• No results found

Maagkanker. Naar het ziekenhuis? Lees eerst de informatie op Albert Schweitzer ziekenhuis oktober 2021 PID 0029

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Maagkanker. Naar het ziekenhuis? Lees eerst de informatie op Albert Schweitzer ziekenhuis oktober 2021 PID 0029"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naar het ziekenhuis? Lees eerst de informatie op www.asz.nl/brmo.

Maagkanker

Albert Schweitzer ziekenhuis oktober 2021

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding

Aanspreekpunt

1. Maagkanker

1.1 De maag

1.2 Wat is maagkanker?

1.3 Diagnose 1.4 Behandeling

2. Voorbereiding op uw opname

2.1 Voorbereiding op de opname 2.2 Voeding en bewegen

3. Pre-operatieve screening en anesthesie

3.1 De pre-operatieve screening

3.2 Voorbereiding op de pre-operatieve screening 3.3 Gesprek met de anesthesioloog

3.4 De anesthesie

3.5 Pijnbestrijding na de operatie 3.6 Bloedonderzoek

3.7 Researchverpleegkundige anesthesie

4. Opname in het ziekenhuis

4.1 De opname datum 4.2 Voorbereiding thuis

4.3 Opname in het ziekenhuis 4.4 Dag van de operatie 4.5 Ontslag uit het ziekenhuis 4.6 Complicaties

(3)

5. Weer thuis

5.1 Herstel na opname 5.2 Leefregels

5.3 Een arts waarschuwen 5.4 Eerste poliklinische controle 5.5 Gevolgen van de behandeling 5.6 Ondervoeding voorkomen 5.7 Verdere controles

5.8 Werken

6. Ondersteuning en extra informatie

6.1 Ondersteuning 6.2 Extra informatie

7. Bereikbaarheid 8. Aantekeningen

De afbeeldingen in deze map zijn afkomstig van Shutterstock en via een licentieovereenkomst door ons verkregen. Het is derhalve aan derden niet toegestaan om deze afbeeldingen op welke wijze dan ook, te gebruiken of te kopiëren. Voor het eigen gebruik van deze afbeeldingen verwijzen wij naar www.shutterstock.com

(4)

Inleiding

U heeft zojuist te horen gekregen dat u maagkanker heeft en wat de behandelmogelijkheden voor u zijn.

We zijn ons ervan bewust dat dit voor u en uw naasten een moeilijke periode van uw leven is en we zullen proberen om u daarbij zoveel mogelijk ter zijde te staan.

Twee horen meer dan één

We raden u aan om iemand mee te nemen naar alle gesprekken, onderzoeken en behandelingen. U krijgt veel belangrijke informatie te horen en het kan lastig zijn om alles goed te begrijpen en te onthouden. Ook kan het fijn zijn om uw naaste(n) bij u te hebben om u te ondersteunen als dat nodig is.

Ook als u iemand meeneemt, is het veel informatie. Het is dan ook niet makkelijk om alle informatie in een keer te onthouden. In dit Patiënten Informatie Dossier (PID) kunnen u en uw naasten alle informatie die u al heeft gekregen nog eens rustig nalezen. Ook kunt u lezen hoe uw behandeling er verder uit gaat zien.

Met wie krijgt u te maken?

Tijdens uw behandeling zijn er veel artsen en andere zorgverleners betrokken. Voor u is het belangrijk om te weten bij wie u steeds terecht kunt met uw vragen en wie de hoofdbehandelaar is. Voor uw opname kunt u te maken krijgen met de volgende zorgverleners:

De chirurg

Hij bespreekt met u de operatie die gaat krijgen. De chirurg is uw hoofdbehandelaar.

De oncologie verpleegkundige GE-chirurgie

De oncologie verpleegkundige GE-chirurgie begeleidt u in de gehele periode rondom uw operatie. GE is de afkorting van gastro-enterologie (maagdarmstelsel).

(5)

Als er is afgesproken dat u wordt behandeld met chemotherapie, krijgt u ook te maken met de volgende hulpverleners:

De internist-oncoloog

De internist-oncoloog bespreekt met u de chemotherapie die u gaat krijgen.

De oncologie verpleegkundige interne oncologie De oncologie verpleegkundig interne oncologie begeleidt u rondom de chemotherapie en geeft u hier voorlichting over.

Persoonlijk eigendom

Dit dossier is uw persoonlijk eigendom en wordt gedurende uw behandeling aangevuld met informatie die op uw situatie is

aangepast. Het is daarom van belang dat u de map meeneemt naar al uw bezoeken aan het Albert Schweitzer ziekenhuis.

In dit PID vindt u informatie over maagkanker en uw behandeling.

Als er iets niet duidelijk is, zegt u dit dan tegen de hulpverlener. Wij zijn bereid om u verdere uitleg te geven.

Heeft u behoefte aan meer aanvullende informatie, vraag dit dan gerust bij uw behandelend arts of oncologieverpleegkundige.

Beleving

We proberen zo goed mogelijk aan te geven wat u kunt verwachten aan ongemak of pijn als u een onderzoek of behandeling krijgt. Toch beleeft ieder mens dat anders en op zijn eigen manier. Vertel het ons als u ergens tegenop ziet of ongerust bent, dan kunnen we daar nog extra rekening mee houden.

Inzage in uw medische gegevens

Via www.mijnasz.nl krijgt u toegang tot uw persoonlijke online ziekenhuisomgeving. Als patiënt van het Albert Schweitzer

ziekenhuis kunt u een aantal zaken snel en handig zelf regelen en bekijken.

(6)

We vinden het fijn wanneer u nauw betrokken bent bij uw eigen onderzoek en behandeling. Het gaat tenslotte om u en uw

gezondheid! Daarom kunt u hier zelf delen van uw medisch dossier inzien, bloed- en andere uitslagen bekijken en de brieven lezen die de medisch specialist aan uw huisarts stuurt.

In dit PID wordt soms gesproken over hem/hij; uiteraard kan hier ook haar/zij worden gelezen.

(7)

Aanspreekpunt

Tijdens de periode van onderzoeken en operatie is uw hoofdbehandelaar:

Chirurg dr. ______________________________

Uw aanspreekpunt is de oncologie verpleegkundige GE-Chirurgie:

____________________________________________________

U kunt haar bereiken via tel. (078) 655 05 77. Er is op maandag, dinsdag en donderdag een telefonisch spreekuur tussen

09.00 - 10.00 uur.

Chemotherapie voor en na uw operatie (indien van toepassing)

Tijdens de chemotherapie is uw hoofdbehandelaar

Internist- oncoloog dr. ___________________________________

Uw aanspreekpunt is de coördinerend oncologieverpleegkundige ____________________________________________________

U kunt haar/hem bereiken via tel. (078) 654 22 94.

Er is van maandag t/m vrijdag een telefonisch spreekuur van 11.00 - 12.00 uur.

(8)

Nazorg

Na uw operatie en de eventuele behandeling met chemotherapie zullen uw chirurg en de oncologie verpleegkundige GE-chirurgie uw aanspreekpunt zijn. Zij blijven u zien tijdens uw afspraken op de polikliniek.

Als u bent verwezen vanuit een ander ziekenhuis naar het Albert Schweitzer ziekenhuis, dan verwijzen we u vanaf 6 weken na uw operatie terug naar uw eigen ziekenhuis.

(9)

1. Maagkanker

(10)

1.1 De maag

Links boven in de buik ligt de maag. De maag is een soort reservoir waar eten en drinken in terecht komt, na passage via de slokdarm.

In de maag begint de voedselvertering. De maag maakt maagsap aan en kneedt het voedsel. Aan het einde van de maag zit een kleine sluitspier die het voedsel in kleine porties doorgeeft naar de dunne darm.

Afbeelding 1: De spijsverteringsorganen

1.2 Wat is maagkanker?

Kanker is een verzamelnaam voor meer dan honderd verschillende ziekten. Maagkanker is er één van. Bij maagkanker is een

kwaadaardige tumor (gezwel) in de maag ontstaan.

(11)

Kwaadaardigheid houdt in dat:

 De tumor groter wordt en in omliggende weefsels groeit, waardoor klachten kunnen ontstaan.

 Als tumorcellen losraken deze zich via de lymfevaten en de bloedvaten kunnen verplaatsen naar andere plaatsen in het lichaam en daar weer nieuwe tumoren vormen. Men spreekt dan van uitzaaiingen.

Jaarlijks wordt er bij ongeveer 1200 mensen maagkanker ontdekt.

Maagkanker komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen.

De binnenkant van de maag is bekleed met slijmvlies. Maagkanker ontstaat meestal in de cellen van het slijmvlies.

Afbeelding 2: De verschillende stadia van maagkanker

Maagkanker is in te delen in verschillende stadia, waarbij gebruik gemaakt wordt van het zogenoemde TNM-stadium. De ‘T’ staat voor de mate waarin de tumor door de maagwand gegroeid is.

T1: De tumor groeit alleen in de slijmvlieslaag of in het binnenste bindweefsel

T2: De tumor groeit door tot in de spierlaag van de maagwand T3: De tumor groeit door tot in de buitenste laag van de maagwand T4: De tumor groeit door de maagwand heen of groeit in een nabijgelegen orgaan of weefsel.

(12)

Met de ‘N’ wordt aangegeven of er uitzaaiingen zijn in lymfeklieren rondom de maag (deze klieren worden bij een operatie verwijderd) en met de ‘M’ wordt aangegeven of er uitzaaiingen zijn op andere plaatsen in het lichaam.

