• No results found

De invloed van exogene factoren op de cognitieve flexibiliteit van jonge kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van exogene factoren op de cognitieve flexibiliteit van jonge kinderen"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Exogene Factoren op de Cognitieve

Flexibiliteit van Jonge Kinderen.

Masterthese

Klinische Ontwikkelingspsychologie

Judi A. M. Krooneman

Universiteit van Amsterdam 27/01/2015

Studentnummer: 10001111 Begeleider: Bianca van Bers

(2)

Abstract

De invloed van veranderingen in exogene factoren op de cognitieve flexibiliteit van jonge kinderen is onderzocht aan de hand van de DCCS taak. Aan de studie namen 105 driejarigen deel. In de DCCS taak moeten kinderen twee verschillende kaarten eerst sorteren volgens één dimensie (bijvoorbeeld vorm) en vervolgens volgens een andere dimensie (bijvoorbeeld kleur). Een verandering in de kenmerken van de dimensies wordt gezien als een exogene factor; een factor buiten de controle van het kind. Onderzocht is of een verandering in stimuli de aandacht van het kind in een bepaalde richting stuurt, namelijk in die van de veranderende dimensie. Dit effect werd in het huidige onderzoek niet gevonden. Er werd echter ook geen bewijs gevonden voor de alternatieve hypothese; dat iedere soort verandering in exogene factoren voor een prestatieverbetering zal zorgen. Dat er geen effecten zijn gevonden wordt geweten aan een te lage power en het ontbreken van een novelty effect.

Inleiding

Aandacht is een veelvuldig gebruikte cognitieve functie die ons helpt te focussen op dat wat belangrijk is en om dat wat niet relevant is te negeren. Onze aandacht wordt beïnvloed door verschillende factoren: exogene factoren en endogene factoren (Colombo & Cheatham, 2006). Exogene factoren zijn eigenschappen van stimuli zoals helderheid, beweging of contrast. Deze factoren zijn automatisch en kunnen niet worden gecontroleerd door de persoon. Endogene factoren daarentegen kunnen wel door de persoon worden gecontroleerd (bijvoorbeeld doelgerichtheid). In het geval van jonge kinderen wordt de aandacht vooral gestuurd door exogene factoren (Colombo & Cheatham, 2006). De invloed van endogene factoren neemt toe met de leeftijd (Fisher, Thiessen, Godwin, Kloos, & Dickerson, 2013). Cognitieve flexibiliteit is het flexibel kunnen verleggen van de aandacht indien de omgeving daarom vraagt (Diamond, 2006). Tussen de drie en vijf jaar treden er aanzienlijke verbeteringen op in de cognitieve flexibiliteit van kinderen (Carlson, 2005). De Dimensional

(3)

Chance Card Sorting (DCCS) taak (Zelazo, 2006) is een veelgebruikte test om bij jonge

kinderen executieve functies te meten. De taak is gerelateerd aan cognitieve flexibiliteit en het kunnen controleren van aandacht. In deze taak krijgt een kind twee sorteerstapels te zien die gemarkeerd worden door targetkaarten. Op de targetkaarten staan gekleurde dieren

weergegeven. Tussen de targetkaarten ligt een stapel testkaarten. Op de testkaarten staat ook een gekleurd dier. Er zijn twee verschillende testkaarten. Het dier op iedere testkaart komt qua kleur overeen met het plaatje op de ene target kaart en qua vorm met het plaatje op de andere targetkaart. Vervolgens wordt het kind gevraagd de twee verschillende testkaarten

herhaaldelijk te sorteren op de stapels met de targetkaarten. De bedoeling van de taak is dat kinderen de testkaart bij de juiste targetkaart sorteren. De taak bestaat uit twee fasen

waartussen wordt geswitcht van sorteerregel; de pre-switch fase en de post-switch fase. In de

pre-switch fase wordt de kinderen gevraagd om de testkaarten op basis van één bepaalde

dimensie te sorteren (bijv. op vorm). Vervolgens wordt er halverwege de taak geswitcht van sorteerregel en moet er gesorteerd worden op de andere dimensie (bijv. op kleur), dit is de

post-switch fase. De kinderen krijgen gedurende de taak geen feedback op hun sorteren. De

meeste driejarigen kunnen eenvoudig kaarten sorteren volgens de juiste sorteerregel in de

pre-switch fase van de taak (ongeacht of de regel kleur of vorm betreft). Maar wanneer hen

vervolgens wordt gevraagd om te veranderen van sorteerregel blijven zij sorteren volgens de eerste regel. Dit noemt men persevereren (Zelazo, 2006).

