• No results found

PROEFSLEUFONDERZOEK HOEFKENSSTRAAT 7 TE MADE GEMEENTE DRIMMELEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PROEFSLEUFONDERZOEK HOEFKENSSTRAAT 7 TE MADE GEMEENTE DRIMMELEN"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSLEUFONDERZOEK HOEFKENSSTRAAT 7 TE MADE

GEMEENTE DRIMMELEN

(2)

© Econsultancy bv, Swalmen

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Econsultancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport) ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)

Proefsleufonderzoek Hoefkensstraat 7 te Made in de gemeente Drimmelen

Opdrachtgever Zwaluwe Projectontwikkeling Postbus 54

4920 AB Made

Project DRI.ZWA.APO Rapportnummer 15041296

Status definitief Versienummer D1

Datum 10 juni 2015

Vestiging Swalmen

Auteur(s) Ing. G.J. Boots MA Paraaf

Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog) Paraaf

(3)

Administratieve gegevens plangebied

Projectcode en nummer 15041296 DRI.ZWA.APO

Toponiem Hoefkensstraat 7

Opdrachtgever Zwaluwe Projectontwikkeling

Gemeente Drimmelen

Plaats Made

Provincie Noord-Brabant

Kadastrale gegevens Gemeente Made, sectie S, nummers 4701 (ged.) en 2402.

Omvang plangebied ca. 2.800 m2

Omvang onderzoeksgebied ca. 550 m2

Kaartblad 44D (1:25.000)

coördinaten centrum plangebied X: 114073 / Y: 409845

Bevoegde overheid Gemeente Drimmelen

Park 1 4921 BV Made Postbus 19 4920 AA Made

T.:140162

E: gemeente@drimmelen.nl W: www.drimmelen.nl

Adviseur names de bevoegde overheid Regio West-Brabant

Mevr. drs. L. Weterings-Korthorst Postbus 503

4870 AM Etten-Leur

Tel: 076-5027229

leonie.weterings@west-brabant.eu

ARCHIS2

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.) Vondstmeldingsnummer

Onderzoeksnummer

66184 426776

Archeoregio NOaA Brabants zandgebied

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Noord-Brabant

Uitvoerders Econsultancy, Ing. G.J. Boots MA en Ir. E.M. ten Broeke

Datum uitvoering onderzoek 23 april 2015

Kwaliteitszorg

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen.

Betrouwbaarheid

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving en richtlijnen die zijn opgesteld in het Programma van eisen Hoefkensstraat 7 te Made in de gemeente Drimmelen (PvE nummer 15031225

DRI.ZWA.PVE). .

(4)

15041296 DRI.ZWA.APO

SAMENVATTING

Econsultancy heeft in opdracht van Zwaluwe Projectontwikkeling een proefsleuvenonderzoek uitge- voerd voor de Hoefkensstraat 7 te Made in de gemeente Drimmelen. Op de planlocatie wordt de be- staande bebouwing gesloopt en worden nieuwe appartementen gerealiseerd. Hierbij zal een gebied met een oppervlakte van circa 950 m2 worden bebouwd.

Het archeologisch proefsleuvenonderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is het bin- nen het kader van de Wet op de Archeologische MonumentenZorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.

Doel van het proefsleuvenonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologi- sche verwachting zoals vermeld in het bureau- en booronderzoek. Het gaat om gebied- of vindplaats- gericht onderzoek. Het proefsleuvenonderzoek gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende en /of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.

Het resultaat van een proefsleuvenonderzoek is een rapport met een waardering en een inhoudelijk (selectie-)advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (een selectiebesluit) kan worden genomen. Dit betekent dat de veldactiviteiten uitgevoerd worden tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden, dat wil zeggen dat de archeologi- sche waarden van het terrein/vindplaats in voldoende mate zijn vastgesteld.

Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel

Volgens de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting is de kans op het voorkomen van archeologische resten laag voor de perioden Paleolithicum en het Mesoli- thicum en hoog voor de perioden Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

Gevolgde onderzoeksmethode

Tijdens het veldwerk was er geen reden om van de onderzoeksmethodiek af te wijken zoals beschre- ven in het PvE. In totaal is één proefsleuf gegraven met een oppervlakte van circa 80 m2. Het vlak is in de top van de C-horizont aangelegd.

Resultaten Proefsleuvenonderzoek

In het onderzoeksgebied is vondstmateriaal uit de Nieuwe tijd aangetroffen. De archeologische spo- ren betreffen vier vindplaatsen, namelijk spitsporen van na 1650 n. Chr., 19e-eeuwse zandwinnings- kuilen, een erfgreppel uit de 19e eeuw en een kuil te dateren tussen 1650 en 1900 n. Chr. Verder is in het onderzoeksgebied een esdek aangetroffen. Dit esdek is te dateren van de Nieuwe tijd B (na 1650 n. Chr.) tot in de 19e eeuw.