Oorzaken van maagkanker

Er is geen oorzaak bekend waardoor maagkanker ontstaat. Wel zijn er factoren bekend die het risico op maagkanker verhogen:

 Besmetting met de bacterie Helicobacter pylori. Deze bacterie kan chronische ontsteking van de maagwand en maagzweren veroorzaken. Dat soms leidt tot het ontstaan van maagkanker.

 Sommige leef- en eetgewoonten vergroten de kans op

maagkanker. U kunt hierbij denken aan roken, overmatig alcohol gebruik, hoge consumptie van gerookt, in zout ingelegde

voedingsmiddelen en bewerkt vlees, zoals ham, salami en worst.

Erfelijkheid

Bij ongeveer 5% van alle patiënten met maagkanker is er sprake van erfelijke aanleg. Dit betekent dat maagkanker in die familie vaker voorkomt.

1.3 De diagnose

Om maagkanker vast te stellen worden er verschillende onderzoeken verricht.

Gastroscopie

Met een gastroscopie wordt de binnenkant van uw slokdarm en maag bekeken. Dit is het belangrijkste onderzoek om maagkanker vast te stellen.

(13)

Bij dit onderzoek gebruikt de Maag-Darm-Leverarts (MDL-arts) een dunne, buigzame slang (endoscoop) die hij via de mond in de slokdarm, de maag en de twaalfvingerige darm brengt. Aan het eind van de slang zitten een lampje en een camera. Tijdens het

onderzoek kan de MDL-arts een biopt afnemen. Hierbij neemt de MDL arts een verdacht stukje weefsel weg om verder te

onderzoeken. Dit weefsel wordt vervolgens door de patholoog onder de microscoop onderzocht. De uitslag is na 5 tot 7 werkdagen bekend.

Beeldvormend onderzoek

Omdat er een tumor in de maag is gevonden, volgt er verder onderzoek. Dit wordt beeldvormend onderzoek genoemd. Hiermee kan bepaald worden of de tumor is doorgegroeid in ander weefsel en of er uitzaaiingen zijn. Om dit te bepalen zijn verschillende onderzoeken nodig.

CT-scan

Bij dit onderzoek worden foto’s gemaakt van de gehele buik en de longen. Hiermee wordt bekeken of er uitzaaiingen zijn in andere organen in de buik of longen

PET-scan (Positron Emissie Tomografie)

Dit is een nucleair geneeskundig onderzoek waarmee het lichaam op een bijzondere manier kan worden afgebeeld.

Kankercellen verbruiken veel energie en hebben veel brandstof nodig in de vorm van suiker (glucose). Dat betekent dat

kankercelen in vergelijking met normale celen veel suiker gebruiken. Bij een PET-scan wordt van tevoren een kleine hoeveelheid radioactief suiker in het bloed gespoten. Dit radioactieve suiker concentreert zich vervolgens op de plekken waar kankercellen zitten. Deze radioactiviteit is terug te zien op beelden die de scan maakt. Kankercellen kunnen zo

opgespoord worden met een PET-scan.

(14)

Endo-echografie

Bij twijfel over de exacte plaats en de mate van doorgroei van de tumor, kan een inwendige echo belangrijke informatie geven. Dit gebeurt via een slang (endoscoop) die door de keel naar binnen wordt geschoven.

Laparoscopie

Dit is een kijkoperatie in de buikholte. Om uit te sluiten dat er kleine uitzaaiingen in de buikholte aanwezig zijn, kan er een laparoscopie worden gedaan. Hierbij worden onder narcose twee of drie kleine sneetjes in de buik gemaakt om met een speciale camera in de buikholte te kunnen kijken.

De uitslagen

Zodra alle uitslagen van de onderzoeken bekend zijn, wordt dit besproken in de multidisciplinaire oncologie bespreking. Bij deze bespreking zijn de MDL-artsen, chirurgen, oncoloog, radioloog en de patholoog aanwezig. Per patiënt wordt gekeken wat de beste

behandeling is.

Nadat deze bespreking heeft plaats gevonden, heeft u een afspraak bij de chirurg en oncologie verpleegkundige GE-chirurgie. De chirurg bespreekt met u de uitslagen van het beeldvormende onderzoek en het behandelplan. Het is fijn als uw familie of naasten bij dit gesprek aanwezig kunnen zijn.

1.4 Behandeling

De behandeling van maagkanker bestaat uit een operatie waarbij de tumor en omliggende lymfeklieren worden verwijderd. Daarnaast wordt vaak voorafgaand aan de operatie en na de operatie chemotherapie gegeven. Afhankelijk van de plaats van de tumor wordt de maag geheel of gedeeltelijk verwijderd.

(15)

Gedeeltelijke maagresectie

Als de tumor in het onderste deel van de maag zit, wordt dit deel in de maag verwijderd en kan het bovenste deel van de maag

behouden blijven. Het bovenste deel wordt dan aangesloten op de dunne darm.

(16)

Totale maagresectie

Als de tumor zich in het bovenste gedeelte van de maag bevindt, dient de gehele maag verwijderd te worden. De slokdarm wordt dan aangesloten op de dunne darm. Dit wordt de Roux-Y reconstructie genoemd.

(17)

Kijkoperatie (laparoscopie) of ‘open’ operatie

Meestal kan de chirurg met speciale instrumenten door een aantal kleine sneetjes in de buik de maagoperatie uitvoeren. Dit wordt een kijkoperatie genoemd. Soms is dit technisch niet goed mogelijk en is een ‘open’ operatie nodig. Hierbij wordt een grote snee boven in de buik gemaakt.

Het kan voorkomen dat tijdens de operatie helaas blijkt dat de tumor niet verwijderd kan worden vanwege doorgroei in andere organen of de aanwezigheid van uitzaaiingen.

Chemotherapie

Chemotherapie voor en na de operatie heeft als doel de kans op terug keer van de ziekte en/of uitzaaiingen te verkleinen en daarmee de kans op overleving te vergroten.

Voor behandeling met chemotherapie verwijzen we u naar de internist-oncoloog en oncologie verpleegkundige interne oncologie.

Zij informeren u verder over de behandeling met chemotherapie, de werking en de bijwerkingen.

Meestal krijgt u drie chemokuren voorafgaande aan de operatie, mits uw conditie hiervoor sterk genoeg is.

Als u de behandeling met chemotherapie heeft afgerond, wordt de operatie ingepland bij voorkeur tussen de 4 en 6 weken na de laatste chemokuur.

Na de operatie volgen nog drie chemokuren die bij voorkeur 6 tot 12 weken na de operatie worden gestart.

(18)

2. Voorbereiding

op uw opname

(19)

2.1. Voorbereiding op uw opname

Voordat u wordt opgenomen in het ziekenhuis voor uw operatie heeft u nog een aantal gesprekken met verschillende hulpverleners.

De oncologieverpleegkundige GE-chirurgie

De oncologieverpleegkundige GE-chirurgie is een verpleegkundige die zich heeft gespecialiseerd in kwaadaardige aandoeningen in het spijsverteringsstelsel. Zij is de schakel tussen de specialisten en de verpleegkundigen van de afdeling waar u opgenomen wordt.

Nadat uw behandelplan is opgesteld met de chirurg maakt u kennis met oncologie verpleegkundige GE-chirurgie.

De oncologieverpleegkundige GE-chirurgie geeft u aanvullende informatie over het behandelplan en de opname in het ziekenhuis.

Zij stelt u vragen die voor uw operatie en uw opname in het ziekenhuis nodig zijn. Verder begeleidt zij u bij lichamelijke en/of psychische klachten of problemen die u ervaart als gevolg van de kanker.

Heeft u nog vragen over de voorbereiding of de opname? Bel dan gerust met de oncologieverpleegkundige GE-chirurgie. Het telefoonnummer vindt u in hoofdstuk 7.

Pre-operatieve screening

U heeft ook een afspraak op de pre-operatieve screening.

Hierover leest u meer in hoofdstuk 3.

De geriater

Soms wordt u voor uw operatie verwezen naar de geriater. Een geriater is een arts die gespecialiseerd is in de ziekten en

aandoeningen die veel voorkomen bij de oudere patiënt. Samen met de geriater wordt bekeken hoe u de periode rondom de operatie het beste kunt doorstaan. Hierbij is het doel om uw zelfstandigheid en kwaliteit van leven te behouden of te herstellen. Als u 70 jaar of

(20)

ouder bent zal op de polikliniek beoordeeld worden of een verwijzing naar de geriater nodig is.

De diëtist

Tijdens het gehele traject zal de diëtist bij u betrokken zijn. Voor de operatie neemt zij telefonisch contact met u op om uw

voedingstoestand te bespreken en samen te kijken hoe eventuele tekorten in uw voeding aangevuld kunnen worden.

Tijdens opname komt de diëtist bij u langs. Zij bespreekt dan met u hoe u voldoende voedingsstoffen binnen kunt krijgen, rekening houdend met de operatie. Na ontslag uit het ziekenhuis begeleidt de diëtist u verder (telefonisch) zolang dat nodig is.

De fysiotherapeut

Voor uw operatie ziet u -indien mogelijk- ook nog de fysiotherapeut.

De fysiotherapeut geeft u voorlichting over zo goed mogelijk blijven bewegen (mobiliseren) en ademhaling.