Ook in de DCCS taak spelen endogene en exogene aandachts-factoren een rol.

Endogene factoren staan onder de controle van de persoon zelf. In de post-switch fase van de DCCS taak is dit bijvoorbeeld het in het werkgeheugen houden van de nieuwe sorteerregel. Exogene factoren staan buiten de controle van de persoon. In de post-switch fase van de DCCS taak is dit bijvoorbeeld de eerste sorteerregel, die door het herhaaldelijk sorteren volgens deze regel in de pre-switch fase, is geautomatiseerd. In de huidige studie zal worden

(4)

onderzocht wat de invloed van extra/andere exogene factoren is op de cognitieve flexibiliteit van jonge kinderen.

Zelazo, Müller, Frye, en Marcovitch (2003) keken al eerder naar de invloed van een extra exogene factor in de DCCS taak, namelijk het veranderen van de dimensies kleur en vorm van de stimuli (de kaarten) in de taak. In experiment 7, 8, en 9 van deze studie werden verschillende versies van de DCCS taak met veranderingen in de stimuli vergeleken; de total

change versie, de partial change versie en de negative priming versie. In de total change

versie veranderden de waardes van beide dimensies van de target- en testkaarten tussen de

pre-switch en post-switch fase (zowel kleur als vorm). In de partial change versie veranderde

na de switch alleen de waarde van de dimensie die relevant was in de post-switch fase

(bijvoorbeeld het veranderen van kleur wanneer er geswitcht werd van vorm naar kleur). In de

negative priming versie werd de waarde van de dimensie die relevant was in de pre-switch

fase veranderd in de post-switch fase (bijvoorbeeld het veranderen van de vorm wanneer geswitcht wordt van vorm naar kleur). Er leek een trend te zijn van betere prestatie op de

partial change versie in vergelijking met de standaard taak en een slechtere prestatie op de negative priming versie in vergelijking met de standaard taak, maar beide verschillen waren

niet significant. In twee van de drie experimenten scoorden kinderen beter op de total change versie dan op de standaard DCCS taak. Zelazo et al. (2003) interpreteerden dit als bewijs voor het idee dat kinderen persevereren op het niveau van de specifieke waardes van de dimensies (specifieke set van regels) en niet op de dimensies zelf. Dit kan echter geen volledige

verklaring vormen, aangezien de specifieke waardes van de dimensie in zowel de total change als in de negative priming versie veranderden, maar kinderen echter alleen op de total change versie hoger scoorden.

Een alternatieve verklaring voor de resultaten van Zelazo et al. (2003) komt van Yerys en Munakata (2006). Wat namelijk in de total change versie gebeurt, is dat de waarde van de

(5)

dimensie die in de post-switch fase relevant is, verandert. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de aandacht op de dimensie wordt gericht die voor de post-switch fase relevant is en het sorteren daardoor gemakkelijker maakt. Andersom wordt de kans op persevereren in de negative

priming versie vergroot omdat daarin de pre-switch relevante dimensie wordt veranderd en dit

de aandacht trekt naar de irrelevante dimensie. Kort gezegd wordt de aandacht van het kind gericht op de dimensie die verandert. We noemen deze hypothese de richtingshypothese.

