• No results found

J.W.A. Hilverdink, Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J.W.A. Hilverdink, Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd · dbnl"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd

J.W.A. Hilverdink

bron

J.W.A. Hilverdink, Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd. G. Theod. Bom, Amsterdam 1862

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hilv002pier01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

[Pierrot's leven en bedrijf]

Mama Gigogne brengt Pierrot Ter min bij boerenliên,

Om in de nooddruft van haar kind En liev'ling te voorzien.

Griet Pongo was een goede vrouw Een mollige boerin, -

En voor ons klein Pierrotje was Ze een allerbeste min;

En schoon zij ook haar eigen kind Had liggen aan de borst, Zoo leed ons lief Pierrotje toch

Geen honger en geen dorst:

Want ziet, hij werd zoo extra vet, En groot en vlug en rap, Alsof hij enkel werd gevoed

Met Revalenta-pap.

Met weinig dagen liep Pierrot Reeds achter't houten paard;

Zijn moederlief riep zeer verheugd:

‘Kijk, dat's de moeite waard!’

(3)

3

En toen Pierrotje grooter werd, Was hij een snaaksche klant, En had hij bijna ieder dag

Een grapje bij de hand.

Zijn moeder had twee katten, en Vond daarin veel pleizier;

Pierrotje speelde graag er meê, - Maar ziet eens even hier!

Nadat hij met het kattenpaar Geen klucht haast had gespaard, Zeept hij de beide poesjes in,

En knipt hun knevelbaard.

Juist wordt hij door zijn moederlief Op't onverwachts verrast En, zeer ontsteld, beknort zij nu

Den kleinen scheerdersgast.

Zoo zette zich Pierrotje eens op Haar vette varken neêr.

En joeg het met den schuimspan wild En dartel heen en weêr.

(4)

5

Maar moederlief wist op het laatst Met zoontjelief geen raad;

Want haar Pierrotje deed haast niets Dan enkel kattekwaad.

Mama Gigogne trad nu met De buurt in overleg;

En elk zei: ‘Stuur Pierrot naar school, Dan is hij uit den weg.’

Monsieur Ansèle kreeg Pierrot Ter school; maar zie, de knaap Bleef dom en lui, en leerde niets

Want hij zat meest in slaap.

En hoe hij daarvoor werd gestraft, Het hielp volstrekt maar niet;

De meester had dus van Pierrot Niets anders dan verdriet.

De meester werd dan ook op't laatst Dien luijen leerling moê, En joeg hem knorrig uit de school.

(5)

7

Hij dorst natuurlijk niet weêr naar Mama Gigogne gaan;

Maar bood mijnheer Cassander nu Zijn dienst als huisknecht aan.

Cassander redde straks Pierrot Uit zijn verlegenheid. -

Want zie, hij had slechts in zijn dienst Een oude keukenmeid.

't Beviel Pierrot daar nog al wel;

Maar wat beviel hem niet?..

Dat hij te weinig eten kreeg:

Dat was zijn grootst verdriet.

Maar daarop wist Pierrot wel raad:

Steeds nam de slimme gast, Wanneer de maaltijd was gedaan,

Een kijkjen in de kast.

En schoon de dikke keukenmeid Er bij stond met haar neus, - Kreeg hij behendig uit de kast

Het beste zijner keus.

(6)

9

Cassanders kelder was voorzien Van lekk're snaperij;

Dat wist Pierrot, en aanstonds was De snoeper ook er bij.

Cassander en zijn keukenmeid Verrassen hem terstond;

Verschrikt valt nu de snoepersbaas Gevoelig op den grond.

Maar tot bedaren van de schrik, Drinkt onze schalksche guit

Een flesch vol drank, dien hij daar vond, Tot op den bodem uit.

En eensklaps werd Pierrot zoo dik Als nooit nog iemand was, - En steeg als luchtbal naar omhoog;

Want hij dronk vloeibaar gaz.

Zoo straft de snoeplust meest zich zelv', Hebt nooit de snoepzucht lief;

En denkt, zoo ge ooit al snoepen woûdt, Een snoeper is een dief!

