• No results found

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld · dbnl"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

J.W.A. Hilverdink

bron

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld. G. Theod. Bom, Amsterdam ca. 1848

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hilv002loon01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)
(3)

I.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(4)

t.o. 1

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(5)

1

Wij hebben HANS, in 't vorig boek, Zijn' meester zien verlaten;

Nu zwierf hij, als een vagebond, Langs grachten en langs straten.

‘'k Ben dokter en hansworst geweest, En pruikenmakersjongen;

'k Heb zelfs me als slepersknecht verhuurd, Door hongersnood gedrongen;

'k Ben huisknecht en pierrot geweest - Geen mensch was mij genegen - Kwakzalver, ja zelfs muzikant,

Maar 't liep mij alles tegen.’

Zoo klaagde HANS, maar dacht niet hoe Hij steeds in onheil raakte:

Hoe hij, door eigen pligtverzuim, Het zelf er steeds naar maakte.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(6)

2

‘'k Wil schilder worden’ sprak nu HANS, En huurde straks een woning;

Daar werkte hij, zoo goed hij kon, En kreeg zeer ruim belooning:

Maar schilders, zoo als ieder weet, Zijn wel eens vreemde kwanten, En HANSwas weergaâs in zijn' schik

Met deze rare klanten.

Doch spoedig kreeg hij 't zeer te kwaad Met een' van deze heeren,

Die, om en woord of wat verschil, Met HANSwou duelleren.

‘Ik kan’ - sprak HANS, geheel verschrikt -

‘Niet schieten en niet schermen;

Want vechten heb ik nooit geleerd....

Wil mijner u ontfermen!’ -

‘Ha!’ - dacht zijn vijand - ‘dat komt goed, Dat's koren op mijn’ molen....

‘Neen! vechten’ - riep hij - ‘geen pardon!

Kies, degen of pistolen!’

II.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(7)

t.o. 3

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(8)

3

HANS, door die taal in vuur geraakt, Grijpt dadelijk een' degen;

En rukt, zich - zelf geen meester meer, Zijn' boozen vijand tegen.

‘Halt, halt!’ - zoo riep een groote troep Van mannen, vrouwen, knapen, Die voor de deur en binnen 't huis

Naar beiden stond te gapen:

‘Grij ziet toch wel, dat uw partij Niet klaar is om te vechten;

Eerst dán, als hij gewapend is, Kunt gij uw zaak beslechten.’

Maar HANS, geheel en al verwoed, Was doof voor deze rede, En hield, gelijk een oorlogsheld,

Zijn' degen uit de schede.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(9)

4

Zijn vijand trad verschrikt terug, En achtte zich verloren.

‘Halt!’ - riep hij angstig - ‘stoot niet toe, Wil toch naar rede hooren.’

En HANShad, woedend en verstoord, Hem 't leven wis ontnomen, Zoo niet meteen een bleekershond

In 't midden was gekomen.

En HANS, zoo dapper als hij scheen, Liet straks, ten spot van allen, Door 't keffen van den bleekershond,

Verschrikt den degen vallen.

De hond vloog daadlijk toe op HANS, En beet hem in de beenen;

Nu barstte een elk in luid gelach, En HANSging schaamrood henen.

‘Nu wil ik nooit weêr vechten, nooit!’

- Zoo sprak hij - ‘nooit mijn leven!

En raak ik ooit weêr in geschil, 'k Wil mij gewonnen geven.’

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(10)

5

III.

Maar HANSwas gaauw het schildren moê, Gelijk men ligt kan merken:

Gij weet, hij was geheel geen vriend Van zitten en van werken.

Maar HANSmoest toch, als ieder mensch, Iets doen om van te leven;

Want wie toch zal een' doeniet ooit Den kost voor 't kaauwen geven?

HANSwist, zoo gek hij was, te goed, Dat hij iets moest beginnen, Om, 't zij op welke wijs dan ook,

Zijn daaglijksch brood te winnen.

‘Welaan!’ - sprak HANS- ‘'k word advokaat, 'k Wil met den mond gaan vechten;

En 's andren daags stond op zijn deur:

‘HANS, Meester in de Regten.’

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(11)

6

‘Dat's meer geluk dan wijsheid, HANS!’

Zoo riep hij menigmalen;

En liet voor ieder pleitgeding Zich vreeslijk duur betalen.

En ieder kwam, zoo oud als jong, Bij HANSom raad te plegen;

Nu werd hij door een elk bemind.

‘Dat's meer geluk dan zegen!’

Riep HANS, wanneer hij soms een zaak Had voor 't geregt gewonnen:

Een slechte zaak, wier oorsprong door Hem-zelve was gesponnen.

Maar spoedig was 't bekend, dat HANS

In troebel water vischte, Doordien hij-zelf het twistend paar

Tot wraak en weêrwraak hitste.

Hij werd verklaagd dat hij het volk Te schandlijk had bedrogen;

En spoedig was hij in de stad Een doorn in ieders oogen.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(12)

t.o. 6

IV.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(13)

7

Maar HANShad geld genoeg verdiend Met praten en met liegen,

En haat- en twistenstokerij En onbeschaamd bedriegen.

