• No results found

P. Lammens-Pikhaus, Het tafelspel bij de rederijkers · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "P. Lammens-Pikhaus, Het tafelspel bij de rederijkers · dbnl"

Copied!
800
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P. Lammens-Pikhaus

bron

P. Lammens-Pikhaus, Het tafelspel bij de rederijkers. Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1988 en 1989

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lamm004tafe01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / P. Lammens-Pikhaus

(2)

5

Woord vooraf

Tussen het ogenblik van de voltooiing van dit werk en het begin ervan, ligt een lange periode van verkenning, onderzoek, doordringen in en voortdurend bezig zijn met het studieobject. Aan allen, die door vakkundige en bereidwillige hulp hebben bijgedragen tot het tot stand komen van deze studie, wil ik mijn erkentelijkheid betuigen.

In de eerste plaats dank ik Prof. Dr. A. van Elslander, mijn leermeester en promotor.

Hij stelde mij in het academiejaar 1970-1971 dit rijkgevarieerde onderwerp als licentieverhandeling voor. Nauwelijks kon ik toen vermoeden hoe complex, maar boeiend de studie van een rederijkersgenre zou zijn. Steeds heb ik een beroep kunnen doen op de belangstellende leiding, stimulerende invloed en ontzagwekkende kennis van mijn leermeester. Dat ik onder zijn leiding heb mogen werken, beschouw ik als een groot voorrecht, waarvoor ik hem mijn diepe dankbaarheid wil betuigen.

Aan Prof. Dr. L. Roose en Prof. Dr. R.F. Lissens, die samen met mijn promotor het werk hebben beoordeeld, toen het in 1974 werd voorgelegd als antwoord op een prijsvraag, ‘Het tafelspel bij de rederijkers’, uitgeschreven door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, ben ik veel dank verschuldigd.

Dank zij hun opbouwende kritiek is het werk in belangrijke mate gewijzigd, verder uitgewerkt en aangevuld. Het onderzoek naar de presenten, liederen en de versificatie, dat op hun voorstel werd aangevat, heeft geleid tot belangrijke resultaten, onmisbaar voor het begrijpen van het genre.

Van Prof. Dr. W.M.H. Hummelen van de Katholieke Universiteit te Nijmegen mocht ik fotocopieën van het zo belangrijke Boek I van de verzameling handschriften uit het Archief van de Sociëteit ‘Trou Moet Blijcken’ ontvangen en Prof. Dr. A.A.

Keersmaekers stelde mij de tekst van de Vier nieuwe Tafel-Speelen ter hand. Zonder hun medewerking zou ik deze teksten, basismateriaal voor mijn onderzoek nooit zo vlug hebben kunnen raadplegen.

Een bijzonder woord van dank wil ik richten aan Dr. W. Waterschoot die de wording van deze studie met veel belangstelling heeft gevolgd en de tekst bereidwillig heeft doorgelezen. Naast deskundige hulp heb ik van hem steeds veel geduld en aanmoediging mogen ondervinden. Mijn oprechte dank gaat ook naar Prof. Dr. Ada Deprez en Prof. Dr. A.M. Musschoot, Dr. D. Coigneau en Dr. J. Reynaert voor de bemoedigende gesprekken en vele waardevolle aanwijzingen die zij mij hebben verstrekt. De vriendelijkheid en belangstelling van mijn vroegere collega's en vrienden van het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie hebben gezorgd voor een aangename en menselijke werksfeer.

Verder heb ik steeds mogen rekenen op de bereidwillige medewerking van het

personeel van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en te

(3)

's-Gravenhage, het Rijksarchief te Gent en de Universiteitsbibliotheken te Amsterdam, Gent, Leiden en Nijmegen.

Mijn zuster Dorothy heeft op belangrijke wijze bijgedragen tot het beëindigen van deze studie. Zij, die mij in zoveel dingen is voorgegaan, zorgde ook op

wetenschappelijk gebied voor de nodige stimulansen en onontbeerlijke morele steun.

Heel in het bijzonder wil ik mijn echtgenoot, Valère Lammens, danken voor het begrip en geduld dat hij al die tijd heeft opgebracht. Hij heeft mij in de mogelijkheid gesteld mij te wijden aan het onderzoek en de studie van de Nederlandse literatuur.

Tot slot gaat mijn dank nogmaals naar de Koninklijke Academie voor Nederlandse

Taal- en Letterkunde, die de zorgen van deze uitgave op zich heeft willen nemen.

(4)

7

Afkortingen

Addenda bij het Repertorium: Hans van Dijk, Wim Hummelen, Wim Hüsken en Elsa Strietman, A Survey of Dutch Drama before the Renaissance, Dutch Crossing 22 (1984) april, 97-131.

BW: J.G. Frederiks en F. Jos van den Branden, Biografisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde, Amsterdam, z.j.

Declaratie: J.B. Houwaert, Declaratie van die triumphante Incompst vanden...Prince van Oraingnien..., Antwerpen, 1579.

GLN: Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden onder redactie van F.

Baur..., Antwerpen-Brussel-'s-Hertogenbosch 1939 e.v. (Tweede herziene en vermeerderde druk van dln. I en II, Antwerpen-'s-Hertogenbosch 1949).

GOKD: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde.

Hand. v.d. Znl. Mij. v. Taal- en Letterk. en Gesch.: Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij van Taal- en Letterkunde en Geschiedenis.

Hummelen, Repertorium: W.H.M. Hummelen, Repertorium van het rederijkersdrama 1500-ca. 1620, Assen, 1968.

Janus: Janus. Archives internationales pour l'histoire de la médicine et pour la géographie médicale.

Jb. De Fonteine: Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica ‘De Fonteine’ te Gent.

Kalff, Gesch.: G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, Groningen, 1906-1912.

Med. d. Kon. Acad. v. Wetensch. Afd. Letterk.: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Afdeling Letterkunde.

MEW: Moderne encyclopedie der Wereldliteratuur. Algemene leiding: J. Aerts, A.G.H. Bachrach, G. Stuiveling...Gent [1963 e.v.].

MEW

2

: Moderne encyclopedie der Wereldliteratuur. Onder redactie van A.G.H.

Bachrach, M. de Grève, Garmt Stuiveling...Haarlem-Amsterdam, 1980-1984.

MNW: E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, 's-Gravenhage, 1885-1941.

NBW: Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, 1964 e.v.

Ned. Tijdschrift v. geneeskunde: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

NNBW: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Onder redactie van P.C. Molhuysen en P.J. Blok, Leiden, 1911-1937.

RG: J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium, Assen, 1959.

Sp. d.L.: Spiegel der Letteren.

T.N.T.L.: Tijdschrift voor Nederlands(ch)e taal- en letterkunde.

VD: Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Tiende geheel

opnieuw bewerkte en zeer vermeerderde druk door C. Kruyskamp, 's-Gravenhage,

1976.

(5)

VMA: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Sinds 1972: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Te Winkel, Ontwikkelingsgang: J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Tweede druk, Haarlem, 1922-1927.

WP: Winkler Prins encyclopaedie. Hoofdredactie: E. de Bruyne, G.B.J.

Hiltermann, H.R. Hoetink. Zesde geheel nieuwe druk, Amsterdam-Brussel, 1947-1955.

WNT: Woordenboek der Nederlandsche Taal, 's-Gravenhage, 1882 e.v.

Worp, Geschiedenis van het drama: J.A. Worp, Geschiedenis van het drama

en het toneel in Nederland, Groningen, 1904-1908.

(6)

9

I. Inleiding Probleemstelling

Wie een omschrijving of definitie van het tafelspel wil geven, zal niet voor een geheel onbekend rederijkersgenre staan hoewel de gegevens schaars en de geformuleerde omschrijvingen veelal beknopt of onnauwkeurig zijn. Dit hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen, daar het tafelspel als genre weinig bekendheid genoot in onze

letterkundige geschiedenis en door de literair-historici eerder stiefmoederlijk behandeld werd. Het genre scheen te onbelangrijk om er lang bij stil te staan; het kreeg dan ook slechts een miniem plaatsje toebedeeld bij de behandeling van de klucht.

Deze geringe belangstelling en waardering is misschien te wijten aan het feit dat het genre tot de gelegenheidsliteratuur behoorde. Tafelspelen werden inderdaad opgevoerd bij bepaalde gelegenheden en zijn naar ons gevoel zelden van enige betekenis op artistiek vlak.

De uitvoerigste bijdragen in verband met het tafelspel en verwante stukken als present- en bruiloftsspel werden geleverd door Mak en De Keyser

(1)

. Wanneer we bedenken dat zelfs zij amper acht bladzijden wijden aan dit ‘van de 15e tot de 18e in (de) Nederland(en) beoefend dramatisch genre’

(2)

een genre waarvan ons meer dan honderd stukken zijn overgeleverd - dat ook de literatuurgeschiedenissen zich beperken tot het opsommen van algemene kenmerken en het samenvatten van de inhoud der spelen

(3)

, dan is het ongetwijfeld duidelijk dat

(1) J.J. Mak, De rederijkers Amsterdam, 1944, blz. 81-85; ‘De tafelspelen van Hooft’, Uyt ionsten versaemt. Retoricale studieën 1946-1956, Zwolle, 1957, blz. 202-210 en P. de Keyser, Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy met Ijdel Lustken, Willeken Noyt Genoech en Buycxken Selden Sat uit het Dendermonds Handschrift geannoteerd, Dendermonde, 1964, blz. III-IX (Overdruk uit de Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde. Buitengewone Uitgaven, Nr. XX).

