aanzien van de controle vermeld te worden, moet uitgelegd worden met wat voor materialiteit is gewerkt en moet de accountant de omvang van de controle toelichten. Het gevolg van deze nieuwe standaarden is echter dat de accountantsverklaringen zowel qua inhoud als lengte erg van elkaar verschillen. Het grootste verschil is zichtbaar in de behandeling van de significante risico’s. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een analyse die door de FRC is uitgevoerd (FRC, 2015) nadat de uitgebreidere controleverklaring een jaar in werking was. Zij analyseerden 153 uitgebreidere accountantsverklaringen en hieruit bleek onder andere dat er een groot verschil te zien was in het aantal gerapporteerde risico’s. Het aantal gerapporteerde risico’s schommelde in de geanalyseerde verklaringen tussen de 1 en 10. Daarnaast is er een verschil te zien in de hoeveelheid tekst die gebruikt wordt om de risico’s te behandelen. De behandeling van de significante risico’s in de accountantsverklaring bij de jaarrekening van Rolls Royce over 2015 bestaat bijvoorbeeld uit 5,5 pagina’s, terwijl dit aantal pagina’s bij de jaarrekening van Unilever over 2015 slechts 1 is.

Wat bepalend is voor het ontstaan van deze grote verschillen, is niet duidelijk. Onderzoek naar de oorzaak van deze verschillen is dus gewenst. Denkbaar zou zijn dat de samenstelling van het bestuur invloed heeft op de risico’s die de accountant rapporteert. Uit vele eerdere onderzoeken is namelijk gebleken dat de samenstelling van het bestuur invloed heeft op verschillende aspecten, zoals de

(4)

3 risicobereidheid, prestaties en de corporate governance van een onderneming. Om na te gaan of er een verband is tussen de samenstelling van het bestuur en het aantal gerapporteerde risico’s, is de centrale vraag in dit onderzoek: Bestaat er een verband tussen de samenstelling van het bestuur en het

aantal gerapporteerde risico’s door de accountant?

De samenstelling van het bestuur is vanuit veel verschillende invalshoeken te bekijken. Een aantal voorbeelden waar naar gekeken kan worden, zijn de leeftijd van bestuurders, het geslacht, eerdere werkervaring, opleiding, etnische achtergrond, de onafhankelijkheid en de grootte van het bestuur. Voor mijn onderzoek heb ik gekeken naar factoren die goed meetbaar zijn en waarvan eerder bewezen is dat ze veel invloed hebben op de manier waarop een onderneming handelt en presteert. Daarom ga ik ten eerste in op de diversiteit in geslacht van de bestuurders. Al vele onderzoekers hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen diversiteit in het geslacht van bestuurders en de prestaties van de onderneming, waarbij zowel positieve verbanden (bijv. Erhardt, Werbel en Shrader, 2003), negatieve verbanden (bijv. Shrader, Blackburn en Iles, 1997), als geen verbanden (bijv. Farrel en Hersch, 2005 en Rose, 2007) werden gevonden. Van verschillende andere aspecten is onderzocht of er een relatie is met diversiteit in geslacht. Adams en Ferreira (2009) vonden bijvoorbeeld dat vrouwen in een bestuur vaker aanwezig zijn bij vergaderingen en actiever zijn in de monitoring-rol dan mannelijke bestuursleden. Byrnes, Miller en Schafer (1999) vonden dat vrouwen minder bereid zijn om risico te nemen dan dat mannen dat zijn en Allini, Manes Rossi en Hussainey (2016) vonden een positief verband tussen diversiteit van geslacht en de mate van risk disclosure. Al deze resultaten doen vermoeden dat vrouwelijke bestuurders wezenlijk verschillen van mannelijke bestuurders en dat de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur een verandering teweeg zou kunnen brengen in de manier waarop de organisatie bestuurd wordt. Dat maakt diversiteit in geslacht een belangrijke factor om mee te nemen in dit onderzoek.

De tweede factor waarop ik inga is de grootte van het bestuur. Ook hier is al veel onderzoek naar gedaan. Zo vinden Lipton en Lorsch (1992) en Jensen (1993) dat een groot bestuur samenhangt met een minder goede uitvoering van de bestuurstaken. Yermack (1996) en Eisenberg, Sundgren en Wells (1998) vinden dat een groot bestuur samenhangt met een lagere waarde van de onderneming. Dit alles lijkt erop te duiden dat de grootte van het bestuur een bepalende factor is in het succes van de onderneming en het is daarom tevens een belangrijk aspect van de bestuurssamenstelling.

De derde en tevens laatste factor waar ik in mijn onderzoek op inga is het aantal onafhankelijke

bestuurders. Vele onderzoekers hebben aangegeven dat het hebben van onafhankelijke bestuurders

de uitvoering van de taken verbetert (bijv. Fama, 1980, Fama en Jensen, 1983). Ook dit kan dus gezien worden als een essentiële factor in de bestuurssamenstelling.

(5)

4 Zoals al aangegeven is er al veel onderzoek gedaan naar de invloed die de samenstelling van het bestuur heeft op verschillende zaken. Echter, door de relatief nieuwe regelgeving, is er nog geen tot weinig onderzoek gedaan naar de uitgebreide controleverklaring. Er is dus nog weinig duidelijk over de uitwerking van de nieuwe regelgeving en dit maakt het een erg relevant onderwerp om te onderzoeken.

In het volgende hoofdstuk kunt u lezen over de geldende regelgeving op het gebied van bestuurssamenstelling en accountantscontrole in het Verenigd Koninkrijk, relevante theorieën, eerdere onderzoeken en mijn hypotheses. In hoofdstuk 3 staat de methode van mijn onderzoek vermeld. Daarna kunt u in hoofdstuk 4 en 5 de resultaten en conclusie van het onderzoek lezen. Vervolgens treft u de lijst met referenties aan en ten slotte de bijlagen.

(6)

5

2. Theorie en hypothesevorming

2.1 Regelgeving Verenigd Koninkrijk

In het Verenigd Koninkrijk gelden verschillende standaarden op het gebied van accountantscontroles en bestuurssamenstellingen. Zo dienen accountants zich te houden aan de regels die de ISA (UK and Ireland) aan hen stelt en dienen bedrijven met een Premium Listing te voldoen aan de UK Corporate Governance Code. De UK Corporate Governance Code (FRC, 2014a) is een set ‘pas toe of leg uit’ standaarden. Dit houdt in dat bedrijven zich moeten houden aan de standaarden die in de code worden beschreven, of moeten uitleggen waarom ze niet aan deze standaard hebben voldaan. Een aantal standaarden in deze code gaat in op de bestuurssamenstelling. Twee belangrijke paragrafen voor mijn onderzoek zijn B.1 en B.2. Onder B.1 wordt de samenstelling van het bestuur besproken. Hierbij wordt aangegeven dat het bestuur groot genoeg moet zijn, zodat een verandering in de bestuurssamenstelling zonder onnodige storingen opgevangen kan worden. Maar het bestuur moet ook niet zo groot zijn dat het onhandelbaar wordt. Daarnaast wordt onder B.1 aandacht gegeven aan de onafhankelijke bestuurders. Het bestuur moet volgens de regels in deze paragraaf in het jaarverslag noemen welke bestuurders als onafhankelijk worden gezien. Voor alle ondernemingen die in de FTSE 350 staan, moet de helft van het bestuur (de voorzitter niet meegerekend) bestaan uit onafhankelijke, niet-uitvoerende bestuurders. Bedrijven die kleiner zijn en dus niet in de FTSE 350 staan, moeten minimaal twee onafhankelijke, niet-uitvoerende bestuurders benoemen. Onder B.2 wordt aandacht geschonken aan de selectie van nieuwe bestuurders. Hierbij wordt aangegeven dat bij het aannemen van nieuwe bestuurders rekening moet worden gehouden met de voordelen van diversiteit in het bestuur. Expliciet wordt daarbij de diversiteit in geslacht genoemd.

Zoals eerder vermeld dient de accountant bij het controleren van een jaarrekening rekening te houden met de eisen die volgens de ISA daaraan worden gesteld. Voor het opstellen van de accountantsverklaring dient de accountant bijvoorbeeld te voldoen aan de standaarden van ISA 700. ISA 700 (FRC, 2014b) schrijft onder andere voor dat de accountant in zijn/haar verklaring de grootste risico’s op afwijkingen van materieel belang moet vermelden en daarbij moet vermelden hoe deze risico’s de accountantscontrole beïnvloed hebben. ISA 315 (FRC, 2013) geeft een nadere uitleg over de risico’s op afwijkingen van materieel belang. Hierin staat beschreven dat de accountant van de door hem/haar geïdentificeerde risico’s moet beoordelen welke risico’s als significant aangemerkt kunnen worden. In het bepalen of een geïdentificeerd risico een significant risico is, moet de accountant in ieder geval nagaan of het risico een risico op fraude is. Gezien deze classificatie in frauderisico’s en overige risico’s, zal ik in mijn onderzoek ook een uitsplitsing maken in het verschil tussen frauderisico’s en overige risico’s.