Huishoudelijke hulp

Na de operatie mag u een aantal weken geen zwaar huishoudelijk werk doen (zie ook hoofdstuk 5). Als u geen partner of huisgenoten heeft die dit kunnen doen, dan kunt u huishoudelijke hulp

aanvragen. Deze aanvraag moet u zelf doen bij het Wmo-loket van uw woonplaats. Wmo is de afkorting van Wet maatschappelijke ondersteuning.

Voor de regio Drechtsteden kunt u bellen naar tel. (078) 770 89 10.

Woont u buiten de regio Drechtsteden, dan kunt u naar het gemeentehuis van uw woonplaats bellen.

De aanvraag van huishoudelijke hulp kan een paar weken duren.

We raden u daarom aan om dit al voor uw opname in het ziekenhuis aan te vragen.

Voor huishoudelijke hulp moet u een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen.

(21)

2.2 Voeding en bewegen

Voor uw behandeling en uw herstel na uw operatie is het belangrijk dat u een goede conditie heeft en dat u vooraf extra aandacht aan uw voeding besteedt. Zo kan uw ‘voedingstoestand’ zo goed mogelijk worden. Hiermee bedoelen we dat u voldoende eet, maar ook dat u op gewicht blijft.

Door gebrek aan eetlust, misselijkheid, pijnklachten, smaakverlies, vermoeidheid, emoties en minder maaltijden rondom onderzoeken, kunt u minder gaan eten. Daarbij kan de tumor het gevoel geven dat het eten niet wil zakken (passageklachten), misselijkheid/braken veroorzaken en klachten geven van een vol gevoel. De kans op ongewenst gewichtsverlies is dan groot.

Door gewichtsverlies of een te laag gewicht kan uw voedings- toestand verslechteren. Verlies van lichaamsgewicht betekent namelijk niet alleen verlies van vet. Vooral lichaamsweefsels, zoals spieren worden minder. Daarnaast werken organen daardoor minder goed. Hierdoor genezen wonden slechter en kunnen er infecties optreden. Al met al herstelt u minder snel en kunt u zich minder goed voelen. Daarom is het belangrijk om gewichtsverlies te voorkomen, ook als u te zwaar bent. Als u al afgevallen bent, is het belangrijk verder gewichtsverlies te voorkomen. Om uw gewicht te controleren, kunt u zich één keer per week op een vast tijdstip wegen.

Als u afvalt, kunt u proberen uw voeding energie-en eiwitrijker te maken. Energie is de brandstof voor uw lichaam. Eiwit is een bouwstof en extra nodig bij ziekte, wondgenezing en herstel. Eiwit zit vooral in: vlees, vis, eieren, kaas, melk en melkproducten, noten en peulvruchten.

(22)

Probeer dagelijks minstens de volgende hoeveelheden te gebruiken:

 3-4 sneetjes brood of vervanging

 2 plakjes kaas

 minstens 3 melk(producten) per dag

 1-2 vruchten of 2 glazen vruchtensap

 2 kleine aardappelen of 2 opscheplepels pasta of rijst

 2 opscheplepels groenten

 100 gram vlees, kip, vis of vleesvervanging (inclusief vleeswaren)

Tips en adviezen

Misschien bent u al afgevallen of zijn de bovengenoemde

hoeveelheden té veel voor u, dan helpen misschien de volgende tips om niet (verder) af te vallen:

 Als brood eten moeizaam gaat, kunt u het brood vervangen door volle pap, volle vla, muesli, volle melk met beschuit en

drinkontbijt.

 U kunt volle producten gebruiken in plaats van halfvolle of magere.

 U kunt volle vla, pudding, yoghurt(drank) of kwark als nagerecht nemen. Voeg eventueel nog limonadesiroop, jam of diksap toe.

 U kunt fruit vervangen door sap. Dit geeft minder snel een vol gevoel.

 U kunt uw nagerecht eiwitrijker maken door een paar lepels kwark door de yoghurt of vla te roeren.

 U kunt royaal suiker gebruiken i.p.v. zoetjes of zoetstof.

 Als u niet van zoet houdt, kunt u Fantomalt (van Nutricia) gebruiken. Dit bevat de energie van suiker, maar smaakt niet zoet (te koop bij drogist/apotheek).

 U kunt royaal roomboter of margarine gebruiken. Gebruik ook een klontje boter of margarine bij de bereiding van uw groente en/of aardappelen.

(23)

 U kunt geraspte kaas toevoegen aan bijvoorbeeld aardappelen, soep, groenten of pastagerechten.

Als u een slechte eetlust heeft, kunnen de volgende tips u misschien helpen:

 Pas de grootte van uw maaltijden aan. Neem meerdere kleine maaltijden verspreid over de dag, bijvoorbeeld om de 2 uur een kleinere maaltijd (zes tot zeven keer per dag). Eet gerust op de tijdstippen dat u wel trek heeft, ook al vallen die misschien buiten de ‘normale’ etenstijden.

 Probeer bij de 1½ liter vocht die u dagelijks moet drinken, zo veel mogelijk melkproducten en vruchtensap te nemen. In water, thee, koffie en bouillon zitten namelijk geen voedingsstoffen, maar ze geven wel een vol gevoel.

 Breng zoveel mogelijk variatie in uw voeding aan, probeer hartig en zoet af te wisselen.

 Probeer in plaats van brood eens een tosti, zacht/hard broodje, krentenbol, pannenkoek of wentelteefje.

 Als u ’s avonds te moe bent om warm te eten, probeer dan tussen de middag een warme maaltijd te gebruiken. U kunt ook eens kiezen voor een maaltijdsoep (met vlees of kip), een slaatje met een ei of een broodje kroket.

Als u diabetes, coeliakie of ernstig nierfalen heeft en daarvoor een dieet volgt, moet u zich daar zoveel mogelijk aan houden. Neem bij twijfel of vragen contact op met uw diëtiste.

(24)

Drinkvoeding

Drinkvoeding is een vloeibare, aanvullende voeding. Soms is het moeilijk om met alleen ‘gewone’ voedingsmiddelen uw gewicht op peil te houden of alle noodzakelijke voedingsstoffen binnen te krijgen. Dan kan het nodig zijn uw voeding aan te vullen met een drinkvoeding.

Ook na uw operatie kan het moeilijk zijn om voldoende

voedingsstoffen binnen te krijgen. Daarom kan het nodig zijn ook dan uw voeding aan te (blijven) vullen met drinkvoeding. Meestal is dit voor enkele weken tot enkele maanden. Sommige mensen hebben nog een half jaar extra drinkvoeding nodig.

Uw diëtist kan u helpen met de keuze van drinkvoeding (welke soort en hoeveel) die u dagelijks nodig heeft voor een volwaardige

voeding.

Bewegen

Om de conditie op peil te houden of te verbeteren is het belangrijk dagelijks minimaal een ½ uur te bewegen. Bijvoorbeeld door wandelen, fietsen of zwemmen. Ook kleine dingen kunnen hierbij helpen, zoals via de trap naar boven in plaats van met de lift of roltrap.

Een zo goed mogelijke conditie voor de operatie helpt u bij het bespoedigen van uw herstel na de operatie

(25)

3. Pre-operatieve

screening en

anesthesie

(26)

3.1

De pre-operatieve screening

Een goede voorbereiding op uw operatie zorgt ervoor dat u sneller herstelt na de operatie. Ook vermindert dit de kans op complicaties.

Daarom beoordelen we uw algehele conditie voordat u geopereerd kunt worden. Deze voorbereiding wordt de pre-operatieve screening genoemd.

De screening bestaat uit een gesprek met de anesthesioloog en een bloedonderzoek.

We adviseren u een familielid of naaste mee te nemen naar de pre- operatieve screening. U kunt dan later met elkaar napraten over de informatie die u gekregen heeft.

Als u verhinderd bent voor de afspraak, wilt u dit dan zo spoedig mogelijk laten weten aan de polikliniek Pre-operatieve Screening?

De opengevallen plaats kunnen we dan voor een andere patiënt gebruiken. Het telefoonnummer vindt u in hoofdstuk 7.

In dit hoofdstuk wordt elk onderdeel verder toegelicht. Het is

belangrijk dat u dit hoofdstuk thuis doorneemt voordat u naar de pre- operatieve screening komt. U weet dan beter wat u kunt

verwachten. U kunt alvast nadenken over de onderwerpen die besproken worden.

3.2 Voorbereiding op de pre- operatieve screening

Nadat de chirurg met u de operatie heeft aangevraagd, zal u

doorverwezen worden door de polikliniek assistente naar de afdeling Patiëntenregistratie.

(27)

Daar vraagt de medewerker u om een vragenlijst voor de Anesthesie (patiëntvragenlijst) in te vullen op één van de

computers aldaar. Als u niet in de gelegenheid bent dit meteen daar in te vullen, kunt u dit doen via uw eigen DigiD-code via

www.mijnasz.nl Als u wilt, kan uw familie/naaste u daarbij helpen.

Ook zijn er vrijwilligers om u te helpen de vragenlijst in te vullen.

Wilt u het volgende meenemen naar de pre-operatieve screening?

De medicijnen die u momenteel gebruikt in de originele verpakking. Als u meerdere medicijnen gebruikt, kunt u uw apotheek vragen om een medicijnlijst te maken.

De controlekaart van de Trombosedienst als u

bloedverdunners gebruikt die door de Trombosedienst worden gecontroleerd.

