• No results found

Gerard van Hulzen, Wrakke levens · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gerard van Hulzen, Wrakke levens · dbnl"

Copied!
249
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gerard van Hulzen

bron

Gerard van Hulzen, Wrakke levens. Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam 1907

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hulz002wrak01_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)

Wrakke levens.

Wrakke levens? Och ja! Maar eigenlijk diende deze bundel te heeten: Tuberkuleuzen.

Evenwel, in 't huis van de gehangene spreekt men niet over de strop dan in bedekte woorden, - en in ons landje zijn vele gehangenen: die dus zoo min ervan mogen hooren. Zoo was het lange tijd, maar 't gaat gelukkig nu veranderen. Toch, om misverstand te voorkomen waarschuw ik nog even.

Ze zijn niet zeer lievig, eêr schrijnend, deze schetsen - en lezers die in literatuur niet zoeken naar kennis van 't leven, maar onder voorwendsel van zieleverheffing iets opgewekts verlangen, of wel 'n achtermiddag, of 'n ingebeelde smart willen verdrijven, vinden in deze bundel weinig van hun gading.

't Is waar, ik had luchtiger gegevens kunnen kiezen,

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(3)

maar ik achtte mij niet gerechtigd van de droeve waarheid aandoenlijk-lieve verhaaltjes te schrijven. Niet altijd kies je zelf, je word wel eens door je onderwerp genomen. Als de levensvragen zich sterk opdringen, manifesteert zich, ook bij kunst om de kunst, het waargenomene van zelf tot bijna strekking; waar 't meeste omgaat, ligt dan eveneens het dikst er op.

Deze gevallen zijn gevolg van experiment, dus nagenoeg dokumenten.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(4)

MARIETJE.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(5)

Marietje.

In de frissche ijle berglucht van Davos lagen ze soezend naast elkander op de lange ruststoelen.

Hier, in 't sanatorium voor minvermogenden, met maar weinig uitkijk, 't gezicht op wat oude, slecht-verzorgde schuren, bespraken ze hun ziekte, elkaars leven, de verschijnselen der kwaal en hoe lang dat alles wel duurt.

De sneeuw zweefde gestadig neer in groote dikke vlokken, zich òptassend, aldoor aandikkend de reeds gevallen laag, die met groote rollen zou worden platgereden, dié sneeuw een meter, op sommige plaatsen wel twee meter dik.

Het sneeuwde nu al dagen achtereen en de lucht bleef maar even wollig-grijs, even vaal, vol dwarrelende vlokken, alsof er geen einde aan kon komen. Ze ver-

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(6)

langden er naar, dat die eeuwige sneeuwdonzing eens ophield, dat de lucht weer ging klaren, om zich dan te vermeien in de blanke, heldere zonnestraling over eindelooze glooiingen van sneeuw, waarop de ijskristalletjes schitterden. Ze verlangden ook weer te kunnen wandelen, flink aan te stappen over hardbevroren sneeuwgrond, met de zonneglensters en de straalwarmte om zich heen, de heerlijke stoving zóó midden in de ijle vriessfeer van winter.

Maar 't bleef sneeuwen, al-maar-door sneeuwen. Als de vlokkendwarreling even ophield, en tegen de grijze lucht de huize-omtrekken weer kenbaar werden, dan sloeg dadelijk van de bergkammen neer een witte wade, de weinig-gewenschte bergnevel, die het geheele dal in 'n oogenblik te zamen trok tot één enkele sluiering, 'n stolling van witte wasem, met bijna onzichtbaar-klein de sneeuwvlokjes opgelost erin, en dat maakte veel klammer, prikkelde nijdiger dan de donze weeke nederval der sneeuw, waarover ze klaagden; ze waren maar wat blij, als 't dan opnieuw begon te vlokken.

De sneeuw deed hier in de hoogte niet zoo hinderlijk aan. Pure, fijn-ijle lucht, doordringend tot diep

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(7)

in de borst, tot in de zieke longen, zeefde met de vlokken mede. 't Bleef wel te verkiezen boven 't bijtende, kittelende van de bergwasem, die in de neus zoo kil opkroop, en waarvoor ze wegschuilden onder hun dekens, bang een verkoudheid ervan beet te krijgen.

Weer of geen weer, sneeuw, nevel of felle vorst, ze moesten altijd buiten liggen, de godsganschelijke dag door, met kleine poozen ertusschen voor 't eten en het wandelen bij niet al te ongunstig weer. Van zelf werden ze gehard door dat

buitenliggen, voelden ze geen ongerief ervan, als plotseling de nevel laaide. Hier, in de veranda, op lange ligstoelen, ook met zoo weinig uitkijk, bleef het nog wel uit te houden. Dik gestopt in mantels, in overjassen, de kragen hoog-op, de vrouwehoofden weggemoffeld achter bonte kragen, in wollen doeken, waterstoven aan de voeten, wisten ze van geen kou, door de behagelijkheid van een doorvoed lichaam, dat stevig maakt, ook al kwam de hoest de adem wel eens afsnijden.

Nu sneeuwde het al heel gelijkmatig, en bij die zachte val dommelden ze op de veranda gereedelijk in, of keken droomerig naar die weeke vlokken. Vaag hield aan het

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(8)

verlangen, dat het nu toch eindelijk mocht ophouden, een zachte koesterende gedachte, wat als een doove-vuurtje warmde en niet zoo gauw uitging. Als het zoo dagen lang 't zelfde bleef, werd het wel wat eentonig, bijna vervelend. Ze konden niet met elkaar babbelen, wat volgens sanatorium-reglement ook niet mocht, maar waaraan de meesten zich zoo min mogelijk stoorden. Onder 't sneeuwen moesten ze wel stil liggen, omdat de vlokken tot in de veranda dwarrelden, voortstoven tot op hun gezichten, en zij gedekt, behoorlijk eronder gestopt, zich nauwelijks konden verroeren.

Gezellig praten ging 't best, als de zon scheen, en 't niet hinderde of je met je gezicht of met een arm bloot lag. Nu moesten ze eronder blijven, wilden ze niet nat en koud worden.

- Dag jongens, hoe maken jullie 'et? Lekker, die sneeuw hè!

Ze staken ineens hun dommelhoofden uit de dekens op, keken verrast, allen zoowat gelijk.

- Hé, Marie ben jij 'et... gaat 'et goed?

- O ja, best?... alleen heb ik nog wat van die opvliegingen naar 't hoofd... 't is soms of je stikt!

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(9)

- Dan mag je wel oppasse!

- Welnee, 't is niks... gisteren de dokter nog pas gevraagd.

- Zoo, nou, maar ik heb het er niet op. Wat zeg jij, Van Haren?

Van Haren keek haar eens aan, vertrok even zijn lippen, zei niets en Marietje begon te lachen.

De geheele liggalerij zat nu recht-overeind. Ze vroegen en antwoordden door elkaar, verheugd over deze afleiding. De oogen vroolijkten en glansden fel.

Marietje, met een blos van 't loopen tegen de sneeuw-in, stond daar als het bloeiende leven zelf, rond en mollig van vormen, het vleesch dik op de handen, op de armen.

Zij sprak met kleine lach-woordjes, geheel thuis onder de patienten, waarmee ze zoo lang had verkeerd, en niemand dacht er eigenlijk aan, dat ze zou kunnen instorten.

Ze spraken en zeien nu ook, alleen uit gewoonte, zonder veel nadenken, dat ze voorzichtig moest wezen.

- Och wat! snaterde ze lacherig terug. Dat gaat goed als je in 't sanatorium bent, maar op eigen voeten dan moet je wel vooruit... 't wordt je niet gevraagd.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(10)

- Heb je 't zoo druk?

- O jé, volop werk, tot 's avonds elf uur piekeren, hoor!

De sneeuw zeefde, donsde, vlokte aldoor neer, bevlokte het zwarte manteltje, het roode gezicht, het kleine hoedje, bespikkelde, bedekte haar als met witte watten. Zij vond dat sneeuwen prettig, en haar gulle stem klaterde er op los. Tijd om uit te gaan bij mooi weer had ze niet; het mocht dus om harentwille sneeuwen zooveel 't wou;

ze snater-stoeide maar door, voor 'n oogenblik weer geheel kind, losgelaten uit de werkdrukte van het naaien voor haar brood.

Ze leefde nu al een paar maanden buiten het gebouw, was een zoogenaamd genezen patient, waarvoor uit Holland geen geld meer inkwam, en waar ze dus af moesten.

Ze konden haar natuurlijk in 't sanatorium niet houden, als de mevrouw die haar zond, niet meer wenschte bij te passen. Een prachtige kuur maakte ze anders; in de tien maanden van haar verblijf, nam ze bijna dertig pond in gewicht toe. Ze zag er recht rond en frisch uit. Alleen de longen bleven toch flauw, hoewel aan 't genezen, maar zwak, zwak! De sterkere bloedsaandrang door over-

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(11)

voeding, bij tien maanden niets-doen, bezorgde haar die kongesties. Naar Holland mocht ze voorloopig in geen geval terug, en nu trachtte ze in Davos te blijven als naaister.

Maar telkens, als ze een gansche dag door piekerde, voelde ze de afmatting van ingespannen arbeid, voelde ze zich niet-goed worden. 't Was of dan al 't bloed naar de longen drong, of de adem in haar keel werd afgesneden; soms overviel haar dat midden op de dag. Erover klagen deed ze maar niet, want alle andere verschijnselen, als hoesten en opgeven, werden minder. 't Moest uitslijten, dacht ze. Als ze nog een paar jaar hier bleef, raakte ze er wel af.