(7)

6

2.2 Theorieën

Een belangrijke theorie omtrent bestuurssamenstellingen is de agency theorie van Jensen en Meckling (1976). De agency theorie gaat uit van het bestaan van een principaal en een agent, waarbij de agent de belangen van de principaal moet behartigen maar daarnaast ook aandacht kan hebben voor andere belangen, zoals bijvoorbeeld het eigen belang. De agent beschikt daarnaast over informatie die de principaal niet heeft. Deze informatieasymmetrie maakt het voor de principaal lastig te controleren of de agent in het belang van de principaal of in eigen belang handelt. Een voorbeeld van een principaal-agent relatie is de relatie tussen aandeelhouders en de bestuurders van een onderneming. In deze relatie worden de bestuurders door de aandeelhouders aangenomen omdat de aandeelhouders zelf niet de tijd of de mogelijkheden hebben om de onderneming te besturen. Omdat de aandeelhouders niet de mogelijkheid hebben de uitvoerende bestuurders continue te monitoren, zijn de niet-uitvoerende bestuurders aangenomen. De primaire taak van deze niet-niet-uitvoerende bestuurders is dan ook het monitoren van de uitvoerende bestuurders.

Een andere interessante theorie voor dit onderzoek is Pfeffer en Salancik’s (1978) resource dependence theorie. Deze theorie is gebaseerd op het idee dat het succes van een organisatie bepaald wordt door de mate waarin deze erin slaagt de benodigde middelen te verkrijgen. Het bestuur wordt in deze theorie gezien als een belangrijke schakel in het verkrijgen van die middelen. Afhankelijk van welke middelen er nodig zijn, worden bestuurders gekozen die bepaalde vaardigheden of invloed hebben of die toegang hebben tot bepaalde externe middelen waar de organisatie afhankelijk van is. De bestuurders zouden een voordeel kunnen betekenen voor de organisatie door advies te geven, legitimiteit toe te voegen of door een communicatie- of toegangskanaal tot bepaalde elementen in de omgeving van de organisatie te vormen.

Hillman en Dalziel (2003) combineren de agency en resource dependence theorie en stellen dat bestuurders tegenwoordig twee belangrijke functies hebben: monitoren en toegang verschaffen tot belangrijke middelen voor de organisatie.

2.3 Diversiteit van geslacht

2.3.1 Totaal aantal risico’s

De taken van bestuursleden volgens de resource dependence theorie (Pfeffer en Salancik, 1978) zijn het adviseren van de organisatie, het toevoegen van legitimiteit aan de organisatie en het vormen van een schakel tussen de organisatie en de omgeving waar de organisatie van afhankelijk is. De diversiteit

(8)

7 van het bestuur kan hieraan bijdragen, omdat een meer divers bestuur een betere afspiegeling is van de omgeving van de organisatie en er op die manier aan bijdraagt dat de benodigde middelen verkregen worden. Ook de legitimiteit wordt verbeterd wanneer er sprake is van een divers bestuur, omdat vrouwen deze legitimiteit toevoegen. Gezien vanuit de resource dependence theorie is het dus wenselijk om een divers bestuur te hebben op het gebied van geslacht. Dit wordt beaamd door Bilimoria (2006) en Daily en Dalton (2003), die stellen dat vrouwen externe legitimiteit en reputatie toevoegen aan het bestuur.

Ook gezien vanuit de agency theorie (Jensen en Meckling, 1976) is een divers bestuur op het gebied van geslacht wenselijk. Deze theorie is gebaseerd op het idee dat de bestuursleden verantwoordelijk zijn voor het monitoren van het management. Adams en Ferreira (2009) vonden dat vrouwen in een bestuur vaker aanwezig zijn bij vergaderingen en actiever zijn in de monitoring-rol dan mannelijke bestuursleden. Daarnaast vonden ze dat mannen minder vaak afwezig zijn bij bestuursvergaderingen wanneer er meer vrouwen in het bestuur zijn opgenomen. Het toevoegen van vrouwelijke bestuurders zou dus bijdragen aan een betere uitvoering van de monitoring taak.

Deze conclusie wordt ondersteund door een onderzoek van Carter, Simkins en Simpson (2003) waaruit blijkt dat diversiteit in geslacht bijdraagt aan de onafhankelijkheid van het bestuur. Daarnaast wordt er door Huse, Nielsen en Hagen (2009) geconcludeerd dat vrouwen creatieve en nieuwe ideeën hebben en daardoor een positieve invloed hebben op de controlerende taak van het bestuur. Uit een onderzoek van TCAM (2009) bleek dat vrouwelijke bestuurders sterk overzicht hebben en meer aandacht hebben voor het managen en controleren van risico’s. In lijn daarmee stelden Byrnes, Miller en Schafer (1999) en Croson en Gneezy (2009) dat vrouwen in het algemeen minder bereid zijn om risico te nemen dan dat mannen doen. Maar Adams en Funk (2012) stellen dat dit niet geldt voor vrouwen in bestuurdersfuncties. Zij vinden zelfs dat vrouwelijke bestuurders meer bereid zijn om risico te nemen dan hun mannelijke collega’s.

Wat betreft de invloed van vrouwen op de prestaties van ondernemingen, zijn er de afgelopen jaren wisselende resultaten gevonden. Door Erhardt, Werbel en Shrader (2003) werd een positief verband gevonden tussen diversiteit in geslacht van de bestuursleden en de prestaties van de onderneming. Maar Shrader, Blackburn en Iles (1997) vinden juist een negatief verband en Farrel en Hersch (2005) en Rose (2007) vinden helemaal geen verband. De invloed van vrouwen in het bestuur op de ondernemingsprestaties is dus nog onzeker.

(9)

8 Kort samengevat draagt het toevoegen van vrouwelijke bestuurders volgens de resource dependence theorie en agency theorie bij aan een goede uitvoering van de bestuurstaken. Daarnaast zou diversiteit van geslacht bijdragen aan de onafhankelijkheid van het bestuur en hebben vrouwen een positieve invloed op de controlerende taak. Vrouwen zouden daarnaast minder bereid zijn om risico’s te nemen en daarom verwacht ik dat er ook minder risico’s zijn. Kortom, ik verwacht dat het aantal risico’s lager is in een bestuur met meer vrouwelijke bestuurders en dat accountants daarom minder risico’s rapporteren in de controleverklaring.

H1: Er bestaat een negatief (positief) verband tussen het aantal vrouwelijke (mannelijke) bestuurders en het totaal aantal gerapporteerde risico’s.

2.3.2 Frauderisico’s

Dat er minder vrouwen dan mannen zijn die hoge functies in bedrijven bekleden, wordt door velen gezien als één van de belangrijkste redenen waarom vrouwen minder dan mannen betrokken zijn in witte-boorden-criminaliteit (fraude, diefstal, manipulatie en corruptie). Men zou dus verwachten dat wanneer er meer gelijkheid in geslacht komt in het bedrijfsleven, de verhouding tussen mannelijke daders en vrouwelijke daders ook gelijker wordt. Dit wordt de emancipatie hypothese genoemd. De emancipatie hypothese stelt dat wanneer er meer gelijkheid in geslacht komt, vrouwen zich met betrekking tot fraude en andere criminaliteit meer gaan gedragen zoals mannen dat doen.

Tegenstrijdig met de emancipatiehypothese stellen Steffensmeier en Allan (1996) dat vrouwen in de maatschappij vaak rollen aannemen die erop gericht zijn om te zorgen voor anderen. Deze rollen gaan ermee samen dat vrouwen minder bereid zijn risico te nemen dan mannen, zoals ook gesuggereerd door Byrnes, Miller en Schafer (1999) en Croson en Gneezy (2009), en minder bereid zijn om anderen te duperen of te gebruiken om er zelf beter van te worden. Dit wijzen zij als één van de redenen aan waarom vrouwen minder vaak betrokken zouden zijn bij fraudezaken. Verschillende onderzoeken in de Verenigde Staten hebben in lijn hiermee uitgewezen dat vrouwen minder vaak betrokken zijn bij fraudezaken dan mannen (Steffensmeier, Schwartz en Roche, 2013, Brickey, 2006). Niet alleen in de Verenigde Staten werd dit onderzocht, een vergelijkbaar onderzoek werd bijvoorbeeld door Benson en Gottschalk (2015) uitgevoerd in Noorwegen. Noorwegen leent zich uitstekend voor onderzoeken in het verschil tussen mannen en vrouwen, omdat Noorwegen na IJsland de tweede plaats inneemt in de ranking wereldwijd qua gelijkheid in geslacht (World Economic Forum, 2015). Wanneer de emancipatie hypothese waar is, zou dat dus juist in Noorwegen te merken moeten zijn in het aantal fraudezaken waar vrouwen bij betrokken zijn. Benson en Gottschalk (2015) onderzochten de betrokkenheid van

(10)

9 vrouwen in de witte-boorden-criminaliteit in Noorwegen. In Noorwegen wordt bijna de helft van alle bestuurdersfuncties bekleed door een vrouw. Toch vinden Benson en Gottschalk (2015) dat maar 6.7% van de veroordeelden voor witte-boorden-criminaliteit vrouw is. Vrouwen zijn dus relatief weinig betrokken bij dit soort criminaliteit in vergelijking met mannen. In lijn met deze resultaten stellen Cumming, Leung en Rui (2015) dat de frequentie waarin fraude voorkomt, kleiner is voor besturen die divers zijn op het gebied van geslacht.