‘'k Behoef nu niet berooid en arm Meer langs de straat te zwieren, Maar wil eens regt op mijn gemak,

Een beetje rentenieren.’

Sprak HANSen kocht, ver van de stad, Op 't land een schoone woning, En werd door al het boerenvolk

Geacht als heer en koning.

Hij huurde knechten bij de vleet, En meiden, die hem dienden, En noodigde op zijn trotsch kasteel

Zijn allerbeste vrienden.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(14)

8

Ook ging hij dikwijls naar de stad En bleef er vele dagen, Om als een losbol, onbedacht,

Vermaken na te jagen.

‘'k Heb geld genoeg!’ riep HANSverheugd,

‘Weg, weg met alle zorgen;

Wie arm is, zorg'; maar ik? - - mij wacht Nooit weêr een kwade morgen!’

Zoo sprak bij, want hij kende 't geld;

Maar kende hij de waarde?

Ach, minder nog dan menig vrek, Die 't in zijn kist bewaarde.

Hij at, als vele rijken doen, Gezoden en gebraden, En daaglijks was zijn tafel ruim

Met fruit en wijn beladen.

Maar eer hij nog zes maanden lang Leefde als een Hooggeboren, Was geld en goed verteerd, en HANS

Nog armer dan te voren.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(15)

t.o. 8

V.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(16)

t.o. 9

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(17)

9

‘Ach!’ - zuchtte HANS, en kermde luid, Ja gilde 't uit van woede:

‘Wat ben 'k een ongelukkig man!

'k Word schier mijn leven moede.

Nu moet ik weêr, zoo als voorheen, Gelijk een beedlaar zwerven, En mooglijk nog wel tot mijn straf

Van koude en armoê sterven.’ -

‘Ach!’ - riep de dikke keukenmeid - Mijnheer! ik kan niet scheiden, Voor gij me een afscheidskusje schenkt:

't Geluk moge u geleiden!’

De keukenmeid zag in zijn oog Een' traan van droefheid glimmen, En kort en dik, moest ze, om een kus

Van HANS, een' leer beklimmen.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(18)

10

En HANSwas zóó zeer aangedaan, Dat hij 't haar niet kon weigren, En liet haar, om een' afscheidskus, Den ladder opwaarts steigren.

‘Ach!’ - riep hij - ‘goede, beste GRIET! Die mij zoo menigmalen

Op alles wat maar lekker smaakt, Zoo heerlijk wist te onthalen.

Ach, goede GRIET! ik zal u nooit, Zoo waar ik leef, vergeten, Maar denken telkens nog aan u

En aan uw lekker eten.’

Hij kuste GRIET, en GRIETvertrok, Met de andere bedienden;

En elk bragt HANSeen' afscheidsgroet, Maar niemand zijner vrienden.

‘Ach!’ - sprak hij - ‘“vrienden in den nood,”’

- Hoòrde ik uit veler monden. -

‘“Men telt er duizend in een lood,”’

‘Thans heb ik 't ondervonden.’

VI.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(19)

t.o. 11

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(20)

11

‘Waar nu naar toe,’ sprak onze HANS,

‘Wat zal ik nu beginnen,

Om, voor mijn daaglijksch onderhoud, Een stukje brood te winnen?’

Daar leest hij in het Handelsblad:

Men had een' kok van noode, Een' knappen kok, van zessen klaar,

Een' kok naar Fransche mode.

‘Kom,’ - zegt hij - ‘kom, daar ga 'k op af, Of 'k wil geen HANSmeer heeten;

Dan zal 'k eerst smullen, want ik ben Een vriend van lekker eten.’

En een, twee, drie, ging onze HANS

Als kok zich presenteren;

Zeî dat hij alles koken kon, Wat men maar woù begeeren.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(21)

12

‘Nooit moet gij’ - leert men - ‘aan den disch Die wijze spreuk vergeten:

Dat men slechts eet opdat men leev', Maar geenszins leeft om te eten.’

Maar HANSverstond die les verkeerd, Zoo wijslijk voorgeschreven;

Hij dacht, als menig lekkerbek:

‘Men leeft allen om te eten.’

Eens toen hij voor een groot diné Een schildpadsoep moest maken, Gebraden haas en varkensrib,

En andre lekkre zaken;

Toen ging hij eerst zijne eigen maag Ter deeg en stevig vullen, Zoodat er voor het gastental

Maar weinig viel te smullen.

‘Wat heb je, HANS!’ - zoo sprak zijn heer,

‘Mij daar voor kool gebakken?

Je kunt, en zonder tegenspraak, Terstond je biezen pakken.’

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(22)

13

VII.

En HANSging met gevulde maag Zijns heeren huis verlaten, En dwaalde alweêr, gelijk voorheen,

Als zwerver langs de straten.

Maar na een' dag of twee, drie, vier, Begon zijn maag te jeuken, En dacht hij, maar helaas te laat,

Nog aan zijn vette keuken.

