• No results found

Betsy Hasebroek, Te laat · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Betsy Hasebroek, Te laat · dbnl"

Copied!
242
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Betsy Hasebroek

bron

Betsy Hasebroek,Te laat. Erven F. Bohn, Haarlem 1838

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hase001tela01_01/colofon.php

© 2009 dbnl

(2)

[Vooraf]

De Schrijfster der volgende bladen weet niet, of zij wel gedaan heeft met ze uit te geven: maar weet wèl, dat zij alles, wat ooit eenen Autheur aanspraak op een zacht vonnis gaf, te haren voordeele kan bijbrengen.

Hare Lezers zullen zeker te heusch zijn om een vrouw hard te vallen: hare Lezeressen zullen hare gebreken niet grooter achten dan hare verdienste van de tolk van menig schoon vrouwelijk gevoel, de voorspraak van menige kleine vrouwelijke zwakheid te zijn: hare Beoordeelaars weten, dat een eersteling in een zoo weinig beoefend vak, als de Roman-Poëzij onder ons is, met regt op een genadig oordeel hoopt.

Meer dan dit wordt verwacht noch verlangd. De Schrijfster schreef meer voor zich-zelve dan voor het Publiek. Zij heeft haar eerste doel bereikt: het zal slechts een toegift zijn, zoo deze of gene vriendelijke hand haar een enkele bloem in den school werpt.

Betsy Hasebroek,Te laat

(3)

Eerste hoofdstuk.

Het was een schoone zoele dag in Julij, toen het gekraak van de wielen eener ligte tilbury de stilte afbrak, die rondom het buitengoedLindenburg heerschte. Over geheel het landschap lag een gedwongen rust verspreid, die welsprekend den graad der hitte teekende, waaronder de aêmechtige natuur zuchtte. De zwanen, die in den vijver voor het woonhuis op en neder zwommen, waren de eenige levende wezens, die in den omtrek te zien waren. En wie ook slechts een vlugtigen blik in de rondte wierp, op de witte muren van het gebouw, die door hunne verblindende schittering het oog vermoeiden, of op het keizelzand, waarmede het voorplein bevloerd was, en hetwelk den glans der zon meêdoogenloos in duizend stralen terugkaatste, of zelfs op het water van de vijverkom, dat, in onbewegelijke rust, een metalen spiegel scheen, die almede niets dan licht en gloed van zich gaf, kon zich niet verwonderen over het verlaten voorkomen van een tooneel, waarover de Zon, in eenzame majesteit, zulk een tiranniek gebied voerde.

Betsy Hasebroek,Te laat

(4)

Ook de fiere Holsteiner, die de tilbury door de diepe sporen van het mulle rijpad trok, vertoonde in het schuim, dat het glanzig zwart van zijn huid met vlokken bezaaide, den invloed van het heete weder. Zijn meester evenwel, die, tot nu toe in de kussens van zijn rijtuig vadzig weggezonken, zich door de gelijkmatige beweging in een halve sluimering had laten wiegen, had, zoodra hij de Heerenhuizinge in het gezigt kreeg, op eenmaal zijn trage onverschilligheid afgeschud en zijn gemakkelijke houding verlaten, om met ingespannen

nieuwsgierigheid het schouwspel, dat zich voor hem opdeed, gade te slaan. De klok van het huis sloeg drie uur, toen hij de kastanjelaan, die naar het voorplein voerde, binnenreed. Aanvankelijk werd zijn komst door niemand opgemerkt. Ook waren de zonneblinden overal gesloten; beneden, opdat het salon koel zoude zijn, als het gezin er zich straks in vereenigen zou; boven, opdat de zon geen valsch licht zou werpen op het toilet der jeugdige bewoonsters, die zich op dit oogenblik met dit gewigtig werk onledig hielden. De jonge mensch zag zich dus genoodzaakt zelf uit de tilbury te springen en het paard aan een boom te binden, om zich te kunnen aanmelden. Hij deed dit met een bevallige gemakkelijkheid, die van zijn manieren een gunstig denkbeeld gaf. Ook was het genoeg hem te zien, om voor hem te worden ingenomen. Bij een fraai, eenigzins meisjesachtig gelaat bezat hij een slanke en sierlijke houding, die door een keurig, misschien met al te veel zorg gekozen, toilet nog voordeeliger uitkwam.

Betsy Hasebroek,Te laat

(5)

Terwijl hij met zijn paard nog bezig was, scheen zijn aankomst door een der bewoners van het huis te zijn opgemerkt; althans plotseling ontstond er een kleine beweging aan het zonneblind, dat op het balkon uitkwam. Een fijne hand, wier schitterende witheid door de donkere grondkleur, waarop zij zich afteekende, dubbel uitkwam, maakte zachtjes de veêr los, die hetzelve sloot, en een lief gezigtje vertoonde zich behoedzaam door de kleine reet, even begeerig om te zien, als bang om gezien te worden. Een vlugtige blik scheen genoegzaam om de nieuwsgierigheid der jonge Dame te voldoen; want terstond daarop werd het hoofdje weder ingehaald, en het venster gesloten.

Deze bespieding bleef echter voor den vreemdeling niet zonder gevolg; want na verloop van weinige oogenblikken kwamen, zeker op bevel van de verschijning achter het zonneblind, een lakkei en een jockey uitschieten, waarvan de laatste het prachtige dier bij den teugel nam en naar den stal bragt, terwijl de eerste den reiziger verzocht binnen te treden.

Deze volgde zijn geleider. In het voorportaal kwam hem dadelijk een verfrisschende koelheid te gemoet, en deed hem een oogenblik toeven, om een oog van welgevallen op de bloeijende oleanders te slaan, die in porseleinen vazen in de hoeken geplaatst waren. Hij had echter geen tijd om meer dan een vlugtigen blik in het rond te slaan, daar de bediende, een deur geopend hebbende, hem verzocht in het salon te gaan, terwijl hij de familie van zijn aankomst verwittigde.

Toen de knecht boven op het portaal gekomen was,

Betsy Hasebroek,Te laat

(6)

waarop de deuren der verschillende rondom gelegen kamers uitkwamen, opende zich een der vertrekken, en een jong meisje in een wit ochtendkleed zweefde met ligten tred van daar naar een aangrenzende kamer, terwijl zij met de hand den lakkei wees, waar zich hare moeder bevond.

‘Hij is gekomen, lieveELISABETH! Ik zag hem een oogenblik, terwijl hij uit zijn rijtuig stapte: en ik verzeker u, hij is wel waardig, dat mijneLIZEom zijnentwil een weinigje meer zorg dan anders aan haar toilet besteedt.’

‘Dat wil zeggen, datWILHELMINEvan hare zijde dat voornemen heeft?’ vroeg de ander met een meesmuilend glimlachje, en het hoofd naar het meisje keerende.

‘Ei, liefste! waarom toch zou ik dit niet doen? ik mag immers de kunst wel een weinig te hulp roepen, om aan mijn alledaagsch voorkomen eenige bevalligheid bij te zetten; - maar gij! zie nu eens, welk een onderscheid tusschen ons,’ vervolgde zij,ELISABETHvoor de groote psyche trekkende, die haar beide bijna geheel terugspiegelde, ‘zie die hooge gestalte en dat slanke middel eens afsteken bij mijn kleine en ronde figuur. Zie dat ovale gelaat, waarover slechts nu en dan (ei, juist thans) een ligte blos vliegt, eens belangwekkend staan bij mijn ronde wangen met een onveranderlijke kleur bedekt, om van de vurige, donkere oogen en het

glinsterend zwarte hair, in vergelijking van mijn onbeteekenende blaauw- en blondheid, nog niet eens te spreken.’

Betsy Hasebroek,Te laat

(7)

‘Wilt gij zwijgen, zoete vleister!’ was het antwoord vanELISABETH, ‘terwijl zij het voorhoofd vanWILHELMINEkuste, ‘anders zal ik u ook eens plagen met den lof uwer frischheid en van de ronding uwer zachte vormen, waarbij mijn schrale, hoekige gedaante zoo afvalt.’