Gezien deze resultaten is het aannemelijk dat vrouwelijke bestuurders minder vaak betrokken zijn bij fraudezaken en dat accountants daarom fraude ook minder vaak als risico zullen zien in een bestuur dat divers is op het gebied van geslacht. Ik verwacht daarom dat er een negatief verband bestaat tussen het aantal vrouwelijke bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

H2: Er bestaat een negatief (positief) verband tussen het aantal vrouwelijke (mannelijke) bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

2.4 Onafhankelijke bestuurders

2.4.1 Totaal aantal risico’s

Aanhangers van de agency theorie stellen dat onafhankelijke bestuurders de monitoring taak beter zullen uitvoeren dan verbonden bestuurders. Fama (1980) en Fama en Jensen (1983) suggereren bijvoorbeeld dat de effectiviteit van het bestuur in monitoren bepaald wordt door de mix van insiders en outsiders in het bestuur. Rosenstein en Wyatt (1990) vonden dat het toevoegen van een extra onafhankelijke bestuurder aan het bestuur de waarde van de organisatie verhoogt. Dit impliceert dat aandeelhouders het waarderen wanneer er een onafhankelijke bestuurder aan het bestuur wordt toegevoegd.

Ook gezien vanuit de resource dependence theorie (Pfeffer en Salancik, 1978) is het wenselijk om onafhankelijke bestuurders toe te voegen aan het bestuur. Dit wordt onderschreven door Hillman, Cannella en Paetzhold (2000), die stellen dat een meer divers bestuur, onder andere op het gebied van insiders en outsiders, bijdraagt aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde middelen.

Bhagat, Brickey en Coles (1987) stellen dat onafhankelijke bestuurders, in tegenstelling tot verbonden bestuurders, niet alleen gefocust zijn op het uitvoeren van hun taak als bestuurder, maar ook verder vooruit kijken en hun kansen op bestuursfuncties bij andere ondernemingen willen vergroten. De onderzoekers beargumenteren daarom dat onafhankelijke bestuurders gemotiveerd raken om de

(11)

10 belangen van aandeelhouders te behartigen door de angst voor een slechte reputatie. Wanneer een onafhankelijke bestuurder een slechte reputatie zou krijgen, zou dit de baankansen van de persoon in kwestie verminderen. Lopes en Rodrigues (2007) beargumenteren om die reden dat onafhankelijke bestuurders een grotere drive hebben om transparantie en extra openbaarmaking te eisen van het management.

Gezien de vraag vanuit onafhankelijke bestuurders transparanter te zijn als onderneming, verwacht ik dat onafhankelijke bestuurders de accountant ook zullen aansporen transparant te zijn en de aanwezige risico’s op te nemen in de verklaring. Daarom verwacht ik dat er een positief verband is tussen het percentage onafhankelijke bestuurders in een bestuur en het aantal risico’s dat de accountant voor die onderneming rapporteert.

H3: Er bestaat een positief verband tussen het percentage onafhankelijke bestuurders en het totaal aantal gerapporteerde risico’s door de accountant.

2.4.2 Frauderisico’s

De American Institute of Certified Public Accountants (AICPA) (2002) omschrijft in een verslag over standaarden voor accountants voorbeelden van risico’s die bij kunnen dragen aan fraude. Eén van de risicofactoren die zij noemen is het ineffectief monitoren van het management. Zoals eerder vermeld beargumenteren Fama (1980) en Fama en Jensen (1983) dat de effectiviteit van het monitoren bepaald wordt door de mix van insiders en outsiders in het bestuur. Gezien vanuit de agency theorie (Jensen en Meckling, 1976) zijn onafhankelijke bestuurders beter in het uitvoeren van de monitoring taak dan verbonden bestuurders, dus zou men verwachten dat het toevoegen van onafhankelijke bestuurders de kans op fraude verkleint.

Deze verwachting wordt bevestigd door de uitkomsten van verschillende onderzoeken die zijn gedaan naar de relatie tussen fraude en de onafhankelijkheid van het bestuur. Zo vinden Dechow, Sloan en Sweeney (1996) dat bedrijven die hun opbrengsten manipuleren een grotere kans hebben dat het bestuur niet onafhankelijk is. Farber (2005) vindt dat bedrijven waarin fraude is gepleegd minder onafhankelijke bestuurders hebben dan bedrijven waarin geen fraude is gepleegd en Fich en Shivdasani (2007) vinden onder andere dat de kans dat een organisatie aangeklaagd wordt voor fraude verband houdt met een minder onafhankelijk bestuur.

(12)

11 Beasley (1996) deed empirisch onderzoek onder 75 bedrijven waar fraude is gepleegd en 75 bedrijven waar geen fraude is gepleegd en kwam tot de conclusie dat in bedrijven waar fraude is gepleegd het bestuur voor een significant lager percentage uit onafhankelijke bestuurders bestaat dan in bedrijven waar geen fraude is gepleegd. Vergelijkbare onderzoeken werden uitgevoerd door Uzun, Szewczyk en Varma (2004) en Sharma (2004) waarbij de auteurs tot dezelfde conclusie kwamen als Beasley (1996): bij bedrijven waar fraude is gepleegd, bestaat het bestuur uit relatief minder onafhankelijke bestuurders dan bedrijven waar geen fraude is gepleegd.

Zowel vanuit de agency theorie als vanuit eerdere onderzoeken lijkt er een verband te bestaan tussen onafhankelijke bestuurders en minder fraude. Daarom verwacht ik dat er een negatief verband zal zijn tussen het percentage onafhankelijke bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s:

H4: Er bestaat een negatief verband tussen het percentage onafhankelijke bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

2.5 Grootte van het bestuur

2.5.1 Totaal aantal risico’s

Wanneer we de grootte van het bestuur bekijken in het licht van de agency theorie (Jensen en Meckling, 1976), zou een groter bestuur verband moeten houden met een betere uitvoering van de bestuurstaken. Eén van de taken van het bestuur is het monitoren van de uitvoerende bestuurders en hoe meer mensen zich hiermee bezig houden, hoe beter dit uitgevoerd kan worden. Ook gezien vanuit de resource-dependence theorie (Pfeffer en Salancik, 1978) is het wenselijk om een groter bestuur te hebben. De belanghebbenden van ondernemingen bestaan uit veel verschillende personen. Grotere besturen zijn meer divers op het gebied van expertise en ervaring en zijn daardoor een betere afspiegeling van de belanghebbenden.

Huang en Wang (2015) vinden ook dat grotere besturen voordelig kunnen zijn. Zij vinden namelijk dat kleinere besturen gerelateerd zijn aan risicovollere ondernemingen. Daarnaast hebben ze van verschillende factoren, waarvan zij stellen dat deze bijdragen aan een groter risico, onderzocht of deze verband houden met de grootte van het bestuur. Hierbij vinden ze dat kleinere besturen gelinkt kunnen worden aan hogere prestatiegerelateerde beloningen voor bestuurders, meer risicovolle investeringen, minder financiering door middel van leningen en meer gebruik van earnings management.

(13)

12 Sah en Stiglitz (1986, 1991) stellen dat diverse meningen in grote groepen kunnen leiden tot een compromis in de uiteindelijke beslissing. Kogan en Wallach (1966) deden een experimenteel onderzoek en kwamen tot de conclusie dat wanneer er overeenstemming wordt bereikt door groepsdiscussies, het oordeel van de groep het gemiddelde van de individuele oordelen representeert. Dus de kans dat een grote groep een risicovolle beslissing neemt, is kleiner omdat er meer personen zijn die de beslissing goed moeten keuren. Een vergelijkbare conclusie komt van Cheng (2008). Cheng vindt dat organisaties met een groot bestuur verband houden met een kleinere variatie in de prestaties. Dit zou er volgens Cheng mee te maken hebben dat een groot bestuur meer moeite moet doen om overeenstemming te bereiken en daardoor minder extreme beslissingen neemt dan een klein bestuur. Op basis van deze onderzoeken zou je dus kunnen concluderen dat een groter bestuur minder risicovolle beslissingen neemt.

Verschillende onderzoekers vinden in tegenstelling tot de hierboven beschreven theorieën en onderzoeken echter dat een groot bestuur verband houdt met een minder goede uitvoering van de bestuurstaken. Zo adviseren Lipton en Lorsch (1992) om een bestuur uit niet meer dan zeven of acht personen te laten bestaan, omdat het werken in grotere groepen de communicatie, coördinatie en flexibiliteit in het nemen van beslissingen zou verminderen. De auteurs geven aan dat dit de effectiviteit van het bestuur verkleint. Ook Jensen (1993) geeft aan dat een kleiner bestuur voordelen heeft. Zo geeft hij aan dat het in kleinere besturen gemakkelijker is om de Chief Executive Officer (CEO) goed te evalueren en te monitoren. Daarnaast geeft hij aan dat het in grotere besturen voor de CEO makkelijker is om het bestuur te beheersen.