De telefoonnummers van twee contactpersonen die wij kunnen bellen tijdens uw ziekenhuisopname bij vragen etc.

Overgevoeligheid

Als u overgevoelig bent voor medicijnen, bijvoorbeeld voor antibiotica, probeert u dan via uw huisarts of apotheek te achterhalen om welk medicijn(en) het gaat. U vertelt dit aan de anesthesioloog.

3.3 Gesprek met de anesthesioloog

Voordat u geopereerd kunt worden, wordt u door de anesthesioloog onderzocht. De anesthesioloog beoordeelt of u de operatie

lichamelijk aankunt.

De anesthesioloog stelt u vragen over uw gezondheid. Soms is aanvullend onderzoek nodig zoals een hartfilmpje (een ECG) en/of een longfoto. De anesthesioloog bespreekt de eventueel te

verwachten complicaties rondom de anesthesie met u.

(28)

Verder bespreekt de anesthesioloog met u welke maatregelen genomen kunnen worden om uw conditie verder te verbeteren.

Hij doet beperkt lichamelijk onderzoek bij u om de conditie van uw hart en longen te beoordelen.

De anesthesioloog kan u naar andere artsen verwijzen om uw conditie verder te beoordelen. U kunt daarbij denken aan een internist, een longarts of een cardioloog. Als alles akkoord is, kunt u een oproep voor uw operatie verwachten.

De anesthesioloog informeert en adviseert u over de verschillende vormen van anesthesie (verdoving) tijdens de operatie en

pijnbestrijding na de operatie. Op de volgende bladzijden vindt u een uitgebreide beschrijving van de vormen van anesthesie bij deze operatie en de mogelijkheden van pijnbestrijding.

Als u bloedverdunnende medicijnen gebruikt, moet u dit altijd vertellen aan de anesthesioloog. De anesthesioloog bespreekt met u óf en hoelang voor de operatie u moet stoppen met het innemen van deze medicijnen. Ook het gebruik van pijnstillers moet u doorgeven omdat sommige pijnstillers een bloedverdunnende werking hebben.

Heeft u om enige reden bezwaar tegen een eventuele bloedtransfusie tijdens uw operatie, vertel dit dan tegen de anesthesioloog bij de pre-operatieve screening.

Het gesprek met de anesthesioloog duurt maximaal 15 minuten.

Als u na uw gesprek met de anesthesioloog nog vragen heeft over de anesthesie, dan kunt u bellen naar de polikliniek Pre-operatieve Screening. Het telefoonnummer vindt u in hoofdstuk 6.

(29)

3.4 De anesthesie

Er zijn verschillende soorten van anesthesie of verdoving mogelijk bij een operatie. Bij een maagoperatie kan worden gekozen voor een combinatie van een algehele anesthesie (narcose) en een regionale anesthesie (ruggenprik). Welke anesthesie het meest voor u geschikt is hangt af van verschillende factoren, zoals uw leeftijd, lichamelijke conditie en de soort operatie die u ondergaat. U kunt uw wensen met de anesthesioloog bespreken tijdens de pre-operatieve screening.

In deze paragraaf vindt u meer informatie over de methoden van anesthesie bij de operatie en de eventuele complicaties van de anesthesie.

De anesthesioloog

Een anesthesioloog is een arts die zich heeft gespecialiseerd in de verschillende vormen van anesthesie, de pijnbestrijding en

intensieve zorg rondom de operatie. Tijdens de operatie is de anesthesioloog en/of anesthesiemedewerker voortdurend bij u. Zij bewaken uw vitale functies zoals uw hart, bloedsomloop en ademhaling. Zo nodig stelt de anesthesioloog op ieder moment de anesthesie bij.

Ook zorgt hij ervoor dat het vochtgehalte in uw lichaam op peil blijft en dat u zo nodig een bloedtransfusie krijgt als blijkt dat u tijdens de operatie veel bloed verliest.

De anesthesioloog die u bij de operatie de anesthesie geeft, is niet altijd dezelfde als de anesthesioloog die u op de polikliniek heeft gesproken. Hij is wel volledig op de hoogte van de gemaakte afspraken.

Als u vragen heeft over de operatie, moet u deze stellen aan de chirurg die u gaat opereren of aan de oncologie verpleegkundige GE-chirurgie.

(30)

Hierna leest u meer over de verschillende soorten anesthesie.

Vóór uw operatie

Voordat u de medicijnen voor de anesthesie krijgt, sluiten we de bewakingsapparatuur bij u aan. U krijgt daarvoor plakkers op uw borst om uw hartslag te meten en een klemmetje op uw vinger om het zuurstofgehalte in uw bloed te controleren. De bloeddruk meten we aan uw arm. U krijgt een infuusnaaldje in uw arm, waarop we een infuus aansluiten. Via deze infuusnaald geeft de anesthesioloog u medicijnen en vocht.

Regionale anesthesie

Bij regionale anesthesie wordt een deel van uw lichaam tijdelijk ongevoelig voor pijn en minder beweeglijk gemaakt. Deze vorm van anesthesie wordt ook wel een ruggenprik genoemd.

In de rug lopen vanuit het ruggenmerg grote zenuwen naar uw onderlichaam en de benen. Deze zenuwbanen worden met een ruggenprik verdoofd waardoor het onderlichaam gevoelloos wordt.

Veel patiënten zijn bang dat een ruggenprik het ruggenmerg kan beschadigen. Dit is niet zo. Deze prik komt namelijk niet in de buurt van het ruggenmerg.

Bij een maagoperatie wordt de verdovingsvloeistof in de ruimte vóór het ruggenmergvlies gespoten. Bij deze techniek wordt een dun slangetje (katheter) achtergelaten, waarop een pijnpomp wordt aangesloten.

U krijgt de ruggenprik vóórdat u de narcose krijgt. Dit is nodig omdat de arts moet beoordelen of de ruggenprik goed werkt. De ruggenprik is niet pijnlijker dan een gewone injectie.

(31)

Links: het aftekenen van de injectieplaats, rechts: het inbrengen van de regionale anesthesie (de ruggenprik).

Om de ruggenprik te kunnen geven, vragen we u om te gaan zitten of op uw zij te gaan liggen. Nadat de medicijnen zijn ingespoten krijgt u een warm gevoel in uw benen. Ook kunt u tintelingen in uw benen voelen. Korte tijd later is uw lichaam vanaf uw middel verdoofd.

Afhankelijk van het gebruikte medicijn kan het 3 tot 6 uur duren voordat de verdoving volledig is uitgewerkt. U krijgt via de pijnkatheter medicijnen tegen de pijn. Hierdoor heeft u weinig of geen pijn maar heeft u meestal wel gevoel in uw benen.

(32)

Bijwerkingen tijdens de ruggenprik

Onvoldoende pijnstilling

Het kan voorkomen dat de ruggenprik bij u onvoldoende werkt.

De anesthesioloog kan dan nog wat extra medicijnen geven.

Lage bloeddruk

Als bijwerking van een ruggenprik kan tijdens en na de operatie een lage bloeddruk optreden. De anesthesioloog is hierop bedacht en zal dan tegen maatregelen nemen zoals het toedienen van extra vocht of medicijnen.

‘Hoge uitbreiding’

Soms komt het voor dat het verdoofde gebied zich verder dan bedoeld, naar boven uitbreidt. U merkt dat doordat uw handen gaan tintelen. Misschien kunt u wat moeilijker ademen. De anesthesioloog geeft u wat extra zuurstof. Meestal zijn de klachten daarmee opgelost.

Bijwerkingen en complicaties na de ruggenprik

Rugpijn

U kunt rugpijn krijgen op de plaats waar de prik is gegeven. De klachten verdwijnen meestal binnen enkele dagen.

Hoofdpijn

Na een ruggenprik kunt u hoofdpijn krijgen. Deze hoofdpijn is anders dan 'gewone' hoofdpijn, doordat de pijn minder wordt bij platliggen en juist erger wordt bij overeind komen.

Meestal verdwijnt deze hoofdpijn binnen een week vanzelf. De klachten kunnen soms zo hevig zijn dat u op bed moet blijven.

De anesthesioloog neemt dan maatregelen zodat de hoofdpijn vermindert waardoor u weer uit bed kunt. Deze bijwerking komt heel zelden voor.

(33)

Algehele anesthesie (narcose)

De narcose wordt gegeven op de operatiekamer nadat u de

ruggenprik heeft gekregen op de voorbereidingskamer (holding). De toediening van de narcose gebeurt via het geven van medicijnen in een infuus. Binnen een ½ minuut nadat u de medicijnen heeft gekregen, valt u in een diepe slaap.

Om uw ademhaling tijdens de narcose te kunnen controleren brengen we voordat de operatie begint, een plastic buisje in uw keel in. U merkt daar niets van, want u slaapt dan al.

De anesthesioloog en de anesthesiemedewerker kunnen met moderne elektronische apparatuur precies vaststellen hoe u de operatie doorstaat. Zij zijn voortdurend bezig uw ademhaling en bloedsomloop te bewaken en bij te sturen.

Wanneer de operatie is afgerond stopt de toevoer van narcose- medicijnen. Daarna brengen we u naar de verkoeverkamer (uitslaapkamer).

Bijwerkingen van de algehele anesthesie

Als u op de uitslaapkamer bent kunt u zich nog wat slaperig voelen.