- O, zei ze ineens. Nu krijg ik weer net van die opvliegingen!

Van Haren en de anderen keken onthutst, zagen haar rood-mollig hoofd nog rooder worden, zoo rood alsof het uit elkaar zou spatten. Ze wilden van hun stoelen opkomen om te helpen, al wisten ze, dat zij er toch niets aan konden doen.

- Laat me maar even met rust!

- Willen we de zuster roepen?

- Nee, laat maar!

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(12)

- De dokter dan, die is er net!

- Nee-nee! schudde ze met haar hoofd; 't geeft toch niks!

De geheele galerij van mannenpatienten keek met deernis naar het mooi-frissche vrouw-kind, dat zich in haar aanval zocht te bedwingen. Aldoor zat ze op de kant van de veranda, en de sneeuw donsde meedoogenloos op haar neer. Ze hijgde naar adem en 't zweet brak haar uit, doorvochtte haar stijfgestrengeld haar.

Ze waren allen ontsteld, dat zoo iets kon gebeuren, want ieder beschouwde Marietje als genezen.

Na een minuut of wat ging de aanval over. Zij wischte haar gezicht af, zei heesch, bijna gesmoord:

- 't Is niks... al voorbij!

- Toch voorzichtig zijn, Marietje!

- Ja, 't is niet in orde, zei ze nu ook ernstig.

Een oogenblik later lachte ze weer, snetterde en snaterde van nieuws, maar haar geluid bleef heesch. Ze nam haar pak naai-goed vlug op, zei jolig:

- Dag jongens!

Katjes-snel tippelde ze de besneeuwde bergweg op naar boven, waar ze haar kamertje bewoonde.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(13)

Heel de galerij keek haar na en Van Haren zei:

- 't Is toch een kwiek ding!

Ze vertelden het aan de zuster, die er met de dokter over zou spreken. Allen mochten ze Marietje even graag lijden... je kon nooit weten!

Opnieuw lagen ze te turen en te soezen naar het eeuwige sneeuwen, dat maar niet scheen te zullen ophouden, en velen dachten aan het aardige meisje.

Marietje was al boven.

Tippel-vlug in 't sneeuwweer opgeloopen, ontdeed ze zich hande-snel van hoed en mantel, warmde even de kille, sneeuwnatte vingers, begon dadelijk te werken, te werken.

Wat ze onder handen had moest af, er wachtte nog ander werk, waar haast achter zat, en ze kon ook best het geld gebruiken.

Ze zette zich aan de machiene, trapte dadelijk grif, naaide ingespannen voort. Het loopje, dat ze gedwongen maakte om te passen, roofde haar heel wat tijd en dat tijdverlies moest worden ingehaald. Maar de kongestie van zooeven voelde ze alweer aankomen; het bloed drong haar opnieuw naar 't hoofd.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(14)

Ze moest de handen wel laten zakken, zich rustig houden tot de opvlieging wat minderde.

Maar nu trapte ze opnieuw de machiene, stikte in volhardende kracht voort, zonder ophouden, om al die verloren gegane tijd, die ze moest inhalen. De japon moest af....

moest af.

Zij naaide onafgebroken door, tot 't noodig was de lamp er bij op te steken, trapte weer opnieuw voort tot laat in de avond, met maar even een kleine verpoozing om te eten, wat zij onder haar naaiwerk door op de machiene gebruikte.

De duffe warmte van het prutsig gestookte kamertje, nu ze door de kou het venster niet kon openen, omdat dan te veel warmte vervloog als er geen zon scheen, woelde en wielde haar naar het hoofd, maakte haar benauwerig; ze moest het voor vanavond maar er bij laten. Oef! zei ze, dat doet goed! nu ze eindelijk de naald neerlei, het venster opende, om zuivere, frissche lucht erin te laten komen. Het sneeuwde nog aldoor, en in die zachte, weeke sneeuwing, keek ze welbehagelijk, snoof weldadig de koelklare lucht in. Het knapte haar wat op.

Snel ontkleedde zij zich, zocht de slaap te vinden.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(15)

Maar de opwinding en het zich voortjachten heel de lange dag, werkte nog te veel, zat haar te sterk in 't bloed.

Ze woelde zich telkens om, kon de slaap maar niet vatten. De warmte sloeg haar weer naar het hoofd, - en als zij het dekbed even terug duwde, voelde ze zich dadelijk koud worden. Ze had bepaald koorts. Met ijskoude voeten en een heet, opgeblazen hoofd lag ze zich te keeren en te wenden. Nee, 't ging niet. Ze moest zich in acht nemen. Als deze japon klaar was, zou ze een paar dagen rust nemen. Maar, die andere bestelling, die rouw-bloeze wachtte ook nog. Die moest ze nog eerst afmaken, maar dan... dan kon ze wat uitrusten.

Bijna heel de nacht bleef ze tobbend woelen. Eerst tegen de morgen raakte ze vluchtig in dommel, maar nauwelijks wakker, doordrong haar al weer de gedachte, dat ze de japon moest afwerken.

Ze stond rap op, kleedde zich, pakte flink aan, jachtte en repte zich voort. Maar ze merkte al te best, dat ze op die manier teveel van zichzelf vorderde. Na het middageten nam ze een half uurtje eraf, om rustkuur te maken op de sofa voor het open venster.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(16)

Het sneeuwde nog aldoor. Dat hield nu al zes, zeven dagen aan, met tusschentijden, waarin de nevel als geronnen witte wasem, langs de bergen stoof.

De werkonrust zat te veel in haar, om op die sofa kalmbedaard, rechtuit te blijven liggen. De japon moest af, anders verloor ze de klant, en dan kreeg ze geen nieuwe bestelling. Nee, eerst afwerken, zei ze, dan kan ik beter uitrusten! Zij sprong rap op, schoof de dekens weg, wipte zich van de sofa af, begon alweer; 't was te doen om de laatste garneering nog op te rijgen. Och ja, de menschen, die hier lieten maken, namen alleen het hoognoodige en dàt willen ze dan ook direkt hebben. Nee, nee, ze mocht niet aan haar zwakte toegeven! En opnieuw haastte ze zich, reeg de harde garneering met een vlugge steek op de zware, wollige zibeline. Nu ging ze aan 't stikken, werkte, werkte ingespannen voort. Maar de hoofdpijn kwam in nog erger mate, en de warme broeiing vloog haar telkens venijniger naar 't hoofd. Tegen acht uur 's avonds kon ze het niet meer volhouden. Toch wou ze doorwerken; ze had alleen nog maar de voering van de rok vast te naaien en de

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(17)

band op te zetten. Morgen vroeg of mogelijk van avond laat zou ze hem nog kunnen bezorgen. Maar nu sloeg haar de benauwdheid ineens fel naar het hoofd. Als een gloed golfde het naar haar gezicht. De opvlieging kneep zich vast in de keel. In 't besef, dat het nu ernst werd, wierp ze haar werk terzij, liet zich op het bed neervallen, om wat bij te komen, eenigszins te bedaren. Maar de benauwdheid werd hoe langer hoe erger, neep haar nog stroever, nog sterker de keel toe. Het hoofd gloeide en klopte haar als nooit te voren. In een klaar begrip van wat gebeurde, nam ze de thermometer, lei die even onder de tong. Zij keek naar 't cijfer, kon 't niet gelooven, keek opnieuw, half-verbijsterd. Groote God... bijna twee en veertig!

Angst-doorschokt kneep ze de vuisten saam, om door sterk-willen het gevaar te keeren, al haar wilskracht uitzettend om de opvlieging terug te dwingen. Maar zij voelde, het ging niet. Haar borst hijgde krampachtig, haar hoofd bonsde en in de keel schroefde en wrong 't, als werd ze door vele handen geworgd. Ternauwernood kon ze om hulp roepen, 't geluid wou niet eruit. Toen sloeg ze in een duizel

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(18)

neer, aêmechtig krimpend, de onmachtige handen verwringend, smakkend om lucht...

lucht.

De volgende dag vonden haar de menschen, waarbij ze inwoonde.

Ze was al stijf; er viel niets meer aan te doen.

Van Haren, die veel de bovenweg liep, kwam 't eerst met het bericht van Marietje's dood.

Zij konden het niet gelooven, maar 't bleek wel waar te zijn; ze was in haar werk gebleven, er in gestikt, een dood door te felle bloedsaandrang van het overdadig aangesterkte lichaam, waarbij de longen, hoewel aan 't genezen, zwak bleven, de longen, die onregelmatig ademden, op een oogenblik geen lucht toevoerden, haar 't leven afsneden; er in gebleven na een te sterke opwinding om 't werk af te jakkeren, het werk waar zooveel van af hing: het blijven in 't gebergte om te genezen.

Iedereen, die 't werkzaam Marietje kende, was er van overstuur, voelde zich half medeplichtig. 't Geval raakte toch wel wat meer dan de koude kleeren.

De mevrouw, waarvoor de tailor moest dienen, droeg dadelijk vijftig frank bij voor de begrafenis,

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(19)

hield een kollekte om het restant aan te vullen, en de bekenden en vrienden brachten bijeen voor een krans van witte bloemen, die ze op de kist gingen leggen.

Al de patienten van het sanatorium begeleidden de laatste tocht, gingen in stoet mee naar de even buiten de kom liggende begraafplaats. 't Was een treurige tocht door het plotselinge van de dood.