Yermack (1996) deed empirisch onderzoek onder Amerikaanse bedrijven naar de relatie tussen de grootte van het bestuur en de waarde van de onderneming. Hieruit bleek dat er een duidelijke, negatieve relatie tussen deze twee is. Dit houdt in dat een groter aantal bestuursleden gerelateerd is aan een lagere waarde van de onderneming. Eisenberg et al. (1998) deden een vergelijkbaar empirisch onderzoek onder kleine, Finse bedrijven met kleine besturen. Zij vonden in lijn met Yermack (1996) dat er een negatief verband bestaat tussen de grootte van het bestuur en de prestaties van de onderneming.

De Andres en Vallelado (2008) vinden een inverted U relatie tussen de prestaties van een bank en de grootte van het bestuur. Dit houdt in dat de prestaties telkens toenemen bij het toevoegen van een extra bestuurder, tot een bepaald punt, waarna de prestaties afnemen bij het toevoegen van een extra bestuurslid. Ze stellen dat door het toevoegen van extra personen, het monitoren, adviseren, de governance en de opbrengsten verbeteren, maar dat deze voordelen op den duur niet meer opwegen

(14)

13 tegen de toegenomen problemen op het gebied van coördinatie, besturing en het nemen van beslissingen.

Gezien deze onderzoeken verwacht ik, in lijn met De Andres en Vallelado (2008), dat er een non-lineaire (parabolische) relatie tussen de grootte van het bestuur en het totaal aantal gerapporteerde risico’s door de accountant is. Welke richting deze non-lineaire relatie heeft, is onduidelijk omdat zowel een positieve als negatieve relatie mogelijk zijn. Er kan namelijk verwacht worden dat het beter uitvoeren van de bestuurstaken leidt tot minder gerapporteerde risico’s, omdat een betere uitvoering van de taken leidt tot minder bedrijfsrisico. Maar er kan ook gesuggereerd worden dat een betere uitvoering van taken, samengaat met het rapporteren van meer risico’s, omdat het beter uitvoeren van taken gepaard gaat met een grotere drang naar transparantie. Daarom zal ik de volgende hypothese testen in dit onderzoek:

H5: Er bestaat een non-lineaire relatie tussen het aantal bestuurders en het totaal aantal gerapporteerde risico’s.

2.5.2 Frauderisico’s

De agency theorie (Jensen en Meckling, 1976) veronderstelt dat het toevoegen van bestuurders bijdraagt aan het monitoren en zo de kans op fraude verkleint. Een groter bestuur zou, volgens de agency theorie, dus de kans op fraude verkleinen.

Duncan (2009) deed onderzoek naar de samenhang tussen fraude en verschillende karakteristieken van het bestuur. Hij vond in tegenstelling tot wat vanuit de agency theorie verwacht zou worden, dat de ideale grootte van het bestuur om fraude te voorkomen tussen de 6 en 8 personen is. Dit is in lijn met het onderzoek van Jensen (1993), waaruit bleek dat bij besturen groter dan 7 of 8 personen de effectiviteit van de monitoring afneemt. Ook Fich en Shivdasani (2007) onderzochten de relatie tussen de grootte van het bestuur en fraude. Zij vonden onder andere dat de kans dat een organisatie aangeklaagd wordt voor fraude verband houdt met een groter bestuur.

Gezien de resultaten uit deze onderzoeken verwacht ik een positief verband tussen het aantal bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

H6: Er bestaat een positief verband tussen het aantal bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

(15)

14

3. Methodologie

Dit onderzoek zal kwantitatief uitgevoerd worden aan de hand van gegevens van beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Door het betrekkelijk nieuwe bestaan van de uitgebreide controleverklaring is het onderzoek echter ook als exploratief onderzoek aan te merken. Dit is bijvoorbeeld te merken aan het feit dat niet alle hypothesen een bepaalde richting hebben gekregen, simpelweg omdat er nog geen onderzoek is gedaan waarop hypothesen gebaseerd kunnen worden.

3.1 Steekproef

De hypothesen worden getoetst aan de hand van data van 250 ondernemingen die genoteerd zijn aan de London Stock Exchange in het Verenigd Koninkrijk. Van de ongeveer 2700 ondernemingen die genoteerd zijn aan de London Stock Exchange, zijn de 250 grootste ondernemingen, gemeten aan de hand van de beurswaarde, meegenomen in het onderzoek. De reden om alleen beursgenoteerde ondernemingen mee te nemen in het onderzoek, heeft te maken met de regelgeving. Beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk dienen zich te houden aan de UK Corporate Governance Code (FRC, 2014a). In deze code zijn richtlijnen opgenomen voor het publiceren van informatie over onder andere de bestuurssamenstelling. Om te voorkomen dat veel ondernemingen meegenomen werden in het onderzoek waarvan niet de juiste informatie beschikbaar was, is dus gekozen om alleen beursgenoteerde ondernemingen te onderzoeken. Er is gekozen voor het Verenigd Koninkrijk omdat dit land als eerste land ter wereld de uitgebreidere controleverklaring heeft ingevoerd. Hierdoor is er in het Verenigd Koninkrijk meer data beschikbaar dan in bijvoorbeeld Nederland, waar de uitgebreidere controleverklaring een jaar later is ingevoerd. De uitgebreide controleverklaring is in het Verenigd Koninkrijk verplicht sinds juni 2013 (FRC, 2013), dus, voor zover beschikbaar, is er data van de jaren 2013, 2014 en 2015 meegenomen in het onderzoek. Omdat een aantal ondernemingen gebroken boekjaren hanteren, zijn in 2013 niet voor alle ondernemingen in de dataset uitgebreide controleverklaringen afgegeven. De gegevens van die ondernemingen zijn daarom voor 2013 uit de dataset verwijderd. Daarnaast zijn een aantal observaties verwijderd, omdat niet alle benodigde gegevens bekend waren gemaakt en zijn de gegevens van ondernemingen die gecontroleerd werden door een andere dan een Big 4 accountant ook verwijderd uit de dataset. Na het verwijderen van deze observaties, zijn er 236 ondernemingen en 610 observaties overgebleven waarmee het onderzoek is uitgevoerd. In bijlage 1 is een lijst terug te vinden met de 236 ondernemingen die opgenomen zijn in de uiteindelijke dataset. De benodigde gegevens van deze observaties zijn handmatig uit de jaarverslagen van de ondernemingen gehaald.

(16)

15

3.2 Afhankelijke variabelen

Twee afhankelijke variabelen zullen worden meegenomen in dit onderzoek. Er wordt namelijk onderscheid gemaakt in het aantal gerapporteerde frauderisico’s en het totaal aantal gerapporteerde risico’s, inclusief de frauderisico’s. Tot frauderisico’s worden ‘Revenue recognition’ en ‘Management override’ gerekend. Revenue recognition behandelt frauderisico’s in de verantwoording van opbrengsten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het eerder of later verantwoorden van opbrengsten. Management override gaat in op de mogelijkheden die bestuurders en managers hebben om de interne beheersingsmaatregelen van een onderneming te doorbreken. Eventuele andere risico’s die fraude benoemen naast revenue recognition en management override worden niet meegenomen als frauderisico, om subjectiviteit in de beoordeling van de risico’s zoveel mogelijk te beperken. Uiteraard worden deze risico’s wel meegeteld in het totaal aantal risico’s.

3.3 Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen zijn de diversiteit van geslacht van de leden van het bestuur, de onafhankelijkheid van de leden van het bestuur en het totaal aantal bestuurders.

Volgens de UK Corporate Governance Code zijn ondernemingen verplicht om in hun jaarverslag informatie op te nemen over wie er zitting hebben in het bestuur. Deze informatie zal gebruikt worden om de diversiteit van het geslacht in het bestuur te meten. Deze diversiteit zal uitgedrukt worden in een percentage, waarbij een hoger percentage een relatief hoger aantal mannelijke bestuurders betekent. Wanneer sprake is van een verandering in de bestuursleden gedurende het boekjaar, zal het bestuurslid meegeteld worden die het grootste gedeelte van het boekjaar zitting heeft gehad in het bestuur.

De UK Corporate Governance Code verplicht ondernemingen om in hun jaarverslag aan te geven welke bestuursleden als onafhankelijk aangemerkt kunnen worden. Deze gegevens zullen gebruikt worden om het aantal onafhankelijke bestuurders te meten. Ook aan deze variabele zal een percentage gekoppeld worden. Een hoger percentage staat hierbij voor een relatief hoger aantal onafhankelijke bestuurders. Wanneer sprake is van een verandering in de bestuursleden gedurende het boekjaar, zal het bestuurslid meegeteld worden die het grootste gedeelte van het boekjaar zitting heeft gehad in het bestuur.