(2) Winkler Prins encyclopaedie. Hoofdredactie: E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann, H.R. Hoetink, Zesde geheel nieuwe druk, Amsterdam-Brussel, 1953, XVII, blz. 300. De auteur van deze bijdrage is J.J. Mak cfr. zijn boekbespreking van ‘Het onuitgegeven tafelspel van Al Hoy met IJdel Lustken, Willeken Noyt Genoech en Buycxken Selden Sat, uit het Dendermonds handschrift geannoteerd door Paul de Keyser. Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van Dendermonde, Buitengewone Uitgaven-Nr. XX (1964)’ in Sp. d.L. 8 (1964-65), nr. 6, blz. 238 waar hij zegt: ‘Een uiterst beknopte ontwikkeling van het genre van de 15e tot de 18e eeuw gaf ik (anoniem) in WP6’.

(3) J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, Groningen, 1904, I, blz. 155 e.v.; J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, Tweede druk, Haarlem, 1922-1927, II, blz. 384 e.v.; G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, Groningen, 1907, II, blz. 153 e.v.; J. van Mierlo, De letterkunde van de middeleeuwen. Tweede deel, 2de herziene en vermeerderde druk. Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, Antwerpen-'s-Hertogenbosch, (1949), II, blz. 213-214; G.

Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Vijfde geheel herziene druk, 's-Hertogenbosch, 1970, I, blz. 513-514.

(7)

lang niet alle aspecten van het genre aan bod kwamen, dat de definities oppervlakkig en te weinig genuanceerd blijken en dat het tafelspel als genre meer aandacht verdient.

De problemen en moeilijkheden die we bij de behandeling van het tafelspel dienden op te lossen, vloeiden voort uit het feit dat wij te maken hadden met een ‘genre’

waarvan wij een beschrijving wilden brengen. Genres mogen niet gezien worden als universele en onveranderlijke categorieën. Genrebegrippen zijn ‘historische und systematische Ordnungsbegriffe’

(4)

, historische verschijnselen dus, ontstaan in een bepaalde kulturele fase, onderhevig aan ontwikkeling en verandering, groei en ondergang

(5)

. Genreonderzoek kan synchroon en/of diachroon verlopen. Bij synchroon onderzoek gaat het erom dat men ‘de verzameling teksten die binnen een duidelijk bepaalde periode een genre of sous-genre vormen, volgens duidelijke regels met elkaar in verbinding brengt’

(6)

(genre-intern onderzoek) en vervolgens vergelijkt met andere ‘gelijktijdig bestaande genres’ (genreextern onderzoek). Diachroon

genreonderzoek wil het systeem dat de genres met elkaar vormen in verschillende periodes beschrijven. Wij beperken ons tot het synchrone en overwegend genre-interne onderzoek. Daarom dienen wij vooreerst de periode te bepalen waarin het genre zal worden onderzocht. Alleen voor deze periode gelden de codes van en normen voor het genre. Voor andere periodes kan worden nagegaan in hoeverre het genre aan veranderingen onderhevig is of gelijk blijft.

Afbakening van het corpus in de tijd

Wij hebben een corpus teksten verzameld die overwegend ontstaan zijn in de XVIe eeuw. Het genre waarvan ook vroegere en latere vertegen-

(4) Edgar Marsch, ‘Gattungssystem und Gattungswandel. Die Gattungsfrage zwischen Strukturalismus und Literaturgeschichte’, in Probleme der Literaturgeschichtsschreibung, Göttingen, 1979 (Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik Beiheft 10), blz. 106 en A. Kibédi-Varga, ‘Genres en tekstsoorten: raakpunten van vorm en functie in de literatuurwetenschap’, Vorm en funktie in tekst en taal. Bundel opstellen verschenen ter gelegenheid van de voltooiing van het honderdste deel van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden, 1984, blz. 39.

(5) Marijke Spies ‘Het epos in de 17e eeuw in Nederland: een literatuuthistorisch probleem’, Spektator 7 (1977-78), blz. 381.

(6) Kibédi-Varga, ‘Genres en tekstsoorten’, Vorm en funktie in tekst en taal, blz. 40-41.

(8)

11

woordigers bekend zijn

(7)

, was immers bij de rederijkers bijzonder geliefd. We zullen die tafelspelen bestuderen welke te situeren zijn tussen ca. 1500 en 1620, een periode waarin het literaire bedrijf hoofdzakelijk werd beheerst door de rederijkers.

Eén enkel tafelspel uit ons corpus is met zekerheid vóór 1500 te plaatsen, namelijk het spel ‘Op die geboorte van die hertoginne van Savoye vrou Margriete’ (11), - dit is Margaretha van Oostenrijk -, op 10 januari 1480 gedicht door Colijn Caillieu, stadsdichter te Brussel van 1474-1485

(8)

. Voor de tafelspelen die als druk of afschrift jonger zijn dan 1600 steunden we op Hummelens Repertorium

(9)

. Hij meent dat bij de grensuitbreiding naar de huidige tijd toe handschriften en drukken moeilijk over één kam kunnen worden geschoren. Opname in het Repertorium van spelen in handschrift kan slechts geschieden op grond van de nog zestiende-eeuwse geest en inhoud. De drukken uit de eerste decennia van de XVIIde eeuw echter

weerspiegelen vrij nauwkeurig de ontwikkeling die nu op het gebied van het drama plaatsvindt. Na 1600 begint de overgang naar het

renaissancetoneel zich duidelijk af te tekenen. Het overgangsproces is echrer zo ingewikkeld, dat elk trekken van een grens door de

toneelproductie van die jaren een enigszins arbitrair karakter moet dragen

(10)

. Immers, terwijl het werk van Jacobus Celosse (79) (80) en van Ian I. de Vennip (114) nog typisch zestiende-eeuws van inhoud en behandeling is, ontbreken in Hoofts, Rodenburghs en Z. Heyns' tafelspelen de meeste sporen van rederijkerij. Deze en soortgelijke tafelspelen en die welke na 1620 werden gedrukt, worden in deze studie niet behandeld. Er mag immers gesteld worden dat:

na 1620 geen echte, en tevens contemporaine, rederijkersspelen meer worden gedrukt, terwijl dan ook de voor de studie van het rederijkersdrama onontbeerlijke, spelen met overgangsverschijnselen in aantal naar

verhouding sterk afnemen. Zo kwam ik voor de gedrukte spelen van de zestiende eeuw tot de conceptie van een met 1620 (als jaar van uitgave) begrensde overgangsperiode, waaruit ik behalve het uitgesproken

rederijkerswerk alle spelen met overgangsverschijnselen heb opgenomen, die mij voor de studie van het rederijkersdrama

(7) Cfr. P. Lammens-Pikhaus, ‘Vondels Bruyloftbed voor het huwelijk van Pieter Cornelisz.

Hooft en Leonora Hellemans bezien tegen de achtergrond van het genre der tafel- en bruiloftsspelen in de XVIIde eeuw’, Visies op Vondel na 300 jaar. Een bundel artikelen verzameld door S.F. Witstein en E.K. Grootes ter gelegenheid van de driehonderdste sterfdag van Joost van den Vondel. Den Haag 1979, blz. 72-87.

(8) E. de Bock, ‘Een presentspel van Colijn Caillieu’, Sp. d.L. 6 (1963), blz. 241; het nummer tussen haakjes verwijst naar de plaats van het spel in onze bronnenopgave. Het gaat hier om een spel dat bij uitbreiding van ons corpus toegevoegd werd.

(9) W.M.H. Hummelen, Repertorium van het rederijkersdrama 1500-ca. 1620, Assen, 1968, blz. 3.

(10) Hummelen, Repertorium, blz. 3-4.

(9)

van belang leken...De 1620-grens overschreed ik slechts voor enkele verzamelbundels met grotendeels onmiskenbaar zestiende-eeuwse inhoud

(11)

Wij namen ook de afzonderlijk gedrukte spelen op van na 1620, op voorwaarde dat ook hier de inhoud zestiende-eeuws is

(12)

.

Samenstelling van het corpus

Tot het corpus behoren dus die teksten welke tussen ca. 1500 en 1620 als tafelspel kunnen worden beschouwd. Welke teksten dienen we nu tot het genre te rekenen?

Ein Dilemma aller Gattungsgeschichtsschreibung ist es, dass wir

anscheinend nicht entscheiden können, was zu einer Gattung gehört, ohne schon zu wissen was gattungshaft ist, ohne dies oder jenes zu kennen als zu einer Gattung gehörig

(13)

Inderdaad om te weten welke tekst tot een bepaald genre behoort, dienen we op de hoogte te zijn van de kenmerken van het gente. Die kenmerken kunnen we slechts ontdekken door uit te gaan van de spelen die de rederijker zelf van een

genreaanduiding voorziet. Het tafelspel gaat schuil achter een veelheid van

aanduidingen. Naast de benamingen, tafel-, present-, bruilofts- en vastenavondspel vinden we ook onder (es)batementen, kluchten of gewoon spelen vertegenwoordigers van ons genre

(14)

. Hoe willekeurig en weinig precies de terminologie van de

(11) Hummelen, Repertorium, blz. 4. Zie ook de verantwoording bij onze bronnenopgave.

(12) Bv. Tafel-spel van dry personagien. De Wijn-kanne. De Toeback-rolle. De Pispot, waarvan we 2 ongedateerde drukken bezitten (1630?), één van 1647 en één van 1759 (116). Zie bronnen.