Terwijl de beide meisjes aldus voortgingen te schertsen, was de jonge mensch, die daartoe aanleiding gegeven had, nog alleen in het salon, en druk bezig om uit het ameublement er van gevolgtrekkingen te maken omtrent de familie, die het bewoonde. De geopende piano, met een mélange uit deMuette op de lessenaar, toonde, dat de muzijk hier vereerders had. Voor de vensterbank stond een werktafeltje van Chineesch verlakwerk, bedekt met een aantal klossen, waarop veelkleurige saaijet gewonden was, terwijl een gazen rol, die er bij lag, toonde, dat deze draden door de vlugge vingers gebezigd werden, om een schoon landschap te vervaardigen, indien zulk eene hoekige afdeeling van evenredigheden en kleuren ooit een geheel, dat den naam van schoon mag dragen, kan uitleveren. Aan de overzijde van den ingang waren gezonken ramen, die zich naar den tuin openden, voor welke verschillende bloemen in potten geplaatst stonden, wier rangschikking den jongeling volkomen zou voldaan hebben, indien niet een menigte van kleuren reukloozeimmortelles te midden van hare bonte zusteren eene al te armelijke vertooning gemaakt hadden. Aan een dezer ramen scheen de plaats te zijn van iemand, die deze bloempjes lief had; want op het

Betsy Hasebroek,Te laat

(8)

tafeltje, dat er voor stond, zag hij een glas metimmortelles, alleen met een paar violen er tusschen geschakeerd: het scheen wel de plaats van een bejaarde huisgenoote te zijn, want de leunstoel zag er zoo regt gemakkelijk uit, en het voetkussen scheen zoo donsachtig, dat ....

De deur ging open; maar eer wij de binnenkomende beschrijven, willen wij eerst trachten het een en ander omtrent den jongen mensch te vernemen, die zich in zijn naauwkeurig onderzoek en daaruit afgeleide gissingen zoo nieuwsgierig getoond had.

EUGENIUS WALDEN(zoo heette hij) was de zoon eener zuster van MevrouwVAN LINDAU, de meesteres van het huis, waar wij den lezer hebben binnengeleid. Daar beide zijne ouders gestorven waren toen hij nog een knaap was, had een Oom van vaders zijde, die teBirmingham aan het hoofd van een groot handelhuis stond, hem tot zich en als kind aangenomen. Hij had dus sedert een aantal jaren zijn vaderland niet gezien, en daaruit even weinig omstandige berigten ontvangen. Nu evenwel, op zijne terugkomst van eene reize doorFrankrijk, Zwitserland en Italië, had hij bepaald eenige weken inHolland door te brengen, en van dit besluit kort te voren aan de familieVAN LINDAUberigt gezonden. Na deze opheldering zal men hem om de belangstelling, waarmede hij alles op het huisLindenburg opnam, niet meer van onbescheiden nieuwsgierigheid kunnen beschuldigen.

De deur ging open, juist toen de vermoeide reiziger naar een stoel wilde grijpen om zich op uit te strek-

Betsy Hasebroek,Te laat

(9)

ken. De vrouw des huizes trad binnen, en werd door den jongeling met volmaakte wellevendheid en hartelijkheid begroet. Evenwel drukte zich in zijne houding eenigermate de verrassing uit, die hem het voorkomen der edele Dame veroorzaakte.

Geheel anders dan hij zich had voorgesteld stond de vrouw, wier schoonheid eenmaal beroemd geweest was, voor hem. Hare gestalte was rank als die van een jong meisje, en toch ook neêrgebogen als die van eene meer bejaarde vrouw dan zij zijn kon: het donkere kleed, tot aan den hals toegehaakt, scheen zoo gemaakt te zijn, om de sporen van verval te bedekken, en de rijzige hals had al de witheid en volheid, die van de bloeijendste jeugd zou kunnen gewacht worden. Zoo ook deed het kanten mutsje, uit den kleinen omtrek van het geslonken gelaat, dat het insloot, niet vermoeden, dat de vlecht, die er uit te voorschijn kwam, zoo glinsterend zwart zijn zou. Op het gelaat zelve lag eene onbeschrijfelijke aanminnigheid verspreid; de oogen en de mond lachten vriendelijk; en toch zou men juist om dezen glimlach, zoo vol lijden en toch zoo vol geduld, hebben kunnen weenen. Men zou hebben willen zeggen: ‘Waarom wilt gij mij misleiden? Ik kan uw lachje niet anders dan met tranen beantwoorden.’

Beheerscht door de magt van haar indrukwekkend uiterlijk, boogEUGENIUSzich diep voor de edele vrouw, en de kus, dien hij op hare hand drukte, verried de gewaarwordingen van eerbied en innigheid, die haar voorkomen in hem had opgewekt. Zij liet hem die vriendelijk over, tot dat hij haar losliet, en begon toen

Betsy Hasebroek,Te laat

(10)

een gesprek met hem, geheel geschikt, om hem op een gemakkelijken voet te plaatsen. Zij toonde daarin die wonderbare gave, die alleen vrouwen in dien trap bezitten, om zich aan de uitdrukkingen van het dagelijksch gesprek te houden, en daarin evenwel op eene fijne wijze hare meerderheid te doen doorblinken. Ongemerkt en als zonder opzet bragt zij achtereenvolgens den Baron en al de overige

huisgenooten in haar gesprek, om zoo haar Neef eenigzins bekend te maken met de personen, in wier midden hij voortaan verkeeren zou. Juist was zij begonnen hem van hare oudste dochterANGELIQUEte spreken, een onderwerp, dat haar pijnlijk scheen aan te doen, want daarbij had zich haar liefelijk aangezigt betrokken, en was het lachje op de strakke wang bestorven, toen zich twee schaterende meisjesstemmen in het portaal lieten hooren. Zij schenen te schertsen over den voorrang, dien de eene aan de andere bij het binnentreden van de kamer wilde geven, en de strijd duurde nog voort, toen MevrouwVAN LINDAU, de deur openende, haar dwong zich te vertoonen, en de eene als hare tweede dochterWILHELMINE, de andere als hare jonge vriendin, FreuleELISABETH VAN LICHTVELD, aanEUGENIUS

voorstelde. Deze boog zich voor de laatste, en bood haar de hand aan met een eerbiedig: ‘Ik verheug mij mijne. Nicht te leeren kennen,’ toen de kleine, blonde

WILHELMINE, wederom in den vrolijken lachtoon van het afgebroken gesprek vallende, en hare moeder liefkozend omvattende, uitriep:

‘Ziet gij wel, lieve Mama! onze Neef is ook van

Betsy Hasebroek,Te laat

(11)

het algemeen gevoelen, datELISABETHeigenlijk uw dochter zou moeten zijn, en niet uweWILHELMINE, die ook inderdaad geen enkelen trek van gelijkheid met u heeft.’

En bij dit gezegde trok er een wolk over het lagchende gezigtje, en verduisterde de heldere Hemel van haar vrolijk oog.

Teeder boog zich MevrouwVAN LINDAUtot haar neder, kuste met innige liefde het elpen voorhoofd en de zijden oogleden, en fluisterde haar eenige woorden in, waarvan alleen de uitdrukking ‘kinderachtig’ te verstaan was; maarEUGENIUSwendde zich teleurgesteld af, omELISABETHmet bewonderende oogen aan te staren. Zóó, zóó had hij zich de dochter van zulk eene moeder verbeeld!

Op dit oogenblik trad de Heer des huizes, de BaronVAN LINDAUbinnen. Het was een klein, blozend man, wiens voorkomen even veel goedhartigheid als

oppervlakkigheid verried. Hij verwelkomde zijn Neef met ongedwongen hartelijkheid, en noodigde hem uit om de kennismaking aan tafel voort te zetten, daar men met het middagmaal gereed was.

Met een vriendelijk: ‘Mag ik uw geleidster wezen?’ nam MevrouwVAN LINDAUden arm vanEUGENIUS. De Baron en de meisjes volgden.

Betsy Hasebroek,Te laat

(12)

Tweede hoofdstuk.