Een andere mogelijke verklaring voor de resultaten van Zelazo et al. (2003) komt van Jowkar-Baniani & Schmuckler (2014). Zij onderzochten ook de invloed van exogene factoren op het switchgedrag van kinderen op de DCCS taak. Zij veranderden de waardes van de dimensie die relevant was in de pre-switch fase en de waardes van de dimensie die relevant was in de post-switch fase (taak gerelateerde verandering), evenals de vorm van de kaarten en de kleur van de achtergrond van de kaarten (niet taak gerelateerde verandering). Zij vonden verbeterde prestaties voor zowel taak gerelateerde als niet taak gerelateerde veranderingen. Hun verklaring hiervoor was dat een verandering op zich (een novelty) er voor zorgt dat de aandacht van kinderen voor de pre-switch dimensie/sorteerregel vermindert en zij daardoor beter kunnen sorteren volgens de post-switch sorteerregel. Dit noemen we de novelty hypothese. Wat de studie van Jowkar-Baniani & Schmuckler (2014) echter minder sterk maakt, zijn het kleine aantal deelnemers (n=56 in experiment 1, n= 14 in experiment 2 en

n=14 in experiment 3) en het feit dat er niet wordt vergeleken met een standaard conditie. Als

controle conditie gebruiken zij namelijk een negative priming versie van de DCCS taak, in plaats van de standaard versie.

Het verschil tussen beide hypothesen zit hem in welke soort veranderingen

verantwoordelijk worden gehouden voor prestatie verbetering. Volgens de richtingshypothese moet de verandering hiervoor taak gerelateerd zijn, volgens de novelty hypothese kan elke verandering in exogene factoren hiervoor zorgen. Binnen taak gerelateerde veranderingen

(6)

verschillen de hypothesen echter ook. Waar de richtingshypothese verwacht dat de aandacht van het kind mee gaat met de verandering en dus alleen verbetering optreedt bij verandering van de post-switch relevante dimensie, gaat de novelty hypothese er van uit dat ook bij een

pre-switch relevante verandering er verbetering optreedt. Daarnaast zegt de novelty hypothese

dat hoe groter de verandering is, hoe beter de prestatie zal zijn. Zie voor de verwachting in de verschillende condities volgens beide hypothesen Tabel 1.

In de huidige studie is gepoogd om hier een concreter antwoord op te verkrijgen, omdat de resultaten sterk wisselden tussen de verschillende studies. We verwachten bewijs te vinden voor de richtingshypothese, mede door de sterkere opzet van de onderzoeken die deze hypothese ondersteunen. Naast de taakgerelateerde veranderingen (in de waardes van de dimensies kleur en vorm) zijn er twee condities toegevoegd waarin veranderingen worden toegepast die niet gerelateerd zijn aan de taak, om een nog beter onderscheid te kunnen maken tussen de richtingshypothese en de novelty hypothese als verklaring voor de effecten van veranderingen in exogene factoren in de DCCS taak. We vergelijken deze twee extra

condities met een standaard versie van de DCCS taak zonder veranderingen in de stimuli. Dit als aanvulling/verbetering op de studie van Jowkar-Baniani & Schmuckler (2014).

Er is gebruik gemaakt van zes condities; een standaard conditie (die tevens dient als controle groep), een conditie waarin in de pre-switch relevante dimensie wordt veranderd, een conditie waarin de post-switch relevante dimensie wordt veranderd, een conditie waarin beide dimensies worden veranderd (total change) en twee condities waarin niet taak gerelateerde aanpassingen worden gedaan, namelijk in kaart vorm (card shape) of in kaart positie (card

position).

Uitgaande van de richtingshypothese, verwachten we dat de kinderen in de post-switch relevante verandering conditie en in de total change conditie gemiddeld beter zullen scoren op de taak dan de kinderen die de standaard DCCS taak uitvoeren, omdat de verandering in de

(7)

post-switch fase relevante dimensie de aandacht op deze dimensie zal richten en daarmee het

sorteren in de post-switch fase gemakkelijker zal maken. Er wordt een slechtere prestatie verwacht in de pre-switch relevante conditie in vergelijking met de standaard conditie, omdat de verandering in de pre-switch relevante dimensie er voor zorgt dat de aandacht op deze dimensie wordt gericht. Dit zal het lastiger maken om te sorteren volgens de post-switch relevante dimensie en dit vergroot de kans op persevereren.

Er wordt verwacht dat veranderingen die niet gerelateerd zijn aan de taak, de aandacht wegnemen van de pre-switch relevante dimensie, maar er niet zozeer voor zorgen dat de aandacht naar de post-switch relevante dimensie wordt gericht. Minder consistent switchen of persevereren wordt daarmee in deze condities verwacht.