U kunt ook misselijkheid zijn, braken of pijn krijgen. De

verpleegkundigen weten precies wat ze u tegen de eventuele pijn kunnen geven. U mag er ook gerust om vragen.

Als u een zwaar of kriebelig gevoel achter in uw keel heeft, dan komt dat door het buisje dat tijdens de operatie in uw keel zat om de ademhaling te kunnen regelen. Die irritatie verdwijnt vanzelf binnen een aantal dagen.

Veel mensen vragen zich af of narcose veilig is. De anesthesioloog en anesthesiemedewerkers bewaken uw gezondheidstoestand continu en gebruiken hiervoor moderne apparatuur en medicijnen.

Hierdoor is er minder kans op complicaties van de narcose.

(34)

Complicaties

Ondanks alle zorgvuldigheid zijn complicaties niet altijd te voorkomen. Zo kunnen er allergische reacties op medicijnen optreden. Bij het inbrengen van het beademingsbuisje kan uw gebit worden beschadigd. Door een ongelukkige houding tijdens de operatie kan een zenuw in uw arm of het been beklemd raken, waardoor tintelingen en krachtverlies kunnen blijven bestaan.

Eventuele risico’s of de kans op complicaties worden vooraf altijd met u besproken. Als u wilt weten of de anesthesie in uw specifieke situatie bijzondere risico's met zich meebrengt, aarzel dan niet om dit met de anesthesioloog te bespreken.

3.5 Pijnbestrijding na de operatie

Om uw pijnklachten na de operatie te bestrijden krijgt u

pijnbestrijding. Hiervoor zijn er meerdere mogelijkheden: injecties, regionale anesthesie en de zogeheten PCEA-pomp. Om de pijnstilling goed op uw pijnklachten af te stemmen, houden we uw pijnscore bij. Dit leggen we op de volgende pagina’s verder uit.

Injecties

Na de operatie kunt u injecties krijgen met een pijnstillend medicijn.

De anesthesioloog kan afspreken dat u de injecties de eerste uren na de operatie met vaste tussenpozen krijgt of dat u de injecties alleen krijgt als u pijn heeft.

Regionale anesthesie als pijnbestrijding (PCEA)

Vóór uw operatie wordt een pijnkatheter ingebracht. Dit is een dun slangetje dat in de buurt van uw ruggenmerg wordt ingebracht. De pijnkatheter is verbonden met een medicijnpomp.

Deze pomp geeft continu een kleine hoeveelheid verdovende vloeistof af.

(35)

Tijdens de operatie zorgt de algehele anesthesie en de regionale anesthesie ervoor dat u geen pijn heeft. Na de operatie wordt er minder verdovende vloeistof via de regionale anesthesie

toegediend.

Het gevolg is dat u weer gevoel in uw benen terug krijgt maar geen pijn voelt. U kunt uw benen nog niet goed bewegen. Het kan zijn dat u tintelingen in uw benen voelt.

Aan de pomp is een drukknop verbonden. Zodra u na de operatie op deze druk knop drukt, krijgt u een kleine hoeveelheid pijnstilling via het infuusnaaldje toegediend.

De pomp is zo afgesteld dat u zichzelf nooit teveel pijnstilling kunt geven. Als u de maximale hoeveelheid pijnstilling heeft gebruikt, kunt u nog wel op de knop drukken, maar wordt er geen pijnstilling meer via het infuus afgegeven.

Een bijwerking van de medicijnen die u via de PCEA-pomp krijgt kan zijn dat u misselijk wordt. U kunt dan medicijnen tegen de

misselijkheid krijgen. Als dit niet helpt, dan kan soms een andere pijnstillend medicijn in de PCEA-pomp worden gedaan.

Een andere bijwerking bij een PCEA-pomp kan sufheid zijn. U kunt even in slaap vallen van de medicijnen. Zodra de medicijnen uitgewerkt zijn, is de sufheid ook verdwenen.

Als u de medicijnen via een PCEA-pomp langdurig nodig heeft, kunt u ook last krijgen van obstipatie en/of vermoeidheid.

Soms kunnen de medicijnen die worden gegeven via een PCEA- pomp jeuk veroorzaken. Zodra de medicijnen in de pomp worden afgebouwd of de pomp afgekoppeld wordt, verdwijnt de jeuk.

(36)

Extra pijnstilling

Als u ondanks de regionale anesthesie of de PCEA-pomp veel pijn blijft houden, kunt u de verpleegkundige om extra pijnstilling vragen.

U krijgt dan een tablet, zetpil of injectie met pijnstillende medicijnen.

Pijnscore

Het registreren van uw pijn kan helpen om de pijnbestrijding zo goed mogelijk af te stemmen op de pijn die u voelt. Er is geen instrument om pijn te meten. U bent de enige die kan vertellen of u pijn heeft en hoe erg die pijn is. Veel mensen vinden het moeilijk om aan anderen uit te leggen hoeveel pijn zij hebben. Dat is begrijpelijk, een ander kan immers niet uw pijn voelen. Het geven van een cijfer kan daarbij helpen.

De verpleegkundige vraagt u een paar keer per dag om uw pijn met een cijfer tussen de 0 en de 10 te geven.

Geen pijn 0 – 1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10 Ergst denkbare pijn

Het cijfer 0 betekent dat u geen pijn heeft.

Het cijfer 10 is de ergste pijn die u zich voor kunt stellen.

Als u weinig pijn heeft, geeft u een cijfer tussen de 1 en 4.

Als u veel pijn heeft, geeft u een cijfer tussen de 7 en 10.

U kunt trouwens nooit een verkeerd cijfer geven. Het gaat immers om de pijn die ú voelt en pijn is een persoonlijke ervaring.

Als u bijvoorbeeld denkt dat uw pijncijfer een vijf is, dan geeft u een vijf. Ook al denkt u dat een ander daar misschien een drie of een zeven voor geeft.

(37)

Bij het geven van een pijncijfer kan het helpen om terug te denken aan pijn waar u eerder last van heeft gehad. Deze ‘oude pijn’

vergelijkt u met uw huidige pijn.

Als u op meerdere plaatsen pijn heeft, kunt u het beste uitgaan van de pijn die u als ergste ervaart. U kunt ook alleen op bepaalde momenten pijn hebben, bijvoorbeeld bij het bewegen. In dat geval vertelt u dit aan de verpleegkundige en geeft u een cijfer voor dat pijnmoment.

3.6 Bloedonderzoek

Tijdens de pre-operatieve screening bepaalt de anesthesioloog welke bloedonderzoeken nodig zijn. Na het gesprek met de anesthesioloog gaat u naar de afdeling Bloedafname. Een

medewerker van deze afdeling neemt een aantal buisjes bloed bij u af. Uw bloed wordt in het laboratorium verder onderzocht.

3.7 Researchverpleegkundige anesthesie

Het Albert Schweitzer ziekenhuis doet vaak mee met een aantal landelijke studies, waarbij we u om medewerking vragen. De researchverpleegkundige zal u hierom vragen.

Behoort u bij de patiëntencategorie waarbij er momenteel een studie loopt binnen ons ziekenhuis, dan krijgt u een gecombineerde

afspraak met de anesthesioloog en aansluitend met de Researchverpleegkundige anesthesie.

(38)

Voorafgaand aan dit gesprek krijgt u een folder mee (of wordt u toegestuurd) over de desbetreffende studie. Vragen hierover kunt u stellen aan de researchverpleegkundige tijdens uw afspraak.

Besluit u mee te doen met de landelijke studie die binnen het Albert Schweitzer ziekenhuis wordt gedaan, dan hebben wij uw schriftelijke toestemming nodig.

Mocht u onverhoopt wel een afspraak hebben gekregen met de researchverpleegkundige, maar geen informatieboekje hebben ontvangen over een studie, dan kunt u contact opnemen met de Pre-operatieve polikliniek (zie hoofdstuk 7, bereikbaarheid).

(39)

4. Opname in het

ziekenhuis

(40)

4.1 De opnamedatum

De OK-planning belt u om te vertellen op welke dag u wordt geopereerd. Dit hoort u 1 tot 2 weken voor de definitieve operatiedatum.

4.2 Voorbereiding thuis

Waardevolle spullen

We adviseren u om waardevolle spullen, sieraden etc. zoveel mogelijk thuis te laten. Het ziekenhuis kan niet aansprakelijk worden gesteld bij verlies of diefstal van uw eigendommen.

Wat neemt u mee naar het ziekenhuis?

Op de dag van opname neemt u het volgende mee naar het ziekenhuis:

 Alle medicijnen die u gebruikt, in de originele verpakking en een actuele medicijnlijst van de apotheek.

 Eventuele hulpmiddelen die u gebruikt zoals een rollator of leesbril, hoortoestellen etc.

 Een badjas of ochtendjas, nachtkleding, ondergoed en toiletartikelen.

 Makkelijk zittende schoenen en pantoffels/slippers.

 Deze informatiemap.

 Uw mobiele telefoon. Deze mag u op de verpleegafdeling gebruiken.

Operatietijd en afdeling

1 (werk)dag voor uw operatie belt u tussen 15.00 - 16.00 uur naar verpleegafdeling A2 (zie Hoofdstuk 7). We vertellen u dan hoe laat u geopereerd wordt en hoe laat en waar u wordt opgenomen.

(41)

Als u 1 dag voor uw operatie wordt opgenomen, laat de afdeling Patiëntenregistratie u weten hoe laat u zich moet melden.