Toen zij de eetzaal binnentraden, kwam hun een jong mensch van een

allerbelangwekkendst voorkomen en in eene elegante kleeding te gemoet, die door Mevrouw aanEUGENIUSwerd voorgesteld als de RitmeesterVAN STRALENHEIM. De Heeren maakten wederzijds eene buiging, waarin beide nog iets meer dan de gedwongen beleefdheid van een stijf ceremoniëel legden. Inmiddels was de Baron bezig met eenige verschikking in de hoofdschotels te maken, en riep zijne vrouw toe: ‘Die onnoozeleJOHAN! Ik zal hem moeten wegjagen. Heeft hij nu weder de geheele symmetrie van mijn tafel niet bedorven! Hoe het zij, Neef!’ zeide hij, zich naarEUGENIUSwendende, ‘ik bid u, neem plaats. Bij schotels en glazen maakt men het best kennis. Gij moet dadelijk eens een proef nemen, of de Hollandsche tafel u bevalt. Zeg het anders gul, verstaat gij? Ik weet te wel, dat men, om ergens met genoegen te zijn, naar zijn smaak moet eten, om iemand zijne vrijmoedigheid op dit punt ten kwade te duiden. En MevrouwVAN LINDAUheeft uitmuntende

Betsy Hasebroek,Te laat

(13)

recepten van uw plumpuddings. Ik verzeker u, ik heb ze niet weinig lief, al zijn ze buitenlanders. Ja, ja, ik zou zelfs niet weinig te vrede zijn, als uwe tante in plaats van ons tweede ontbijt uliederLuncheon had willen invoeren; maar gij zult thans uw verzoek met het mijne vereenigen, om dit van haar te verkrijgen.’

Zoo snapte de lekkerbek al voort, terwijl MevrouwVAN LINDAUde plaatsen regelde.

Zij plaatsteEUGENIUStusschen zich en den Baron; tegenover haar zat de Ritmeester tusschen de beide jonge Dames; twee lieve kleine knapen, die inmiddels waren binnengekomen, namen aan het benedeneinde der tafel plaats. Eene plaats was echter nog ledig, en dat wel een armstoel naast MevrouwVAN LINDAU.

‘Mevrouw,’ zeide de Ritmeester met de oogen op den stoel wijzende, ‘zal ik ....’

‘Neen, neen,WILLEM! Er wordt niet langer gewacht,’ mompelde de Baron, ‘alles is toch reeds half koud. Zij zal liever verkiezen niet beneden te komen.’

‘Heeft men de bel geluid?’ vroeg Mevrouw aan den bediende. Hij boog zich toestemmend.

‘In dat geval,’ zeide zij, den Ritmeester antwoordende, ‘zou ik u raden geene verdere moeite te doen. Zeker zal zij,’ en hierbij sloeg zij een zijdelingschen blik op

EUGENIUS, ‘hare redenen hebben.’

‘Misschien ... wilt gij mij vergunnen te gaan zien?’

‘Neen, neen! de soep wordt rondgediend, blijf zitten!’ herhaalde de Baron.

Betsy Hasebroek,Te laat

(14)

Een naauwelijks merkbare zucht ontsnapte de Barones.

De Ritmeester bleef; maar het kwamEUGENIUSvoor, dat zijn kleur nog bleeker werd, en de glans van zijne zwarte oogen somberder schitterde. Dit was zeker, dat hij in verstrooijing telkens tegen een of ander tafelgebruik zondigde, en zijn bord aan den lakkei teruggaf, zoo als hij het ontvangen had, zonder er iets van te hebben gebruikt.

Het is eene algemeene opmerking, dat geene plaats zoo geschikt is, om over den aard van ons onbekende personen te oordeelen, als aan de speeltafel; maar misschien zou iemand, die zelf met het tafelgenot weinig ophad, bij die gelegenheid geene minder gegronde waarnemingen kunnen doen. Althans zijn er menschen, die men slechts eens behoeft te zien eten, om overtuigd te zijn, dat nooit eene gedachte aan betere dingen, dan de spijze die vergaat, hun hart deed kloppen;

menschen, die de heerlijke natuur alleen verrukt, omdat zij de rijkste voorraadschuur is; die in de zon niet anders of meer zien, dan den grooten kok, die groenten en vruchten rijp stooft.

Eer men van de tafel opstond wistEUGENIUS, dat zijn oom zulk een mensch was, en - datSTRALENHEIMzoo voortgaande binnen weinige dagen van honger zou sterven. Verder - dat er nog een wezen moest zijn, waarvan hij nog niet meer wist, dan dat diens behoeften niet veel grooter waren dan die des Ritmeesters, althans indien hij oordeelde naar het luttele voedsel, dat door MevrouwVAN LINDAUmet groote zorgvuldig-

Betsy Hasebroek,Te laat

(15)

heid uitgekozen en op een porseleinen schoteltje uit de kamer was gezonden.

Het dessert was nog niet afgeloopen, toen de knecht binnentrad met het berigt aan de Barones: ‘Mevrouw wordt gewacht; het is zes ure.’

‘Zoo laat reeds? ik zal komen. Met uwe vergunning?’ vroeg zij zich buigende aan

EUGENIUS, die opmerkte, dat haar gelaat strak en pijnlijk stond, en toen hij oprees, om haar uit het vertrek te leiden, was de hand, die hij aanvatte, koud en klam.

Na haar vertrek heerschte eene diepe stilte.WILHELMINE'Svrolijk gezigtje was ernstig geworden, en zij scheen met aandacht te luisteren naar een geluid, dat zeker alleen haar oor trof.EUGENIUSalthans vernam niets dan het krassen van het mes, waarmedeSTRALENHEIMfiguren op zijn bord trok.

Plotseling drong een zachte klaagtoon in de kamer, en joegSTRALENHEIMeene huivering door de leden; hij stond met een bleek gelaat op, wandelde de kamer eenige malen met groote stappen op en neder, en vloog eindelijk het vertrek uit, zonder dat het vreemde van dit gedrag iemand scheen te verwonderen. Zelfs droegen de trekken der meisjes geen spoor van ergernis over deze onbeleefdheid.WILHELMINE

zat met neêrgeslagen oogen, en toenELISABETHhaar over den ledigen stoel heen de hand reikte, rolden heldere tranen over het aanvallige gezigtje, even als of zij gewacht hadden naar dit bewijs van liefde, dat, even als de zon op een lentedag, dezen watervloed uitgelokt had.

Betsy Hasebroek,Te laat

(16)

‘Neef,’ begon nu plotseling de Baron, ‘ik weet niet hoe men hierover ten uwent denkt;

maar hier te lande houdt men het voor zeer gezond na een tamelijk middagmaal een uurtje te slapen, ten einde de spijsvertering te bevorderen, en nieuwe krachten voor het souper te verzamelen. Ik zal mij dus tot dat einde verwijderen, terwijl ik u uitnoodig buiten eens te gaan rondzien, tot dat de meisjes met het koffijblad zullen gereed zijn.’

Betsy Hasebroek,Te laat

(17)

Derde hoofdstuk.

In gedachten verzonken wandeldeEUGENIUSde lange populierenlaan, die ter zijde van het huis lag, door. Plotseling echter begon hij luid over zich zelven te lagchen.

Wat had hij zich niet al voorgesteld van de wijze, waarop hij in dit gezin zijne intrede zou doen? Met hoeveel belangstelling en onderscheiding had hij verwacht, dat men den jongen Brit ontvangen zou? Welk een aanzien, dacht hij, zou hem de reize geven, die hij gedaan had. Welk een opgang had hij gedroomd dat den jongen tourist, bij een gezin dat op het land woonde, zou te beurt vallen. IJdele inbeelding!