(13) Aldus Günther Müller in ‘Bemerkungen zur Gattungspoetik’, Philosophischer Anzeiger 3 (1929), blz. 136 geciteerd naar Jutta Weisz, Das Epigramm in der deutschen Literatur des 17. Jahrhunderts, Stuttgart, 1979, blz. 2.

(14) Voor de zestiende-eeuwse spelen vonden we de volgende benamingen: tafelspel in nrs. 4, 5, 13, 14, 15, 16, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32ab, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 41, 42ab, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 50ab, 51, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 66, 70ab, 73, 75ab, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 90, 91abc, 92ab, 93, 94, 95abc, 96, 97, 99ab, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117; samen 79 spelen

bruiloftsspel in nrs. 52ab, 53, 55, 65ab, 74abc, 76abc, 108; samen 7 spelen presentspel in nrs. 12, 20, 21, 22, 71, 98; samen 6 spelen

vastenavondspel in nr. 78; 1 spel vastenavondsklught in nr. 69; 1 spel

(es) batement (spel) in nrs. 3, 7, 23, 24, 25; samen 5 spelen spel in nrs. 6, 8, 9, 10, 11, 67, 68: samen 7 spelen

clucht in nrs. 54, 119; samen 2 spelen zaamspraak in nr. 72; 1 spel

zonder soortaanduiding: nrs. 1, 2, 17, 18, 19, 37, 44, 77, 89; samen 9 spelen.

(10)

13

rederijker ook moge zijn

(15)

, toch moeten wij uiteraard van deze genreaanduidingen uitgaan, willen we vat krijgen op het genre

(16)

. Pas wanneer wij die spelen onderzocht hebben, welke door de rederijker zelf in de titel met de benaming tafel-, bruilofts-, present- of vastenavondspel

(17)

worden aangeduid, en een inzicht hebben gekregen in hun aard en kenmerken, is het mogelijk een omschrijving of definitie van het genre op te stellen. Immers aan de hand van een vergelijking van de karakteristieken van de basistafelspelen

(18)

konden wij de genreaanduiding tafelspel kritisch toetsen.

Wij hebben inderdaad vastgesteld dat er onder de 92 door Hummelen in zijn Repertorium en Addenda bij het Repertorium

(19)

vermelde tafel-, bruilofts-, present- en vastenavondspelen zich enkele kluchten bevinden zoals de Cluijte van plaijerwater (2 29), Jan Fijnart (51) en Waechdragher Kees (84)

(20)

, een dialoog Vonnisse van Minos (104),

(15) Van Eeghem, ‘Tooneelgeschiedkundige bijdraagjes’, Tooneelgids 24 (1938), nr. 6, blz. 57;

Mak. De rederijkers, blz. 81: ‘De namen gaan door elkaar, tafelspelen worden kluchten genoemd, esbattementen vaak tafelspelen’. Zie ook de paragrafen over de classificatie van de spelen.

(16) L. Rens. Genres in het ernstige Renaissancetoneel der Nederlanden tot 1625. Verslag van een onderzoek. Met medewerking van G. van Eemeren, Hasselt, 1977, blz. 108.

(17) Aangezien de spelen met deze benamingen dezelfde kenmerken vertonen, beschouwen we ze als varianten van hetzelfde genre en gebruiken in het vervolg de algemene overkoepelende term tafelspel.

(18) Die spelen welke de genreaanduiding tafelspel in de titel dragen.

(19) Cfr. Hummelen, Repertorium, blz. 339-340 vermeldt 84 tafel-, bruilofts-, present- en vastenavondspelen en nog eens 8 in H. van Dijk, W. Hummelen en E. Strietman, ‘A Survey of Dutch Drama before the Renaissance’, Dutch Crossing 22 (1984), april, blz. 27 (verder als Addenda).

(20) Voor de vergelijking van deze stukken met de tafelspelen verwijzen wij naar de Inventaris van de tafelspelen in Bronnen, blz. 80-85. Onze karakterisering van deze stukken als klucht, beantwoordt ook aan Hummelens Gedeeltelijke systematische groepering op blz. 341 van zijn Repertorium. Daar vermeldt hij ook Een cluijte van plaijerwater. Dit stuk dat hij onder het nummer 2 29 in zijn Lijst van technische termen onder de tafelspelen had ondergebracht - waarschijnlijk wegens de aanduiding onder de titel ‘dit sijn al tafelspelen’ (cfr. Repertorium) - werd door ons bij voorbaat uitgesloten. De andere tafelspelen die door Hummelen op blz.

341 als klucht worden gekarakteriseerd nl. de nrs. 70ab, 83, 90, 69 en 78 uit onze lijst, zijn o.i. tafelspelen. Zie onze Inventaris en verder. Voor de kluchten en tafelspelen van G.H. van Breughel cfr. Gerrit Hendericxsz van Breughel, De Kluchten. Tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen door J.A. van Leuvensteijn, Amsterdam, 1985, I, blz. 14 waar hij de tafelspelen van G.H. van Breughel gelijkstelt met zijn kluchten in de zin dat:

Wanneer een dramatische tekst...in de titel van het spel aangeduid wordt als

‘Cluchte’, dan behoort deze uitsluitend tot de verzameling dramatische stukken die ten doel hebben de toeschouwer of lezer plezier te bereiden door menselijke ondeugden en tekorten op een boertige wijze te behandelen. Wordt de tekst in de titel aangeduid als ‘Tafelspel’, dan behoort deze tot de verzameling dramatische stukken die gemaakt zijn om bij de maaltijd voor een besloten gezelschap opgevoerd te worden en tot de verzameling stukken die ten doel hebben de lezer of toeschouwer in bovengenoemde zin plezier te bieden.

Zie ook blz. 17 waar Van Leuvensteijn de veronderstelling maakt dat nr. 84 opgevoerd werd bij een feestmaaltijd voor mensen die wat met de waag van doen hadden. Het stuk kon o.i.

wel aan tafel zijn opgevoerd, maar het verschilt van de meeste door ons onderzochte

(11)

tafelspel genoemd omdat hij aan de tafel werd opgevoerd, en een samenspraak met de titel Presentspel (98) omdat dit stuk als inleiding diende tot het uitreiken der op een wedstrijd gewonnen geschenken

(21)

. In een aantal gevallen wordt de naam tafelspel dus gebruikt voor aan de tafel opgevoerde of voorgedragen stukken zonder dat zij daarom de karakteristieken van een tafelspel vertonen. Deze spelen hebben wij, ondanks hun benaming, niet in het onderzoek betrokken. Onder de 87 resterende tafelspelen is er één waarvan de tekst volledig verloren ging. Van Eerlick Leven (63) is enkel de titel en paginering uit latere beschrijvingen bekend

(22)

. Het spreekt vanzelf dat ook dit spel onbruikbaar was voor ons onderzoek. Ook van een ander tafelspel De Menighe, Elc en Deen en Redene (118) is het handschrift zoek geraakt. We bezitten enkel een fragment uit een negentiende-eeuwse editie. Het spel kwam pas na het afsluiten van onze bronnenopgave onder onze aandacht, zodat we ook dit niet in het onderzoek konden betrekken

(23)

.

Van Oorspronck van Sonden (42) en van het tafelspel van Twee Rabbouwen (32) vermeldt Hummelen de beide versies als afzonderlijke nummers. Wij hebben voor elk spel de beide versies onder hetzelfde nummer behandeld aangezien het om dezelfde teksten gaat. Zo blijven er van de door Hummelen verzamelde tafelspelen 83 over. Daaraan dienen we nog twee gedrukte tafelspelen uit de eerste helft van de XVIIde eeuw toe te voegen welke de eigentijdse genreaanduiding in de titel dragen en nog XVIde-eeuws van geest zijn. De Wijn-kanne, de Toebackrolle, de Pis-pot (116) en Meester Canjart (112).

Zo komen we tot 85 tafelspelen. Daarbij hebben we ook die spelen gerekend die in één van de verschillende handschriften of drukken waarin ze overgeleverd zijn,

‘tafelspel’ worden genoemd

(24)

.

Zo zijn door Pleij en Resoort een aantal drukken ontdekt

(25)

waardoor bepaalde spelen tot de basistafelspelen konden worden gerekend.

XVIde-eeuwse tafelspelen. Met zijn 5 personages en vaak wisselende figutengroepering in verschillende scènes sluit het meer aan bij de XVIIde-eeuwse tafelspelen. Daarom hebben we het niet behandeld.

(21) Wij werden hierop opmerkzaam gemaakt door L. Roose in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1974, nr. 2, blz. 226.

Bovendien is hier ook geen sprake van een privé-vertoning.

(22) Cfr. onze Bronnenopgave.

(23) We hopen later op dit spel terug te komen.

(24) Hetzelfde procédé werd ook door Hummelen toegepast. Cfr. onze Bronnenopgave voor de nrs. 50, 52, 65 en 70 die in de a-variant steeds tafelspel worden genoemd, in de b-vatiant hetzij geen soortaanduiding dragen, hetzij klucht worden genoemd. Door recente vondsten moeten wij ook 74abc, 76abc en 99ab bij Hummelens tafelspelen voegen.

(25) R.J. Resoort en H. Pleij, ‘Nieuwe bronnen en gegevens voor de literatuurgeschiedenis van de zestiende eeuw uit Parijse bibliotheken’, Spektator 5 (1975-76), nr. 10/11, blz. 653.