Die enkele dagen tusschen sterven en begraven had het gevroren, maar nu begon het opnieuw te sneeuwen.

De dwarrelende vlokken donsden, dansten zachtelijk neer op de trage stoet, bedekten dra de witte krans op 't open graf, bedekten haar kist, heel het veld, Davos met ziekenhotels en koffiehuizen, met vermaak en 't gezucht, één enkele wade onder zachtneerzwevende sneeuw, wel de ongerepte, witte lijkwade, passend bij een onschuldig-gevallene.

Van Haren bleef op het kerkhof achter, liep van de begrafenis alleen terug, droog en dor zijn oogen, die pijn-brandden bij 't niet kunnen uithuilen van de ondergane schok.

Nooit had hij erover gesproken,

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(20)

zijn gevoel voor zich gehouden, maar in hem vonkte allang een teederheid voor Marietje.

Ze was toch zoo'n vlug, kwiek ding, een flinke meid, die aanpakte, waarmee viel op te schieten; als ze 't eenmaal eens waren geworden, beider gezondheid op streek, hadden ze 't best saam kunnen vinden, in Davos trouwen, er desnoods zich vestigen, voor goed!

Hij wist, als Marietje langs tippelde en bleef staan om te praten, dat zij het voor hem deed, - en nu lag zij daar onder de witte sneeuw, dood, zij die zoo goed als genezen, zoo'n mooie toekomst voor zich had. Al zijn verwachtingen, al zijn hoop, werden daarmee weggeslagen! Dat deed het geld, 't niet-hebben van geld, om behoorlijk uit te vieren!!

Hij liep maar door, kon nog niet met de anderen naar 't sanatorium terug; hij wilde blijven loopen tegen de sneeuwing in, omver stootend dat hem in de weg kwam.

Onmogelijk zou hij op de stoel kunnen liggen.

Maar de verhitting, de opzwieping maakten hem al te moe, knepen hem weer tam.

Uitgeput van zijn opwinding moest hij wel weerom en hij kreeg nog een standje voor zijn lang wegbleven.

Van Haren verantwoordde zich niet, ging maar

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(21)

liggen, nog aldoor voor oogen het treurige geval, dat hem niet losliet.

Dagen lang bleef haar beeld voor hem zweven tot ze in de veranda er niet meer over spraken en het langzaam verbleekte. De illuzie verdoofde, verstarde, versteende zich in hem. Vandaag de een, morgen 'n ander, och zoo verging het toch allen. Hij vond het kinderachtig nu over z'n liefde te spreken, terwijl hij te voren zich nooit over haar had uitgelaten.

De sneeuw donsde, vlokte neer, dekte alles, ook al zijn verwachtingen. - Hij lag naar die eeuwige sneeuwing te staren, alsof zijn bestaan daarin moest worden opgelost, - en hij verlangde niets meer, zelfs niet dat de zon weer voor hem mocht klaren.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(22)

VASTGENESTELD.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(23)

Vastgenesteld.

Nerveus-haastig, slap en zwak, al moe in de vroege morgen door het slechte slapen, slifvoette Sijpert de trap af naar zijn rijwielwinkel. Door zijn ooren suisde nog het standje van zijn vrouw, die hem met moeite en heel wat driftige gromwoordjes het bed uit kreeg, hem dadelijk na zijn geklutst ei, kop thee en beschuitjes, om zoo te zeggen naar beneden joeg. Ze had volkomen gelijk: 't was nu al weer over tienen, hij kwam veel te laat. Daar zat Telders, zijn kompanjon, al te pennen, - en hij moest vanmorgen nog wel afleveren!

Even liep hij door naar 't kantoortje, zei:

- Goeie morgen... nog nieuws?

- Nee! Alleen de machiene...

- Ja, dat weet ik... 'k doe 't zelf. Waar is Dolf?

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(24)

- Achter... in de werkplaats!

- Zoo, nou tot straks!

Hij riep de jongen, pakte gelijk het glinster-glimmende rijwiel, zette het voorrad in de stang, om alles goed na te zien.

Hij hield ervan, als er geleverd moest worden, dit zelf te doen. Een kleinigheid dat eraan mankeert, loopt gauw defekt, en aan een nieuwe fiets hapert allicht wat, en dat haalt-je dan onnoodige klachten op de hals. Nooit kon-je te sekuur wezen, daaraan dankte hij toch het sukses van de zaak. Telders was voor de boeken, hij voor de aflevering, dat draaide!

Nu dadelijk in de vaart van zijn werk, monsterde hij met het oog van de vakman 't freem, 't stuur, de stangen, de kettingen, liet de wielen eens flink vliegedraaien, om na te gaan of ze zuiver in balans liepen, tikte met de engelsche sleutel de

moerschroefjes aan, gaf ze nog een zetje toe, stelde het zadel op de rechte hoogte - en dit afgedaan, begon hij met zijn zeemlap de dunne nikkel spaakjes te poetsen, om elk vlekje, elke vingerdruk eraf te wrijven.

Maar in de benauwde, van guttapercha-lucht bedompte winkel, met maar een enkel achterlicht, dat

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(25)

uitkwam in het donker kot, dat hij werkplaats noemde, voelde hij zich wee worden door het gedurig hoofdbukken en 't kruipen langs het wiel. Wat drommel, zei hij, dat kan ik toch beter buiten op de stoep doen dan hier. Wat zit ik te prutsen! Allé Dolf, met de kar naar buiten!

Hij lichtte de fiets uit de stang, duwde díe radraderend naar het trottoir. De jongen hield al vast en hij wreef en monsterde opnieuw. Nu eerst merkte hij hoe 't hem daar binnen benauwde, hoe zwaar de lucht er hing, al leek de winkel nog zoo helder door die lichtbauw-geschilderde wanden.

De milde zomerwind, die luchtigjes door de straten wakkerde, joeg ook wat frischheid in zijn longen, maakte zijn speeksel los, dat hij maar ongesjeneerd en zonder nadenken op straat eruit wierp. Oei, zijn karkas zat weer vast, als met riemen saamgetrokken. In zijn keel prikkelde aldoor nog de hoest en als hij zich teveel bukte, joeg hem het bloed naar 't hoofd? Dat hield hij over uit de influenza van voor drie jaar; daar kon-ie maar niet afkomen. Elk voorjaar, in Maart of April, zat-ie bak-an - en soms, als hij meende het mooi te zijn ontloopen, kwam die ver-

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(26)

koudheid en 't hoesten, of bronchitus zooals de dokter het noemde, in Mei achteraan.

Daarmee zat hij dan zes, zeven weken opgescheept, soms tot ver in de zomer en een enkele keer kreeg hij een uitzetje toe. De vorige maand met die schrale noordewind moest hij nog rond een week binnenblijven, drankjes innemen en kreozoot-pillen slikken, waarvoor hij niet eens een recept van de dokter meer hoefde te vragen; hij liet ze maar door de drogist, zonder nadere omslag, klaarmaken. Ze brachten hem gewoonlijk op de been, als het mooie weer wat meehielp.

Nu vanmorgen, in de zachte, heldere zomerdag, in de luwende koelte van wind bij volle zon, raakte hij geheel op streek; hij voelde zich zoo danig goed, alsof hem niets meer mankeerde.

Toch, bij het wrijven van de verkochte fiets en het gedurig bukken, kwamen bijna ongemerkt de dofheid, de weeheid en vlaagjes van duizelig-zijn, sluipenderwijze terug. Hij praatte zich nu kregelig in, dat het niets beteekende, wreef en poetste door.

Maar de duizeligheid hield aan; zijn hoofd werd hem zoo licht, zoo leeg, alsof het niet meer aan zijn romp vastzat, alsof 't er naast zweefde. Zwarte donze vlokjes

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(27)

dwarlden als aan een draad voor zijn oogen, aan zijn wimpers vast; en soms dacht hij, dat ze op 't nikkel zaten.

Geërgerd door de spatjes, die hij telkens op de fiets meende te zien en dan wilde wegwrijven, voelde hij zich nog duizeliger worden, waarbij zijn handen gingen beven. De adem kon hij moeilijker ophijgen, bleef hem midden in de borst steken.

Nee, hij was maar weinig mans, en dat nu midden in de zomer! Dan even rusten! Hij richtte zich wat op, maar ook de rug deed hem pijn. Verward en ontstemd keek hij de straat over; 't kwam zeker van al dat gewoel langs zijn oogen en van de warmte!

Rijtuigen, slagerskarretjes, zwaarbeladen vrachtwagens, dreunden en rammelden hem in wanorde hobbel-bolderend voorbij, zoodat het er van in zijn ooren schudde.

Een nijdig-snelle motor-fiets stoof met veel geweld aan; scherp rakkelden de stooten na.

Toen kwam een groote automobiel met veel gepuf de straat over, maakte ineens een geheele leegte; alles week terzij, staarde naar het sissend, puffend, vierkante monster, enthoesiast, verbluft door het

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(28)

rommelend-zware en toch zoo vlug-zekere gaan. Maar dadelijk stuwden weer menschen krioel-haastig te zamen en nieuwe wagens rolden aan. 't Duizelde hem opnieuw.