Hij was, ja, beleefd ontvangen; maar kon niet ontkennen een zeer ondergeschikt figuur te hebben gemaakt. MevrouwVAN LINDAU, trouwens dit had hij niet anders verwacht, had hem veeleer eerbied ingeboezemd, dan dat zij van hem eenigen indruk ontvangen had; maar ook in het algemeen gevoelde hij maar al te wel, dat hij geheel in de schaduw geplaatst werd door het vorstelijk, en toch bij wijlen weêr zoo innemend, uiterlijke van den jongen man, dien men hem

Betsy Hasebroek,Te laat

(18)

alsVAN STRALENHEIMhad voorgesteld. Ja, wat het ergste was, terwijl hij gedacht had, zich met de stijve onbevalligheid der Hollandsche landmeisjes te zullen vermaken, haar verlegen blozen, schuwe blikken en linksche gebaren te bespotten - toen de fiereELISABETHvoor hem stond, kon hij immers niemand uit den kring zijner Engelsche vriendinnen den palm boven deze schoone lelie uit het waterachtige Holland toekennen? Zelfs stond de verhoogde blos opWILHELMINA'Sgezigtje, welke zijn blik daar een paar malen op gelokt had, haar te wel en vleide zijne ijdelheid te zeer, om daarop aanmerking te maken; en dat zij somtijds de zijden oogleden snel over hare blaauwe oogen liet dalen, dit was immers zoo verre van schuwheid te wezen, dat het duidelijk een vrouwelijke trek van schaamachtigheid was, die Neef beletten wilde tot in het kleine hart te zien?

Terwijl hij zich in zulke denkbeelden verdiepte, had hij niet eens bemerkt, dat hij de laan verlaten en langs een zijpad de achterzijde van het huis bereikt had;

plotseling trof een zacht gefluister zijn oor. Verwonderd hief hij zijne oogen van den grond, waarop zij gevestigd waren geweest, op, en bevond, dat de stem, die hij nu duidelijk voor die vanSTRALENHEIMerkende, tot hem kwam door het geopende venster, dat hij door het heestergewas heen, hetwelk hem verborg, duidelijk zien kon.

‘Waarlijk, lieve Mevrouw! het zal goed zijn, dat zij na de verruimende aderlating eene kleine beweging neemt; de avond is zwoel; ik zal haar niet verder

Betsy Hasebroek,Te laat

(19)

brengen dan tot haar lievelingsplekje in het lindenpriëel. Daar kunnen wij de zon zien ondergaan ....’ Een zacht, eenigzins weêrhouden kuchje stoorde hem in zijn rede.

Het was duidelijk, dat dit verzoek aan MevrouwVAN LINDAUgerigt was. Doch wie was nuZIJ, die hier bedoeld werd? Dit konEUGENIUSniet zien, daar het gordijn voor het raam was nedergelaten; doch het moest een kind zijn, naar de fijne, zuivere stem te oordeelen, die zoo vleijend van MevrouwVAN LINDAUscheen te begeeren, wat deze nog bleef weigeren.

‘Niet waar, lieve Moeder? gij vergunt mij te gaan? de pijn in de zijde heeft opgehouden, zoodra de eerste bloeddroppels de spanning hadden weggenomen;

thans ben ik immers weder beter? hoe kunt gij toch zoo bang zijn voor een ligt kuchje, dat nooit opgehouden heeft voor de kleine lating te wijken? en wat zegt ook het verlies van eenig bloed in de jeugd? dat komt toch dadelijk weêr bij, niet waar

WILLEM?’

Deze antwoordde niet; MevrouwVAN LINDAUnam het woord voor hem op. ‘Gij weet, dierbaarste, dat gij de vochtigheid van den avonddauw niet verdragen kunt, al ware het, dat de hitte van dezen warmen dag u niet reeds te veel had afgemat, om u nog buiten noodzaak door eene wandeling te vermoeijen.’

‘Och, lieve Moedertje! Gij weet immers ook wel, dat het mij misschien niet vele avonden meer gegund zal zijn, methem de laatste stralen der zon te zien

Betsy Hasebroek,Te laat

(20)

wegzinken. Gij weet tevens, welk een behoefte het voor mijn zwak hart is, mij in haar zegevierend afscheid te verheugen, en daarbij te bedenken, dat ik, even als zij bij haar ondergang, het licht in mij zelve drage, hetwelk de duisternis, die ik tegenga, zal doen opklaren. Gelooft gij niet, dat een half-stervende er naar hijgen kan, den Hemel, waar hare woning haar reeds verwacht, door haar zoo schoon en aanlokkelijk gekleurd te zien, om zich daardoor met den gevorderden afstand van de aarde te verzoenen? Kom, mijn geliefde! laat ons deze bedevaart niet uitstellen.’

DochSTRALENHEIMhoorde niet.EUGENIUSzag hem thans geheel. Om zijn aandoening te verbergen was hij voor het raam getreden, en had het opgeheven gordijn achter zich laten vallen, zoodat hij nu, buiten het gezigt der beide vrouwen, aan zijn gewaarwordingen lucht kon geven. Hij hief het natte oog naar den Hemel;

doch deze aanblik scheen hem nog dieper te bedroeven door het smartelijk verschil, dat er tusschen het schouwspel boven en naast hem bestond; hij vond geen troost;

hij vouwde de handen en boog zich voorover, terwijl de bevende lippen zich tot de wanhopige verzuchting openden: ‘o God! vergeefMIJ, en weesHAARgenadig!’

Hij streek met de vlakke hand langs de oogen, klemde de andere krampachtig op de linker borst, als wilde hij den storm daar binnen onderdrukken: toen boog hij zich nog dieper uit het raam, plukte eenige geraniums, die in potten onder het venster bloeiden,

Betsy Hasebroek,Te laat

(21)

trad van achter het gordijn te voorschijn, en zeide daarop met een opgeruimde, heldere stem:

‘Zie, liefste! terwijl gij bezig waart onze Moeder over te halen, heb ik voor het bouquetje gezorgd, dat u op onze wandeling versieren zal; kom, laat mij u nu uw mantel omslaan. Als gij wilt -’

Een ligt geruisch deedEUGENIUSeenige schreden zijwaarts gaan, om niet door het paar, dat nu de deur uittrad, gezien te worden; doch deze voorzorg was onnoodig;

zij zagen hem niet.STRALENHEIMomvatte haar met zijn regterarm, en maakte daarvan een gordel, die de ruime plooijen van den blaauwsatijnen mantel eng en koesterend vastsloot om een leest, zoo smal, dat zij, even als de stem, aan een kind scheen toe te behooren; te gelijk ligtte die arm haar bijna van den grond, zoodat niet dan de punten der kleine pantoffels de zoden aanraakten, waarover zij gingen: de andere hand hield behoedzaam een parasol naar de zijde van waar de wind kwam, om haar te beschutten, hoewel de stilte van den zoelen avond, die zelfs de bladeren van den populier onbewogen liet, gevoegd bij de bescherming van den grooten stroohoed, die haar gelaat geheel insloot, deze voorzorgen niet dan voor angstige liefde scheen mogelijk gemaakt te hebben. Zij had het hoofd eenigzins naar hem opgeheven, en scheen vergeten te hebben, dat zij zoo verlangd had, den helderen Hemel te zien, zoo was haar blik gehecht aan de trekken van den geliefde; zij hoorde niets dan zijn gefluister.

Betsy Hasebroek,Te laat

(22)

Langzaam verdwenen zij achter het geboomte.

Zoo langEUGENIUSden blaauwen mantel door het groen zag schemeren, bleef hij hen nastaren. Toen bad hij bij zich zelven de zon, heerlijk en vertroostend voor haar onder te gaan, en de avondkoelte, dit gekrookte riet niet ter aarde te buigen.

Betsy Hasebroek,Te laat

(23)

Vierde hoofdstuk.

Gekrookte riet! Ja, dit was zij! Niet zoo hadWILLEM VAN STRALENHEIMhaar vóór vier jaren het eerst leeren kennen, toen was zij een vrolijk, luchthartig, vijftienjarig kind, en thans nog herkende men een schaduw van dit vroegere wezen in haar, als zij, om hem te troosten en hare moeder op te beuren, schertsende van een toekomst sprak, aan welke zij zelve niet geloofde.

Toen kwam hij ...

Het was op een bal, dat ten huize van MevrouwVALKENHOFgegeven werd, dat ookANGELIQUE VAN LINDAUgenoodigd was. Hare komst aldaar werd echter door een der aanwezige gasten met tegenzin en wrevel te gemoet gezien. In een knorrige luim zat de jongeVAN STRALENHEIMin een vensterbank weggeschoven; de vingers van de witlederen handschoenen losrijtende, bespiedde hij, door de franjes der zijden gordijnen heen, de binnenkomende Dames. Dit onderzoek was echter verre van met partijdigheid te geschieden, daar hij ieder meisje, dat slechts het

Betsy Hasebroek,Te laat

(24)

ongeluk had van er jong en tenger uit te zien, bij voorraad leelijk vond, om, zelfs bij verrassing, geen enkelen triomf toe te staan aan haar, die hem door zijn Oom en Voogd als zijne aanstaande was opgedrongen.