Tabel 1. Verwachtingen per conditie naar hypothese

Conditie Richtingshypothese Novelty hypothese

Standaard conditie Pre-switch relevant change +/-prestatie - prestatie +/- prestatie + prestatie Post-switch relevant change + prestatie + prestatie

Total change + prestatie ++ prestatie1

Card shape change ~ prestatie2 + prestatie

Card position change ~ prestatie + prestatie 1

(8)

Methode

Aan dit onderzoek deden 105 peuters mee van verschillende kinderdagverblijven en voorscholen in en rondom Amsterdam, Utrecht, Hilversum en Zwolle. Informed consent (actief) werd verkregen bij de ouders van alle kinderen die meewerkten aan het onderzoek. Nog 17 kinderen waren getest, maar van hen was de data echter niet mee te nemen in de analyses, ten gevolge van het niet halen van de pre-switch fase (n=16) of wegens het niet afmaken van de test (n=1). Daardoor bleven er 105 deelnemers over voor de analyses (M = 40,88 maanden, SD = 3,79, range = 33-47 maanden). Er deden 47 jongens (44.8%) mee aan het onderzoek en 58 meisjes (55.2%). Kinderen moesten in de pre-switch fase minstens vijf van de zes kaarten correct sorteren. Als dank voor medewerking aan het onderzoek kregen de kinderen een kleurplaat en werd voor de leidsters van het kinderdagverblijf / de voorschool een doos chocolaatjes achtergelaten.

Design

De cognitieve flexibiliteit van de kinderen werd gemeten door middel van de

Dimensional Change Card Sorting (DCCS) taak (Zelazo, 2006). Om te kunnen onderzoeken wat de invloed van de exogene factor verandering van stimuli is op de cognitieve flexibiliteit werden er zes condities onderscheiden. Deelnemers werden aselect over de condities

verdeeld; de standaard conditie (n=17, M=40.59 maanden, SD=4.09, range = 34-46 maanden, 7 meisjes), de pre-switch relevant change conditie (vergelijkbaar met de negative priming conditie van Zelazo et al. 2003, n=19, M=41.63 maanden, SD=2.95, range = 36-45 maanden, 10 meisjes), de post-switch relevant change conditie (vergelijkbaar met de partial priming versie van Zelazo et al. 2003, n=17, M=41.12 maanden, SD=4.14, range = 35-47 maanden, 9 meisjes), de total change conditie (gelijk aan de total change conditie van Zelazo et al. 2003,

(9)

change conditie (n=18, M=40.72 maanden, SD=3.53, range = 34-47 maanden, 9 meisjes) en

de card position change conditie (n=17, M=40.76 maanden, SD=3.63, range = 35-47

maanden, 10 meisjes). De condities verschilden niet significant van elkaar in het percentage jongens/meisjes en de leeftijd van de deelnemers.

In de standaard conditie werd de DCCS taak in zijn normale vorm afgenomen. In de

pre-switch relevant change, post-switch relevant change en total change conditie veranderde

de kleur en/of vorm van de dieren op de test- en target kaarten; een taakgerelateerde

verandering. In de pre-switch relevant change conditie werd een verandering doorgevoerd in de dimensie waarop in de pre-switch fase gesorteerd moet worden. Bijvoorbeeld het

veranderen van kleur in de post-switch fase wanneer in de pre-switch fase op kleur is gesorteerd. Andersom werd in de post-switch relevant change conditie een verandering doorgevoerd in de dimensie waarop tijdens de post-switch fase werd gesorteerd. Bijvoorbeeld het veranderen van vorm in de post-switch fase wanneer in de pre-switch fase op kleur werd gesorteerd. In de total change conditie werden beide dimensies (kleur en vorm) veranderd.

In de overige twee condities waren de veranderingen niet gerelateerd aan de sorteerregels. In de card shape change conditie, veranderde de vorm van de kaarten van rechthoekig naar rond. In de card position change conditie werd het scherm van de laptop waarop de test werd afgenomen 90 graden gedraaid, waardoor de kaarten een andere positie op het scherm kregen (van horizontaal naar verticaal). Zie Afbeelding 1 voor een voorbeeld van de veranderingen in de zes condities.