Als een wervelwind joeg 't gerij langs hem heen, een vaag, grauw scherm van bonkerig, grillig-aanéén-geregen schaduwbeelden. Hij moest zich even tegen de gevel stutten, de hand voor d' oogen houden, wilde hij niet omvallen. Maar gelukkig, nu ging het al over. Na een oogenblik zag hij alles weer gewoon. De weeheid en duizeligheid zakten vanzelf weg, al bleven die zwarte vlokjes voor zijn oogen zweven.

Nu 't werk vlug afdoen! zei hij in zichzelf, en een beetje de hand ermee lichten...

Eigenlijk ook gekheid om zich zoo in te spannen... wie gaf hem er dank voor? Telders, zijn kompanjon, zeker niet, dié lichtte met alles de hand, liet het gerust aan de knecht over als 't hem te moeilijk werd, zelfs het afleveren van een fiets. En verwonderlijk, hoe alles bij hem nog goed liep. 't Was een mirakel zooals die overal doorzeilde!

Maar hij kon dat nu eenmaal niet. Bij hem zat de verantwoordelijkheid van jongs-aan er-in; hij zei altijd: wat je doet moet je goed

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(29)

doen! Enfin, nu maar afwerken! Luchtig poetste en wreef hij, om een laatst uitzetje te geven, nog eens na, en de dunne spaakjes flitsten in 't zonlicht tegen hem op; ze leken wel ineengeweven bliksemstraaltjes, als hij de wielen liet draaien.

Heel zijn ziek-zijn werd weer vergeten.

- Dag Sijpert.,. hoe gaat 't... wat laat je de spullen glimmen!

Hij keek dadelijk op, onwillekeurig, om te zien wie hem daar zoo vrij aansprak.

Verrast blikte hij met groote wijde oogen. Voor hem stond Karel de Greef, zijn vriend, zwaar en breed.

Vlug liet hij z'n zeemlap van de rechter- naar de linkerhand overgaan, stak hem de vrije hand toe, schudde hem flink de pols.

- Hoe gaat 'et je kerel?

- Best hoor...

- Van Zwitserland terug... zoo, zoo!! Nou je kunt het je best aanzien. Vent... wat ben je dik geworden!

Vol verbazing staarde hij zijn vriend aan, die het vorig jaar nog slapper en afgetakelder dan hij nu,

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(30)

met een hoofd zoo vol en zoo rood als een biet, het aangedikte lichaam bijna schuddend van vetheid, nu zelfvoldaan daar voor hem stond te lachen, en schaterend zei:

- Hoe vin je 'et, heb ik dat netjes opgeknapt of niet?

- Dat geloof ik kerel, je ziet er puik uit.

- Ja... maar even negen en een half kilo toegenomen, bijna twintig pond..., dat moet je niet afvlakken.

- En ben je nou geheel genezen? vroeg Sijpert.

- Bijna...

- Zoo, dus nog niet heelemaal?

- Nee... van 't najaar trek ik weer d'eruit, natuurlik, het goed begin tot een goed eind brengen.

- Wat je gelijk hebt... Sjongen, sjongen, wat zie-je er patent uit. Je zou zeggen, hoe is 't mogelik!

- Ja, dat merk je... 't kan. Maar zeg r'es ouwe jongen, hoe staat het nou met jouw gezondheid? Graat het beter? Ik heb in Zwitserland vaak aan je gedacht.

Sijpert trok de schouders op, zei sleepe-langzaam.

- Goed, dat is te zeggen: 't zelfde gangetje hè... hoesten en weinig vooruitgang, erg slap hè. Maar de

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(31)

dokter heeft nu een nieuw middel en daar heb ik nog al vertrouwen in.

- Een nieuw middel? lachte de ander, een nieuw middel, die is goed. De dokters probeeren 't net zoo lang tot je er-onder ligt. Nee hoor, ze krijgen mij niet.

- Ja, klakte Sijpert, het lijkt er wel wat op, maar wat zul je eran doen?

Hij nam zijn zeemlap weer in de werkhand, begon, al pratend, de fietsspaken te wrijven. Opeens, bij 't bukken, ook door 't gesprek, wat hem in opwinding bracht, voelde hij een hoestbui komen. Hij hield zich nog in, maar de aandrang werd te sterk - en flap, zonder dat hij 't goed wist, spoog hij, onder het hoesten door, 't noodige eruit. Het sputum lag daar terzij, als een klein groen en geel eilandje in 't grijzige stof-grauw van de straat.

- Dat geef ik wel minstens tien keer per dag op, en soms is het bar, verklaarde hij, bij wijze van verontschuldiging, over het plotselinge van de aanval.

De Greef trok zijn wenkbrauwen te zamen, dacht: die is al ver heen. Hij zweeg even, met zichzelf verlegen in 't niet dadelijk weten wat hij zou antwoorden. Hij pruttelde nu vermanend, zei:

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(32)

- Dat moet je niet doen... 't geeft besmetting!

Sijpert, nog niet geheel bijgekomen van z'n hoestbui, keek beteuterd, ook wat ongeloovig, verweerde zich flauwtjes, zei onverschillig weg, bijna ruw.

- Waar moet ik het dan laten?... 't komt ineens... zonder dat je het weet? je kunt het toch niet netjes in je zakdoek bewaren.

Spelenderwijze liet hij zijn zeemlap over de nikkel-spaakjes gaan, lachte om zijn eigen aardigheid. De Greef vertrok minachtend de lip, maar zei niets, 't Gaf even een gaping in hun hartelijkheid. Maar hij voelde wel, dat Sijpert nog niet de aard van zijn ziekte begreep, dus ook niet vermoedde, dat zijn spuwerij gevaar opleverde voor anderen. Verkeerde hij vroeger niet in 't zelfde geval en spoog hij ook niet links en rechts, of voor zich uit, onverschillig waar het terecht kwam? Hij ontzag zich toen evenmin. In 't koffiehuis, als-ie zat te kaarten of te schaken, lag gewoonlijk een geheele plas naast hem, dat de vrinden spottend de longenbak noemde. 't Ging allemaal op de verkoudheid en bronchitus door, maar o wee! Die Sijpert snapte natuurlijk ook

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(33)

het gevaarlijke nog niet. Hij moest hem dat toch eens aan 't verstand brengen. Maar lastig was het daarmee te beginnen, je dient de dingen bij de naam te noemen. Hoe lap je hem dat? In gedachten hierover, stond hij toe te kijken, terwijl de andere stil geworden, doorwreef.

Maar Sijpert, die z'n doek liet rusten, begon gelukkig zelf. Zijn ergernis over de aanstellerij van Karel gleed alweer voorbij, en luchthartig zei hij nu:

- Sjongens... sjongens, je ziet er toch goed uit... kolossaal. En waar zat je ergens in Zwitserland... in Davos zeker?

- Nee... Boven Montreux.

- Zoo zóó, boven Montreux, nooit van gehoord... enfin als 't er maar goed is.

- Dat zou 'k denken!

Er dreigde een nieuw zwijgen, maar De Greef zag nu een goed uitgangspunt voor 't gesprek; hij snoefde dadelijk over het opwekkende, 't genezende van een winter in 't hooggebergte, een meter dik sneeuw, de brandend-heete zon er-op, en dan uren, uren in frissche lucht; je voelt je er aansterken bij de dag. Dat moest jij ook doen, kerel!

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(34)

- Een meter sneeuw? verwonderde zich Sijpert. Ik dacht dat je te Montreux 't warm had!

- Jawel, maar 't is in de bergen, op duizend meter hoogte. 't Is een klimaat zoo ongeveer als Davos, maar er zijn niet zooveel zieken.

- Zoo-zoo, zei Sijpert, die 't moeielijk begreep. Sjongen ik wou dat ik mee kon!

maar 't gaat niet... ik kan niet weg.

- Niet weg, niet weg? waarom niet?...

- Mijn zaak, dat weet je zelf.

- Je zaak? Je hebt toch een kompanjon.

- Ja juist, daarom kan ik niet.

- Snap ik niet goed. Hij is toch een pientere vent.

- O ja! maar wat nonchalant.

- Nou-ja, je bent ook zoo'n broekje sekuur.

- Dat moet je tegenwoordig wel wezen, anders kom je er niet meer. God, kerel, we hebben in de laatste tijd zooveel konkurentie gekregen. De stad is van

fietsenhandelaars vergeven.

- Jawel, jawel, maar in de winter koopt niemand een kar. Dan heb je zooveel niet te doen.

- Nee, dat wel niet, maar toch, je moet er bij zijn, je relaties maken, je klanten winnen en dan

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(35)

inkoopen, dat is 't voornaamste. Daar komt alles op aan. Verkoop maar eens billijk als je zelf duur inkoopt. Weet-je, Telders is een goeie kracht, als-ie iemand naast zich heeft, maar alleen richt-ie niks uit.

- Nou ja, we weten het wel, je bent de ziel van de zaak.

Sijpert nam het komplimentje aan als verdiend, zei:

- Och, wat zal ik je zeggen. Ik ben zoowat erin geboren hè, dat scheelt zooveel.

Er passeerde een bekende van Sijpert, die op de vroege morgen een paar snaaksche woorden zei, tegelijkertijd naar de reparatie van zijn fiets vroeg. Dat brak 't gesprek even af, en 't was een goede gelegenheid voor De Greef om meteen weg te gaan.

Maar het lachen had Sijpert alweer aan 't hoesten gebracht; hij kuchte en schraapte zijn keel, om zich in te houden en niet te spugen op straat.