Waarom? dit kon hij onmogelijk gissen. Zij was niet, wat de wereld een goede partij noemt; want hoewel hare ouders bemiddeld waren, bestond het gezin uit verscheiden kinderen; de rang van het meisje stond hoogstens met den zijnen gelijk.

‘Het is ook niet om dergelijke redenen,’ antwoordde zijn Oom op al zijne vragen,

‘dat ik dit huwelijk, gaarne zag. Ik verlang niets dan - met één woord, dat gij haar trouwt.’

Tegen zulk een bewijs was zeker weinig in te brengen.

En deze Oom - zijne gehoorzaamheid, zijne liefde, zijn geheel leven behoorden hem als een wettig offer toe. Een noodlottig bankroet dreigde zijn Vader te onteeren;

en, wat nog schrikkelijker was, zijne lijdende Moeder, die het graf te gemoet neigde, als door een donderslag daarin te storten, toen zijn Oom (die eens door zijn Vader vreesselijk gekrenkt was) na jaren uitlandig geweest te zijn, door de Voorzienigheid als een Engel tot hen gezonden werd, en als zoodanig handelde. Een aanzienlijk deel van zijn buiten 's lands verworven vermogen stond hij tot dekking van het ontbrekende af. Met de middelen die hem waren overgebleven verzachtte hij het lot zijner lijdende zuster, tot dat, deze hem door haar spoedig gevolgden

Betsy Hasebroek,Te laat

(25)

dood van deze zorg ontsloeg. Dat hij nu eindigde metWILLEMals zijn Zoon aan te nemen, was na dit alles slechts de minste der verpligtingen, die den jongen man verboden, zijn krachtig: ‘Ik wil niet!’ tegen het nadrukkelijk verzoek zijns weldoeners over te zetten.HIJ WILDE,HIJ ZOUdit offer brengen.

Maar wat weet de jonge, zelfzuchtige mensch van een offer te brengen? Weet hij, dat daarvoor het hart gebogen, de wil onderdrukt, de ziel van zich zelve af naar anderen moet gewend worden? Weet hij wat het zegt, niet het uiterlijk - dit ware weinig - maar het innerlijk leven aan anderen ter hunne vrije beschikking op te geven? Bedenkt hij, dat een halve toestemming, dat een schijnbare gewilligheid de bitterste smarten veroorzaken, en den last van een dubbele rampzaligheid over zijn hoofd kan halen? Weet hij wat het is, in wrevelen euvelmoed een leven te

verwoesten, dat, misleid door zijn bedriegelijk voorkomen, zich onder zijne hoede komt stellen? Neen, dat alles wistVAN STRALENHEIMniet; anders zou hij teruggebeefd hebben voor den stap, dien hij gereed was te doen; anders ware hij weggevlugt van het bal, dat het ongeluk zijns levens beslissen zou.

Zijn Oom, ofschoon hij deVAN LINDAU'Sscheen te kennen, bezocht hen echter nooit; hetgeen te minder bevreemdend was, omdat zij, zoowel des winters als des zomers, een buitengoed, op eenigen afstand van de stad gelegen, bewoonden. Hij kon dus zelf zijn

Betsy Hasebroek,Te laat

(26)

Neef niet bij de familie inleiden. Bij gebreke hiervan had hij door middel van een billet bij MevrouwVAN LINDAUvoor zijn Neef toegang in haar huis verzocht, hetgeen hem beleefd was toegestaan. Sedert had de oude Heer vernomen, datANGELIQUE, die hij voorWILLEMbestemd had, voor eenigen tijd bij een harer kennissen in de stad vertoevende, het bal bij MevrouwVALKENHOFbezoeken zou, weshalve hij hem verzocht had van deze gelegenheid gebruik te maken, om zich bij haar aan te melden.

In wrevelige gepeinzen verdiept, sprong hij als uit een droom ontwakende op, toen de lagchende toon van een zilveren stem zijn oor trof. Hij zag op naar het kind, aan hetwelk deze stem moest toebehooren, vooreerst, omdat zij zoo hoog en toch zoo zuiver klonk, maar vooral, omdat alleen een kind onder zoo veel menschen zich aan zulk een schaterende vrolijkheid zou toegeven. Het waren twee meisjes, die niet ouder dan vijftien jaren schenen te zijn, aan het ander einde van de vensterbank gezeten, waarin hij zich had neêrgezet, die zich op zulk eene luidruchtige wijze vermaakten. En de oorzaak harer onschuldige dartelheid was, dit ontdekte hij spoedig, niemand anders dan - hij zelf. Reeds lang had hij door zijn knorrig gezigt hare opmerkzaamheid geboeid; geen oog hadden zij afgewend van de wolken, die over zijn gelaat waren getrokken, van den ijver, waarmede hij zijne handschoenen vernield had, en de krampachtige onrust, waarmede hij zijn kapsel had zoeken in de war te brengen; en toen hij nu deze gebaren

Betsy Hasebroek,Te laat

(27)

vergezelde met een gemompel van ontevredenheid, hetwelk luider uitviel, dan hij bedoeld had, konden de beide vriendinnen niet nalaten over dezen Ridder van de droevige figuur in een onbescheiden gelach uit te barsten. De Ritmeester keerde zich om, en wilde haar juist met een blik van verontwaardiging over deze

onwellevendheid bestraffen, toen hij daarin op eene vreemde wijze verhinderd werd.

De oudeVAN STRALENHEIMnamelijk, vruchteloos naarWILLEM, zoowel als naar

ANGELIQUE, gezocht hebbende, om ze aan elkander voor te stellen, had eindelijk beide in hun afgelegen hoek bemerkt, en zag ze met bevreemding in elkanders nabijheid gezeten. Hij trad dus, zonder iets van het vroeger voorgevallene te weten, op hen toe, enWILLEMbij de hand nemende, bood hij hem met eene beleefde buiging aanANGELIQUEals den RitmeesterVAN STRALENHEIMaan.

Men verbeelde zich beider toestand.

Zij was verlegen: een ligte blos vloog over het spottende gelaat, en het lagchende mondje sloot spoedig de lippen ernstig op een, terwijl zij zich met een stijf knikje boog. En hoe nam hare verlegenheid toe, toen straks daarop de welopgevoede krijgsman hare hand voor de eersteFrançaise verzocht. Dit was toch bij uitstek beleefd; hoe kon hij haar zoo spoedig haar mal gelach vergeven? en haar, die anders misschien door niemand zou gevraagd zijn, het eerst tot zijne danseres kiezen? Zij zag niet op: anders had zij niet noodig gehad zich deze vragen voor te leggen; zij zou alsdan in het oog van haren partner gelezen hebben: ‘Dit

Betsy Hasebroek,Te laat

(28)

lagchen, mijne Freule! vergeef ik u vooreerst nog niet; en nu gij nog daarenboven

ANGELIQUE VAN LINDAUzijt, hebben wij twee zaken te gelijk met elkander te regelen.’

Zij dansten. Zij, met dankbare ingenomenheid voor den man, aan wien zij het genot verpligt was, dat ieder jong meisje op het eerste bal, dat zij bijwoont, smaakt.

Haar hart had wel wat sneller geklopt, toen zij onder 't kleeden hare vreugde over het aanstaande feest voelde verminderen door de gedachte: ‘En als mij nu eens niemand ten dans vroeg?’ Niemand toch kende haar in de stad; daarbij had zij een zoo kinderlijk voorkomen, dat waarlijk de Heeren haar wel eens voor een kind konden aanzien, dat gekomen was om de groote Heeren en Dames te zien dansen. Hoe zou in dat geval de voor hare jaren zoo hoog opgeschotenLOUISEhaar uitlagchen;

en als zij den volgenden avond bij hare vriendinnen niet dan een ledig danskaartje te vertoonen had, en tegen de overwinningen der andere meisjes geen enkele zege kon overstellen, hoe hard zou dit zijn. Maar nu - zij danste de eersteFrançaise mede, en dat met een jongen, bevalligen kavallerie-Officier, van vrij wat beteekenis onder de aanwezige Heeren, die bij geene Dame voor een weigering had behoeven te vreezen. Foei, hoe had zij hem kunnen uitlagchen.