4.3 Dag van de operatie

U wordt op de dag van uw operatie opgenomen, tenzij anders met u is besproken.

Thuis kunt u zich nog douchen. U mag geen bodylotion of (dag)crème gebruiken. Ook mag u geen sieraden, piercings, nagellak, kunstnagels, make-up, contactlenzen, bril en

gebitsprothese dragen tijdens de operatie. Houdt u daar alvast rekening mee.

Gehoorapparaten mogen mee naar de operatiekamer als u zonder weinig tot niets hoort.

4.4 Opname in het ziekenhuis

U wordt opgenomen op locatie Dordwijk op óf de Opnameafdeling óf op verpleegafdeling A2. Dit hangt af van het tijdstip waarop u wordt opgenomen.

Op de afdeling bereiden we u voor op uw operatie. De

verpleegkundige controleert de gegevens die tijdens het gesprek met de oncologieverpleegkundige GE-chirurgie genoteerd zijn. En zij geeft u uitleg over de gang van zaken op de afdeling.

Afdeling A2 heeft één-, twee- en vierpersoonskamers. Vooraf is niet aan te geven op welke kamer u komt te liggen. Dit is afhankelijk van de beschikbare bedden die er op het moment van uw opname zijn.

(42)

Medicijnen in het ziekenhuis

U heeft ook een gesprek met de apothekersassistent. Zij noteert welke medicijnen u gebruikt en vraagt uw toestemming om zo nodig gegevens op te vragen bij uw eigen apotheek. Zo kunnen we het geven van medicijnen zo veilig mogelijk maken.

De apotheek van het ziekenhuis levert de medicijnen die u tijdens de opname moet gebruiken af op de afdeling waar u opgenomen bent. Als deze medicijnen nog niet zijn geleverd, geven we tot die tijd uw eigen medicijnen. Neem op de verpleegafdeling nooit uw medicijnen van thuis in zonder overleg met de verpleegkundige.

Naar de operatiekamer

Voor u naar de naar de operatiekamer gaat krijgt u op de

verpleegafdeling nog de mogelijkheid om naar het toilet te gaan.

Ook krijgt u een operatiejasje aan.

Daarna brengt de verpleegkundige u naar de voorbereidingskamer.

Als u nog geen infuus heeft gekregen op de verpleegafdeling, krijgt u daar een infuus in uw hand of arm. Als is afgesproken dat u pijnstilling krijgt via een ruggenprik, wordt deze ook daar geplaatst.

Na deze voorbereidingen, brengen we u naar de operatiekamer.

Hier krijgt u algehele narcose. Zo merkt u niets van de operatie. Hoe lang de operatie duurt, hangt af van de soort operatie. Door

onvoorziene omstandigheden kan de operatie soms langer duren dan verwacht.

Na de operatie

Na de operatie brengen we u naar de uitslaapkamer

(verkoeverkamer). Daar ligt u ongeveer 2 uur. Op de uitslaapkamer controleert de verpleegkundige uw hartslag, bloeddruk,

urineproductie en wond(jes) regelmatig. Als u weer goed wakker bent, de pijn houdbaar is en de controles stabiel, brengt de verpleegkundige u terug naar de verpleegafdeling.

Op het moment dat u weer op de verpleegafdeling bent

aangekomen, belt de verpleegkundige uw eerste contactpersoon.

(43)

Soms is het nodig dat u na de operatie voor minimaal 1 nacht naar de Intensive Care (IC) gaat. Dit hangt af van de operatie en uw lichamelijke toestand.

We laten uw contactpersoon dan weten dat u naar de IC bent gegaan en wanneer u bezoek mag ontvangen. Zodra uw situatie stabiel is, gaat u terug naar verpleegafdeling A2.

4.5 Herstel na de operatie

Als u een kijkoperatie (laparoscopische operatie) heeft gehad, herstelt u over het algemeen sneller dan bij een ‘open’ operatie (ook wel open procedure genoemd).

Kijkoperatie

Direct na de operatie heeft u:

 Een infuus in uw arm voor vocht en medicijnen.

 Een katheter in uw blaas om de urine af te voeren naar een opvangzak.

 Soms ‘neusbrilletje’ of een zuurstofslangetje, omdat u extra zuurstof nodig heeft.

 Meestal een maagsonde: dit is een slang die via uw neus naar uw (rest)maag gaat. De maagsonde voorkomt dat u moet braken en beschermt het operatiegebied.

 Afhankelijk van uw operatie heeft u een grote buikwond of enkele kleine buikwondjes. Hechtingen zijn bij de kijkoperatie altijd oplosbaar.

Soms worden hechtingen gebruikt in de vorm van nietjes (agraves). Deze worden na t10 tot 14 dagen verwijderd.

‘Open’ operatie

Bij grotere operaties aan de maag heeft u ook vaak:

 Een PCEA-pomp (zie ook hoofdstuk 3.5).

(44)

 Een wonddrain. Een drain is een slangetje dat wondvocht afvoert. De drain wordt een aantal dagen na de operatie verwijderd.

 Een infuus onder het sleutelbeen. Tijdens de operatie wordt soms een infuus in een groot bloedvat onder uw sleutelbeen ingebracht. Via dit infuus kunnen meerdere medicijnen en vocht tegelijk worden gegeven.

 Een voedingssonde (jejunostomie-katheter) via een gaatje in uw buik. Tijdens de operatie kan de chirurg, via een klein gaatje in uw buik een slangetje in uw darm aanbrengen. Via dit slangetje kunt u sondevoeding krijgen, zodat u op krachten blijft en de nieuwe verbindingen na de operatie rust krijgen. Zodra u zelf kunt eten en drinken wordt de sondevoeding gestopt. De sonde zelf wordt pas verwijderd als er geen problemen meer zijn met eten en drinken.

 Een voedingssonde (3-lumensonde) via uw neus. Deze 3-lumensonde heeft binnenin meerdere slangetjes (lumen) en daardoor meerdere functies.

- Een lumen heeft de mogelijkheid om het operatiegebied te beschermen en voorkomt dat u moet braken.

- Via een andere lumen die ligt tot voorbij de nieuwe aansluiting tussen de slokdarm en de dunne darm kan sondevoeding worden toegediend.

Ook de 3-lumensonde wordt pas verwijderd na overleg met uw behandelend arts.

Eten en drinken

Na de operatie mag u niets eten of drinken. Wel mag u uw mond bevochtigen met wat water op een sponsje. De chirurg geeft aan wanneer u weer mag beginnen met drinken.

Per dag wordt bekeken of u dit langzaam kunt uitbreiden. Zolang u een maagsonde heeft, mag u niets eten en drinken.

(45)

Als uw gehele maag is verwijderd, mag u 7 dagen na de operatie niets nuttigen via de mond. U krijgt in deze periode sondevoeding via de voedingssonde.

Sondevoeding is een vloeibare voeding die alle energie, eiwitten, vitamines, mineralen en spoorelementen bevat die uw lichaam nodig heeft. De chirurg bepaalt wanneer u mag beginnen met vloeibare voeding en het opbouwen naar vaste voeding.

Het kost tijd om te wennen aan een kleine maag of een maag die geheel verwijderd is. Door de ondersteuning met sondevoeding kunt u in alle rust leren:

Hoe groot de porties zijn die u per keer kunt eten.

Hoe u uw voeding goed kunt verdelen over de dag.

Hoe u kunt omgaan met minder eetlust en een sneller verzadigd of vol gevoel.

In overleg met diëtist en chirurg wordt de sondevoeding afgebouwd of zo nodig gewijzigd in samenstelling. Soms is het nodig om thuis nog even door te gaan met de sondevoeding tot u zelf voldoende kunt eten en drinken. Dit komt vaker voor na een volledige

verwijdering van de maag. Bij een gedeeltelijke verwijdering van de maag gaan maar weinig mensen met sondevoeding naar huis.

Hoe lang u na ontslag sondevoeding nodig heeft verschilt per persoon. Meestal is het voldoende om 2 tot 6 weken door te gaan.

Uw diëtist zal u dan ook na ontslag uit het ziekenhuis hierbij verder (telefonisch) begeleiden.

Op gang komen van de maag en darmen

Na de operatie moeten uw maag en darmen weer op gang komen.

U kunt dan een borrelend gevoel en soms krampen in uw buik krijgen. In uw darmen zit veel lucht, waardoor u ook windjes moet laten. Probeer deze windjes niet op te houden.

Het kan zijn dat uw maag en/of darmen niet goed op gang willen komen na de operatie. Als bij u de maag gedeeltelijk is verwijderd, kan een vertraagde maagontlediging (gastroparese) ontstaan.

(46)

In een gezond spijsverteringssysteem wordt het voedsel door krachtige spiersamentrekkingen vanuit de maag naar de darmen verplaatst. Bij een gastroparese werken de maagspieren (tijdelijk) slecht of helemaal niet. Daardoor kan de maag niet normaal worden geleegd en blijven maagsappen en voeding in de maag staan. De meest voorkomende symptomen van een vertraagde

maagontlediging zijn: misselijkheid, braken en een opgeblazen gevoel in de buik. Een maagsonde kan deze klachten verminderen.

Bij een vertraagde darmlediging, ook wel ileus genoemd, is de beweging van de darmen vertraagd of niet aanwezig. Het voedsel hoopt dan op en kan het lichaam niet verlaten. U heeft dan een aantal dagen geen ontlasting en krijgt een bolle gespannen buik, een vol gevoel en voelt zich misselijk en moet braken.