De Greef kreeg deernis met hem. Die kerel was zieker dan hij zelf wist. Hij moest het hem toch eens flink zeggen, al voelde hij er het grievende van, om iemand, ook al is hij je vrind, over zijn ziekte te spreken. De opzettelijkheid van 't geval bracht hem zelf in verlegenheid. Hoe moest hij beginnen? Kwan-

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(36)

suis liep hij 't magazijn eens door, sprak even met Telders. Nu kwam hij op straat terug, en Sijpert vroolijkte:

- Ha-ha, de dikke teringlijder, zie me dat 'es an, 't eeuwige leven!

- Doe 'et me na! zei hij grif. En nu ineens erop ingaande, vroeg hij kortaf, om hem schrap te zetten:

- Dus, jij kunt niet weg?

- Dat is te zeggen, zei Sijpert lachend, dat is te zeggen...

Hij wilde eigenlijk ontwijken, maar door 't bruuske van de vraag ging hij toestemmen, zei nu:

- In de winter zou 't nog kunnen. Maar je weet, dan heb ik mijn andere artikelen, de brandbluschprojektielen, maar, 't is waar: dat zou Telders ook kunnen doen.

- Dat meen ik ook!

- 't Zou gaan, maar o, mijn vrouw, waar moet die dan blijven? ontweek hij alweer.

- Kan toch bij haar ouders zijn. Jij hebt kind noch kraai. 't Gaat best... of wil je er mee wachten tot je onder de zoojen ligt?

- Mooglik is 't al te laat?

- Daar meen je geen steek van... dàt zeg je maar zoo... waarom zou het te laat zijn?

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(37)

Sijpert gaf geen dadelijk antwoord, begon weer 't glinsterend rijwiel te bewrijven, zei toen ineens, bijna stekelig:

- Ik kan niet zoo licht er over denken als jij, die nog bij je vader thuis bent. Ik heb m'n zaak.

- Zeker, maar dat is geen reden om je door de lange pier te laten nemen...! wat?

- Sja...!

- In mijn plaats moesten ze toch ook 'n ander stellen. Iedereen is te missen, en weer geen mensch, al naar je 't neemt. 't Is voor jou niet zoo makkelik eruit te trekken als voor mij, maar het kan toch, zeg het nou zelf.

- Ja, 't kan wel maar moeilik, wierp Sijpert weer tegen.

- En als je voorgoed komt te liggen, wat dan?

- Sja, antwoordde hij, van 't winter lei ik nog twee maanden op mijn rug.

- Zie je nou wel, geloof me kerel, laat je raden, wees verstandig en ga in Oktober mee. Wat vin-je beter: hier blijven en hoe langer hoe meer sukkelen, half dood je zaken zoo'n beetje voortdrijven, of weer heelemaal de ouwe worden?

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(38)

Het verwijt van met zijn ziek lichaam toch maar half zijn zaken te kunnen doen, sloeg bij Sijpert in.

- Je hebt gelijk, zei hij, ik moet er eens over nadenken, met mijn vrouw het overleggen, je hebt beslist gelijk, maar je begrijpt,... enfin ik kom dan wel met je erover praten. Ben-je Zondag thuis?

- Zondag? zeker, ik ben altijd thuis, kom maar hoor!

Ze gaven elkaar de hand, - en in 't stevig schudden voelden ze elkaar weer vertrouwelijk. Ze waren toch sedert jaren vrienden.

Sijpert was nu weer alleen; hij voelde heel het gesprek in hem doorwerken. Het verlangen om van zijn lastige kwaal af te komen, streed tegen het dadelijke en kleine, tastbare belang, dat zich nog liet gelden; 't was gemakkelijk gezegd: ga mee! maar je laat toch je vrouw en je zaak niet aan het toeval over. De Greef had al die bezwaren niet, jong en ongetrouwd, ging het voor hem heel vlot, voorals als je dan nog een vader hebt, die 't geld voor je neerlegt. Maar zoo gemakkelijk was het voor hem niet, hij moest zijn zaak, die hij met zooveel moeite omhoog werkte, waaraan zijn hart en heel zijn wezen

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(39)

hing, overlaten aan zijn kompanjon! En zijn vrouw, zou die naar haar ouders willen...

en wist-ie nog maar dat hij met eenige maanden er af kwam. Welnee. Daar viel niets zekers van te zeggen. De eene raakt met een paar maanden al op streek, bij de andere duurt het tijden. Moest Karel zelf niet voor het tweede jaar terug? En als hij nu meeging en in Davos, of daar boven Montreux, eens voor goed ziek werd, wat dan?

Nee-nee, het kon heusch niet. 't Zou toch malligheid zijn om te meenen, dat je alleen ver-af, in Zwitserland, kunt genezen. Zoo erg was 't met hem nog niet gesteld. Zijn dokter zei het ook; en die wist het, die knapte hem telkens maar wat liefjes op! Voor Karel de Greef, die toen voor mirakel lag, vrijwel opgegeven, zag het er anders uit.

Welnee, hem scheelde 't alleen maar aan de bronchiën! Als dat opgeven overging, dan beterde al het andere vanzelf. Maar dat was het nou net. 't Scheen maar niet te willen ophouden, 't werd zelfs nog erger - en dat maakte hem bang, want hij wou toch nog niet graag dood. Ernstig moest hij eens met de dokter er over spreken. Als hij goed zijn zaken regelde kon hij best een wintertje weg, 't was wel te doen;

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(40)

het inkoopen moest hij van 't jaar dan aan Telders overlaten. En zijn vrouw? - ja dat werd lastiger. Een heel goed wijf was ze, alleen wat oppervlakkig. Ze is zelf sterk en gezond, en gelooft niet aan mijn ziekte, beweert dat ik het mij inbeeld en niet eraan mag toegeven. 't Is goed bedoeld en op zichzelf heel best. Maar als je ziek bent, ben je ziek, en dan helpt ontkennen je niet.

Het rijwiel stond nu afgepoetst, tot leveren gereed. Sijpert haalde de kwitantie bij z'n kompanjon, zou het rijwiel met de jongen wegbrengen. In die opgewektheid en bereddering verdwenen nu van zelf zijn zwarigheden. Het probeeren en even op proef rijden maakte hem voor 'n oogenblikje weer flink, duwden al die nare gedachten terug. Maar dat zich inspannen en overjachten gaf vanzelf een terugslag. Op weg naar huis voelde hij het al. Het afgetobt-zijn, het in-elkaar-gezakte, dat hij wel 'n oogenblik vergat, maar dat toch telkens terugkwam, de kleffe smaak in de mond waarmee hij gewoonlijk al opstond, en die hem heel de dag bijbleef, 't was alles de ziekte die hem sloopte; 't bleef dom dit te willen ontkennen,

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(41)

tegen beter weten in zich sterk te houden, en zich voor te doen alsof hem niets mankeerde.

De warmte van de volle zomerdag maakte hem moe, klam en zweeterig, alsof hij in warm vocht werd gaargestoofd. Met moeite sleepte hij zich voort, door 't beetje werk van deze morgen al uitgeput voor heel de dag. Dat was toch niet in orde!

In het kantoortje bij zijn kompanjon rustte hij wat uit, en onder 't praten over de zaken, kwam hij bij, fleurde zoetjes-aan op. Na het twaalf uurtje voelde hij zich weer monter, maar het gesprek bleef hem in 't hoofd malen. Zou het dan toch zoo erg met hem gesteld wezen?

's Avonds aan tafel polste hij zijn vrouw, vroeg, om het onderwerp te beginnen:

- Heb je De Greef gezien? Hij was hier van morgen.

- Zoo, is-ie terug? zei ze opzettelijk onverschillig, omdat zij zijn bedoeling begreep.

- Wat ziet hij er flink uit... heelemaal opgeknapt... hij wil mij ook daar naar toe hebben.

- Jij? je bent toch niet tuberkuleus?

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(42)

- Nee, dat hoop ik tenminste niet, maarre... 't was misschien toch goed, ik raak er hier niet af!

- Och kom... zei ze ongevoelig, in hardheid van gezonde vrouw. Daarvoor hoef je toch niet naar 't buitenland?

Maar ze merkte haar eigen hardheid, veranderde van toon, zei:

- 't Is mij best hoor, als je 't geld ervoor hebt, en het er zoo dik anzit!

- D'eran zitten? Nee, natuurlijk niet... 't kost een hoop geld... jij zou dan naar je moeder kunnen gaan, is niet?

Ze gaf hierop geen antwoord. Aan haar gezicht zag hij dat zij in het voorstel weinig zin had.

Na een poosje nadenkens, vroeg ze wat zachter:

- Je voelt je in de laatste dagen toch niet slechter, is wel:

- 't Kan beter, hoor!

- Nou ja, maar toch niet zoo erg als van 't winter?

- Gelukkig niet... maar ik ben altijd zoo moe en slap.

- Daar moet je je 'n beetje tegen inzetten... je mag jezelf niet te veel toegeven.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(43)

Sijpert trok zijn schouders op, keek dof voor zich uit. Zijn vrouw had gelijk: hij moest zich wat flinker houden, wat meer beweging in de lucht nemen, hij had te weinig energie.

Nu kwam ook Telders naar boven. Ze hoorden zijn hard-krachtige stap op de trap, zwegen beiden in afwachting van zijn binnenkomen.

- Wat denk-je, dat m'n man zich in zijn hoofd haalt, riep ze de kompanjon al tegen toen hij nauwelijks een voet in de kamer zette... Hij heeft De Greef gesproken, wil nou ook naar Zwitserland.