Onder deze zelfbeschuldiging eischte zij dan ook niets verder; anders had zij moeten zien, dat hij haar ten uiterste verwaarloosde, en de toppen harer vingers bij het maken der dansfiguren met zoo veel onachtzaamheid

Betsy Hasebroek,Te laat

(29)

aanraakte, dat zij zich aan de zijnen moest vasthouden, om hem niet te ontglippen.

Zelfs gebeurde het een paar malen, dat zij hem moest aanstooten, als de beurt aan hem was, om dezen of genen pas te maken. Maar dit hinderde hare vreugde volstrekt niet. Zij danste. Al stapte haar danser met loome schreden heen en weder, dit belette hare voetjes niet te zweven, en den heerlijken pas-seul, dien MonsieurLE PAShaar onlangs geleerd had, met alle mogelijke voldoening uit te voeren: de vrolijke maat der muzijk, waarvan de invloed zelfs gevoeld wordt door hen, die niet dansen, bragt haar geest in die ligte, gelukkige stemming, welke iederen aangenamen indruk versterkt, en aan onaangename gewaarwordingen hare bitterheid ontneemt.

ANGELIQUE'Seerste kleine teleurstelling werd veroorzaakt door de overhaasting, waarmede de Ritmeester haar dadelijk na het eindigen van den dans naar haren stoel terugleidde, zonder haar den arm tot een wandeling door de zaal aan te bieden.

Met een bitter gevoel van jaloezij zag zij de andere paren op en neder gaan, en zich zelve van die bevallige groep uitgesloten. Geen woord had hij haar meer toege sproken, nadat zij zijne vraag: ‘Dit is zeker de eerste maal, dat gij in 't publiek verschijnt?’ toestemmend beantwoord had. Zich daarop met een buiging van haar afmakende, was hij heengegaan, en spoedig zag zij hem met een levendige brunette aan den arm heen en weder wandelen, tot dat de volgende wals begon. Toen ontdekte zij met spijt, dat hij een regt

Betsy Hasebroek,Te laat

(30)

levendig, beminnelijk danser zijnkon. Hare oogen volgden hem en ontmoetten somtijds de zijnen. Zou hij haar met eenige oplettendheid beschouwen? Hoe dit zij, hij vroeg haar niet meer, en, wat allerbitterst was in dezen oogenblik! niemand deed dit. Het was nu reeds meer voorhem, dan voor haar zelve, dat zij deze vernedering gevoelde, en onder de gedachte: ‘Wat zal hij denken van de danseres, welke niemand buiten hem de eere eener uitnoodiging heeft aangedaan?’ ontbladerden hare vingers het bloemknopje, dat uit hare lokken gevallen was.

En hij?.... welnu, hij lachte om het zottinnetje, dat haren zoo vrolijk begonnen avond zoo treurig eindigde. Zij schenen van rollen verwisseld te hebben.

Zóó eindigde hunne eerste ontmoeting.

Betsy Hasebroek,Te laat

(31)

Vijfde hoofdstuk.

In denzelfden trant vervolgde het eerste bezoek, dat de jonge man op denLindenburg bragt. Hij vertoonde zich in al de schitterende overmagt der vrijheid, zij onder den belemmerenden invloed eener eerste liefde. Het moge zijn, dat de gelukkige, gedeelde, mannelijke liefde den geest verheft, de vrouwelijke teederheid, als zij eens ontwaakt is, maakt schuwer, beschroomder, ingetogener; de maagd hult zich dieper in haren sluijer, als zij gevoelt, waarom zij hem draagt.

En deze wegsluiking is de eigenaardigste aller vrouwelijke bekoorlijkheden. Dit gevoeldeSTRALENHEIMondanks zijne vooringenomenheid, ondanks zijn tegenzin:

te meer, daar zijn geoefend oog alras raadde, wat men hem te vergeefs zocht te verbergen. Al zweeg haar mond gedurende den ganschen tijd van zijn bezoek, het was hem toch niet ontsnapt, dat haar stem gebeefd had, toen hij, onverwacht, voor haar getreden was; dat een vrolijke schrik haar had doen

Betsy Hasebroek,Te laat

(32)

verbleeken, toen hij op eens een vriendelijke, schoon onbeduidende vraag tot haar gerigt had. Somtijds had hij immers bij het inrijden der lange laan het witte kleedje door het zonneblind boven het balkon zien schemeren, en zijne ijdelheid zeide hem te regt, dat haar late verschijning in het salon toe te schrijven was aan het onstuimig kloppen van haar hart, dat zij eerst tot bedaren moest brengen, eer zij voor den spiegel kon treden om een lok anders te schikken, daar zij van daag juist gekapt was, zoo als hij het niet gaarne zag, of om een bloem uit het glas, dat op haar toilet-tafel stond, aan haar borst te steken; want eens immers had hij haar om een rozenknop gevraagd, en dien gedurende geheel dat bezoek niet uit de handen gelegd, ja hem met zich genomen? En meer dan hij zelf vermoeden kon was waarheid. Om zijne aankomst te bespieden, zat zij dikwijls uren lang op de plaats in het vertrek, alwaar zij de beide lanen, die hij binnen kon komen, in het oog had;

hare duiven-onnoozelheid was nu list geworden, als er, tegen den waarschijnlijken tijd van zijn verwacht bezoek, plannen tot uitgaan of wandelen gemaakt werden, en zij die ongemerkt zocht te verijdelen. Eenige malen schudde MevrouwVAN LINDAU

het hoofd, als zij de vroeger zoo gelijkmatigeANGELIQUEnu grillig en veranderlijk zag. Den eenen dag toch was haar niets aangenamer, dan, volgens de oude lieve gewoonte, met hare moeder het bosch in te gaan, om langs het dorp terug te keeren;

dan

Betsy Hasebroek,Te laat

(33)

stond zij stil bij ieder huis, waar zij een kind te streelen, een kranke te bezoeken, of een ouden van dagen wat op te vrolijken had; en twee dagen daarna was het haar daartoe te koud, hoewel juist de zon de nevelen van gisteren overwonnen had, of te laat, al was het diner dien middag buitengewoon vroeg afgeloopen, omdat de Baron in de stad moest zijn. Zette MevrouwVAN LINDAUbij zulk eene gelegenheid haar plan door, dan was het meisje stil of dwarsdrijvend; zij was niet bij te houden in het stappen, zoo lang zij in het bosch waren, en was op den straatweg toch weder niet voort te krijgen: dan praatte zij een geheele poos met den huisvader, die voor de deur zat, maar had geen tijd om naar binnen te gaan, ten einde de zieke vrouw zelve te zien. Zoo volgde de eene tegenstrijdigheid en ongelijkheid op de andere.

Indien nu altijd bij hare terugkomst de Ritmeester daar geweest was, dan zou MevrouwVAN LINDAUspoedig alles begrepen hebben; maar meer dan de helft dier gelegenheden, waarbijANGELIQUEom zijnentwil zoo zonderling was geweest, gingen zonder gewenscht gevolg voorbij, en hoe meer zij alles geschikt had, om zijn bezoek te veraangenamen, des te gewoner was het, dat het juist niet op zulk een dag viel.

EnVAN STRALENHEIMwas van zijn kant even zoo onverklaarbaar, even zoo ongelijkmatig, al naar mate hij in haar het jonge, zich geheel aan hem overgevende, schepsel, of de hem opgedrongen bruid zag. Met hoe veel welgevallen kon hij het wisselen der

Betsy Hasebroek,Te laat

(34)

kleur op het schoone gezigtje, het bevende en ongelijke werk der anders zoo radde en bekwame vingers minuten lang met opmerkzaamheid bespieden; hij wist niet, dat zij voelde, wat zij niet zag; dat ondanks de nedergeslagen oogleden, de gloed van zijn blik vertorend in haar hart drong; hij wist niet, dat hare liefde in zulke oogenblikken de zijne inademde en daarmede gevoed werd.