De grootte van het bestuur zal gemeten worden als het aantal personen dat zitting heeft in het bestuur. Het gaat hierbij om het gemiddeld aantal personen dat gedurende het boekjaar zitting had in het bestuur. De gegevens worden verzameld aan de hand van de jaarverslagen van de verschillende ondernemingen. In deze jaarverslagen is opgenomen wie er in het bestuur zitting hebben. Voor het

(17)

16 testen van hypothese 5, zal naast de grootte van het bestuur ook gewerkt worden met de gekwadrateerde waarde van de variabele grootte van het bestuur. Dit is noodzakelijk om te controleren of er sprake is van een relatie die eerst toeneemt of afneemt, tot er een bepaald punt bereikt is en vervolgens in de tegenovergestelde richting verdergaat.

3.4 Controlevariabelen

Om er zeker van te zijn dat het gevonden resultaat verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen, zijn er twee controlevariabelen toegevoegd. Van deze controlevariabelen is het erg aannemelijk dat zij van invloed zijn op de gevonden resultaten.

De eerste controlevariabele die is toegevoegd is de grootte van de onderneming. De grootte van de onderneming beïnvloedt niet alleen de grootte van het bestuur (Pfeffer, 1972), maar kan ook invloed hebben op de beslissingen van de accountant. Een grote klant is voor de accountant van meer belang voor de reputatie van de organisatie (DeAngelo, 1981) en het zou kunnen dat de accountant zich daarom gedwongen voelt bepaalde risico’s niet te vermelden. Om te voorkomen dat het resultaat beïnvloed wordt door deze mogelijkheid, wordt de grootte van de onderneming als controlevariabele toegevoegd. Deze wordt gemeten als de totale activa van de onderneming. Aangezien er veel internationale ondernemingen genoteerd staan aan de London Stock Exchange, maken niet alle ondernemingen in de dataset gebruik van de Engelse pond als valuta. Naast de Engelse pond zijn de euro en Amerikaanse dollar gebruikt door de ondernemingen in mijn steekproef. Om een juiste vergelijking te kunnen maken, zijn de bedragen die uitgedrukt waren in euro’s of dollars, omgerekend naar Engelse ponden aan de hand van historische wisselkoersen. Wanneer een boekjaar eindigde in 2013, zijn de wisselkoersen van 31 december 2013 gebruikt voor de omrekening. Voor alle boekjaren eindigend in 2014, zijn de wisselkoersen van 31 december 2014 gebruikt en voor alle boekjaren eindigend in 2015, de wisselkoersen van 31 december 2015. De gebruikte wisselkoersen zijn terug te vinden in bijlage 2. Om de betrouwbaarheid van de verzamelde data te waarborgen, is winsorizing toegepast. Dit houdt in dat het gemiddelde en de standaard deviatie uitgerekend worden. Alle waarden van de totale activa die kleiner zijn dan het gemiddelde min drie keer de standaard deviatie, zullen gecorrigeerd worden naar de waarde van het gemiddelde min drie keer de standaard deviatie. Hetzelfde zal gedaan worden voor de waarden groter dan het gemiddelde plus drie keer de standaard deviatie. Vervolgens worden de totale activa gecorrigeerd door het logaritme ervan te berekenen om de invloed van een scheve verdeling te beperken.

De tweede controlevariabele die is toegevoegd is de accountantsorganisatie. Zoals eerder aangegeven zijn alleen observaties meegenomen in het onderzoek, waarbij de controlerend accountant werkzaam was voor één van de Big 4 accountantskantoren (Deloitte, EY, KPMG en PwC). Het is denkbaar dat

(18)

17 binnen de Big 4 kantoren bepaalde richtlijnen opgesteld zijn voor het schrijven van de uitgebreidere controleverklaring. In dat geval kan het zijn dat de gevonden resultaten in dit onderzoek niet verklaard worden door de karakteristieken van het bestuur, maar door de richtlijnen die de organisatie hanteert. Om uit te sluiten dat eventuele verbanden verklaard worden door de accountantsorganisatie, zal de accountantsorganisatie meegenomen worden als controlevariabele. Er is gekozen om alleen de Big 4 accountantsorganisaties mee te nemen in het onderzoek, omdat regelmatig is aangetoond dat er verschillen bestaan tussen de Big 4 kantoren en niet-Big 4 kantoren. DeAngelo (1981) stelt bijvoorbeeld dat er door Big 4 kantoren hogere kwaliteit geleverd wordt dan door andere kantoren, omdat zij vaak groter zijn. De grootte van de organisatie zorgt ervoor dat er veel op het spel staat en dat reputatieverlies daarom zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Dit zou ertoe leiden dat de Big 4 accountants meer gericht zijn op het leveren van kwaliteit. De theorie van DeAngelo (1981) wordt onderschreven door een onderzoek van Francis en Krishnan (1999). Zij vinden namelijk dat Big 4 accountants voorzichtiger te werk gaan bij het afgeven van de accountantsverklaring dan collega’s die werken voor niet Big 4 kantoren. Om te voorkomen dat de resultaten van dit onderzoek verklaard worden door de verschillen tussen Big 4 en niet Big 4 accountantsorganisaties, worden alleen de ondernemingen meegenomen die worden gecontroleerd door een Big 4 accountant.

3.5 Model

Lineaire regressie zal gebruikt worden om de invloed van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen, het aantal gerapporteerde risico’s en het aantal gerapporteerde frauderisico’s in de controleverklaring, te testen. Het regressiemodel dat gebruikt is, is als volgt:

𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺 = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝛽𝛽2𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂 + 𝛽𝛽3𝐵𝐵𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝛽𝛽4𝐵𝐵𝐺𝐺𝐺𝐺2+ 𝛽𝛽5𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝛽𝛽6𝑂𝑂𝐴𝐴𝐴𝐴𝑂𝑂𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝜀𝜀𝑖𝑖

𝐺𝐺𝑂𝑂𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺 = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝛽𝛽2𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂 + 𝛽𝛽3𝐵𝐵𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝛽𝛽4𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝑂𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝛽𝛽5𝑂𝑂𝐴𝐴𝐴𝐴𝑂𝑂𝐺𝐺𝐺𝐺 + 𝜀𝜀𝑖𝑖

(19)

18

Tabel 1 – Overzicht variabelen

Variabele Betekenis GRIS Aantal gerapporteerde

risico’s Het totale aantal gerapporteerde risico’s.

GFRIS Aantal gerapporteerde

frauderisico’s Het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

GESL Diversiteit van geslacht De diversiteit van geslacht binnen het bestuur, gemeten als het percentage zitting hebbende mannen.

ONAF Onafhankelijke

bestuurders Het percentage zitting hebbende onafhankelijke bestuurders.

BGR Grootte van het

bestuur Het totaal aantal personen dat zitting heeft in het bestuur.

BGR² Grootte van het

bestuur² Het kwadraat van het totaal aantal personen dat zitting heeft in het bestuur.

ONDGR Ondernemingsgrootte De grootte van de onderneming gemeten als het logaritme

van de totale activa.

ACCORG Accountantsorganisatie Deloitte, EY, KPMG of PwC.

(20)

19

4. Resultaten

4.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 2 is een overzicht van de beschrijvende statistiek weergegeven. De eerste afhankelijke variabele, het totaal aantal gerapporteerde risico’s, heeft een gemiddelde van 3,96 en een standaard afwijking van 1,54. Het gemiddeld aantal gerapporteerde frauderisico’s is 0,65. Opvallend hierbij is dat de standaard deviatie met 0,70 relatief hoog is. Wat betreft de onafhankelijke variabelen bestaat een gemiddeld bestuur uit ongeveer 10 leden, waarvan ongeveer 80% uit mannen bestaat en 60% van de bestuursleden als onafhankelijk aangemerkt wordt. Opvallend aan de diversiteit in het geslacht is, dat het minimale percentage mannen 43% is, terwijl het maximum op 100% mannen ligt. Er bestaan voor de onderzochte ondernemingen dus wel besturen die slechts uit mannen bestaan, maar geen besturen die volledig uit vrouwen bestaan.

Ondanks de eis in de UK Corporate Governance Code (FRC, 2014a) om minimaal de helft van het bestuur uit onafhankelijke bestuursleden te laten bestaan, is het minimum in het percentage onafhankelijke bestuurders 20%. Wel is het gemiddelde aantal onafhankelijke bestuurders 60%. Ten slotte zijn de controlevariabelen opgenomen in tabel 2. De totale activa, welke de ondernemingsgrootte weergeeft, bedraagt gemiddeld ongeveer £31 miljard, met een standaard deviatie van ruim £100 miljard. De variabele accountantsorganisaties is opgesplitst in de dummyvariabelen Deloitte, EY, KPMG en PwC. Voor deze variabelen is per observatie een score van 0 of 1 gegeven. Bij bijvoorbeeld Deloitte werd een score van 0 gegeven wanneer de accountant afkomstig was van een ander kantoor dan Deloitte en een score van 1 wanneer de accountant voor Deloitte werkt. Uit deze gegevens is op te maken dat de controlerend accountant in dit onderzoek het minst vaak afkomstig was van EY, gevolgd door Deloitte, vervolgens KPMG en is PwC het vaakst de controlerende organisatie.