(12)

15

Het gaat hier om De thien excelentien des houwelycx (74abc) en Gouweloos Uutslach (76abc) die in Dboeck der amoreusheyt..., Antwerpen, 1580 en in Tprieel Der Amoreusheyt...Rotterdam, 1596 respectievelijk een speel (c) ken en een batement worden genoemd, in het Cruyt-hofken...Delf(sic), 1600 daarentegen allebei de titel Bruyloft-spel dragen en om Een dronckaert die wonder siet (99ab), een spel dat zonder soortaanduiding opgenomen werd in Sommighe schoone

Colloqvien...overghezet door M. Cornelis Crul...Delf(sic), 1611, maar eveneens de titel tafelspel draagt in het voormelde Cruyt-hofken.

Voor de zestiende eeuw beschikken we dus over 88 door de rederijkers zelf aldus genoemde tafelspelen

(26)

. Zij leverden het basismateriaal om enerzijds een omschrijving van het genre te formuleren en een onderscheid te maken tussen het tafelspel in zijn meest zuivere vorm en de randgevallen en om anderzijds het corpus aanzienlijk uit te breiden. Daartoe hebben we uit Hummelens Repertorium alle arguaties, dialogen, disputaties, esbatementen, farces, cluchten, samensprekingen en spelen doorgelezen en troffen we onder deze genreaanduidingen een vijfentwintigtal spelen aan die eveneens aanspraak kunnen maken op de benaming tafelspel.

Afbakening van het tafelspel tegenover andere genres

De 113 teksten waaruit ons corpus bestaat, beantwoorden dus alle in meer of mindere mate aan een aantal distinctieve kenmerken van het tafelspel. Ze zijn te lezen/op te voeren als tafelspel en behoren niet tot een andere spelsoort. Toch is het niet altijd eenvoudig de grenzen van het tafelspel vast te leggen. Bij het afbakenen van het tafelspel tegenover andere genres zijn we minder gebaat met strakke definities dan wel met een systeem van glijdende genrekenmerken

(27)

. Of het sermon joyeux, de bruytsprake en de tweespraak tot het genre tafelspel beho-

(26) Gemakshalve volgt hier nogmaals een opsomming: nrs. 4, 5, 12, 13, 14, 15, 16, 20, 21, 22, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32ab, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 41, 42ab, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 50ab, 52ab, 53, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 65ab, 66, 70ab, 71, 73, 74abc, 75ab, 76abc, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 85, 86, 87, 88, 90, 91, 92ab, 93, 94, 95, 96, 97, 99ab, 100, 101, 102, 103, 105, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117.

(27) Cfr. I. Glier, Artes amandi. Untersuchungen zu Geschichte, Ueberlieferung und Typologie der deutschen Minnereden, München, 1971, blz. 10: Ebenso hilft eine differenzierende Beschreibung nicht viel weiter, weil sie - wollte man genau sein - sehr schwerfällig und doch in mancher Hinsicht nicht spezifisch genug ausfallen müsste, vor allem aber weil selbst damit die Offenheit der Gattung gegenüber anderen immer noch nicht entsprechend berücksichtigt wäre. Ich will daher einmal in grossen Zügen mit einem gleitenden System von

Gattungsmerkmalen arbeiten, die jeweils einzeln oder kombiniert durch Fehlen oder Vorhanden sein distinktiv wirken, en cfr. Marsch, ‘Gattungssystem’ in Probleme der Literaturgeschichtsschreibung, blz. 314-315.

(13)

ren, kunnen we het best uitmaken door te onderzoeken of een aantal distinctieve kenmerken van het tafelspel in genoemde genres aan- of afwezig zijn.

Moeten we het sermon joyeux beschouwen als een genre op zich zelf of is het eerder een voorbeeld van dramatische monoloog? Een aantal vertegenwoordigers van dit laatste genre immers, voert de naam ‘tafelspel’ in de titel

(28)

. De meningen zijn verdeeld. Terwijl Kalff beweert dat ‘de monoloog in den mond van een koopman, optredend voor koopers, licht kon vervangen worden door dien van een predikant zich richtend tot zijn gemeente’

(29)

, en dus blijkbaar tafelspelen in monoloogvorm op één lijn stelt met het sermon joyeux, heeft Picot reeds in 1886 het sermon joyeux onderscheiden van de dramatische monoloog:

Le premier est une parodie, généralement fort libre, des sermons en vers ou en prose qui précédaient les grands mystères; le second, au contraire, est une scène à un personnage, dans laquelle l'acteur joue un véritable rôle.

L'un se borne à un récit; c'est une suite plus ou moins heureuse de traits satiriques; l'autre au contraire est une action: c'est une comédie complète placée dans un cadre restreint

(30)

.

Ook bij recente onderzoekers komt dezelfde twijfel omtrent de aard van het sermon joyeux aan het licht. Pleij is de mening toegedaan dat de spotsermoenen of -preken oorspronkelijk een dramatisch karakter droegen en dat zij naar alle waarschijnlijkheid thuishoorden bij een of ander feest

(31)

. Maar hij is er zich van bewust dat ‘de meeste van deze teksten in hun fixatie in handschrift of druk literaire parodieën geworden zijn, die alleen door de direkte rede nog herinneren aan de herkomst van het genre’

en dat ‘in hun nieuwe (voor)-leesvorm...juist in hoge mate die elementen [ontbreken]

die inzicht zouden kunnen geven in de dramatische aspekten’

(32)

. Moeten we spreken van voordracht of opvoering? Uit de door Pleij geciteerde voorbeelden blijkt dat hij, zoals Kalff het sermon joyeux en de dramatische monoloog over dezelfde kam scheert

(33)

. J.C. Aubailly is de mening toegedaan dat aan

(28) Bv. de meeste tafelspelen met één personage: nrs. 35, 36, 38, 39, 40, 41, 48, 82, 85, 86, 91, 92, 95, 96, 97, 99, 107, 111. Zij beantwoorden inderdaad aan de definitie van de dramatische monoloog welke A. Sinfield geeft in zijn Dramatic Monologue, London-New-York, 1977 (The Critical Idiom, nr. 36), blz. 7 en 3 waar hij deze beschouwt als ‘a kind of drama specially suited to those whose main interest is in character’.

(29) Kalff, Gesch., III, blz. 158.

(30) E. Picot, ‘Le monologue dramatique dans l'ancien théâtre français’, Romania 15 (1886), blz. 358.

(31) H. Pleij, ‘Volksfeest en toneel in de middeleeuwen’, De Revisor 3 (1976) nr. 6, blz. 57-58 en H. Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit. Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen, Amsterdam, 1979, blz. 69.

(32) Pleij, ‘Volksfeest’, De Revisor 3 (1976), nr. 6, blz. 59.

(33) Pleij, ‘Volksfeest’, De Revisor 3 (1976) nr. 6, blz. 57 waar hij Van sinte Niemant ende van zijn wonderlijc leven groote macht ende heerlijckheyt behandelt naast het Spel van de lansknecht, de Cluchte van eenen dronckaert en het Tafel-spel van een personagie genaemt S. Lasant ende is een Pillegrom op blz. 61-62, welke duidelijk dramatische monologen zijn.

(14)

17

het einde van de XVde eeuw en in het begin van de XVIde de grens tussen gedramatiseerde tekst en (voor)leestekst zeer moeilijk te trekken is

(34)

. Toch is ook hij overtuigd van het dramatische karakter van het sermon joyeux en hoewel hij het in zijn werk Le monologue, le dialogue et la sottie bij de dramatische monoloog behandelt

(35)

, erkent hij, zoals Picot, ook het eigen karakter van het sermon joyeux.

Hij ziet echter het verschil tussen sermon joyeux en dramatische monoloog niet als een tegenstelling tussen ‘récit’, waarin het narratieve element overweegt, en ‘action’

waarin het dramatische de overhand heeft

(36)

, maar als een verschil in graad van identificatie van de acteur met zijn personage:

Dans le genre narratif, le conteur fait rire d'un tiers et d'une action dans laquelle ce dernier se débat, mais il disparaît derrière ses personnages comme le montreur de marionnettes derrière son décor. Dans le genre dramatique, au contraire, l'acteur-récitant fait rire d'un personnage auquel il s'identifie pleinement...Encore faut-il que cette identification soit continue, qu'elle ne reste pas un simple artifice de présentation, mais devienne le subjet même de la création artistique. Bien entendu, tout en étant continue, elle peut rester superficielle, extérieure, se borner à une parodie dáttitude, de ton, appuyée sur le respect d'une structure propre à un genre: c'est ce qui se produit dans certains sermons, dans les

‘prognostications’, les testaments et les mandements. Elle peut aussi devenir plus profonde et permettte de traduire, de manière légèrement caricaturale, un caractère avec ses défauts: c'est ce qui se produit dans les monologues proprement dits

(37)

Na de lectuur van 88 zestiende-eeuwse tafelspelen en enkele Nederlandse sermons joyeux

(38)

, kunnen we ons aansluiten bij Aubailly's bewering. Waar we bij de

tafelspelen in monoloogvorm steeds geconfronteerd worden met een acteur die zelf optreedt voor een publiek en zich volledig identificeert met de gespeelde rol, hetzij die van koopman

(34) Aubailly, Le monologue, le dialogue et la sottie. Essai sur quelques genres dramatiques de la fin du moyen âge en du début du XVIe siècle, Paris, 1976, blz. 101.