Op andere dagen, als zijn bezoek door een gesprek over haar met den ouden Heer was voorafgegaan, moest de onschuldige dit boeten; dan was zij nog gelukkig te noemen, indien hij slechts den schijn aannam van haar geheel niet op te merken;

want anders was hij meermalen wreed genoeg gevoelens, die haar heilig waren, aan te randen; de onedelmoedige, die haar trachtte te wonden omdat hij zelve gekwetst was! Hoe diep zulk een pijl ging - o, dit wist hij eerst naderhand, toen hij de verwoestingen zag, die hij had aangerigt; opANGELIQUE VAN LINDAUwas geheel toepasselijk, wat de Engelsche dichter zegt:

‘Hoe menig helder oog wordt mat, hoe menige bloeijende wang wordt bleek, hoe menige aanvallige gestalte slinkt weg - en niemand kan de reden opgeven, die dit verval veroorzaakt! Zoo als de duif hare vleugels zamentrekt, om de pijl te verbergen, die haar getroffen heeft, zoo is het de aard van de vrouw om voor de wereld de smart van eene gekwetste genegenheid te verhelen.’

En toch, wie zal den eersten steen op hem wer-

Betsy Hasebroek,Te laat

(35)

pen? Uit gevoel van dankbaarheid, meenende het offer geheel te brengen, was hij op dezen dwaalweg gebragt: mannelijke ijdelheid en vooral niet minder een warm gevoel voor het echt-vrouwelijk wezen sleepten hem verder. Waarom moest ook de zwakke, waarmede hij speelde, zoo zeer zwak zijn?

Betsy Hasebroek,Te laat

(36)

Zesde hoofdstuk.

‘Er moet een eind aan komen,WILLEM,’ zei de oude Heer op zekeren morgen tot den jongeling. ‘Zoo gij u buiten staat gevoelt uw woord gestand te doen, zal ik niet zwak genoeg zijn, om dit wreede spel langer toe te laten. Hoe kon ik ook meenen, dat de vergoeding in mijn hand ware? dat de een herstellen kon, wat de andere misdeed? God geve, dat mijne tusschenkomst het smartelijke nog niet smartelijker gemaakt heeft! Het is nog altijd hetzelfde met den armen mensch, als met onzen vaderADAM. Hij wil de wijsheid Gods bezitten. Hij wil het lot zijner medestervelingen regelen, al weet hij, dat hij aan het zijne niets, niets heeft kunnen veranderen....

maar dit zeg ik: er moet een eind aan kemen. Keer terug; nog zal de slag niet doodelijk zijn; indien gij opregt waart, heeft zij immers geen hoop gekend?’

De Ritmeester zag voor zich heen en zweeg; heengaan - en dat juist nu? hij begon thans eerst regt te huis te geraken op denLindenburg; hij kon niet ontkennen, dat hij altijd met zoete gewaarwordingen

Betsy Hasebroek,Te laat

(37)

van ingenomenheid daarheen reed; zonder zelf zijn vrijheid verloren te hebben, was het toch natuurlijk, dat hij de gevangen duif met belangstelling gade sloeg; hoe gaarne hield hij zich bezig met het onderzoek: zou zij mij zoo lief hebben, als mijne droomen mij de eerste liefde van een vrouwenhart voorgoochelden? Zou hare teederheid trouw blijven zelfs onder mijne koelheid? En thans heengaan - waarom toch? zoo er gevaar in ware geweest, nu was het te laat: haar hart zou breken.

Neen, het was beter den tijd alles zachtkens te laten loswinden; zij zou zien, dat er geen hoop was; zij zou allengskens hare idealen opgeven...

Het egoïsme van deze redenering was verre van hem in het oog te vallen. Hij was er zoo aan gewoon geworden, dat hij zich de zaak niet anders kon voorstellen.

Plotseling stond zijn Oom voor hem, en zag hem onder de oogen. ‘Wat beteekent dat, jongeling? Ik hoop, dat, hoewel gij aarzelen kunt tusschen den wensch van uwen, misschien onredelijken, Oom en uw eigen geluk, gij nogtans niet weifelt in de keuze tusschen pligt en genoegen. Moet een oud vrijer u zeggen, dat de vrouw onze schutsëngel, en niet onze speelpop is? Mijn zoon! laat mij u niet opgevoed hebben tot verzwaring van mijn oordeel!’ Zijn stem beefde. Verootmoedigd en gebogen stond daar die trotsche geest voorSTRALENHEIM.

Deze zag op; de stem des regts had gesproken en in zijn hart weêrklonken. ‘Gij zult gehoorzaamd worden, mijn vader. Oordeel mij niet te hard.’

Betsy Hasebroek,Te laat

(38)

‘Hoe zou ik, die tienduizend talenten schuldig ben, u om honderd penningen slaan!

ik heb u slechts willen waarschuwen.’

Dienzelfden namiddag wasSTRALENHEIMreeds op weg naarLindenburg; hij gevoelde zich niet regt gerust op zijn eigen onschuld; hij beefde ondanks zich zelven voor den slag, dien hij ging toebrengen.

‘Ei, ei! gekheid!’ riep hij eindelijk uit, en begon bij zich zelven het bekende airtje te neuriën:

Ne le croyez si l'on vous dit un jour, On meurt d'amour.

Lise en pleurant le demande a sa mère;

S'il m'en souvient, dit la vieille bergère, Il fait du mal; mais elle dit tout bas:

On n'en meurt pas.

en bij ieder referein herhaalde hij triomferend het geruststellende:

On n'en meurt pas.

als of dit iets bewees.

Tamelijk moedig was hij de plaats binnen gereden, stapte af, gaf zijn paard over, en wilde in huis gaan, toen de knecht hem terughield met het berigt: ‘De Dames zijn in het bosch.’ Hij zag op zijn horlogie; het was meer dan een uur vóór den tijd, waarop men zich aan de theetafel verzamelde; hij wilde dit uur gebruiken om te wandelen, en stapte dus de voor hem liggende laan in. Het was een heerlijke namiddag in Augustus: een zacht windje bragt den liefelijken geur van een perk reseda tot hem; enkele vogels zongen

Betsy Hasebroek,Te laat

(39)

in de bloeijende lindentakken boven zijn hoofd: de luchtgesteldheid was die van de weinige dagen in ons land, wanneer men niets anders verlangt, niets anders gevoelt, dan dat het ons onbeschrijfelijk wèl is. Plotseling hoorde hijANGELIQUE'Sstem. Zij zong, of liever kweelde een kleine klagende romance, die voor hare melancholieke stem zoo bijzonder geschikt was. Woorden en zangwijze beide waren eenvoudig, maar verkregen een eigen bekoorlijkheid door het gevoel, waarmede zij werden opgezongen, als vloeiden zij zoo dadelijk uit het hart der zangster voort. Een diepe smart ademde in de klagt:

Wat heeft de stad voor mij?

Robert is heen!

Er was geen twijfel aan, toen zij aan de regels kwam:

Wat maakte 't bal zoo schoon?

Robert was daar!

stond hun eerste ontmoeting voor haar geest, zoo opgewekt was haar toon, zoo veel leven gaf zij aan die stance; bij het derde couplet was hare stem gezonken, en bij de laatste regels:

o, Nooit vergete ik u, Robert Adair!

scheen het als brak haar hart reeds onder de smart, die zij nog niet eens kende:

als voelde zij nu reeds, dat vergeten hare ziel onmogelijk ware.

STRALENHEIMwas langzaam genaderd. Zij zat onder den grooten beukenboom bij den vijver, het hoofd tegen den bemosten stam geleund, en snikte, maar zacht en geduldig zoo als het kind, dat na een

Betsy Hasebroek,Te laat

(40)

groote droefenis aan het hart van de moeder gebogen, zijn smart niet op eens meester kan worden, maar langzaam moet bedaren. - ‘Weent gij,ANGELIQUE?’ vroeg hij bewogen. Zij sprong op bij het hooren van zijn stem, die zoo vriendelijk klonk, als zij die ooit hoorde; het vochtig oog schitterde door het licht eener inwendige verrukking, en de rozengloed, die haar gelaat overtoog, gaf daaraan dat waas van jeugd en frischheid, welks gemis het eenige was, dat men aan hare fijne trekken berispen kon. Zij was onbeschrijfelijk-liefelijk, toen zij, nu eenigzins naar hem toegebogen, in zoete verwarring lispelde: ‘Gij hier? hoe kan dat zijn? ik dacht niet, dat gij heden komen zoudt. Gij hebt mij waarlijk doen schrikken!’