Ook hierbij zal de maagsonde nodig zijn om de maag leeg te houden en de darmen te laten rusten. U mag tijdelijk geen voeding of vocht meer nuttigen. U krijgt dan op een andere manier uw voeding. De chirurg bespreekt met u welke mogelijkheden er zijn.

Klysma’s via de anus kunnen soms helpen om de ontlasting het lichaam te laten verlaten.

Beweging

Belangrijk is dat u blijft bewegen, dit bevordert uw herstel.

Beweging is onder andere belangrijk om de kans op trombose (bloedstolsels) te verminderen, maar ook om verlies van spierkracht tegen te gaan. Daarnaast helpt beweging ook om de maag- en darmbewegingen (peristaltiek) weer op gang te brengen na de operatie.

Om het herstel na uw operatie zo snel en goed mogelijk te laten verlopen geeft de fysiotherapeut u ademhalingsoefeningen en bewegingsadviezen.

Een buikoperatie beïnvloedt de ademhaling. De pijn aan de wond, de narcose en het meer in bed liggen, zorgen ervoor dat de ademhaling oppervlakkiger wordt.

(47)

Hierdoor worden de onderste delen van de longen minder goed gebruikt en kan er zich meer slijm gaan ophopen. Dit kan tot gevolg hebben dat de longblaasjes gaan verkleven (atelectase) en/of dat de slijmophoping een ontsteking veroorzaakt (longontsteking).

Door ademhalingsoefeningen te doen na de operatie, worden de longen zo goed mogelijk gebruikt en vermindert het risico op verkleving en ontsteking.

Uit onderzoek is bewezen dat hoe fitter/beter iemand een operatie in gaat, hoe sneller het herstel na de operatie zal zijn. Hoe beter de conditie voor de operatie dus is, hoe minder kans u maakt op complicaties na de operatie.

Ook na de operatie is het van groot belang om zo snel mogelijk te starten met bewegen. Dit is niet alleen belangrijk om trombose te voorkomen, maar ook om verlies van spierkracht tegen te gaan.

Daarnaast heeft rechtop zitten en bewegen een gunstig effect op de ademhaling en door te bewegen wordt ook de darmperistaltiek bevorderd.

U start de dag na uw operatie met fysiotherapie, ook als u eventueel op de Intensive Care ligt. De eerste dag zal de therapie vooral gericht zijn op ademhalingsoefeningen. Ook komt u even uit bed, als dit lukt. In de dagen hierna wordt het mobiliseren steeds verder uitgebreid, totdat u na een aantal dagen mobiel genoeg bent om weer naar huis te kunnen. De fysiotherapeut begeleidt u om dit te bereiken, maar u kunt uiteraard zelf ook goed bijdragen aan het meer bewegen tijdens de opname.

De verpleegkundige helpt u de eerste dag(en) na de operatie bij het wassen. Daarna komt u uit bed. Na een paar dagen kunt u uzelf weer wassen en aankleden. Het is belangrijk om steeds meer in beweging te komen. U gaat een paar keer per dag een stukje op de gang lopen. Daarnaast zit u zoveel mogelijk op in de stoel.

(48)

Een aantal dingen die u kunt doen om actief te blijven zijn:

 Doe ’s ochtends uw pyjama uit en trek uw kleding aan.

 Zorg voor stevig zittende schoenen.

 Probeer te eten en drinken in een stoel aan tafel

 Probeer zo min mogelijk in bed te liggen. Kom bijvoorbeeld uit bed als u bezoek krijgt.

 Loop regelmatig over de afdeling.

 Ga als dit mogelijk is eens met familie of vrienden van de afdeling af.

 Probeer een goede balans te vinden tussen bewegen en

uitrusten. Doe bijvoorbeeld elk uur wat oefeningen of zit even op en loop wat.

Artsenvisite

Op de afdeling chirurgie loopt de arts-assistent van maandag t/m vrijdag elke dag visite. Tijdens deze visite worden medische en verpleegkundige zaken met u besproken. De arts-assistent heeft regelmatig overleg met uw chirurg.

Uw chirurg komt niet elke dag bij u langs. Als er in het weekend bijzonderheden zijn komt er een dienstdoende arts-assistent bij u langs.

Als u op de Intensive Care verblijft is de intensivist uw behandelend arts. De chirurg blijft wel betrokken bij uw behandeling op de

Intensive Care. Zodra u terug bent op de verpleegafdeling neemt de chirurg de behandeling over van de intensivist.

Weefselonderzoek

Het weefsel dat tijdens de operatie wordt weggehaald, wordt

onderzocht door de patholoog-anatoom. Hij onderzoekt hoe groot de tumor was en of die in zijn geheel is verwijderd.

Daarnaast worden de weggenomen lymfeklieren onderzocht op de aanwezigheid van tumorcellen. Deze uitslag duurt ongeveer 5 tot 7 werkdagen.

(49)

De uitslag van het weefselonderzoek wordt ook besproken in de multidisciplinaire oncologiebespreking (wekelijks op woensdag).

Na deze bespreking wordt u op de hoogte gebracht van de uitslagen en het eventuele verdere behandelplan. Het kan zijn dat u het ziekenhuis al heeft verlaten voordat deze uitslag bekend is. Dan krijgt u deze uitslag te horen tijdens uw controleafspraak op de polikliniek Chirurgie.

Het liefst bespreken we deze uitslag met u in het bijzijn van uw partner, familielid of naaste.

Anti-trombose injecties

Tijdens de ziekenhuisopname krijgt u dagelijks een injectie met een medicijn (Fragmin®) om de kans op trombose te verminderen.

Eén van de redenen hiervoor is dat u minder mobiel bent. Daarnaast is er bij maagkanker een verhoogd risico aanwezig op het krijgen van trombose. Om dit te voorkomen moet u tot 3 weken na de operatie deze injecties krijgen.

Deze injecties kunt u bij uzelf toedienen of laten toedienen door één van uw naasten, in uw benen. Dit kunt u samen met de

verpleegkundige op de afdeling oefenen, zodat u dit in de

thuissituatie ook kunt. Indien dit niet haalbaar is, kan er thuiszorg worden geregeld voor het toedienen van de injecties. Hoe u deze injecties moet toedienen, staat ook vermeld op de bijgevoegde instructiekaart in hoofdstuk 6.

4.6 Ontslag uit het ziekenhuis

De chirurg geeft aan wanneer u het ziekenhuis mag verlaten. De duur van uw opname hangt af van de soort operatie en uw

lichamelijke toestand. Gemiddeld is dit 6 tot 10 dagen. Samen met de diëtiste, fysiotherapie en verpleegkundige kijken we naar uw actuele lichamelijke toestand en uw thuissituatie.

(50)

Soms is het nodig na ontslag nog even door te gaan met de sondevoeding tot u zelf voldoende kunt eten en drinken.

De verpleegkundige bespreekt het ontslag uit het ziekenhuis met u.

Als tijdens uw opname in het ziekenhuis blijkt dat u de eerste

periode thuis extra zorg nodig heeft, regelen we dit voor u tijdens uw ziekenhuisopname. Het kan zijn dat u hulp nodig heeft bij het

douchen en aankleden, maar bijvoorbeeld ook bij het toedienen van sondevoeding of anti-trombose injecties. U gaat pas naar huis op het moment dat de zorg voor thuis geregeld is.

Wel is het prettig als u de eerste tijd thuis wat hulp krijgt bij het huishouden van bijvoorbeeld familie, vrienden of naasten. Als dat niet mogelijk is, raden we u aan om al voor uw ziekenhuisopname huishoudelijke hulp via de Wmo (Wet maatschappelijke

ondersteuning) aan te vragen (zie hoofdstuk 2).

Voor thuiszorg moet u een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen.

Een aantal dagen na uw ontslag uit het ziekenhuis belt de

oncologieverpleegkundige GE-chirurgie u op om te vragen hoe het met u gaat en hoe u de ziekenhuisopname heeft ervaren.

U krijgt afspraken mee voor controle en het bespreken van het weefsel onderzoek op de polikliniek Chirurgie. Als de uitslag van het weefselonderzoek (zie ook hoofdstuk 5.4) tijdens uw verblijf in het ziekenhuis bekend is, wordt die uitslag op de afdeling met u besproken.

(51)

4.7 Complicaties

Iedere operatie heeft risico’s en na elke operatie kunnen, ondanks de voorzorgsmaatregelen, complicaties optreden. Algemene complicaties die na een operatie kunnen optreden zijn een nabloeding, trombose, longontsteking of blaasontsteking. De belangrijkste complicaties na een operatie aan uw maag zijn:

 Een wondinfectie. Dit is een ontsteking aan de huid op de plaats van de hechtingen. De symptomen zijn roodheid of lekken van wondvocht. Bij een wondinfectie moeten de hechtingen verwijderd, zodat de pus uit de wond kan worden gespoeld.

Voor een wondinfect hoeft u niet langer in het ziekenhuis te blijven.

 Een naadlekkage. Dit is een lek tussen de nieuwe verbinding van uw maag en darmen. Hierdoor kunnen maag- of

darmsappen in uw buikholte terecht komen waardoor een buikvlies ontsteking kan ontstaan. Een naadlekkage uit zich vaak in een bolle, gespannen buik, misselijkheid en braken, korts of buikpijn. Dit is een ernstige complicatie waarbij de kans groot is dat u weer geopereerd moet worden.