Tevens werd de volgorde van de sorteerregels gecounterbalanced binnen iedere conditie. De helft van de kinderen sorteerde in de pre-switch fase op basis van kleur en switchte in de post-switch fase naar vorm. De andere helft van de kinderen sorteerde eerst op vorm en switchte naar kleur. Dit werd gedaan om te controleren of de volgorde van de sorteerregels geen effect had op de resultaten.

(10)

Materiaal

In de studie werd gebruik gemaakt van een gecomputeriseerde versie van de DCCS taak (Zelazo, 2006). Hiervoor werd een laptop met touchscreen en roterend scherm gebruikt.

In de pre-switch fase waren de targetkaarten voor alle condities hetzelfde (groen konijn, gele kip). Op de testkaarten stond vervolgens een groene kip of een geel konijn afgebeeld. De afbeelding, kleur, vorm en positie werd echter veranderd in de post-switch fase, afhankelijk van de conditie waarin het kind zat (zie Afbeelding 1 voor een voorbeeld). De kaarten werden afgebeeld tegen een grijze achtergrond. In het midden was de testkaart zichtbaar, met links en rechts daarvan de targetkaarten. Onder de targetkaarten lag een stapel omgekeerde kaarten, waarop kaarten terecht kwamen wanneer zij waren gesorteerd. De testkaart lag in eerste instantie omgedraaid, maar werd zichtbaar door via het scherm op de kaart te duwen.

Wanneer deze door de testleider was omgedraaid, werd deze op de juiste stapel geplaatst door op de targetkaart of de sorteerstapel er onder te duwen. De kleuren en vormen die werden gebruikt op de target- en testkaarten waren konijnen, kippen, vissen of varkens, in de kleuren geel, groen, rood of blauw.

Procedure

Onder begeleiding van de proefleider werden de kinderen één voor één naar de testkamer gebracht, afhankelijk van de locatie was dit een lege groepsruimte, kantoorruimte of een rustig plekje op de gang. Hier werd aan tafel plaatsgenomen en kreeg het kind de mogelijkheid om even te wennen aan de omgeving en aan de laptop. Er werd verteld dat het een spelletje op de computer ging doen en er werd een kort gesprekje met het kind gevoerd over of hij/zij thuis ook wel eens spelletjes op de computer speelde. Ondertussen voerde de proefleider de algemene informatie over het kind in op de laptop (proefpersoonnummer,

(11)

geboortedatum etc.) en werd het kind random aan een van de condities toegewezen. Het kind werd verteld dat hij het kleurenspel/dierenspel ging spelen (afhankelijk van de conditie waarin het kind werd geplaatst). Allereerst werd gecontroleerd of het kind de namen van de

dieren/kleuren op de plaatjes kende. Dit werd door de proefleider geformuleerd in de trant van: “Kijk, hier heb ik twee kaartjes, zie je wel? Weet jij welke dieren/kleuren dit zijn op die plaatjes? Kan je me dat vertellen?”. Het kind werd dan verteld dat het hiermee een spel zou gaan spelen.

Afbeelding1. Voorbeeld computerscherm in pre-switch en post-switch fase in alle zes de condities

(12)

Allereerst startte de proefleider dan de twee oefentrials. Deze deed zij zelf voor en gaf hierbij verbale uitleg. Bijvoorbeeld: “Kijk, dit is een groene, dus die moet bij de andere groene.”. Het is hierbij belangrijk op te merken dat alleen de relevante dimensie werd benoemd.