Tabel 2 – Beschrijvende statistiek

Variabe-len Aantal observaties Minimum Maximum Gemiddelde Standaard deviatie GRIS 610 0 10 3,96 1,54 GFRIS 610 0 2 0,65 0,70 GESL 610 43% 100% 79% 9% ONAF 610 20% 100% 60% 13% BGR 610 4 21 9,65 2,40 ONDGR 610 £1.240.602 £578.495.935.176 £30.890.552.940 £100.058.598.361 Deloitte 610 0 1 0,24 0,43 EY 610 0 1 0,14 0,35 KPMG 610 0 1 0,28 0,45 PwC 610 0 1 0,34 0,48

(21)

20 Voor de factor accountantsorganisatie is gebruik gemaakt van dummyvariabelen. Bij het werken met dummyvariabelen is het noodzakelijk te werken met een referentiegroep, welke buiten de verdere analyses dient te worden gelaten. Het is gebruikelijk hierbij te kiezen voor de variabele waarvoor het grootste aantal waarnemingen zijn opgenomen in de steekproef. In dit geval is dat PwC, daarom is deze organisatie in de verdere analyses niet meegenomen.

4.2 Correlatieanalyse

In tabel 3 is de Pearson correlatiematrix weergegeven. Wanneer de correlatie tussen twee onafhankelijke variabelen een hogere absolute waarde heeft dan 0,7, zijn er mogelijk problemen met multicollineariteit. Tussen geen van de in dit onderzoek meegenomen variabelen is sprake van een correlatie met een hogere waarde dan 0,7. Op basis hiervan lijken er dus geen problemen te zijn met multicollineariteit. Een andere methode om te testen voor multicollineariteit is het bekijken van de waardes voor Variance Inflation Factor (VIF). De VIF-waardes zijn weergegeven in tabellen 4 en 5 en zijn voor geen van de variabelen hoger dan, de vaak gehanteerde grens van, 10. Gezien het resultaat van beide testen niet wijst op multicollineariteit, kan er geconcludeerd worden dat dit geen probleem vormt in dit onderzoek.

Een aantal significante correlaties blijken uit tabel 3. Een positieve correlatie lijkt te bestaan tussen het totaal aantal gerapporteerde risico’s en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Dit betekent dat een hoger aantal gerapporteerde risico’s samengaat met een hoger aantal gerapporteerde frauderisico’s. Gebaseerd op de correlatiematrix lijkt er slechts één significante relatie te bestaan tussen mijn afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Dit gaat om een positief significant verband tussen het aantal gerapporteerde risico’s en de grootte van het bestuur. Maar de correlatiematrix geeft slechts een indicatie van de te verwachten resultaten. De daadwerkelijke verbanden blijken uit de regressieanalyse.

Tabel 3 – Pearson correlatiematrix

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (1) GRIS 1 (2) GFRIS 0,281* 1 (3) GESL -0,062 0,024 1 (4) ONAF 0,020 -0.008 -0,271* 1 (5) BGR 0,267* 0,021 -0,020 -0,047 1 (6) ONDGR 0,354* -0,007 -0,142* 0,211* 0,565* 1 (7) Deloitte 0,034 -0,065 0,109* -0,046 -0,037 -0,014 1 (8) EY 0,025 0,164* -0,020 -0,004 -0,018 -0,037 -0,225* 1 (9) KPMG -0,297* -0,318* -0.056 -0,005 -0,035 -0,105* -0,353* -0,250* 1

(22)

21

4.3 Regressieanalyse

Meervoudige regressieanalyse is gebruikt voor het testen van de hypothesen. 10 verschillende modellen zijn hiervoor gebruikt, waarbij elk model verschillende van de eerder beschreven variabelen bevat. In model 1 zijn de eerste afhankelijke variabele (het totaal aantal gerapporteerde risico’s) en alle controlevariabelen toegevoegd. De modellen 2, 3 en 4 bestaan steeds uit dezelfde afhankelijke variabele, één van de onafhankelijke variabelen en alle controlevariabelen. Model 5 bestaat uit dezelfde afhankelijke variabele, alle onafhankelijke variabelen en alle controlevariabelen. Voor de andere afhankelijke variabele (het aantal gerapporteerde frauderisico’s) is hetzelfde gedaan in de modellen 6 tot en met 10. Modellen 1 tot en met 5 zijn terug te vinden in tabel 4 en modellen 6 tot en met 10 zijn weergegeven in tabel 5.

4.3.1 Totaal aantal gerapporteerde risico’s

Model 1 gaat in op de verbanden tussen de eerste afhankelijke variabele, het totaal aantal gerapporteerde risico’s, en alle controlevariabelen. De adjusted R-squared geeft aan dat 19,5% van de variatie in het aantal gerapporteerde risico’s verklaard wordt door de in dit model opgenomen variabelen. Uit het model blijkt dat met een β van 0,636 (p<0,01) een significant positief verband bestaat tussen de grootte van de onderneming en het totaal aantal risico’s dat gerapporteerd wordt in de controleverklaring. Daarnaast is er een significant negatief verband tussen het totaal aantal gerapporteerde risico’s en de dummyvariabelen Deloitte (β=0-.302, p<0,05) en KPMG (β=-1.054, p<0,01). Dit houdt in dat ten opzichte van PwC, welke hier als referentievariabele gebruikt wordt, de accountants van Deloitte en KPMG in de steekproef minder risico’s hebben opgenomen in de controleverklaring.

Model 2 dient ter toetsing van de eerste hypothese, welke ingaat op de relatie tussen de diversiteit in geslacht in het bestuur en het totaal aantal gerapporteerde risico’s. In deze hypothese werd een positief verband verwacht tussen een hoger percentage mannelijke bestuurders en het aantal gerapporteerde risico’s. Echter zien we een geen significante relatie tussen de twee variabelen met een β van -0,432 en dus wordt hypothese 1 verworpen. Daarnaast is aan de adjusted R-squared van 19,4% te zien dat de verklaringskracht van het model iets is afgenomen ten opzichte van model 1, waarbij dit 19,5% was.

Model 3 gaat in op het aantal onafhankelijke bestuurders, wat de derde hypothese omvat. In deze hypothese is verondersteld dat er een positief verband bestaat tussen het percentage onafhankelijke bestuurders en het totaal aantal gerapporteerde risico’s. Uit model 3 blijkt echter geen significante relatie (β=-0,638) tussen deze twee variabelen. Hypothese 3 zal dus worden verworpen. De verklaringswaarde van het model is ten opzichte van model 1 iets toegenomen, met een adjusted R-squared van 19,6%.

(23)

22 De verklaringskracht van model 4 is met een adjusted R-squared van 21,6% het hoogst van alle modellen. Naast de variabelen uit model 1 zijn er in model 4 twee onafhankelijke variabelen toegevoegd. In model 4 is namelijk naast de variabele ‘Grootte bestuur’, ook de gekwadrateerde variant van die variabele, ‘Grootte bestuur²’, toegevoegd. Deze variabelen samen maken het mogelijk te testen of er sprake is van een kwadratisch verband en dus of er sprake is van een relatie die eerst positief of negatief is tot een bepaald punt en daarna ombuigt in de tegenovergestelde richting, zoals verondersteld in hypothese 5. Wanneer de variabele ‘Grootte bestuur’ positief significant is en de variabele ‘Grootte bestuur²’ negatief significant, kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van een positief kwadratisch verband. Wanneer een negatief significante blijkt voor ‘Grootte bestuur’ en een positief significante relatie voor ‘Grootte bestuur²’ is er sprake van een negatief kwadratisch verband. Uit tabel 4 blijkt dat met een β van 0,507 (p<0,01) de grootte van het bestuur positief gerelateerd is aan het aantal gerapporteerde risico’s en er een negatieve, significante relatie (β=-0,021 en p<0,01) is tussen Grootte bestuur² en het aantal gerapporteerde risico’s. Hieruit blijkt dus een positief, kwadratisch verband en daarom zal hypothese 5 worden aangenomen. De hoogste VIF-waarde van model 4 lag hoger dan in tabel 4 is aangegeven. Dit komt voort uit de variabelen ‘Grootte bestuur’ en ‘Grootte bestuur²’. Omdat deze variabelen van elkaar afgeleid zijn, is er hier logischerwijs sprake van multicollineariteit tussen deze variabelen, zonder dat dit een probleem hoeft te vormen voor het onderzoek. De VIF-waarden van ‘Grootte bestuur’ en ‘Grootte bestuur²’ zijn respectievelijk 31,103 en 31,244. Deze VIF-waarden zijn bewust niet opgenomen in de tabel omdat deze onterecht het beeld geven dat er sprake zou zijn van een probleem in het model. Daarom heb ik er voor gekozen om de eerstvolgende hoogste VIF-waarde van 1,507 in tabel 4 op te nemen.

Model 5 behandelt het totaal aantal gerapporteerde risico’s, samen met alle controlevariabelen en alle onafhankelijke variabelen. Dit model dient ervoor om te beoordelen in hoeverre de variabelen gezamenlijk het aantal gerapporteerde risico’s verklaren. De adjusted R-squared van 20,2% in dit model is iets hoger dan die van model 1. Net als in de modellen 2, 3 en 4 blijkt er geen significante relatie voor de variabelen geslacht en onafhankelijkheid, maar wel een significante, positieve relatie tussen de grootte van het bestuur en het totaal aantal gerapporteerde risico’s. Uit elk van de eerste 5 modellen blijkt een positieve relatie tussen de ondernemingsgrootte en het aantal gerapporteerde risico’s. Daarnaast zien we in de eerste 5 modellen steeds een significante, negatieve relatie voor Deloitte en KPMG. Dit houdt in dat zij significant minder risico’s rapporteren dan PwC.