(35) Aubailly, Le monologue. blz. 40-77.

(36) Cfr. noot 30.

(37) Aubailly, Le monologue, blz. 195-196.

(38) Sermons joyeux zijn o.a.: Het Setmoen van Sencte Reinhuut in Matthijs De Castelein, De Const van Rhetoriken..., Ghendt, 1555, blz. 243-246; Een sermoen van Sanctus Drincatibus in P. Leendettz jr., ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 64-67; De legende van sinte Haryngus in W. de Vreese, ‘De legende van Sint-Haringus’, Het Boek 11 (1922), blz. 299-304 en F.J. Mone, Uebersicht der Niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit, Tübingen, 1838, nr. 143, blz. 142-143; misschien De gans Alijt in G. Kalff, ‘Handschriften der Universiteitsbibliotheek te Amstetdam’, T.N.T.L. 9 (1890), blz. 183-185; Van sinte Niemant ende van zijn wondetlijc leven groote macht ende heerlijckheyt in Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Leiden, 1899, blz. 150-156.

(15)

of marskramer, van kwakzalver, miles gloriosus of zot, vinden we in de geraadpleegde sermons joyeux doorgaans een speler die zich slechts gedeeltelijk identificeert met de predikant en geheel volgens de structuur, toon en geest van het ernstige sermoen aan het publiek, de gelovigen, een ‘ghenoechlijcke’ historie vertelt onder andere van

‘een man Gheheten Niemant’ of een of andere legende van Sanctus Drincatibus of sencte Reinhuut

(39)

. Zoals in het tafelspel richt de vertolker van het sermon joyeux zich soms tot zijn publiek om het bijvoorbeeld tot luisteren of gebed aan te sporen of het iets toe te wensen

(40)

. Het betrekken van het publiek in het spel was immers, reeds van in de middeleeuwen een geliefd procédé

(41)

. Maar het is vooral de verhouding van de acteur tot het gespeelde personage die de verschillende aard van sermon joyeux en tafelspel bepaalt.

Hoewel bepaalde sermons joyeux opgevoerd werden om feestdissen, vooral bruiloftsmaaltijden, op te vrolijken

(42)

, zijn de allusies op een tafelend gezelschap, of de aanduidingen dat deze stukken werkelijk aan tafel gedurende de maaltijd werden ten beste gegeven, veel minder uitdrukkelijk en talrijk dan in vele tafelspelen het geval is

(43)

. Vandaar

(39) Leendertz, ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 65 v. 30 en De Castelein, De Const, blz. 243 v. 12 en Veelderhande geneuchlijcke dichten, blz. 150-151. Cfr. W.

Hüsken, ‘Preliminaries to the Study of Comic Drama of the Rhetoricians’, in Dutch Crossing 22 (1984) apr. blz. 4-8 waar hij een status quaestionis geeft van het probleem in de paragraaf

‘A borderline between the narrative and the dramatic’. Daarbij blijkt ‘the principle of impersonation, the one-to-one relationship between actor and character to be represented,...the most important factor in determining the borderline between dramatic and narrative texts.

The degree to which an actor identifies himself with a character is purely a matter of performing’. Hüsken verschuift het accent naar ‘vertolking, verpersoonlijking’ bij het onderscheiden van dramatische teksten en narratieve.

(40) Leendertz, ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 66 vzn. 97-99; De Vreese,

‘De legende’, Het Boek 11 (1922), blz. 303 vzn. 117-118; Leendertz, ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 67 vzn. 158-163.

(41) Aubailly, Le monologue, blz. 12 en Pleij, ‘Volksfeest’, De Revisor 3 (1976) nr. 6, blz. 62.

(42) Picot vermeldt in ‘Le monologue dramatique’, Romania 15 (1886), blz. 360: ‘on en égayait les repas, spécialement les repas de noces’. Ook in het Nouveau et joyeux Sermon contenant le menage et de la charge de mariage, pour jouer a une nopce, a un personnage uitgegeven door E. Picot en Chr. Nyrop in Nouveau Recueil de farces françaises des XVe et XVIe siècles, Paris, 1880, blz. 191-198 en LXIX-LXXI en in het Sermon pour une Nopce uitgegeven door M.Ch. d'Héricault in Oeuvres de Roger de Collerye. Nouvelle édition avec une préface et des notes, Paris, 1855, blz. 111-122, die volgens de titel bij een bruiloftsfeest werden opgevoerd, ontbreken dergelijke allusies en aanwijzingen.

(43) Cfr. Aubailly, Le monologue, blz. 34-39 en voor tafelspelen bv. (40) in Verzameling Trou Moet Blijcken, Boek I, fol. 98r v. 10, fol. 98v vzn. 65-67; (95) in Drie Eenlingen...Delf, 1597, fol. Alv v. 8-9 of (111) in Nieu Tafelspel...Amstelredam, 1623, fol. B3r v. 16 en B5r v. 172.

(16)

19

misschien dat het sermon joyeux nooit met deze term wordt aangeduid

(44)

.

Bij het sermon joyeux kunnen scène en enscenering worden gemist

(45)

wat alweer een vergelijkingspunt biedt met de tafelspelen. In de laatste echter vinden we vaak directe of in de tekst geïmpliceerde aanduidingen van ‘een nadrukkelijk rekening houden met ondersteunende en stimulerende mimiek’

(46)

.

In de tafelspelen, al dan niet in monoloogvorm, wordt er geacteerd, gehandeld.

Zo worden er bijvoorbeeld dikwijls (in 47% van de gevallen) presenten getoond en aangeboden, wat wij in de geraadpleegde sermons joyeux niet hebben aangetroffen.

Kortom, het sermon joyeux heeft toch meer het karakter van een voordracht, terwijl het tafelspel opvoering, spel kan worden genoemd

(47)

.

Maar er is meer. Hummelen poneert dat de kracht van het sermon joyeux voor een groot deel ligt in de parodie

(48)

. Het sermon joyeux parodieert inderdaad de echte, religieuze sermoenen wat niet alleen blijkt uit de vorm en de toon - het citaat in keukenlatijn bij de aanvang, de aanspreking van het publiek met ‘mijn beminde’ en dergelijke, de talrijke vrome wenszinnen en de benedictie aan het einde

(49)

- maar ook uit de inhoud - men vertelt bijvoorbeeld het ‘leuen, de passie en de legende van sinte Haryngus den maertellaere’

(50)

. Zo boeit het sermon joyeux meer door de gespannen verhouding tot het geparodieerde voorbeeld dan door de acteerkwaliteiten van de speler

(51)

.

Ce n'est pas le personnage lui-même qui est source de comique, ce sont ses paroles dans la mesure où elles sont en contradiction avec son attitude.

Mais l'identification du récitant au personnage mis en scène peut devenir l'objet même du rire et prendre un caractère dramatique plus profond si elle s'intériorise, si l'acteur essaie de traduire les sentiments ressentis par le personnage qu'il met en scène, si les paroles qu'il lui prête sont en accord avec son attitude et témoignent de son caractère. C'est alors le personnage lui-même, son carac-

(44) W.M.H. Hummelen, Repertorium, blz. 6.

(45) Picot, ‘Le monologue dramatique’, Romania 15 (1886), blz. 359.

(46) Hummelen, Repertorium, blz. 6.

(47) Hummelen, Repertorium, blz. 6.

(48) Hummelen, Repertorium, blz. 6.

(49) Voor de citaten: cfr. De Castelein, De Const, blz. 243, Leendertz, ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 64 en De vreese, ‘De legende’, Het Boek 11 (1922), blz.

300; de aansprekingen: cfr. Leendertz, ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 64 v. 1, 12, 35; wenszinnen en benedictie: cfr. Leendertz, ‘Eenige geneuchlijcke dichten’, T.N.T.L. 20 (1901), blz. 67 vzn. 158-163, De Vreese, ‘De legende’, Het Boek 11 (1922), blz.

304 vzn. 125-128. Cfr. ook Aubailly, Le monologue, blz. 38-39, 41 en 46-52.

(50) De Vreese, ‘De legende’, Het Boek 11 (1922), blz. 301 vzn. 13-15. In de Franse literatuur zijn de voorbeelden van dergelijke spotheiligen legio cfr. Picot, ‘Le monologue dramatique’, Romania 15 (1886), blz. 363-385.

(51) Hummelen, Repertorium, blz. 6.

(17)

tère, sa psychologie, qui sont source de comique. C'est ce qui se produit dans les monologues dramatiques

(52)

Inderdaad bij tafelspelen zorgen precies het persoonlijke acteertalent en de inspanning van de spelers om zich volledig in hun rol in te leven, zich te identificeren met het gespeelde personage en om het publiek in het spel te betrekken, het meest voor de levendigheid en de spanning. Hummelen heeft het ons inziens bij het rechte eind wanneer hij zegt:

allerlei spel met het publiek en van de speler met zichzelf, zoals ik dat vind in de meeste dramatische monologen die ik kan aanwijzen, ontbreken in het sermon joyeux, moeten daar wel ontbreken, omdat ze de parodie immers afbreuk zouden doen...Samengevat: het sermon joyeux is minder als toneel gedacht, het is een genre op zichzelf, zoals De Castelein ook eigenlijk te kennen geeft, wanneer hij de lange reeks van voorbeelden van poëtische producten besluit met een sermoen van St.-Reinhuut als toegift

(53)

Ook Dick Kaijser karakteriseert het spotsermoen of sermon joyeux als zelfstandig genre dat gekenmerkt wordt door komplete parodiëring van een komplete predikatie

(54)

. Spotsermoenen vertonen vaak een vaste drieledige struktuur en er zijn verschillende typen te onderscheiden. Ook al kunnen ze aan de tafel worden voorgelezen - zoals het sermoen over de heilige Alijt waarbij de quasi-predikant een preek opvoert ter herdenking van de heilige martelaar, die bij deze gelegenheid letterlijk en figuurlijk in het middelpunt staat van deze eredienst

(55)

- toch betekent dit niet dat ze de karakteristieke kenmerken van het tafelspel bezitten, al doet de dramatische vormgeving wel denken aan de tafelspelen, in monoloogvorm. De spotsermoenen vormen een zelfstandige groep met karakteristieke vormgeving, namelijk een systematische parodiëring van de predikatie zoals die in de middeleeuwen in verschillende vormen werd beleefd

(56)

.