(7)

11

De winter bood een groot vermaak Aan onzen wilden gast;

Hij bond drie groote katten aan Zijn kleine priksleê vast, - En onder wild en woest geschreeuw

En scheel trompet geraas,

Sloeg hij het miaauwend driespan met Een vollen erwtenblaas.

Wat had nu onze schalksche guit En ook de dartle jeugd - Ja, zelfs de honden uit de buurt

Een overgroote vreugd!

Nadat hij zoo dus heeft gesmaakt Een regt genoeglijk uur,

Komt hij verkleumd in huis, maar vindt Den kagchel zonder vuur.

Maar zie, de slimmert steekt terstond De kaars aan en de lamp, - En plaatst die in den kagchelhaard,

En warmt zich aan den damp.

(8)

13

Pierrot zoude eens zoor zijn pleizier Met lust uit vinken gaan;

En ging, van 't noodige voorzien, Nu naar den vinkebaan:

Doch bij't verlaten van zijn huis Loopt hij een' beeldjeskoop, En in dienzelfden oogenblik

Een melkvrouw overhoop.

Van't vinken kwam nu niemendal;

En door den schrik vervaard, Koopt hij een haring, in den waan

Dat die zijn schrik bedaart.

Hij legt, daar hij van schrik nog beeft, Den haring op een bord,

En kruit zijn vracht, op dat hem die Niet uit de handen stort:

Doch daar hij lomp een notenvrouw Het onderst boven rijdt,

Raakt hij zijn haring - en de vrouw Haar nieuwe noten kwijt.

(9)

15

Als hij nu na zijn luchtreis in Zijn dorpje nederdaalt,

En daar zijn voedstermoeder vindt, En haar zijn lot verhaalt, - Verzoekt hij haar of zijn voor hem

Geen andre dienst thans weet;

Zij dient hem aan bij Pantalon, En fluks is hij besteed.

Heer Pantalon nam te gelijk Zijn voedstermoeder aan Als huis-bestierster, en nu zoû

't Pierrot wel beter gaan?

Zoo denkt gij zeker wel! maar mis!

Pierrot bleef traag en lui, En wat hij ook moest doen, hij gaf

Van't werken steeds den brui.

De luiheid, lieve kind'ren! baart U onheil, vroeg en laat:

De vlijtige wordt steeds bemind, De luiaard steeds gehaat.

(10)

17

Eens toen Pierrot een boodschap deed, Ontmoette hij op straat,

Tot groote blijdschap, Arlequin, - Zijn vroeg'ren kameraad.

Die Arlequin was, als Pierrot, Een regte schalksche klant, Maar, o! hij was, gelijk gij ziet,

Veel beter bij de hand.

Pierrot vertrouwde hem zoo zeer Dat hij zijn ouden vriend Gelijk gij ziet, bij Pantalon

Als knecht heeft aangediend.

Heer Pantalon zegt tot Pierrot:

‘Uw vriendjen Arlequin Zal, daar gij dit zoo gaarne wilt,

Mijn tweede knecht dan zijn.’

Zoekt nooit een vriendje als Arlequin, Hoe slim ook en vol pret:

Want denkt steeds: wie met pik omgaat, Die wordt er door besmet.

(11)

19

Leander was een bloedverwant Van Pantalon, en nam Bij Pantalon zoo lang logies,

Toen hij uit Snapje kwam.

Heer Pantalon stelt aan zijn neef, Een meer dan welkom gast, Zijn dochter Colombine voor,

En geeft Pierrot straks last Dat hij verversching brengen zoû

Ten dienste van zijn neef.

Mooi! (dacht Pierrot) daar ga 'k eens op Te gast, - zoo waar ik leef!

Pierrot haalde alles fijns in huis, Maar liet zijn waarden heer En diens hoog-wel-geboren neef

Een droogje slechts, - niets meer!

Omdat Pierrot het snoepen niet Vroegtijdig overwon,

Was hij er zoo reeds aan verslaafd Dat hij't niet laten kon.

(12)

21

Leander vraagt aan Pantalon Zijn dochter tot een vrouw,

En aanstonds schenkt hij 't meisjen aan Zijn neef ten huwlijkstrouw.