Hierna startte automatisch de pre-switch fase, waarbij door het kind zesmaal moest worden gesorteerd volgens de eerst geldende sorteerregel. Voor elke opgave werd door de proefleider de sorteerregel herhaald. Bijvoorbeeld: “We doen nu het kleurenspel. In het kleurenspel gaat groen bij groen en geel bij geel”. Er werd geen feedback gegeven op het sorteren van het kind. Na zes opgaven werd aan het kind verteld dat het een nieuw spel ging spelen en dat het vorige spelletje klaar was. Dit werd zeer expliciet duidelijk gemaakt door iets te zeggen in de trant van; “Nu gaan we een ander spel doen. Dus niet meer het dierenspel. Dit nieuwe spel heet het kleurenspel. In het kleurenspel gaat geel bij geel en groen bij groen, goed?”. Afhankelijk van de conditie waarin het kind was ingedeeld, veranderde er op dit moment iets aan de kaarten. De post-switch fase ging in. De post-switch fase kende eveneens zes opgaven waarbij telkens voor iedere trial de nieuwe sorteerregel door de proefleider werd herhaald. Er werd opnieuw geen feedback gegeven op het sorteren van het kind. Wanneer een kind hier wel om vroeg, zei de proefleider dat het kind goed zijn best deed en ging weer verder met de taak.

Wanneer de taak klaar was, werd het kind verteld dat hij/zij hartstikke goed zijn/haar best had gedaan en kreeg het een kleurplaat. Daarna werd het kind door de proefleider terug gebracht naar de groep en werd het volgende kind opgehaald. Ouders en kinderdagverblijf werden na afloop van het onderzoek door middel van een nieuwsbrief op de hoogte gesteld van de algemene testresultaten.

(13)

Resultaten

Voor de data analyse is enkel gebruik gemaakt van de testresultaten van de kinderen die de pre-switch fase gehaald hebben; deelnemers die minstens vijf van de zes

sorteeropgaven in deze fase succesvol hebben doorlopen. Dit is gedaan omdat het noodzakelijk is dat kinderen één sorteerregel kunnen toepassen, wanneer men wil onderzoeken of kinderen kunnen switchen van sorteerregel. Er is gecontroleerd of er een verschil in prestatie bestond voor de volgorde van de sorteerregel (eerst kleur dan vorm, of eerst vorm dan kleur). Hier bleek geen sprake van te zijn. Daarom zijn deze twee groepen in de analyses samengevoegd, wat leidde tot de zes uiteindelijke condities.

Er is een Chi-kwadraat toets afgenomen, omdat de taak over het algemeen bimodaal verdeelde data oplevert. Dit komt doordat de meeste kinderen (vrijwel) alles goed of (vrijwel) alles fout sorteren. Ook in deze studie was de data was niet normaal verdeeld. In de

post-switch fase had 39.1% van de kinderen één of geen kaart goed gesorteerd. Van alle kinderen

had 47.6% maximaal één kaart verkeerd gesorteerd in de post-switch fase. Daarom is een non-parametrische toets gebruikt. Kinderen werden daarvoor ingedeeld in een groep

switchers en een groep persevereerders. Een kind werd als switcher gezien wanneer het in de post-switch fase minstens vijf sorteringen correct had uitgevoerd en als perservereerder

wanneer het meer dan één fout had gemaakt in het sorteren. De post-switch fase kende uiteindelijk 49 switchers (46.7%) en 56 perservereerders (53.3%). Zie afbeelding 1 voor het aantal switchers/perservereerders per conditie.

De Chi-kwadraat toets is eerst voor alle condities samen uitgevoerd, om te zien of er significante verschillen tussen de condities gevonden konden worden. Hiervan was echter geen sprake. Hoewel daarmee de onderzoeksvraag in feite was beantwoord, is er voor gekozen om ook Chi-kwadraat toetsen uit te voeren voor elke experimentele conditie in vergelijking met de standaard conditie. Ook hier werden geen significante verschillen

(14)

gevonden, hoewel er wel een trend gevonden is voor meer perservereerders in de card shape

change conditie in vergelijking met de standaard conditie ( X²(1,35) = 3,534, p=0.06, zie afbeelding 1). Dit duidt op prestatieverslechtering. Dit is opvallend aangezien dit met geen van de hypothesen overeenkomt (zie tabel 1). Dit is echter eerder gevonden in onderzoek van van Bers, Visser en Raijmakers (2015).