‘Vergeef mij, Freule! dat ik u overviel;’ antwoorddeSTRALENHEIMspoedig, daar hij ook voor zich zelven dit tooneel wenschte te verkorten; ‘mijn doel was de familie vaarwel te zeggen; ik moet vertrekken - men had mij naar het bosch gewezen -’

ANGELIQUEhoorde niet meer. ‘Vertrekken!’ fluisterden de lippen, die wit geworden waren; zij sloot ze digt op een en slikte, als trachtte zij de tranen, die uit haar hart naar boven welden, terug te dringen; toen wilde zij iets zeer kalms, iets zeer onverschilligs gaan zeggen: maar het woelde en stormde in hare borst: het ruischte in hare ooren als of zij verscheiden stemmen hoorde: het scheen haar toe als dansten de boomen, en moest zij met hen rondslingeren - zij greep den tak van den beuk:

een langzaam opstijgende verdooving bedwelmde haar hart, en zij verloor alle bewustzijn.

Betsy Hasebroek,Te laat

(41)

ANGELIQUE! goede Hemel!ANGELIQUE!’ riep de verschrikte uit; hij nam het tengere schepsel, dat als een bieze boog, in zijn arm, legde het matte hoofd op zijn schouder, en fluisterde met een gevoel, dat bijna liefde was: ‘ANGE! mijnANGE! sterf niet! leef voor mij!’ en langzaam keerde kleur en leven op het onschuldig gelaat terug; zij verborg het in zijn borst, en zeide met een lachje, dat door hare nu rijkelijk

stroomende tranen heen brak, droevig als een zonnestraal op een benevelden dag:

‘Heb ik u verschrikt? heb ik gedroomd? nooit heb ik zoo iets gevoeld?’

Toen zij naar huis terugkeerden, had hij zijn arm om haar middel geslingerd; zij zag er verward en verlegen uit, als een jonge verloofde.

Hun eerste gang was naar MevrouwVAN LINDAU, om den zegen der moeder op hun verbond af te smeeken.

Betsy Hasebroek,Te laat

(42)

Zevende hoofdstuk.

De stervling wikt, De Hemel schikt.

Dit ondervond denzelfden avond de Ritmeester, terwijl hij onder het liefkozen van

ANGELIQUEbeloofde, dat hij niet vertrekken zou, was de koerier reeds afgestegen, die de orde bragt van zijn oproeping naar het leger.

Het was in het laatst van Augustus van het jaar 1830; terwijl Hollands krijgsmagt nog in onbezorgde rust in de verschillende kwartieren des Rijks verstrooid lag, heerschte er reeds onrust en kommer in het koninklijk paleis en in de raadzaal over den opstand inBelgië, die zoo onverwacht als hevig was uitgebarsten. Naar alle zijden werden renboden afgevaardigd, ten einde 's Konings getrouwen rondom den troon te verzamelen. Zulk eene tijding bragt dan ook het huisLindenburg in schrik en verwarring. Een Ordonnanee bragtSTRALENHEIMden last, om zich dadelijk bij

Betsy Hasebroek,Te laat

(43)

den Overste te begeven. Daar aangekomen, deelde deze hem het verpletterende nieuws mede, te gelijk met de order om dadelijk naar het Zuiden op te rukken; toen hij daarop zelf naar de kaserne ging, vond hij zijne manschappen reeds op de been, en druk bezig met het oppakken der bagaadje.

Het was dien nacht een onrustig tooneel in de stad N; de ontroering beheerschte aller gemoederen: de slag had zoowel hooge als lage kringen met denzelfden schok getroffen. Terwijl er luide gejammerd werd in menige hut, waar de gemeene ruiters eeuwige trouw zwoeren aan meisjes, die wel wisten hoe hunne minnaars de eeuwen berekenden, en hoe vele zij er op deze wijze reeds beleefd hadden, was er toch ook elders menig schoon oog vochtig, al was daaraan het weenen verboden, en dreigde menig hart te breken, al moest het met alle zorg verbergen, hoe stuipachtig het klopte. In dien nacht werden zeker vele banden voor altijd losgereten, vele bloemen vertrapt en - misschien ook door de wegtrekkenden vele lasten afgewenteld.

Zelfs de rustige burgers hielpen mede den nacht in dag herscheppen; de meesten hadden behoefte, anderen, die dit nieuws nog niet konden weten, van hun nachtrust te gaan berooven, om het hun mede te deelen; morgen toch zouden zij de eersten niet geweest zijn, om hunnelieve vrienden te ontrusten en te benaauwen. Le drole d'amitié!

Anderen moesten, onder het rooken van een extra pijp en het drinken van een stevig glas wijn, hunne

Betsy Hasebroek,Te laat

(44)

edele verontwaardiging lucht geven bij hunnen buurman, dien zij waren gaan opzoeken, en die even gelukkig was een toehoorder te vinden voor zijn politieke vertoogen. ‘Ja, Mijnheer!’ luidde het, ‘ik heb het reeds lang voorzien; mijn vrouw zou kunnen getuigen, wat ik zeide zoodra ik den Franschen opstand vernam: dat vuurtje zal nog tot ons voortloopen; niet waar, kind?’ De goede vrouw had, sedert het ontvangen van het nieuws, reeds meer dan tienmalen dezelfde vraag met een toestemmend knikje moeten beantwoorden. ‘Die Franschen, zei ik, hebben ons altijd kwaad gebrouwen. Denk bij voorbeeld aanNAPOLEON, toen de tabak zoo duur was, en ik zulk een kostbaren remplaçant moest koopen; doch het was in den wind gepraat; niemand geloofde mij; het heette: die man is een zwaarhoofd; maar ze dachten niet aan de tijden, die ik beleefd heb; en nu, Mijnheer! voorspel ik het weder, we zijn er nog niet, zeg dat ik het u gezegd heb.’

‘Och ja!’ zuchtten de toehoorders, door de bange voorzegging getroffen; met lange gezigten klopten zij onder langzame en deftige gebaren hunne pijpen uit, en het was hun bij den onschuldigen tabakswalm, die daarop uit het komfoor oprees, als of zij den kruiddamp reeds roken.

Nog luider kreten rezen er op in de woningen van hen, die door de verbindtenis metBelgië schade in hunne kostwinning meenden geleden te hebben. ‘De

ondankbaren! de monsters! hebben zij niet alles vóórgehad? gingen niet alle voordeelen de natuurlijke

Betsy Hasebroek,Te laat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij heeft zich ter beschikking van notarissen ge- steld tot het afschrijven van acten, en van koop- lieden om hun van dienst te zijn in het boekhouden, en dit alles is de

Op, op naar buiten, waar in nacht In 't schaduwland de Heiden smacht, En met zijn blinde en stikziende oogen Het aanschijn naar het Westen rigt, Of niet welhaast van daar het Licht

Ze plaagde Hendrik met zijn thee, waar zonder hij beweerde niet te kunnen ontbijten en vulde zijn kopje zelve, mogelijk met nog meer coquetterie dan anders, als om haar vader te

Maar Ruth, geen dochter Moabs meer, Maar dochter Isrels naar het harte, Wat was haar aardsch geluk of smarte.. Meer dan hij ze afvroeg, gaf de Heer Haar in Naomi's

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

het 'n sware stryd gekos om haar los te maak van die ankers wat haar ouers in haar lewe gegooi het, maar hierdie nuwe aansuigkrag, die magnetiese wonder waarteen sy magteloos is,

Betsy Hasebroek peilt in Elize de liefdesgevoelens van drie vrouwelijke personages, de hoofdpersoon zelf, Elize, die van Johannes, nogal wat jonger dan zij, houdt, maar haar

'k Zou óók graag in 't water zijn, Maar ik heb een kou gevat, Daarom mag ik niet in 't bad!’. ‘Witje, heb je 't