Pierrot wordt voort gezonden om Notaris en zijn klerk,

Die spoedig dan ook daar zijn tot Verrigting van hun werk:

Maar als Pierrot nu halen moet Mejuffer Colombien,

Komt hij weêrom en meldt hij dat Zij nergens is te zien.

Leander, Pantalon, Pierrot Gaan naar haar kamer heen, En kloppen op de kamerdeur;

Maar doet zij open?... Neen!

Nu kijken zij door't sleutelgat, En houden't voor gewis Dat Colombientjen op een stoel In slaap gevallen is.

(13)

23

Nu bonzen ze op de kamer met Een ouden pruikenbol;

Want de een was meer dan d' ander nog Van ongeduld reeds vol.

En eindlijk opent zich de deur, En rollen ze altegaâr Hals over hoofd de kamer in,

En boven op elkaâr.

Helaas! was men door't sleutelgat Gemeend had straks te zien Zijn niets dan vrouwenkleêren; maar

Geen juffer Colombien'.

Ze ontdekken dan nu ook meteen, Bij't slaken van een zucht, Dat Arlequin en Colombien'

Te zamen zijn gevlugt,

Zoodra men dit maar had ontdekt, Besloot men ook terstond Hen straks te volgen op de vlugt,

Tot dat men beiden vond.

(14)

25

Zij trekken't vlugtend paar nu na, Dat zooveel hartzeer baart;

En gaan, om steeds bij een te zijn, Te zamen op één paard.

Maar 't goede beest geen last gewo Zoo driftig en zoo zwaar, Viel vast wel vijftigmaal in 't uur

Van matheid in elkaâr:

Toch rijden zij bij dag en nacht De vlugtelingen na,

En komen, half wanhopend reeds, Aan' 't zeestrand ook weldra Ze ontdekken daar dat Colombien'

En viendjen Arlequin, Per stoomboot naar Amerika,

Zoo straks vertrokken zijn.

Vol woede staren ze op de boot, Die door de golven gaat:

En of ze al boos zijn, 't baat hen

(15)

27

Hun paard zonk spoedig in elkaâr, Het kon niet langer meêr;

En ook, zij konden met het dier Niet zeizen over zee.

Zij nemen in dit gek geval Het kort en goed besluit Per wilden gans te reizen gaan,

En voeren 't plan ook uit:

Zij steken welgemoed in zee, En voor geen kwaad beducht;

Maar naauwlijks zijn ze op zee, of zie, Daar vliegt een ganzenvlugt;

Zoodra het beestje waar Pierrot Met veel gemak op zat, Dien zwerm van kameraadjes in

Het oog gekregen had, -

Vliegt hij zijn makkers aanstonds na Beladen met zijn last;

Terwijl Pierrot in angst en zweet Zich klemt aan 't beestje vast.

(16)

29

En naauwlijks had de vlugge gans Zijn makkers ingehaald,

Toen heel de zwerm in't schoone land Der Pietzipukkies daalt.

Pierrot verliet zijn reisgezel, En keek eens gauw in't rond, Terwijl zijn maag jeukt, of hij hier

Niets lekkers te eten vond.

Daar ziet hij eensklaps zich omringd Door't volk van Pietzipuk;

Een gastrvij, trouw en vriendlijk volk, Wat kort en dik van stuk.

Verwonderd vraagt het aan Pierrot:

‘Waar komt gij, vriend! vandaan?’ -

‘Ik viel zoo kersversch uit de lucht.’ -

‘Ha, ha! dat staat ons aan;

Dan zult gij onze koning zijn, Zoo lang door ons verwacht.’ - En straks werd hij met vreugde naar

De hoofstad heen gebragt.

(17)

31

Na dat hij met het blijde volk Veel vreugde smaakt op reis, Geleid men hem bij feestmuziek

Naar't vorstelijk paleis.

Terstond verschijnt hij op't balkon, En't volkje knielt en buigt, En heft een schoonen volkszang aan,

En Alles jubelt, juicht

Straks werd een maaltijd hem bereid, Naar d'allereersten trant,

Waarop men 't fijnst en lekkerst vond Voor onzen lekkertand.

Na 't nuttigen van 't heerlijk maal, Zet men hem op zijn troon, En stelt hem, onder blij' gejuich,

Gekroond aan 't volk ten toon.