Telders, administratieve zakenman, maar met praktische blik op werkzaamheden die hij zelf niet kon doen, had allang bij Sijpert 't gemis aan kracht bespeurd. Hij zag nu dadelijk de wijderstrekkende kant van 't geval, zei weifelend:

- Dat lijkt me zoo slecht niet!

Hij ging erbij zitten, bekeek hem onderzoekend. Maar de vrouw, gewoon aan zichzelf 't meest te denken, schetterde weer:

- Welja, we zijn zeker millionnaire!

- Als ik 't dee, zou 't zijn om daarna flinker te kunnen aanpakken, 't Is en blijft zooals nou tob-

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(44)

ben en nog eens tobben, altijd half-stoom, klaagde Sijpert.

- Nou, je doet genoeg je best, kalmeerde de andere.

- Dat zou ik denken! zei nu ook zijn vrouw. Ik moet hem anders wel 'es aanporre...

hij is zwak, als 't kon, ja dan!

- Voor mijn part ga je gang hoor, meende Telders. Ik zal 't wel redden van 't winter.

- 't Kost zooveel, verzuchtte weer de vrouw. En als ik nog mee kon?

- Dan kost het dubbel, dat gaat heelemaal niet, je kan toch bij je ouwers zijn, wat zeg-je Telders?

- Ja, dat kan!

- 't Is geen pleizierig vooruitzicht, viel zij weer in.

- Pleizierig? Nee. Maar ik ga daar ook niet voor m'n pleizier naar toe.

- Voor je verdriet toch evenmin. Zooveel heb ik d'er al van gehoord, 't moet daar erg mooi zijn.

't Gaf een oogenblik van spanning. Ze spraken geen van drie. Toen zei weer Sijpert, om die onaangename stilte te verbreken:

- Zeg Telders, die De Greef moet je 'es aankijken... zoo dik als 'n paaschos.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(45)

- Ik heb hem gezien!

- Wou je ook soms zóó worden? spotte zijn vrouw. Ik hou niet van die dikte, ik hou van 'n slanke!

Maar ze bedacht alweer dat dit spotten en schertsen eigenlijk niet aanging. 't Was het geld dat ontbrak. 't Bleef verstandig niet tegen te praten. Ze wist te best dat hij het niet zou doen, en ze hield van hem, op haar wijze; zij voor zich zag de

noodzakelijkheid niet in, maar hij moest het zelf weten. Daarom zei ze luchtig:

- Je moet het voor mij niet laten, als je denkt, dat het noodig is... spreek er eens met de dokter over.

Sijpert knikte toestemmend en weerde tegelijk af. Zeker, hij kon erover spreken, maar besluiten was nog iets anders. Door de warmte en de opwinding van 't gesprek kreeg hij het weer benauwd, hij voelde het in zijn keel kriewelen, voelde weer de hoest opkomen, die hij niet kon terughouden; hij stond plots op, ging naar achter even uithoesten.

Zijn vrouw en Telders keken elkaar aan. Nee, 't kon zoo niet blijven. De kwaal werd hoe langer hoe erger; 't beterde maar niet. Arme man!

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(46)

's Zondags ging Sijpert naar zijn vriend erover praten. De gedachte om weg te gaan had hem ineens overweldigd. Hij vroeg hoeveel je noodig hebt om daar te kunnen leven, informeerde verder, nam alle inlichtingen, en 't leek hem zelf dat het nu moest, vooral nu zijn kompanjon er niet op tegen had; die kon 't winterwerk best alleen opknappen. Hij wou toch zoo drommelsgraag weer de ouwe worden, zou nu met de dokter erover spreken, en als die 't goed vond, ja dan...

Er verliepen weer een paar dagen in besluiteloosheid, maar hij beet in zooverre door, dat hij zijn huisdokter maar eens liet komen, om ook de meening van hem te hooren.

De dokter, zwaartillend man, vooral waar de geldelijke bezwaren zoo meetelden, luisterde aandachtig, vond het wel goed, en ook weer niet. Zwitserland? zeker niet kwaad, zelfs heel goed als je 't eraf kunt nemen, maar hier in 't land genezen ze tegenwoordig even best, zelfs nog beter; als je één keer naar Davos gaat moet je telkens weerom; dat was er tegen. Hier in 't land heb je prachtige sanatoria, goed ingericht. En zelfs dat was niet altijd

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(47)

noodig, Met sterke voeding en regelmatig leven, zooals hij 't voorschreef, kon je al veel winnen. Eigenlijk gaven ze daar buiten ook niet anders! Maar enfin... als hij kon gaan?...

Sijpert raakte opnieuw in twijfel, raadpleegde weer De Greef, en die zei:

- Zeker, je hebt hier ook kans van genezen, maar wat is 't geval, als jij in 't land blijft, blijf je ook met je hersens in je zaak, en dat is nou 't verkeerde, je moet eruit, finaal eruit. Ik weet het aan me zelf. Kun-je 't geld niet bij elkaar trommelen, dan is 't natuurlik wat anders, maar zoo'n groot verschil maakt het niet, hier of daar.

Sijpert was nu overtuigd. Hij zou gaan. Maar terwijl hij alles toestemmend beredeneerde en bedistelde, doken voor hem van lieverlee de bezwaren weer op. 't Was een heel geval zoo van je zaak en van je huisgezin te scheiden. Dat beiden er in toestemden, zoowel zijn vrouw als zijn kompanjon, wekte verdenkingen bij hem op. Wie weet, woûen ze hem wel een poosje kwijt zijn. Maar nee, dat geloofde hij niet. Zijn vrouw had nooit redenen gegeven - en op Telders, een beste kerel, kon-ie vertrouwen. Maar

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(48)

toch, zoo uit zijn zaak weg te gaan, 't leek hem roekeloos!

En nu, terwijl hij met z'n vriend over 't aanstaande vertrek zat te praten, als een nagenoeg vastgesteld plan, doorzoog hem al meer die onberedeneerde tegenzin. Hij moest het nog eens aanzien, dàt groeide nu van zelf weer in hem aan. Teveel voelde hij zich vastgeklampt naar alle kanten om er zoo gemakkelijk uit te kunnen trekken.

Maar hij sprak niet over die tegenzin, liet De Greef in de meening, dat hij zou meegaan.

De eene week verliep na de andere. Het werd Oktober en tijd tot inpakken. Voor Sijpert werden de bezwaren al grooter, hoopten zich samen, rezen voor hem op als bergenhoogten, die alles tegenhielden, hem beletten zijn zaak, die hij met moeite omhoog werkte aan zijn kompanjon over te laten; nee, hij kon niet weg.

Hij kwam er nu maar voor uit, zei:

- Hoor eens kerel, ik zou graag meewillen, maar op het oogenblik, gerust, het gaat niet...’ misschien later... van 't voorjaar!

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(49)

- Wat niet kan, kán niet, antwoordde de andere, die 't allang had zien aankomen en nu wel wist dat er niets aan te verhelpen viel.

- 't Kost te veel jongen... 'k moet bij mijn zaak blijven, zei Sijpert opnieuw.

- Ga dan hier in 't land naar een sanatorium, vermaande hij nog.

- Dat is ook niet prettig, zeg!

- Prettig niet, maar 't is noodig. Je snapt niet half 't gevaar.

- Nou sla je toch door... Je doet alsof ik al op apegapen lig.

- Dat doe je ook!

- Zeg, de dokter zal het toch wel effentjes beter weten dan jij...

- Daar heb je het! Natuurlik, weet hij 't, maar hij zegt het je niet. En dan, hij wil je ook graag zelf genezen, dat begrijp je toch wel. Daarom gaan ze allemaal op hun manier Kochje spelen, affijn je bent toch niet te overtuigen.

- Ik ben wel te overtuigen, maar jij maakt het te erg... je overdrijft!

De Greef begreep het onnoodige ervan om langer te

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(50)

overreden. Al ging Sijpert naar de dokter, dan kleedde hij zijn aanvrage wel zoodanig in, dat de raad van de dokter uitliep om te blijven.

Een paar dagen later vertrok De Greef.

Sijpert was ook aan 't station, sprak gedrukt, omdat hij zijn onverstand vaag voelde.

Maar hij zat te hokvast, kon niet scheiden van zijn zaak, niet van zijn vrouw.

- Hou-je goed kerel, tot het volgende jaar dan, zei luchtig De Greef.

- Tot ziens, je schrijft wel hè!

De trein trok de vriend al weg, razend-vlug weg. En Sijpert, op weg naar zijn winkel, waar in 't najaar zoo goed als niets te verrichten viel, maar waarvan hij zich evenmin kon losmaken, kuchte, hoestte de beklemdheid weg, die met het smeer en 't stof van het perron op de borst vastzat, spoog het maar op de grond.

Kort erop lag hij al weer te bed, maar kwakkelde nog weer op, de maag volgepropt met poeiers, die de hoest moesten verdooven.

Hartje winter vatte hij voor de tweede keer ver-

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(51)

koudheid, kreeg een geduchte ontsteking in zijn zwakke longen - en het uitgeputte lichaam beschikte over geen weerstand genoeg.

Hij kon niet uit zijn zaak, naar hij zei, zich zelf onmisbaar achtend, maar nu pakte hem de ziekte en sleepte hem toch weg.