(24)

23

Tabel 4 – Regressieanalyse totaal aantal gerapporteerde risico’s

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5

Controlevariabelen x x x x x Onafhankelijke variabelen Geslacht x x Onafhankelijkheid x x Grootte bestuur x x Grootte bestuur² x Constante -1,724** -1,309 -1,560** -3,700* -0,420 Controlevariabelen Ondernemingsgrootte 0,636*** 0,628*** 0,659*** 0,543*** 0,532*** Deloitte -0,302** -0,294* -0,310** -0,277* -0,287** EY -0,263 -0,265 -0,262 -0,212 -0,267 KPMG -1,054*** -1,058*** -1,053*** -0,992*** -1,066*** Onafhankelijke variabelen Geslacht -0,432 -0,734 Onafhankelijkheid -0,638 -0,566 Grootte bestuur 0,507*** 0,063** Grootte bestuur² -0,021*** Adjusted R-Squared 0,195 0,194 0,196 0,216 0,202 Maximale VIF-waarde 1,342 1,344 1,342 1,507¹ 1,644

*** Significant op 1% niveau, ** Significant op 5% niveau, * Significant op 10% niveau. ¹ Hoogste VIF-waarde na correctie voor ‘Grootte bestuur’ en ‘Grootte bestuur²’.

4.3.2 Aantal gerapporteerde frauderisico’s

Model 6 gaat in op de verbanden tussen de tweede afhankelijke variabele, het aantal gerapporteerde frauderisico’s, en alle controlevariabelen. De adjusted R-squared geeft aan dat 13,4% van de variatie in het aantal gerapporteerde frauderisico’s verklaard wordt door de in dit model opgenomen variabelen. Uit het model blijkt dat er geen significante relatie bestaat tussen de ondernemingsgrootte en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Wel is er een significant negatief verband tussen het aantal gerapporteerde frauderisico’s en de dummyvariabelen Deloitte (β=0-.325, p<0,01) en KPMG (β=-0,605, p<0,01). Dit houdt in dat ten opzichte van PwC, welke hier als referentievariabele gebruikt wordt, de accountants van Deloitte en KPMG in de steekproef significant minder frauderisico’s hebben opgenomen in de controleverklaring.

Model 7 behandelt de tweede hypothese. De adjusted R-squared is met 13,3% iets lager dan in model 6. De verwachting in hypothese 2 was dat er een positief verband zou bestaan tussen het percentage mannen in het bestuur en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Deze relatie kan niet bewezen worden, aangezien er geen sprake is van een significante relatie met een β van 0,135. Hypothese 2 zal daarom verworpen worden.

(25)

24 Model 8 wordt gebruikt om hypothese 4 te testen. De adjusted R-squared van 13,3% is iets lager dan die in model 6. De vierde hypothese veronderstelde dat er een negatieve relatie zou zijn tussen het percentage onafhankelijke bestuurders en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. De β van -0,049 geeft wel een negatieve richting, maar is niet significant, dus er kan op basis hiervan niet bewezen worden dat er een negatieve relatie bestaat. Hypothese 4 zal worden verworpen.

Model 9 behandelt de laatste van de onafhankelijke variabelen, de grootte van het bestuur. De adjusted R-squared is met 13,4% gelijk aan de adjusted R-squared in model 6. In hypothese 6 werd een positieve relatie verwacht tussen het aantal bestuursleden en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Deze richting blijkt ook uit model 9 met een β van 0,012, maar er is geen sprake van een significante relatie, dus zal hypothese 6 verworpen worden.

Ten slotte zijn in model 10 alle onafhankelijke en controlevariabelen toegevoegd, samen met het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Uit dit model kan de gezamenlijke invloed van de onafhankelijke en controlevariabelen worden opgemaakt. De verklaringskracht van dit model is iets afgenomen ten opzichte van model 6, de adjusted R-squared is namelijk afgenomen van 13,4% naar 13,1%. Net als in de modellen 7, 8 en 9 blijken geen significante relaties tussen de onafhankelijke variabelen en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Geconcludeerd kan worden dat de diversiteit in geslacht, de onafhankelijkheid en de grootte van het bestuur geen significante invloed op het aantal gerapporteerde frauderisico’s hebben. Ook de grootte van de onderneming, welke als controlevariabele is meegenomen in dit onderzoek, heeft geen significante invloed op het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Echter, net als bij het totaal aantal gerapporteerde risico’s, is er wel een negatieve, significante relatie aangetoond tussen de accountantskantoren Deloitte en KPMG en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Dit houdt in dat ten opzichte van de accountants van PwC, de accountants werkzaam bij Deloitte en KPMG significant minder frauderisico’s rapporteren.

(26)

25

Tabel 5 – Regressieanalyse aantal gerapporteerde frauderisico’s

Variabelen Model 6 Model 7 Model 8 Model 9 Model 10

Controlevariabelen x x x x x Onafhankelijke variabelen Geslacht x x Onafhankelijkheid x x Grootte bestuur x x Constante 1,329*** 1,200*** 1,341*** 1,419*** 1,301*** Controlevariabelen Ondernemingsgrootte -0,045 -0,043 -0,043 -0,067 -0,065 Deloitte -0,325*** -0,328*** -0,326*** -0,324*** -0,326*** EY 0,042 0,042 0,042 0,041 0,042 KPMG -0,605*** -0,604*** -0,605*** -0,606*** -0,605*** Onafhankelijke variabelen Geslacht 0,135 0,117 Onafhankelijkheid -0,049 0,010 Grootte bestuur 0,012 0,012 Adjusted R-Sqaure 0,134 0,133 0,133 0,134 0,131 Maximale VIF-waarde 1,342 1,344 1,342 1,495 1,644 *** Significant op 1% niveau.

(27)

26

5. Discussie en conclusie

5.1 Conclusie

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed die de bestuurssamenstelling heeft op het totaal aantal risico’s en het aantal frauderisico’s dat gerapporteerd wordt in de uitgebreide controleverklaring. Dit is onderzocht aan de hand van de hoofdvraag: Bestaat er een verband tussen de samenstelling van het

bestuur en het aantal gerapporteerde risico’s door de accountant? Om een antwoord te kunnen

formuleren op deze vraag is gebruik gemaakt van gegevens van 236 beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk, wat heeft geleid tot een uiteindelijke dataset van 610 waarnemingen.

Van de onafhankelijkheid en de diversiteit in geslacht van de bestuursleden kon niet bewezen worden dat deze invloed hebben op het totaal aantal gerapporteerde risico’s, in tegenstelling tot de verwachtingen. Daarnaast kon ook niet bewezen worden dat de onafhankelijkheid, diversiteit in geslacht en de grootte van het bestuur van invloed zijn op het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Wel is er, zoals verondersteld in hypothese 5, een kwadratisch verband aangetoond tussen de grootte van het bestuur en het totaal aantal gerapporteerde risico’s. In lijn met onderzoek van De Andres en Vallelado (2008) is er een zogenaamde omgekeerde U relatie (bergparabool) gevonden tussen het aantal bestuursleden en het totaal aantal gerapporteerde risico’s. Dit houdt in dat het toevoegen van bestuursleden in eerste instantie gerelateerd is aan een hoger aantal gerapporteerde risico’s, maar dat deze relatie na een bepaald punt ombuigt naar een negatieve relatie, waarbij het toevoegen van bestuursleden juist verband houdt met een lager aantal gerapporteerde risico’s.

Ook konden verbanden worden aangetoond tussen de verschillende controlevariabelen en het aantal gerapporteerde risico’s en frauderisico’s. Een toename in de ondernemingsgrootte is gerelateerd aan een toename in het totaal aantal gerapporteerde risico’s. Opvallend is dat geen verband is gevonden tussen de ondernemingsgrootte en het aantal gerapporteerde frauderisico’s. Tussen de verschillende Big 4 accountantsorganisaties zijn significante verschillen aangetoond op het gebied van het rapporteren van risico’s in de controleverklaring. Bewezen werd dat accountants van Deloitte en KPMG zowel minder algemene risico’s als frauderisico’s rapporteerden dan hun collega’s van PwC. Er kon geen significant verschil aangetoond worden in het aantal gerapporteerde risico’s of frauderisico’s tussen EY en PwC.

Er kan dus geconcludeerd worden dat er wel een verband bestaat tussen de samenstelling van het bestuur en het aantal gerapporteerde risico’s, maar dat dit niet op zoveel vlakken geldt als vooraf verwacht werd. De enige relatie die kon worden bewezen is de relatie tussen de grootte van het bestuur en het totaal aantal gerapporteerde risico’s. Hierbij geldt dat bij het toevoegen van

(28)

27 bestuursleden het aantal gerapporteerde risico’s eerst toeneemt, tot een bepaald punt waarna het aantal gerapporteerde risico’s afneemt wanneer extra bestuursleden worden toegevoegd.