Afbeelding 1. Het aantal switchers/perservereerders per conditie

Conclusie en Discussie

Onderzocht is of veranderingen in exogene factoren invloed hebben op de cognitieve flexibiliteit van jonge kinderen. Exogene factoren staan buiten de controle van het kind en zijn stimulus gedreven. In deze studie is er onderscheid gemaakt tussen exogene factoren die taak gerelateerd waren en exogene factoren die niet taak gerelateerd waren. Er werd verwacht een positief effect te vinden voor de condities waarin taak gerelateerde veranderingen werden

0 = perservereerder, 1 = switcher condition 1 = standaard 2 = pre-switch change 3 = post-switch change 4 = total change 5 = card shape change 6 = card position change

(15)

doorgevoerd. Dit zou de richtingshypothese hebben ondersteund, die er van uit gaat dat de aandacht van het kind wordt gericht op de veranderende dimensie (een taak gerelateerde verandering) en dat prestatie daarom bij een verandering in de post-switch relevante dimensie de prestatie verbeterd. Andersom wordt verwacht dat bij een verandering in de pre-switch relevante dimensie de prestatie verslechterd. Er werd daarom een verschil in prestatie verwacht in de condities met taak gerelateerde veranderingen en er werden inconsistente scores verwacht in de condities waarin niet taak gerelateerde veranderingen werden doorgevoerd. Er werd echter geen verschil in prestatie gevonden tussen de verschillende condities. Dit betekent dat er ook geen bewijs is gevonden voor de novelty hypothese, aangezien vanuit deze hypothese verwacht zou worden dat in alle condities

prestatieverbetering op zou treden, zowel bij taak gerelateerde als niet taak gerelateerde veranderingen. Hoewel er geen significante verschillen zijn gevonden tussen de verschillende condities, is er wel een trend van prestatieverslechtering zichtbaar in een van de niet taak gerelateerde verandering condities (card shape change conditie) in vergelijking met de

standaard versie. Deze gevonden trend komt echter met geen van bovengenoemde hypothesen overeen.

De reden dat er in de huidige studie geen effecten zijn gevonden is

hoogstwaarschijnlijk te wijten aan een te lage power. Door middel van een G-power analyse was van te voren vastgesteld dat er 120 bruikbare datasets nodig zou zijn voor goede analyses. Voor een grote effectgrootte (f=0.40), met een α=.005 en met de zes condities werd

aangegeven dat er 120 deelnemers nodig waren voor een power van 0.70. Er werd er naar gestreefd om 20 deelnemers per conditie te hebben. Dit aantal is echter niet gehaald (15 datasets te weinig) , waardoor de power niet sterk genoeg was.

Het is echter ook mogelijk dat in deze studie geen effecten zijn gevonden, omdat het

(16)

aangegeven dat dit effect alleen wordt gevonden wanneer de doorgevoerde veranderingen opvallend genoeg zijn om een stimulus novelty effect te induceren. De door hen gebruikte niet taak relevante veranderingen, waren veranderingen in de achtergrond waarop de kaarten werden aangeboden en in de achtergrond van de kaarten zelf. Mogelijk zijn deze

veranderingen opvallender dan de vorm van de kaarten en het horizontaal dan wel verticaal aanbieden van de kaarten. De gevonden trend van prestatieverslechtering in het geval van

card shape change zou mogelijk hierdoor verklaard kunnen worden. Deze verandering is

wellicht niet opvallend genoeg om de aandacht af te leiden van de pre-switch relevante dimensie. Ook in de studie van Yerys en Munakata (2006) wordt benoemd dat switchen eenvoudiger wordt naarmate de situatie een novelty bevat. Mogelijkerwijze zou ook voor de taak relevante veranderingen een opvallendere verandering moeten worden doorgevoerd om een novelty effect te bewerkstelligen. Denk hierbij aan een verandering van de vormen door bijvoorbeeld van dier naar object of figuur te wisselen, in plaats van enkel naar een andere diersoort.