En toen de nood al hooger steeg, Geen uitkomst op kwam dagen, En bovendien de honger hem

Terdeeg begon te plagen;

Toen ging hij bij een' schatrijk' heer Als huisknecht zich verhuren;

Maar ach! het duurde niet heel lang, Want HANSzat nog vol kuren.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(23)

14

Wanneer hij voor de keukenmeid Naar bakker moest of slagter, Of voor zijn' heer een boodschap doen,

Dan bleef hij uren achter.

En als hij wijn bestellen moest, Dan ging hij kippen koopen;

In plaats van naar den kapper, ging Hij naar den snijder loopen.

Eens, toen hij op een' zaturdag De meid hielp water dragen, Kwam menig bij zijn' heer en vrouw

Zich over HANSbeklagen.

Want dan vond HANSzijn grootste pret, In ieder nat te maken,

Die maar in zijn nabijheid kwam, Zoo hij ze slechts kon raken.

Zijn heer, geen vriend van guiterij, En looze en schalke gekken, Voorzag zich van een' andren knecht

En HANSmoest weêr vertrekken.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(24)

t.o. 14

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(25)

15

VIII.

Nu, dacht hij, zou zijn leven weêr Een beter wending maken, Want spoedig kreeg hij ommegang

Met losse en slechte snaken, Die niet allen, als HANS, hun vreugd

In guitenstreken vonden,

Maar zelfs, in ondeugd reeds verhard, Steeds roofden waar zij konden.

Zoo diep was HANSnog niet gedaald Maar eer hij 't nog kon merken, Moest de omgang met zijn kameraads

Ook hem in 't kwaad versterken.

Zoo ziet gij, kindren! dat men 't kwaad Zorgvuldig moet vermijden, En jong zich reeds met vlijt en lust

Aan Deugd en Pligt moet wijden.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(26)

16

Had HANSook van zijn vroegste jeugd Daaraan gehoor gegeven,

Dan zou hij niet in later tijd Als roover zijn gaan leven.

Op zeekren avond laat, ging HANS

Met zijne kameraden

(Gewapend met een' dolk en mes, En hun pistool geladen),

Naar 't naaste dorp, om bijVANRIJK, Een' herbergier, te stelen;

Waarna zij met elkaâr den buit Te zamen zouden deelen.

Maar toen zij zich te zamen reeds Voor 't huis van RIJKbevonden, Verscheen die met een' knuppelstok

En met zijn beide honden.

Zijn makkers namen straks de vlugt, En zetten 't op een loopen;

Maar HANS, die stijf van schrik bleef staan, Moest duur het feit bekoopen.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(27)

t.o. 16

IX.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(28)

t.o. 17

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(29)

17

De Pachter liet des morgens vroeg Den Schout van 't dorp ontbieden, Om HANSte brengen voor 't Geregt.

‘'t Zal dadelijk geschieden,’

Sprak REGTMAN, en zond dienaars om Den deugniet te arresteren,

En liet hem naar 't gevangenhuis Gebonden transporteren.

En reeds na weinig tijd werd hem Zijn vonnis voorgelezen, En werd hij voor zijn leven lang

Tot tuchthuisstraf verwezen.

Toen kreeg hij, maar te laat, berouw Dat hij zij huis verlaten, - Zijne ouders had in leed gebragt;

Maar 't kon thans weinig baten.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

(30)

18

Had hij weleer berouw getoond, Had hij weleer begrepen Dat slechtheid, ongehoorzaamheid,

Steeds onheil naar zich slepen, Dan had hij thans zich-zelf geen smart,

Geen knagend leed te wijten;

Dan zou hij thans zijn leven niet In 't tuchthuis moeten slijten.

Maar ach, zoo gaat het, als men naar Zijne ouders niet wil hooren;

Zoo gaat het, als men zich niet aan Hun' wijzen raad wil storen.

J.W.A. Hilverdink, Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

U heeft ons uw besluiten toegezonden met betrekking tot het aanpassen van de Algemene Verordening en het oprichten van een beheerstichting voor Natuurpark Geestmerloo met het

Pak gauw die koek, zegt gulzige Klaas, Want ik hoor reeds stappen van den baas.. Wilhelm Busch, Boontje komt om

Hilverdink, De zonderlinge lotgevallen van Hans Kijk-in-de-wereld.. Bom,

Eens wacht zijn vrouw hem 's middags t' huis, Maar al wie kwam, hij niet. (Hij gaf zijn waarlijk goede vrouw Somwijlen

Heer Pantalon stelt aan zijn neef, Een meer dan welkom gast, Zijn dochter Colombine voor,. En geeft Pierrot straks last Dat hij verversching

't Is goed, zich 't linnen wasschen laat, En dat, wat ook de hennep nog heeft, Hij groene zeep, voor 't wasschen geeft.. Wasch gij 't

Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot schade voor ons zijn.. God is wijs, die malsche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zooveel vocht gekregen, Als Gods wijsheid

Na het avondeten zaten we nog een tijdje in het duister voor we licht durfden maken en als de lamp uitging (want aanvankelijk hadden we geen cilinder en dan kon dat makkelijk