 Platzbauch. Er is een klein risico dat de wond niet goed geneest.

De hechtingen kunnen de wondranden dan niet meer bij elkaar houden en de wond gaat uit zichzelf open. Dan is een nieuwe operatie nodig waarbij er een ‘matje’ in de wond wordt gehecht.

Dit kan blijvend of tijdelijk zijn.

Soms is dit niet mogelijk en dan wordt de wond opengelaten. De wond geneest dan uit zichzelf, wat weken tot maanden kan duren en er altijd een litteken zichtbaar blijft.

 Bij (ernstig) zieke patiënten kan tijdens de ziekenhuisopname een periode van verwardheid ontstaan. Dat noemen we ook wel delier. Patiënten met een delier weten niet meer goed waar ze zijn, welke dag het is en soms halen ze ook personen door elkaar. In veel gevallen weten patiënten niet wat er met ze aan de hand is en draaien dag en nacht om.

(52)

Het is moeilijk hun aandacht te trekken en vast te houden. Ze vertellen geen logisch verhaal en kunnen zich slecht herinneren wat er eerder gezegd of gebeurd is. Vaak hebben ze

hallucinaties; ze zien of horen dingen die anderen niet

waarnemen. De meeste patiënten met een delier zijn onrustig, maar soms is een patiënt juist erg in zichzelf teruggetrokken. We noemen dat dan een stil delier. Een delier is onder andere te behandelen met medicijnen.

(53)

5. Weer thuis

(54)

5.1 Herstel na uw opname

De eerste tijd na uw ontslag uit het ziekenhuis kunnen de wond(jes) nog pijnlijk of gevoelig zijn. Soms zitten er nog hechtpleisters op de wond, deze mag u 10 dagen na de operatie zelf verwijderen. Tijdens het eerste controlebezoek op de polikliniek Chirurgie verwijderen we de hechtpleisters, als u dit zelf nog niet heeft gedaan. We

controleren het herstel van de wond. Als er nog hechtingen in de wond zitten, verwijderen we ook deze.

Pijnklachten zijn vaak nog niet weg als u weer naar huis gaat. Als u zich weer wat meer gaat inspannen thuis, zult u merken dat de pijnklachten dan toe kunnen nemen. Het is daarom goed om de eerste periode thuis nog drie tot vier keer per dag 1000 mg

paracetamol als tabletten of zetpil te gebruiken. Daarnaast mag u zo nodig pijnstillers gebruiken die de arts u heeft voorgeschreven.

5.2 Leefregels

Om de kans op complicaties te verminderen en het herstel te versnellen, adviseren we u volgende leefregels aan te houden:

 Verricht de eerste weken na de operatie geen zware lichamelijke inspanningen. Denk daarbij aan zwaar tillen en zware

huishoudelijke werkzaamheden zoals stofzuigen en ramen zemen.

 Douchen mag; in bad pas weer als de wond helemaal dicht is.

 U mag fietsen en wandelen op geleide van de pijn. Autorijden in overleg met de chirurg.

 Als u werkt mag u weer gaan werken in overleg met uw chirurg en de bedrijfsarts.

(55)

 Naast de genoemde leefregels heeft u na een maagoperatie nog rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de operatie (zie hoofdstuk 5.5).

5.3 Een arts waarschuwen

Krijgt u binnen 2 weken na uw ontslag uit het ziekenhuis last van:

 Aanhoudende koorts (boven de 38.5˚C).

 Pijnlijke of rode wond.

 Geen ontlasting gedurende enkele dagen.

 Toenemende buikpijn.

 Misselijkheid en/of braken.

 Problemen met de voedingssonde (als u hiermee naar huis bent gegaan).

Dan neemt u contact op met het ziekenhuis. Van maandag tot en met vrijdag tussen 08.00 - 16.30 uur belt u naar de polikliniek Chirurgie.

Buiten deze tijden belt u naar verpleegafdeling A2.

De telefoonnummers vindt u in hoofdstuk 7.

5.4 Eerste poliklinische controle

U komt ongeveer 2 weken na de operatie terug op de polikliniek bij de chirurg. Dit is anders als u langer opgenomen bent geweest op de afdeling en u de uitslag van het weefselonderzoek op de afdeling al hebt gehoord.

Tijdens deze controle vragen we hoe het met u gaat, bekijken we uw wonden en vertellen we de uitslag van het weefselonderzoek.

Afhankelijk van die uitslag bespreekt de chirurg met u hoe het verdere traject er uitziet. Indien nodig wordt er aanvullend bloedonderzoek afgesproken of een scan.

(56)

5.5 Gevolgen van de behandeling

Een kleine maag

Door de operatie is de inhoud van uw maag een stuk kleiner geworden of is de maag zelf volledig verwijderd. Daardoor kunt u minder eten per keer/maaltijd. U kunt snel een vol gevoel krijgen en soms verdwijnt het hongergevoel helemaal. Dit is vooral de eerste 6 maanden na de operatie. Een jaar na de operatie ervaart de helft van de mensen weer een

hongergevoel.

Het kost tijd om te wennen aan een kleine maag of een maag die geheel verwijderd is. De weken na de operatie heeft u dan ook nodig om:

-

te ervaren hoe groot de porties zijn die u per keer kunt eten;

-

hoe u uw voeding goed kunt verdelen over de dag en

-

hoe u kunt omgaan met minder eetlust en een sneller verzadigd of vol gevoel.

Veel kleine maaltijden

De meeste mensen kunnen na de operatie minder eten en drinken per maaltijd en hebben sneller een vol gevoel.

Misschien heeft u helemaal geen trek. Eén sneetje brood met beleg of een bakje vla kan al voldoende zijn om een vol gevoel te geven. Het is dan belangrijk dat u wat vaker op een dag iets eet of drinkt, bijvoorbeeld elke 2 tot 3 uur. Als u zes tot zeven kleine maaltijden goed verspreid over de dag gebruikt, krijgt u voldoende voedingsstoffen binnen.

Eet rustig en kauw goed

Dit helpt de voeding beter te verteren. Door rustig te eten voorkomt u klachten doordat u teveel eet. Neem gerust 20 tot 30 minuten de tijd voor een kleine maaltijd. U voelt zo beter wanneer u vol zit. In principe mag u alles eten en drinken.

(57)

Dumpingsyndroom

Door de operatie kan de sluitspier van de maag niet of niet goed meer werken. Dan komen het eten en drinken sneller en in grotere hoeveelheden dan normaal in de dunne darm terecht komen. Dit wordt dumping genoemd. U kunt dan last krijgen van misselijkheid, buikpijn, darmkrampen, braken, diarree,

hartkloppingen, zweten, neiging tot flauwvallen en beven/trillen.

Het kan helpen om geen grote porties in één keer te eten, niet teveel te drinken bij uw maaltijd en/of niet te snel te eten.

Uw klachten worden vanzelf minder, maar kunnen wel enkele uren aanhouden. Het kan helpen om na de maaltijd een ½ uur rustig te zitten of even te gaan liggen.

Tips om dumpingklachten te voorkomen:

- Gebruik zes tot zeven kleine maaltijden goed verspreid over de dag.

- Drink niet teveel bij uw maaltijden, anders spoelt het

voedsel te snel naar de dunne darm. Meestal geeft één glas of kopje drinken bij het eten geen klachten.

- Neem voor- en nagerechten een uur voor of na uw maaltijd.

Snel opneembare suikers

Dumpingklachten kunnen ook ontstaan als u te veel 'snel opneembare' suikers heeft gebruikt, zoals gewone suiker en vruchtensuiker. Wanneer u last heeft van de dumpingklachten wees dan matig met limonade, vruchtendranken/sappen, frisdranken, snoep en koek en de hoeveelheid suiker in uw koffie en thee.

Suiker wordt ook verwerkt in voedingsmiddelen als cake, ontbijtkoek, gebak, koekjes en zoet beleg. Vermijd overmatig gebruik van deze producten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze folder leest u wat u zelf moet doen voordat u naar het ziekenhuis komt en welke onderzoeken u eventueel kunt

Zodra u last heeft van bijvoorbeeld hartkloppingen of duizeligheid, houdt u de recorder volgens onderstaande stappen tegen uw borst op de blote huid...  Schakel de recorder in

Om te controleren of de bacterie zich heeft verspreid wordt bij alle patiënten en medewerkers die (mogelijk) contact hebben gehad met deze patiënt, een MRSA-onderzoek gedaan..

Een prostaatbiopsie is een onderzoek waarbij stukjes weefsel uit uw prostaat worden weggehaald om deze te kunnen onderzoeken.. Er wordt bij een prostaatbiopsie een dunne naald via

Pijn die wordt veroorzaakt vanuit de facetgewrichten kan zich uiten in de onderrug met uitstraling naar de benen of in de nek met uitstraling naar schouders en armen of het

Indien de medewerker een aanbod van werkgever accepteert voor een geschikte functie die meer dan één functiegroep lager is ingedeeld, gelden dezelfde regels als in 4.1.2 met

Afhankelijk van de reden waarom u geopereerd moet worden, kan het nodig zijn om uw schildklier geheel of gedeeltelijk te verwijderen..

Er zijn wel extra maatregelen nodig om verspreiding naar andere patiënten te voorkomen.. Dit kan betekenen dat uw afspraak wordt verzet naar het einde van de