Een andere mogelijke verklaring voor het ontbreken van een effect kan zijn dat de overgang tussen de pre-switch fase en de post-switch fase niet duidelijk genoeg wordt

aangegeven. Volgens de miscategorization theory ontstaat persevereren doordat kinderen een nieuwe situatie onterecht interpreteren als een oude (bekende) situatie en deze ook op die manier benaderen (Aguiar & Baillargeon, 2000; Baillargeon & Wang, 2002). Het onderscheid tussen de oude en nieuwe situatie zou duidelijker gemaakt moeten worden. Dat er vermeld wordt dat de regel veranderd en het steeds herhalen van de nieuwe regel, betekent nog niet dat het kind deze ook daadwerkelijk codeert (Munakata, Morton & Yerys, 2003). Een mogelijke oplossing hiervoor zou zijn om de targetkaarten een moment om te draaien, waardoor deze niet meer zichtbaar zijn. Wanneer dan de post-switch fase in gaat, verschijnen de targetkaarten

(17)

weer. Het zichtbaar blijven van de targetkaarten kan een kind laten denken dat het spel nog door loopt (Aguiar & Baillargeon, 2000).

Geadviseerd wordt om dit onderzoek nogmaals uit te voeren met een groter aantal kinderen en opvallendere veranderingen en overgangen, om er zeker van te zijn dat het

novelty effect wordt bereikt.

Literatuurlijst

Aguiar, A., & Baillargeon, R. (2000). Perseveration and problem solving in infancy. In H. Reese (Ed.), Advances in child development and behavior, 27, 135–180.

New York: Academic Press.

Bers, van B., Visser, I., & Raijmakers, M. E. J. (2015). The distinctive effects of exogenous factors on preschoolers’ DCCS performance. In preperation.

Baillargeon, R., & Wang, S. (2002). Event categorization in infancy. Trends in Cognitive

Sciences, 6, 85 – 93.

Carlson, S. M. (2005). Developmentally sensitive measures of executive function in preschool children. Developmental Neuropsychology, 28(2), 595-616.

Colombo, J., & Cheatham, C. L. (2006). The emergence and basis of endogenous attention in infancy and early childhood. Advances in Child Development and Behavior, 34, 283-322.

Diamond, A. (2006). The early development of executive functions. In E. Bialystok & F.I.M. Craik (Eds.), Lifespan Cognition Mechanisms of Change, 70-95. Oxford, UK: Oxford University Press.

Fisher, A., Thiessen, E., Godwin, K., Kloos, H., & Dickerson, J., (2013). Asessing selective sustained attention in 3- to 5-year-old children: Evidence from a new paradigm.

Journal of Experimental Child Psychology, 114, 272-294.

(18)

inflexibel dimensional switching. Child Development, 85(4), 1373-1384.

Munakata, Y., Morton, J. B., & Yerys, B. E. (2003). Children's perseveration: Attentional inertia and alternative accounts. Developmental Science, 6(5), 471-473.

Yerys, B.E., & Munakata, Y. (2006). When labels hurt but novelty helps: children’s

perseveration and flexibility in a card-sorting task. Child Development, 77, 1589-1607. Zelazo, P. D., Muller, U., Frye, D., & Marcovitch, S. (2003). The development of executive

function in early childhood. Monographs of the Society for Research in Child

Development, 68(3), Serial No. 274.

Zelazo, P.D. (2006). The dimensional change card sort (DCCS): a method of assessing executive function in children. Nature Protocols, 1, 297-301.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This special issue of Solid State Electronics includes 28 papers which have been carefully selected from the best presentations given at the 45th European Solid-State Device

In this survey we reviewed the available literature on artistic BCIs by classifying four types of user control afforded by the available applications: selective control,

Voor het bepalen van de fysiologische conditie van verschillende populaties zullen niet- invasieve testen gebruikt worden waarbij de nadruk gelegd wordt op

Als uit een studie komt dat vrouwtjes van hoge kwaliteit (groene lijn) wel een voorkeur vertonen voor bepaalde mannetjes, maar vrouwtjes van lage kwaliteit (rode lijn) niet, komt dit

Chile is one of the highest ranking South American countries on the press freedom indices Freedom House and Reporters without Borders; 27 years on from Pinochet’s

The central aim of this study was to assess the accuracy performance of different DTW classifiers in a fragmented farming area with relatively small plot sizes. Specifically,

With a small modication in the deni- tion of the stress anisotropy and an additional term in the evolution equation for the pressure it predicts the tran- sient as well as the

Wetenschappelijke Adviesraad van de SWOV De Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van de SWOV heeft in het verslagjaar geadviseerd over het kader en perspectief voor een