Ook de bruidsprake kunnen we het best als afzonderlijk genre beschouwen

(57)

. De term werd door de literair-historici niet altijd correct gebruikt, wat aanleiding gaf tot verwarring. Zo merkte Snellaert op: ‘Men had nog presentspelen, tafelspelen, bruidspraken en koningspelen welke elders dan op het tooneel vertoond werden’

(58)

. Ook Van

(52) Aubailly, Le monologue, blz. 107.

(53) Hummelen, Repertorium, blz. 6.

(54) Dick Kaijser, ‘Het laatmiddeleeuwse spotsermoen’, Spektator 13 (1983-1984), nr. 2, blz.

109.

(55) Kaijser, ‘Het laatmiddeleeuwse spotsermoen’, Spektator 13 (1983-1984), nr 2, blz. 119.

(56) Kaijser, ‘Het laatmiddeleeuwse spotsermoen’, Spektator 13 (1983-1984), nr 2, blz. 119.

(57) Cfr. de zeven bruytspraken in D'Boeck Der Amoureusheydt...Hantwerpen, 1656, blz. 94-101:

Hier na volghen van rechtsinnige smaken goet Veel schoone diversche Bruytspraken/soet.

(58) F.A. Snellaert, Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella, Brussel, 1838, blz. 176.

(18)

21

Eeghem schoor bruidspraak en tafelspelen over dezelfde kam

(59)

. Mak daarentegen meende dat men de bruytsprake, ondanks de invloed die het genre onderging van het tafelspel, daarom nog niet tot deze laatste soort spelen kon rekenen

(60)

. Eigenlijk is het een terminologische aangelegenheid. Bedoelt men met bruytsprake of ‘batement om over een bruytstafel te spreken’ een spel van twee of drie personen waarin het voor en het tegen van het huwelijk wordt bepleit

(61)

, dan is dit in feite een bruiloftsspel en kunnen wij het derhalve als een variant van het tafelspel beschouwen. De bruytspraken zoals wij die aantreffen in D'Boeck der Amoureusheydt daarentegen kunnen niet met de tafelspelen worden gelijkgeschakeld. Wel hebben bruytsprake en tafelspel een aantal kenmerken gemeen. Zo worden beide bv. bij een of ander feest (veelal een bruiloftsfeest) opgevoerd

(62)

. Voor de bruytsprake vinden we echter geen specifieke aanduidingen dat de voordracht privé aan de tafel geschiedde. Van scène en decorstukken maken geen van beide genres gebruik en hoewel tafelspelen ons doorgaans beter inlichten omtrent de attributen en de kostumering der personages, vinden we toch een enkele keer in een bruytsprake de aanduiding: ‘ghecleet ghelijck een dwaes’ en ‘ghecleet wijselijck’

(63)

. Waar in tafelspelen vaak vele

toneelaanwijzingen de handeling van de acteurs begeleiden

(64)

, zijn deze aanduidingen in bruytspraken minder talrijk en gevarieerd en beperken zich doorgaans tot de stereotiepe opmerking naar het einde toe ‘Antvvoorde hebbende’ of ‘De Bruyt heeft gheantvvoort’

(65)

. Dit hangt samen met het karakter van de bruytsprake. De gang van zaken is er steeds dezelfde. Na de begroeting van de bruid stellen de ‘ambassaten’

of ‘messagiers’

(66)

van de bruidegom haar de vraag of zij haar toestemming wil geven tot het huwelijk en zich derhalve naar de kerk wil begeven waar haar echtgenoot haar wacht. De bruid geeft hierop een gunstig antwoord, wat blijkt uit de

toneelaanwijzing, waarvoor zij hartelijk wordt gedankt en waarop de zegslieden, na hun verontschuldiging te hebben aangeboden, verdwijnen om de bruidegom het verlossende woord mee te delen

(67)

. Hieruit blijkt dat de

(59) Van Eeghem, ‘Tooneelgeschiedkundige bijdraagjes: 1. Het opstandige personage (Brussel, 1938)’, Tooneelgids 24 (1938) nr. 6, blz. 57.

(60) Mak, ‘De tafelspelen van Hooft’. Uyt ionsten versaemt, blz. 204, noot 1.

(61) Mak, De rederijkers, blz. 82.

(62) D'Boeck Der Amoureusheydt, blz. 99: ‘Godt groet u Vrou bruyt en al u geselschap mede //

Die t'uwer feesten heden sijn versaemt’.

(63) D'Boeck Der Amoureusheydt, blz. 98.

(64) Zie verder: Decor, scène, toneelattributen, kostumering en toneelaanwijzingen.

(65) D'Boeck Der Amoureusheydt, blz. 95, 97, 98, 99, 100 en 101.

(66) D'Boeck Der Amoureusheydt, blz. 96 en 100.

(67) D'Boeck Der Amoureusheydt, blz. 94-95:

Eerweerdighe vrou Bruyt / ghy sult verstaen Onse bootschap saen / daer wy mede zijn belaen Van uwen Bruydegom hoort ons vermaen Die van u begeert heden te hebben voldaen

T'ghene dat ghy begonnen hebt mits dattet soo past / ...

Om soo int houwelijck te vereenighen by dien ...

Geeft antwoorde na onsen heessche / na de behoorte.

Antvvoorde hebbende

Princelijcke Bruyt wy dancken u vander gracien

(19)

bruytsprake een vraag bevat gericht tot de bruid waarbij haar antwoord onmisbaar is voor het beëindigen van de voordracht. Ook in tafelspelen wordt een beroep gedaan op de medewerking van het publiek en hoewel in de zestiende-eeuwse spelen doorgaans meer dan één persoon wordt toegesproken, zijn ook hier de elementen begroeting, afscheid, verontschuldiging of gelukwens steeds aanwezig. In tafelspelen echter is er niet alleen direct contact met het publiek, maar de acteurs nemen ook elke gelegenheid te baat allusies te maken op het aanwezige gezelschap. Uit de inhoud en het verloop van de bruytsprake blijkt voldoende het verschil met het tafelspel: het ene genre bestaat doorgaans uit korte monologen

(68)

waarbij steeds dezelfde vraag aan de bruid wordt gesteld, het andere daarentegen telt onder zijn vertegenwoordigers overwegend spelen met twee of meer personages waarin steeds verschillende ideeën of standpunten in discussievorm worden aangeboden. De verwantschap tussen beide genres wordt het best geïllustreerd door Een ander Bruyt sprake. Een man ghecleet ghelijck een dwaes. Met een ander man ghecleet wijselijck

(69)

, de enige bruytsprake in dialoogvorm die we in D'Boeck der Amoureusheydt aantroffen. De aanvang van deze bruytsprake zou net zo goed die van een tafelspel kunnen zijn. Hier is geen sprake meer van voordracht, hier is actie, spel. Dwaes doet al scheldend zijn intrede (blz. 98)

Wel aen sult ghy hier nochlange blijven gapen Dat gy niet ter kercken en comt wat macht bediden Oft salmen u derwaerts moeten knapen

Segt hou Vrou Bruyt met uwe lieden...

Tot deser spatien / van u antwoorde soet guerich

en blz. 95:

V Bruydegom vraechr hoort dit bedieden

Met ionstich groeten hy u Vrou Bruyt doet ontbieden Oft ghy ter kercken comen wilt met uwe lieden Om voort in houwelijcken staet te procederen ...

Gheeft ons antwoorde dat wy moghen keeren.

Antwoorde van haer hebt

De antwoorde is goedt danck hebt van dien

(68) De gemiddelde lengte van de gelezen bruidspraken bedraagt een dertigtal verzen.

(69) D'Boeck Der Amoureusheydt, blz. 98-99.

(20)

23

Wijselijck valt hem in de rede: ‘Cont ghy anders niet slechten cloeten’ en geeft hem de raad de bruid te groeten. Dit gebeurt dan met een eenvoudig ‘Dach Vrou Bruyt’

(blz. 99), waarop het voor een bruidsprake specifieke verzoek om het jawoord volgt en de stereotiepe toneelaanwijzing: ‘De Bruyt heeft gheantvvoort’. Het stuk eindigt met een verontschuldiging van Wijselijck en een gelukwens aan de bruid. Er bestaat hier dus een manifeste overeenkomst met het tafelspel. Het is echter duidelijk dat ondanks gemeenschappelijke trekken met onze spelen, de bruytsprake eigen kenmerken bezit en derhalve een zelfstandig genre vormt.