En heel het land van Pietzipuk Is wondervol verheugd;

Maar onze luije snaak Pierrot Geniet de meeste vreugd.

(18)

33

Maar in het land van Pietzipuk Was 't eeuwen lang een wet Dat ieder koning na drie jaar

Wordt van zijn ambt ontzet, En voor een heidensch afgod als

Een offer wordt geslagt.

Zoodra men onzen vorst Pierrot Die gekke boodschap bragt, - Is hij voor 't hem reeds wachtend lot

Op 't allerzeerst beducht, - Verlaat hij scepter, kroon en troon,

En redt zich met de vlugt.

Hij vlugt langs berg en dal, en vindt, O, wonder van geluk!

Een hoorn, die hem tot scheepje dient, En voert uit Pietzipuk.

Ziet hier al weêr een klaar bewijs Dat grootheid vaak verdriet, En hartzeer, zorg en moiete baart,

En anders bijna niet.

(19)

35

Na twee jaar zwerven op de zee, Bereikt Pierrot eerst 't strand, En was tot overgroote vreugd,

Weêr in zijn vaderland.

Zijn hoorn verstrekte hem des nachts Tot woning, - 's daags tot hoed, - Zoolang tot hij zijn ouden heer

En mâ Gigogne ontmoet.

Mama Gigogne en Pantalon Zijn op het zeerst verrast, Toen ze een bezoek ontvangen van

Den dood gewaanden gast.

Pierrot nam zeer verstandig nu Het kort en goed besluit:

Hun trouw te dienen tot zijn' dood;

Maar bleef toch de oude guit.

Leert uit het leven van Pierrot:

Dat de onbezonnen dwaas Tot last van and'ren steeds verstrekt,

En van zich-zelv', hellas!

(20)

37

Maar zien we eens hoe hij 't verder maakt!

Daar hij bij Pantalon De tafel ook bedienen moest,

Zoo kreeg hij wat hij kon, Om aan zijn snoeplust te voldoen,

En schoon hij werd gesnapt, En ook gestraft, toch werd hij steeds

Op snoeperij betrapt.

Ook werd hij in zijn huis'lijk werk Al meerder lomp en traag;

Alleen aan tafel was Pierrot Bijzonder vlug en graag.

Op zeekren dag dat Pantalon Gerust te lezen zat, Verrast hem Pierrotje met

Een frisch maar ijskoud bad.

Want juist toen hij de bloemen van Heer Pantalon begoot,

Smeet hij onachtzaam, lomp, zijn heer Op 't hoofd een watersloot.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebakken met farce van coquilles, sesam, crème fraiche en ingelegde worteltjes 12,50 euro Ossenworst. Rouleau van ossenworst met eendenlevermousse, ingemaakte

Het is toch te laat.” Jezus zei tegen Jaïrus: „Wees niet bang, maar blijf geloven.” Hij ging het huis binnen en zei tegen de wenende mensen: „Waarom huilen jullie.. Het kind

Voor hem was dat de reden om een onder- zoek te doen waarbij ervaren geestelijk verzorgers volgens een voorgeschreven format een casus uit hun praktijk beschrijven, en vooral de

Pierrot haalt lekkernij in huis, Maar voor zijn waarde heer En voor den hoog-geboren neef. Een droogje slechts -

Men ziet dan al 't ellendige en nuttelooze van dat getwist over kunst voor den vorm, vorm en inhoud, serene kunst, stemming1 kunst, volkspoëzie, nationale kunst, enz.; vooraleer over

En als de Dichter, verheiligd door het herboren leven, dat zijn oorsprongrein gevoel vatbaar maakt voor de ontvangenis van wat geen noemen kan, als hij, de priester, opgewassen uit

Wij hopen dan ook dat de jarenlange trouwe bezoekers bij ons hun gading blijven vinden en dat tal van nieuwe gasten hun weg mogen vinden naar De Studio.. Carin

privérekeningen op naam van de heer Jacobs, voor zover deze (ook) worden of werden gebruikt ten behoeve van de activiteiten van Romanum Squadron) die worden of op enig moment in