Op 't laatste oogenblik wilde hij 't nog wagen, maar hij kon niet meer worden vervoerd, moest onmachtig blijven afwachten het sloopend einde. Hij zag nu eerst zijn kortzichtigheid, zijn gemis aan energie, zijn niet durven doortasten, zoolang er nog kans van genezen bestond. Hij maakte zichzelf maar wijs, dat hij niet uit zijn zaken kon... en nu ging hij toch, moest hij wel weg?... voorgoed... en dat door eigen kleinheid. O, als hij nog eens er van mocht opkomen... dan... maar hij wist, dat gebeurde niet meer.

't Was voorbij.

De volgende zomer kwam Karel de Greef blozend en sterk, in 't land terug.

Hij ontmoette de weduwe, geheel in 't zwart, en ze klaagde hem haar nood. Die arme Sijpert was

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(52)

toch zoo'n brave, goeie man. Nooit zou ze hem kunnen vergeten. Och, had hij maar naar je raad geluisterd...

De Greef hoorde haar klacht aan, zei een paar gebruikelijke troostwoorden. Een scherp verwijt lag op z'n lippen, maar och, waarom, ze was al genoeg gestraft. De menschen zitten nu eenmaal vast aan hun zaak, aan hun beetje bezit, en 't bleef de vraag of hij in gelijke omstandigheid anders zou hebben gehandeld.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(53)

WINKELIER.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(54)

Winkelier.

In het rommelig, bedompt binnenvertrek, dat licht kreeg door de winkel en nog wat vaag schijnsel van een koker, die als koekoek boven 't dak uitmondde, lag Remmers te koekeloeren van uit de donkere bedstee. Zijn lang, bleek haviksgezicht loerde door de halfopen winkeldeur naar buiten, waar zijn vrouw op straat stond in te koopen. 't Ergerde hem altijd, dat ze de winkel zoo alleen liet, geen acht gaf of iemand

binnenkwam, daar bleef voortbabbelen met bakker of groentevrouw. Als hij niet aan alles dacht, liep de boel rezenabel door elkaar. Hij sukkelde nu al drie, vier jaar, met tijden van weer wat beter-zijn ertusschen. Maar al lag-ie maanden-lang te bed, dan wist-ie nog op z'n duimpje waar alles in de winkel was te vinden; hij wist precies wat de klanten zooal

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(55)

moesten hebben, wie hij wat schraal kon wegen en bij wie hij zelfs overwicht moest geven. De Geerkens, dat waren goeie klanten, die begunstigden hem met alles, en met die menschen hoefde-ie 't niet zoo nauw te nemen, maar bij van Sandijk bediende hij alleen de keuken en die drommelsche meiden waren nog scherper op de koffie, nog fijner van reuk dan mevrouw zelf, zoodat daar niets onderweg viel te halen, en hij zelfs wat erg moest opletten. Zijn vrouw, anders een flink en deugdelijk wijf, maar 'n beetje los van hoofd en vergeetachtig, scheerde alles en allen over één kam, hielp roef-roef, met geen begrip ervan, dat iedere klant zijn eigen eischen heeft, naar eigen manier moet worden bediend. Elke dag, die de lieve, goede God gaf, wees hij haar erop, maar 't hielp niet. Letterlijk moest hij haar alles voorzeggen.

't Maakte hem dan korzelig en overstuur. Ook nu was hij vol angst en kleine opwinding, dat zij haar tijd op straat verbabbelde, terwijl de iverei-knecht van de Geerkens kon komen bestellen. Hij zenuw-kuchte van uit de bedstee om haar aandacht te trekken, maar zij merkte het niet in de drukte van haar sjachelen met de vischboer.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(56)

Hij hoorde nu duidelijk hoe zij afdong, hoe zij scherp zei: Niet meer dan twaalf stuivers; en de andere: Maak er drie kwartjes van! Nee, geen cent meer! Veertien stuivers dan... dertien. Niet? nô neem mee.

Nu tippelde ze in huis, drie groote visschen zwaar bungelend aan de vingertoppen.

Ze smeet ze met een kwak op de aanrechtbank, schalde luid met lachendblij gezicht:

- Wat zeg je ervan man, heerlijke schelvisch!

Rap droogde ze de vingers aan haar bonte schort, liep nichtig weer naar buiten om te betalen, - en hij lag weer te kijken. Z'n vrouw was me d'er eentje. Een echte huisvrouw, maar niet voor de winkel!

Nu stapte ze de stoep weer op, deed de buitendeur met het rinkelbelletje toe, om te kunnen weten als er menschen binnenkwamen; ze pakte een visch bij de kieuwen, begon dadelijk schoon te maken.

De glinsterende witte schubjes vlogen onder 't mes naar alle kanten; zij sneed de buik open, haalde de ingewanden eruit, waschte 't bloed af, kerfde de zilverblanke visch met verscheiden diepe sneden, die oranje-rood opkleurden tusschen het parelmoerig vel.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(57)

- Zie zoo, zei ze, terwijl ze de staartstukken afkapte en inzoutte, die zal ik bakke...

daar hou je zoo van!

Zij keerde haar hoofd half om, als wachtte zij z'n antwoord; maar hij keek strak, teemde rekkerig:

- Schelvisch staarte?... ja da's lekker! alleen erg benauwd dat bakke met die olie.

- Ik kan de winkeldeur openzette... en 't is maar een oogenblikkie.

- Nee, niet voor de winkel... de vischlucht bederft zoo... die blijft drie dage hange.

- Nou, 't glasluik dan?

- Ja, da's beter!

Zij liet de visch flink doorpekelen, schilde intusschen aardappelen, praatte met hem erg opgewekt, aldoor een oogje houdend op de winkel. Zij stopte in 't

kachelfornuis een turf en wat dunne houtspaanders, blies 't vuur aan, nam de koekepan, zette die op, wreef, nu de bodem warm werd, met grauw papier, het aanzetsel van de vorige keer eraf, begon olie uit te bakken.

Knap-sissend braadde, ziedde de platte pan, onder de lekkende vuurvlammen en 't broes van de olie

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(58)

schuimde rond 't stukje brood, dat in 't midden lag, en hard uitbakte. Scherpe, benauwende dampen stegen op, vulden heel 't dompe, rommelige vertrek, maakten ervan een enkele dwarrel van witte wasem.

Met een vaste greep zette ze in de luchtkoker het bovenraam open, ging naar haar vuur terug, om nu, de olie al genoeg uitgebakken, de visch in te leggen.

Van uit de bedstee kuchte Remmers, die alle moeite deed zich in te houden.

- Wil ik de winkeldeur openzette? vroeg weer zijn vrouw.

- Nee-nee! Van de winkel moete we leve. Heb je 't raam ope?

Zij knikte van ja, lei haar visch in de pan. Een sissende kolom snerpe damp steeg omhoog, doorwolkte het kleine vertrek, kroop op in de bedstee. De zieke, achter zijn gordijnen, keelschraapte, kuchte, raakte aan 't hoesten. Met zijn hoofd wroette hij in de dekens, om wat tot bedaren te komen, maar 't hielp weinig. Van benauwdheid hing hij met de mond open over de beddeplank om wat lucht te krijgen.

Zij kwam toegeloopen met een glas water, zei angstig, want de olielucht kroop haar zelf in de keel:

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(59)

- Toe, drink es wat... 't zal je helpen!

Maar hij duwde haar hand terzij, schorde:

- Nee-nee... ik kan niet!!

Zij moest naar haar pan terug, om de visch te keeren, die al half aanbrandde, moest ook op de bel letten; tegen elven kwamen nog al eens klanten; ze mocht niet bij hem blijven, al had hij het hard te verantwoorden.

De scherpe baklucht werd al venijniger, vulde de minste hoekjes van 't kleine, bewasemde vertrekje. In 't bed lag haar man zich te wringen, te kronkelen van de hoest; ze kon er niet op letten. Van benauwdheid haast razend, hijgde zijn borst op-en-neer, en heel het magere lichaam schokte mee. In een lang-aangehouden blafgehuil stootte hij zijn hoest uit, viel van uitputting in de bedstee terug, waar de rook hem grijs-wit omwolkte.

Nu werd 't haar toch te erg; ze liep opgewonden naar hem toe, vroeg smeekend:

- La-me de deur toch op 'n kier zette?

Onmachtig een woord er uit te brengen, beduidde hij met handen en hoofd van nee, verviel weer in heftig hoesten. Zij ging naar haar fornuisje terug,

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(60)

keerde vlug de visch, stond even besluiteloos, schonk toen gulpend een groote kop met melk in, bracht hem dat goedmoedig. Hij nam de boordevolle kop beverig aan, wachtte nog tot zijn hoest wat zakte, dronk met kleine scheutjes. De tranen dropen van benauwenis langs zijn oogen, langs zijn ingevallen wangen. Nu zich wat oprichtend, aldoor nog borstbeklemd, keek hij met zijn pijnlijk-stekende oogen rond, hijgde:

- 't Raam staat toch ope?

- Ja zeker!

Toch liep zij uit overdaad naar de luchtkoker, om zich nogeens te overtuigen, speurde met moeite omhoog. Maar de rook sloeg haar in 't gezicht, - en nu begreep ze het ineens. Geen wonder, de wind stond er op... alle damp flapte naar onder.

Gewoon om te stikke!

Nu, kort-aangebonden, liep ze naar de deur, rukte die open, zette ook nog, zonder zich aan haar man te storen, de buitendeur op een kier.