Bij de dialoog, tweespraak of samenspraak dienen we met meer omzichtigheid te werk te gaan. Het begrip dialoog staat niet alleen voor het genre dat in de klassieke oudheid tot hoge bloei kwam, maar vervaagde in de loop der tijden zozeer dat het toegepast werd op elk ‘literarisch fixirte[s] Gespräch’

(70)

en zo het technisch procédé ging aanduiden, de wijze waarop personen sprekend opgevoerd worden in drama, roman en novelle

(71)

. In deze betekenis is dialoog één van de essentiële elementen van drama en ook van het tafelspel

(72)

. Onze aandacht gaat naar de dialoog als zelfstandig, literair genre en naar de vraag of bepaalde tafelspelen tot dit genre kunnen worden gerekend. We zullen ook nagaan of de door Hummelen vermelde dialogen beantwoorden aan de kenmerken van het tafelspel. Vrij vaak immers worden bij de behandeling van de dialoog tafelspelen vermeld

(73)

. De beide genres zijn niet alleen in hun beginstadia sterk met elkaar verwant

(74)

, maar vooral in de zestiende eeuw is het dikwijls moeilijk dialoog en drama te onderscheiden

(75)

:

beide erfreuten sich einer ungeheuren Popularität, Dialoge wurden in Dramen umgewandelt, und die Tendenz auf Lehre, Satire und

Sittenschilderung...durchdringt Alles...

(76)

(70) R. Hirzel, Der Dialog. Ein literarhistorischer Versuch, Hildesheim, 1963 (Reprografischer Nachdruck der Ausgabe Leipzig 1895), I, blz. 6.

(71) Moderne encyclopedie der wereldliteratuur. Algemene leiding: J. Aerts, A.G.H. Bachtach, G. Stuiveling..., Gent, z.j., II, blz. 343.

(72) E.K. Chambers, The Medieval Stage, Oxford, 1903, II, blz. 81 geciteerd naar Hüsken,

‘Preliminaries’, Dutch Crossing 22 (1984), blz. 53.

(73) Zo bv. in MEW, II, blz. 342 waar, onder het genre der dialogen, tafelspelen in één adem genoemd worden met de middeleeuwse disputationes en D. Geeraerts, ‘Dialogen uit de XVIe eeuw’, Handelingen van het XXIVe Vlaams Filologencongres, Leuven 6-8 april 1961, blz.

249-250 waar hij onze tafelspelen Die Menichfuldicheit des Bedrochs (42b), De Vasten en de Vastenavont (64), Jaep Selden-thuys (93ab) en de tafelspelen van Cornelis Everaert tot het genre der dialogen rekent, en blz. 253 waar het tafelspel van de Prochiaen, Coster en Wever (113) een rustig-betogende dialoog wordt genoemd.

(74) Hirzel, Der Dialog, I, blz. 12.

(75) Geeraerts, ‘Dialogen’, Hand. v.h. XXIVe Vlaams Filologencongres 1961, blz. 248.

(76) Hirzel, Der Dialog, II, blz. 392.

(21)

Er zijn onvermijdelijke raakpunten tussen de beide genres. Zo zal het element gesprek, discussie, debat, dat typisch is voor tafelspelen - zelfs voor die in monoloogvorm, want het publiek is tegenspeler - ook in de meeste definities van de dialoog opduiken

(77)

. Hirzel beschouwt de dialoog immers als ‘eine Erörterung in

Gesprächsform’

(78)

. Niet elk gesprek is echter dialoog. Alleen dat gesprek dat zich

‘erörternd in die Gegenstände versenkt und deshalb nicht wie ein Schmetterling von einem zum andern flattern kann’

(79)

, verdient de naam dialoog. Op bepaalde tafelspelen is dit citaat inderdaad van toepassing: zij behandelen één bepaald onderwerp; de personages discussiëren over één bepaald punt. We denken hier vooral aan de strijdspelen en de spelen waarin vertroosting, bekering centraal staat, maar de wijze waarop dit gebeurt, is verschillend. Zelden vinden we namelijk tafelspelen geheel opgebouwd volgens het vraag en antwoord-procédé, wat in de oudheid precies gold als de ideale wijze om een dialoog te laten verlopen

(80)

. Wel worden er in tafelspelen vragen gesteld naar de identiteit van de medespeler(s) en/of naar de aard van het geschenk, maar zij zijn er niet onontbeerlijk aangezien de informatie veelal direct meegedeeld wordt. Zo vallen de personages in de discussiespelen of strijdspelen elkaar beurtelings aan, welke kritiek dan onmiddellijke en heftige verdediging uitlokt.

Hier is geen sprake van vraag en antwoord. Het verschil tussen dialoog en tafelspel wordt vooral bepaald door de wijze van opvoeren: het tafelspel is een dramatisch genre. Terwijl in de dialoog het gesprek een zelfstandige betekenis heeft gekregen

(81)

en dus handeling en enscenering kan missen, begeleiden de gesprekken in de tafelspelen de handeling, en zijn uit de woorden van de spelers meestal

toneelaanwijzingen - zij het dikwijls impliciet - af te lezen. Het tafelspel maakt niet alleen gebruik van performatief spreken maar ook van actie.

(77) Zo spreekt Aubailly in Le monologue, blz. 278 over de dialoog als over een genre ‘qui se caractérise par la prééminance du jeu verbal sur l'action et par une grande technicité’.

(78) Hirzel, Der Dialog, I, blz. 7.

(79) Hirzel, Der Dialog, I, blz. 5.

(80) Hirzel, Der Dialog, I, blz. 4. Een voorbeeld van een XVIde-eeuwse tweespraak volgens het vraag en antwoord-procédé vinden we in Veelderhande geneuchlijcke dichten, blz. 72-87:

Vanden ouden ende langhen Aernout ende is een Twee-spraecke die ghenoechlijck is om te lesen. Ook in de XVIde-eeuwse prozadialogen wordt gebruik gemaakt van dit procédé cfr.

I. Deel Van Dieryck Volckertsz. Coornherts Wercken. Waer van eenige noyt voor desen gedruct zyn..., T'Amsterdam, By Iacob Aertsz. Colom..., 1630, fol. 158r-59v: Tsamensprake of de quade willich quaat zijn of onwilligh tusschen Peter ende Jan en fol. 160r-63r:

Tsamensprekinghe waarin beweesen wort dat hy niet goet en wil worden die quaat blijft. Of cfr. F.V. Toussaint van Boelaere Twee XVIe eeuwsche dialogen naar den oorspronkelijken tekst uitgegeven, ingeleid en verklaard, Antwerpen, 1945, blz. 39-43: Tsamenspraecke tusschen den Herder en Tschaepken (over het auteurschap van den Biencorff) door pastoor J. Coens.

(81) Hirzel, Der Dialog, I, blz. 7. Cfr. Aubailly, Le monologue, blz. 278.

(22)

25

Zelden vinden we in dialogen een verwijzing naar de tafel of het gezelschap dat eromheen verzameld is. Waar toch een soortgelijke aanduiding voorkomt, heeft deze niet de minste invloed op het verdere verloop van het spel

(82)

.

In de dialoog wordt het publiek ook niet betrokken bij het gesprek; dit verloopt enkel tussen de dialoogsprekers onderling. En waar in 47% van de tafelspelen geschenken worden aangeboden

(83)

, onderscheidt de dialoog zich van dit genre door de totale afwezigheid hiervan.

Bij het zoeken naar een grens tussen beide genres zijn niet zozeer de prozadialogen van belang, maar vooral die in versvorm. Slechts berijmde dialogen komen in aanmerking voor het onderzoek of zij al dan niet tot het genre der tafelspelen behoren want ‘het is ondenkbaar dat rederijkers een onberijmde tekst voor een

toneelvoorstelling zouden gebruiken’

(84)

. Hummelen nam als rederijkersdrama op in zijn Repertorium alle berijmde teksten met meer dan drie personages - de dramatische mogelijkheden zijn groter in vergelijking met teksten met slechts twee spelers en het risico dat zij zouden blijven beneden het minimum dat nog spel mag heten, is te verwaarlozen - en berijmde dialogen tussen twee personages die met de termen esbatement, tafelspel of een andere samenstelling met spel - worden aangeduid

(85)

. Deze termen worden immers nooit voor prozadialogen gebruikt, terwijl benamingen als dialoog, samenspreking en dergelijke juist het meest gangbaar zijn voor

prozadialogen.

(82) Bv. Verscheyden t'samen-spraken nr. 14 en 21 in Cootnherts Wercken, I, fol. 450v (eig.

452v) en fol. 458r (eig. 461r) waar de dialoog gevoerd wordt resp. voor ‘de Tafel van een grooten Heere’ of aan de tafel in de ‘groote sale des Paltzgraven Cheurvorst Frederici Hof’

(cfr. D. Geeraerts, ‘De dialogen van D.V. Coornhert. Een vergelijkend onderzoek’ Sp. d.L.