5.2 Beperkingen

Een aantal beperkingen hebben wellicht invloed gehad op dit onderzoek en dienen in acht genomen te worden bij de interpretatie van de uitkomsten.

Definitie frauderisico’s

Gerapporteerde risico’s zijn in dit onderzoek als frauderisico’s aangemerkt, wanneer er sprake was van ‘revenue recognition’ of ‘management override’. Het is mogelijk dat er andere frauderisico’s gerapporteerd zijn, die daardoor niet als frauderisico zijn aangemerkt. Dit is gedaan om subjectiviteit in de beoordeling van risico’s te voorkomen, maar kan wel tot gevolg hebben dat de frauderisico’s in sommige gevallen lager zijn voorgesteld dan dat juist zou zijn.

Verzameling data niet gecontroleerd

De gebruikte gegevens zijn handmatig en door verschillende personen verzameld uit de jaarverslagen van de ondernemingen. Ondanks een duidelijke omschrijving van de te verzamelen informatie, kan het zijn dat de gevonden informatie door verschillende personen anders is geïnterpreteerd. In het kader van het beperkte tijdsbestek waarin dit onderzoek uitgevoerd moest worden, is er geen controle uitgevoerd van de verzamelde data. Dit kan tot gevolg hebben dat er foutjes in de dataset zijn terechtgekomen.

Generaliseerbaarheid

Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van de gegevens van de 250 grootste beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Het is denkbaar dat er een verschil zit in het rapporteren van risico’s voor kleinere ondernemingen of bijvoorbeeld ondernemingen die niet beursgenoteerd zijn. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het generaliseren van de uitkomsten van dit onderzoek naar andere ondernemingen.

5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek heeft zich volledig gericht op het aantal gerapporteerde risico’s en frauderisico’s. Echter is het ook interessant om te onderzoeken of de aard van de risico’s beïnvloed wordt door de bestuurssamenstelling. Vervolgonderzoek zou zich dus hierop kunnen richten.

(29)

28 Daarnaast zou vervolgonderzoek uitgevoerd kunnen worden met een bredere definitie van wat frauderisico’s inhouden. Wanneer het mogelijk is om de data te laten controleren door één of meer andere personen, kan subjectiviteit in de beoordeling van risico’s enigszins verminderd worden. In dat geval kan de beoordeling van de risico’s wellicht wel uitgevoerd worden en kan zo beter gecontroleerd worden wat de invloed van de bestuurssamenstelling is op het aantal gerapporteerde frauderisico’s.

Ook zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op andere landen. De International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) heeft besloten per 31 december 2016 de uitgebreide controleverklaring ook in te voeren. Dit zorgt ervoor dat er vanaf die datum ook data beschikbaar zal zijn voor andere landen dan het Verenigd Koninkrijk en Nederland waarin de uitgebreide controleverklaring geldt. Het zou interessant zijn om dan onderzoek te doen naar de uitwerking van de uitgebreide controleverklaring in andere landen en te onderzoeken of er verschillen bestaan per land.

(30)

29

6. Referenties

- Adams, R.B. en Ferreira, D. (2009). Women in the boardroom and their impact on governance and performance. Journal of Financial Economics, 94(2), 291-309.

- Adams, R.B en Funk, P. (2012). Beyond the glass ceiling: does gender matter? Management

Science, 58(2), 219-235.

- American Institute of Certified Public Accountants (AICPA) (2002). Consideration of fraud in a financial statement audit. Statement on auditing standards no. 99. New York: AICPA.

- Allini, A., Manes Rossi, F. en Hussainey, K. (2016). The board’s role in risk disclosure: an exploratory study of Italian listed state-owned enterprises. Public Money & Management, 36(2), 113-120.

- Beasley, M.S. (1996). An empirical investigation of the relation between board of director composition and financial statement fraud. Accounting Review, 71(4), 443-460.

- Benson, M.L. en Gottschalk, P. (2015). Gender and white-collar crime in Norway: An empirical study of media reports. International Journal of Law, Crime and Justice, 43, 535-552.

- Bhagat, S., Brickley, J.A. en Coles, J.L. (1987). Managerial indemnification and liability insurance: the effect of shareholder wealth. Journal of Risk and Insurance, 54(4), 721-736. - Bilimoria, D. (2006). The relationship between women corporate directors and women

corporate officers. Journal of Managerial Issues, 18(1), 47-61.

- Brickey, K.F. (2006). In Enron’s wake: corporate executives on trial. Journal of Criminal Law

and Criminology, 96(2), 397-433.

- Byrnes, J., Miller, D. en Schafer, W. (1999). Gender differences in risk taking: a meta-analysis.

Psychological Bulletin, 125(3), 367–383.

- Carter, D.A., Simkins, B.J. en Simpson, W.G. (2003). Corporate governance, board diversity, and firm value. Financial Review, 38, 33-53.

- Cheng, S. (2008). Board size and the variability of corporate performance. Journal of Financial

Economics, 87(1), 157-176.

- Croson, R. en Gneezy, U. (2009). Gender differences in preferences. Journal of Economic

literature, 47(2), 1-27.

- Cumming, D., Leung, T.Y. en Rui, O. (2015). Gender diversity and securities fraud. Academy of

Management Journal, 58(5), 1572-1593.

- Daily, C. en Dalton, D. (2003). Women in the boardroom: A business imperative. The Journal

of Business Strategy, 24(5), 8-9.

- De Andres, P. en Vallelado, E. (2008). Corporate governance in banking: The role of the board of directors. Journal of Banking & Finance, 32(12), 2570-2580.

(31)

30 - DeAngelo, L.E. (1981). Auditor size and audit quality. Journal of Accounting and Economics,

3(3), 183-199.

- Dechow, P.M., Sloan, R.G. en Sweeney, A.P. (1996). Causes and consequences of earnings manipulation: An analysis of firms subject to enforcement actions by the SEC. Contemporary

Accounting Research, 13(1), 1-36.

- Duncan, S.M. (2009). The empirics of governance and fraud. University of Pittsburgh Law

Review, 70(3), 465-486.

- Eisenberg, T., Sundgren, S. en Wells, M.T. (1998). Larger board size and decreasing firm value in small firms. Journal of Financial Economics, 48, 35-54.

- Erhardt, N., Werbel, J. en Shrader, C. (2003). Board of director diversity and firm financial performance. Corporate Governance: An International Review, 11(2), 102–111.

- Fama, E.F. (1980). Agency problems and the theory of the firm. Journal op Political Economy, 88(2), 288-307.

- Fama, E.F en Jensen, M.C. (1983). Separation of ownership and control. Journal of Law and

Economics, 26, 301-325.

- Farber, D. (2005). Restoring trust after fraud: does corporate governance matter? The

Accounting Review, 80(2), 539-561.

- Farrell, K., Hersch, P. (2005). Additions to corporate boards: the effect of gender. Journal of

Corporate Finance, 11(1–2), 85–106.

- Fich, E.M. en Shivdasani, A. (2007). Financial fraud, director reputation, and shareholder wealth. Journal of Financial Economics, 86(2), 306-336.

- Financial Reporting Council (FRC) (2013). International Standard on Auditing (UK and Ireland) 315 – Identifying and assessing the risks of material misstatement through understanding the entity and its environment (ISA 315). London: FRC.

- Financial Reporting Council (FRC) (2014a). The UK Corporate Governance Code. London: FRC. - Financial Reporting Council (FRC) (2014b). International Standard on Auditing (UK and

Ireland) 700 – The independent auditor’s report on financial statements (ISA 700). London: FRC.

- Financial Reporting Council (FRC) (2015). Extended auditor’s reports – A review of experience in the first year. London: FRC.

- Francis, J.R. en Krishnan, J. (1999). Accounting accruals and auditor reporting conservatism.

Contemporary Accounting Research, 16(1), 135-165.

- Hillman, A.J., Cannella, A.A. en Paetzhold, R.L. (2000). The resource dependence role of corporate directors: Strategic adaption of board composition in response to environmental change. Journal of Management Studies, 37(2), 235-256.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nieuwe controleverklaring is een paar jaar geleden ingevoerd, vandaar dat er nog weinig onderzoek naar is gedaan en het nog niet duidelijk is welke factoren van invloed kunnen

De te onderzoeken governance variabele CG neemt de waarde 1 (0) aan als het aantal afwijkingen van best practices, waarover Duitse ondernemingen verplicht

Bij deze vraag kregen alle respondenten een vel papier, waarop ieder voor zichzelf op diende te schrijven welke factoren zij meenamen bij het beoordelen van de kwaliteit bij het

Deze scriptie is niet alleen een case study over Ceylon waarbij voor het eerst maritieme geschiedenis en milieugeschiedenis bij elkaar gebracht zijn, maar ook een

Related work on learning fault trees spans three areas of research: the synthesis of fault trees from other graphical models of the system under study; recent work on the generation

nanocube structures, these wrinkles do not expose a higher concentration of edge sites compared to the nanocube structures, which probably explains the observed later onset potential

To evaluate the performance of the cooling design software tool, the focus of the present investigation was to keep constant the injection moulding set-up in terms of

[r]