Een frissche tochtstroom drong dadelijk 't zwaarbewasemde vertrek binnen. De baklucht zoog bij slierten langs de wanden naar de opening, dwarrelde

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(61)

tegelijk de winkel in, kronkelde naar buiten. Door het vallicht joeg de windadem er achter en dat luchtte op.

Zij bakte gehaast haar schelvischstaarten af, bang dat er een klant zou komen, zoodat haar man weer ging opspelen. Twee van de drie vischstukken waren gansch-goed, mooi-bruin en hard-gebakken, maar de andere, die 't meeste aan de kant lei, zag nog bleekjes en wit op de insnijdingen. Die moest erin blijven!

Maar nu hoorde ze roepen:

- Vollek, vollek!!

Remmers, naar adem-snakkend, uitgeput van de hoest, met glazig-vochtige oogen en nog volle beslijmde keel, richtte zich met inspanning op, riep schor, met een stem die schril klonk:

- Hoor je 't dan niet... d'r is iemand in de winkel!

- Ja, daa'lik! ik hoor 't wel... ga al...

Zij had dat stuk visch nog even willen afbakken, maar durfde 't nu niet te doen, liep met haar werkschort naar voren.

- O! is u 'et? zei ze, buiten adem door de haast.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(62)

- Jawel, bè-je an 't bakke? Je kunt het deksels goed ruike.

De huisknecht van de familie Geerkens stond daar. Hij handtastte deftig in zijn zak naar 't lijstje van de kruidenierswaren, vouwde dat bedaard open, overkeek het eerst voornaam, lei toen het papier uitgespreid op de toonbank, nam het weer op, ging nu 't geen hij te bestellen had gewichtig aflezen.

Al die tijd durfde zij zich niet vervinnen noch verroeren, stijf van beklemming, dat hij zooveel bestelde en dat hij nou net kwam met al die olielucht in de winkel!

Zij keek nu ook het lijstje in, maar ze was niet vlug van lezen; woorden als vermicellie, tapiocca kon ze niet dadelijk ontcijferen.

Remmers, wat bijgekomen, had het achter de bedgordijnen al bemerkt, maakte zich ongerust, riep:

- Laat mij 't maar 'es zien... ik weet het haast uit m'n hoofd.

- Hoe is 't met je man? informeerde nu meer gemoedelijk de huisknecht.

- Gaat u maar naar hem toe... hij hèt zoo-even 'n benauwdheid gehad.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(63)

De huisknecht, kant en proper, pasvoette naar binnen, zijn lijstje voornaam-stijf tusschen de dikke vingers, vroeg medelijdend:

- Hoe is 't er mee, baas?

- De hoest wil maar niet bedaren, klaagde dadelijk Remmers, die met moeite opzittend, het lijstje vlug be-oogde.

In de bedstee hing nog de baklucht, en de scherpheid ervan prikkelde zelfs de slijmvliezen van de gezond-sterke huisknecht. Heel het kleine achtervertrek, maar de slaapgelegenheid vooral, riekte naar gebakken visch.

- Geen wonder! mopperde hij, dat je hier moet hoesten. Is dat nou een plaats voor een zieke?

Remmers had het briefje al gelezen, liet zich in de doorelkaargewurmde kussens terugvallen, zuchtte:

- Een arm mensch is niet veel!

- Heb je boven geen kamer? vroeg nu de huisknecht.

- Jawel, liefst twee, maar daar wil-ie niet naar toe! zei de vrouw haastig.

- Dan loopt de heele boel in 't honderd! grijnsde Remmers.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(64)

- Hij hêt er es 'n maand gelege, maar hij wil niet meer!

- Ik heb me daar opgevrete van sjagrijn... je ligt d'er van God en de heele wereld verlate, en hier wordt geen mensch goed geholpe, nou kan ik teminste het oog erop hoûe.

- Hij kan 't boven niet vinde, vulde nog eens aan de vrouw. En 't is waar ook, hij hêt d'er geen verzorging.

- Uren zonder een spoog water!

- Hier kan ik hem natuurlik helpe, maar boven ligt-ie moederziel alleen... hêt-ie niemand.

De huisknecht wist niet wat hij moest zeggen.

- Affijn, deftigde hij, hou je goed en zie dat je gauw erop krabbelt 't is hier niks gedaan in 't bed te liggen.

- Zeg dat wel! zuchtte Remmers. Wil mevrouw bedanken voor de bestelling, wanneer mot het er weze? V'navend?

- Nee, morgen voor twaalf is vroeg genoeg. 't Beste hoor!

Hij stapte naar de winkel terug, voelde zich opluchten nu hij uit het benauwende ziekenvertrek kwam;

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(65)

hij zei nog wat over de rijst, dat het vooral eerste kwaliteit moest wezen.

- Ik heb niet anders dan eerste, riep Remmers van achteren, maar we zulle voor mevrouw mooie uitzoeke, de eene zak met de andere wil nog wel 'es schele!

- Hoe maak je het toch 's nachts hier? informeerde de huisknecht nog, die 't opviel, dat achter geen venster was. 't Zal wel benauwd wezen!

- O, dan zette we 't vallicht ope, de binnendeur op een kier en dat korrespedeert met het tuimelraam daar bove de deur. Nee, dat gaat best, erg frisch!

De huisknecht haalde zijn neus eens op, dacht: bij ons hebben de beesten het beter.

Hij draaide zich stijf-deftig om, zei:

- O ja, dat zou 'k nog vergeten, de jongeheer is uit het buitenland weerom, je weet die was ook niet in orde en die komt vanmiddag eens bij je kijken.

- Heel best, heel best, zeien man en vrouw gelijk. Laat de jongeheer maar komme!

De vrouw haastte zich naar haar fornuisje terug.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(66)

Maar de vischstaart was geheel verbrand, alles korst en zwart, aan de bodem vastgebakken. Met de vork kon zij er niet doorkomen en het stuk visch moest ze met geweld van de pan losstooten.

Van spijt kon ze wel erover huilen, maar ze hield zich goed, vertelde het niet tegen Remmers, die het toch wel merkte.

De kinderen kwamen nu uit school en dat gaf ineens drukte. Ze kreeg de handen vol om de aardappelen te koken en ook de andere schelvischmooten. De gebakken staarten bleven bewaard voor 's avonds bij 't brood.

In een oogwenk zaten nu de vier kinderen om de tafel te smikkelen en tusschen het opscheppen en het helpen in de winkel, als iemand om een half onsje suiker of een pond zout kwam, stopte ze zelf wat in de mond, terwijl ze Remmers ook nog in de bedstee moest bedienen. Het vorderde al haar oplettendheid en al haar krachten.

Ze was van betere afkomst en 't winkelen en al die beslommering niet gewoon, maar gelukkig, haar goede gezondheid hielp haar overal door! En dan woûen ze haar nog bang maken dat je de ziekte overerft. 't Kon wel, ze zou

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

(67)

't niet tegenstrijden, maar ze merkte er niets van. Gewoon larie hoor. Alleen van de kinderen voelde ze zich niet zoo zeker, over de kinderen maakte ze zich wel eens ongerust. Die zagen er bleekjes uit, met hoogroode kleurtjes; ze bleven zwak en mager, trokken heelemaal naar de vader.

't Werd half-twee en nu ging het viertal weer naar school, kreeg ze het zelf wat rustiger.

Remmers dook ook wat in zijn kussen-rommel terug, poogde te slapen. Zij zette 't water voor de thee op, voettipte naar de winkel om de bestelling gereed te maken voor mevrouw Geerkens; ze woog af de suiker, het zout, de peper, maalde stil de koffie, pakte bij de stijfsel, de blikjes groente.

Haar betrokken gezichtskring helderde geleidelijk weer op onder al die bezigheden.

De zon scheen buiten heldertjes, schoot allerlei glimpen in haar winkel, de stofjes dwarrelden in de zonneglenster. Het huis hoorde hun zelf, wel met een dikke pan op 't dak, maar het hoorde hun toch. Door de ziekte van haar man raakten ze in beklag, zoodat vele rijken haar de klandizie gunden. Ze moest wel erg vooruit, maar, ze kwamen er toch.

Gerard van Hulzen, Wrakke levens

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te voorkomen dat netten verschillende keren aangepast moeten worden, is het van belang te onderzoeken welke opgaven en ontwikkelingen binnen de gemeente (gaan) spelen en deze

edelaardigheid al zoo versleten zijn, zoodat niemand ze meer voelt en ook niemand er naar handelt, die dadelijk, als ze gesproken zijn, vergeten worden, maar toch sterk genoeg

In bed had hij 't weer goed willen maken, maar haar harde kop bleek niet van hem gediend, daarop liet hij met geweld zijn recht van man gelden en hij wist nou niet meer of ze zich

Gerard van Hulzen, De ontredderden.. 't Leven op de boulevard verslapte, dunde vanzelf uit nu 't al naar negenen liep. De stappen klikten weer harder en meer enkel òp over die

[r]

Temperatuur is de gemiddelde bewegingsenergie van de moleculen Warmte is de totale hoeveelheid bewegingsenergie van de moleculen. Veel moleculen van dezelfde temperatuur is

De warmtetarieven voor warmtenetten zijn wettelijk gemaximeerd door de Warmtewet, om te zorgen dat kleinverbruikers ‘Niet Meer Dan Anders’ betalen (NMDA-principe). Ook

In de Startnotitie Transitievisie Warmte (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 maart 2021) heeft de gemeente Voorst keuzes gemaakt ten aanzien van haar rol in de warmtetransitie