2 (1958), nr. 4, blz. 250). Deze vermeldingen dienen enkel als inleidende sfeerschepping. In de berijmde vertaling van één van Erasmus' dialogen door Cornelis Crul, nl. Absurda. Dat is vremdt bescheedt. Twee doove Personagien wt Colloquia Erasmi Roterodami, maakt Anius in vzn. 198-202 de opmerking:

Maet morghen noene wil ic gheerne komen / Dan meuchdy dit ammelaken op de Tafel decken / Al ist wat bruynachtich zoud'ic daer me ghecken / Ic versta my ooc wel op schippers maniere /

Men maect op een slecht ammelaken wel goey ciere /...

waaruit de lezer kan besluiren dat deze ‘dialogue’ opgevoerd werd bij een tafel. En hoewel G. Degroote het stuk een tafelspel noemt (‘Cornelis Cruls bewerking van Erasmus' Colloquium Absurda in een werk van Johan Baptist Houwaert’, Sp. d.L. 4 (1960), blz. 174), missen wij elke allusie op en contact met het publiek zodat alleen het opvoeren hiervan voor de tafel van Aartshertog Matthias bij zijn inkomst in Brussel in 1578 die naam aanvaardbaar maken kan. Cfr. Vonnisse van Minos (104).

(83) D.i. in de basisspelen; voor het gehele corpus: 48,6%.

(84) Hummelen, Repertorium, blz. 5.

(85) Hummelen maakt wel een uitzondering voor de spelen die werkelijk opgevoerd werden of die in een milieu van spelen werden overgeleverd cfr. Repertorium, blz. 5 noten 7 en 8.

(23)

Van de spelen die Hummelen in zijn Repertorium opneemt onder de technische soortaanduiding arguatie, dialoog of disputatie

(86)

zijn voor ons alleen van belang:

Een arguatie wiltse wel onthouwen, Hoe oude Mans varen die jonghe Wijfs trouwen uit Den Handel der Amoureusheyt...Tot Rotterdam. By Ian van Waesberghe de Ionghe..., 1621 (blz. Y6r-Z1v) en de ‘dry behaeghelijcke ende belachelijcke Dialogen oft disputatien van minnen’ uit Den Handel der Amoureusheyt...Tot Bruessele by Jan van Brecht, 1583 (resp. fol. E3r-F2v, K2v-L4v, Q1r-R2v)

(87)

.

Het eerstgenoemde spel van Oude Mans en jonghe Wyfs (Hum. 3S9) bestaat uit een Voor-reden van vijf negenregelige strofen waarin het publiek de raad krijgt een partner van eigen leeftijd te kiezen, en het eigenlijke spel dat een twistgesprek bevat over de vraag wie het meest te lijden heeft onder het huwelijk, de oude man of de jonge vrouw. Hoewel er geen aanwijzing is dat de ‘fijn Heeren en alle eerbaer Vrouwen’ (fol. Z1r vzn. 166-168) aan de tafel verzameld zijn zoals bij tafelspelen, worden zij toch, zoals bij het genoemde genre en ook bij strijdgedichten vaak het geval is, als rechters opgeroepen om het ‘vonnisse te wijsen’ (fol. Y7r v. 57)

(88)

. In

‘dierste Dialoghe oft arguatie van Minnen’ vangen Besueck van Trooste en Bedeckten Lust aan met een begroetingsrondeel dat sterk doet denken aan het begin van vele tafelspelen

(89)

, om vervolgens een gelijkaardige vraag te behandelen namelijk wie het meest lijdt ‘Weer de man diet versueckt en niet en doet

(86) Hummelen, Repertorium, blz. 339. De termen arguatie: redetwist (MNW, I, 457) en diputatie:

samenspraak, gesprek, woordenwisseling, redetwist (MNW, II, 213) hebben we gelijkgesteld mer dialoog daar in de middeleeuwen de dialoog opgevat werd als de ‘Streit zweier feindlicher Gegensätze’ en dus etymologisch verklaard werd als ‘dyalogus’, tweegesprek cfr. Hirzel, Der Dialog, II, blz. 384.

(87) De overige spelen kunnen we het best a.v. karakteriseren: Dialoge...Virtutem dilige (Hum.

1 S 14): een gesprek - ik maak hier het onderscheid gesprek/dialoog zoals Hirzel in Der Dialog, I, blz. 4 - waarin de Deucht en Constantia het met succes opnemen tegen Adulatie en Calumye (cfr. E. de Bock, Johan Baptist Houwaert, Antwerpen, 1960, blz. 100-101); Een Dialogus Van...den Vertroosten in Leyden...Den Danckbaren Gheest (4 10): een gesprek waarin beide personages het eens zijn over de goedheid en almacht van de Heer; een Gheestelyck Dialogus vanden Bruygom ende Bruyt inde Cantycken...(6 C1): een samenspraak tussen de ziel en haar bruidegom Christus, geïnspireerd op het Hooglied, waarin de bruid bescherming vraagt tegen drie vijanden: de duivel, de wereld en het eigen lichaam (1 Joh.

15:17); Vremdt Bescheedt (6 D2), een komische dovemansdialoog opgevoerd voor de tafel van de Aartshertog Matthias, een bewerking van Erasmus' Absurda door Crul (cfr. noot 82);

Dialogus van...Den Meester. Den Knecht. Den Coopman...Wt Colloquie Erasmi ghenaemt Hippoplanus...: Crul bewerkte deze dialoog tot een klucht. In geen van deze spelen zijn er verwijzingen naar een tafel waaromheen een gezelschap aan de dis verzameld is, geen allusies op of contact met het publiek.

(88) Den handel der Amoureusheyt, 1621, fol. Y7r vzn. 56 en 58, fol. Z1r vzn. 166-172, 173, 177-84, 185-188, 191, fol. Z1v vzn. 201 en 211.

(89) Den handel der Amoureusheyt, 1583, fol. E3r.

(24)

27

// Oft de Vrouwe die bedecktelijck breeckt haren lust // fier’

(90)

. Ook hier, zoals trouwens in de twee volgende dialogen, wordt het publiek de rol van arbiter toebedeeld en maken de spelers een nieuwe afspraak om ‘vanden gheschille // Sententie te gheuene’

(91)

. De tweede dialoog tussen D'amoureus Gheest en Minlijck Samblant poogt aan de hand van talrijke exempla uit de klassieke oudheid en de bijbel antwoord te geven op de questie ‘wy meest reden heeft de man oft de vrouwe // Jalours te zijne’. De vragen die in deze dialogen behandeld worden, vertonen grote gelijkenis met die welke voorkomen in de tafelspelen uit Den handel der Amoureusheyt te Rotterdam in 1621 uitgegeven. Ook De Onghetrooste ende de Welgheminde (87) besluiten te redetwisten over het probleem ‘den welcken aldermeest troost ghebeurt’

(92)

, of de personages in het bruiloftsspel van Myns Zelfs Onvry (65b) raken even de vraag aan of er meer ‘looser Vrouwen dan Mans’ zijn

(93)

. In nog een ander tafelspel gaat de discussie tussen Aert van Idelheijt en Geest van Amoureusheijt (50b) over het feit of er meer mensen omkwamen door de wapens dan wel door de liefde

(94)

.

Overeenkomst bestaat er ook tussen ‘die derde arguatie der minnen tusschen het Sien, Hooren en Gheuoelen’ en het tafelspel van Herte, Ooghe, Wille (88). Terwijl het in de arguatie erom gaat ‘weder die meeste vreught is gheleghen // In t'sien hooren oft in t'ghevoelen’

(95)

, beschuldigen de drie personages van het tafelspel elkaar ervan de oorzaak van de liefde te zijn

(96)

.

Al deze spelen, zowel die met de naam tafel- of bruiloftsspel als die welke als dialoog of arguatie worden aangeduid, behandelen een of ander onderwerp uit de liefdescasuïstiek. Zij hebben vrijwel alle hetzelfde verloop en maken vaak ook gebruik van dezelfde procédés zoals het aanvoeren van verschillende exempla om de tegenstrijdige standpunten kracht bij te zetten of de vraag aan het publiek om een oordeel over de questie te vellen

(97)

. In die zin sluiten zij enigszins aan bij de minne-

(90) Den handel der Amoureusheyt, 1583, fol. E3v.

(91) Den handel der Amoureusheyt, 1583, fol. Flv. Cfr. De tweede Dialoghe op fol. L4rv waar de oproep gedaan wordt: ‘Versaempt al om deser questien wille // Binnen Venus palleyse //

Den jersten dach van Aprille // Dan salmen de questie daer argueren // En wye dese questie best sal solueren // Sal Venus een hoyken van rosen schincken...’ en de derde arguatie der minnen op fol. R2v: ‘Die ons questie best sal solueren // Sal Venus met Mirtus croonen t'zijnder bate...’.

(92) Den handel der Amoureusheyt, 1621, fol. 17v v. 66.

(93) Den handel. der Amoureusheyt, 1621, fol. I5r v. 284 en 's-Gravenpolder, Gemeente-archief, Hs. 387 nr. 4, fol. 5v v. 211.

(94) In verz. TMB, Boek I, fol. 179v vzn. 81-82 en Den handel der Amoureusheyt, 1621, fol.

R6v-R8r.

(95) Den handel der Amoureusheyt, 1583, fol. R2v.

(96) Den handel der Amoureusheyt, 1621, fol. O8v-P1r vzn. 15-21.

(97) Bij dialogen of arguaties gebeurt dit na het spel volgens afspraak cfr. noot 88, terwijl in tafelspelen van geen nieuwe samenkomst sprake is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Erkende herkomsten (= erkend uitgangsmateriaal, toegelaten eenheden) van inheemse soorten, waarvan het teeltmateriaal, van alle categorieën, betrouwbaar en geschikt is voor

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

[r]

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Hij die spreekt over liefde tot alle mensen, die zegt dat God de mens nooit gemaakt heeft om hem te verdoemen, maar dat alle mensen zalig zullen worden door de algemene verzoening,