Selectieadvies

De lage waardering van de vindplaatsen leidt tot het selectieadvies: niet behoudenswaardig. Het se- lectieadvies is daarom dan ook om het onderzoeksgebied vrij te geven voor de verdere ontwikkelin- gen.

Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Econsultancy wil de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende acti- viteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (Gemeente Drimmelen), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

(5)

15041296 DRI.ZWA.APO

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 1

2 DOELSTELLING ONDERZOEK ... 3

3 ARCHEOLOGISCHE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ... 3

3.1 Ligging en huidige situatie plangebied ... 3

3.2 Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek ... 3

3.2.1 Geologie, Geomorfologie en Bodem ... 4

3.2.2 Archeologische gegevens ... 4

3.2.3 Historische gegevens ... 5

3.2.4 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ... 5

3.2.5 Resultaten verkennend booronderzoek ... 6

3.2.6 Conclusie en selectieadvies vooronderzoek ... 6

4 METHODIEK VELDONDERZOEK ... 6

4.1 Inleiding ... 6

4.2 Methodiek proefsleuvenonderzoek... 6

4.3 Onderzoeksvragen ... 7

5 RESULTATEN VELDONDERZOEK ... 9

5.1 Landschapsgenese en bodemopbouw ... 9

5.2 Analyse sporen en structuren ... 10

5.3 Vondsten ... 12

5.4 Grondmonsters ... 13

5.5 Conclusie veldonderzoek ... 13

6 WAARDERING, CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ... 13

6.1 Waardering ... 13

6.2 Conclusie ... 16

6.3 Selectieadvies ... 16

7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN ... 16

LITERATUUR ... 18

(6)

15041296 DRI.ZWA.APO

LIJST VAN TABELLEN

Tabel I Overzicht vondsten, aantal en datering

Tabel II Scoretabel waardestelling van spitsporen van na 1650 n. Chr Tabel III Scoretabel waardestelling van 19e-eeuwse zandwinningskuilen Tabel IV Scoretabel waardestelling van de erfgreppel uit de 19e eeuw

Tabel V Scoretabel waardestelling van een kuil te dateren tussen 1650 en 1900 n. Chr.

LIJST VAN AFBEELDINGEN

Figuur 1 Situering van het plangebied binnen Nederland Figuur 2 Detailkaart van het plangebied

Figuur 3 Westprofiel werkput 1 Figuur 4 Vlakfoto proefsleuf 1

Figuur 5 Militaire topografische kaart van 1892

BIJLAGEN

Bijlage 1 Ligging proefsleuf Bijlage 2 Proefsleuf 1 Bijlage 3 Sporenlijst Bijlage 4 Vondstenlijst

Bijlage 5 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 6 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Bijlage 7 AMZ-cyclus

Bijlage 8 Lijst van afkortingen

(7)

1 INLEIDING

Econsultancy heeft in opdracht van Zwaluwe Projectontwikkeling op 23 april 2015 een proefsleuvenonderzoek met doorstart naar een opgraving uitgevoerd voor het Hoefkensstraat 7 te Made in de gemeente Drimmelen (zie figuur 1 en figuur 2).

Figuur 1 Situering van het plangebied binnen Nederland

Hoefkensstraat 7 te Made

Legenda Plangebied

Situering van het plangebied binnen Nederland (bron : http://gis.kademo.nl/gs2/wms)

(8)

Figuur 2 Detailkaart van het plangebied

Op de planlocatie wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden nieuwe appartementen gerea- liseerd. Hierbij zal een gebied met een oppervlakte van circa 950 m2 worden bebouwd.1 Voor de be- staande bebouwing is inmiddels een sloopvergunning afgegeven en dit gebied valt dus buiten het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied betreft daarom het verstoringsoppervlak ten behoeve van

1 Nijdam, 2013.

Hoefkensstraat 7 te Made

Legenda Plangebied

Detailkaart van het plangebied (bron : http://gis.kademo.nl/gs2/wms)

Onderzoeksgebied

(9)

de nieuwbouw zonder het gebied van de bestaande bebouwing. Hierdoor blijft een te onderzoeken gebied, het binnen terrein, van 550 m² over (zie figuur 2). Het buitenste deel van het plangebied wordt niet verstoord en op dit deel van het plangebied blijft een bestemming archeologie gehandhaafd.

Het onderzoek komt voort uit het gemeentelijk selectiebesluit om in te stemmen met het door ArGeoBoor gegeven advies voor een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven.2 Indien er behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen is een doorstart naar een opgraving geadviseerd, gezien de beperkte omvang van het plangebied en in verband met de verkorting van de procedure.

2 DOELSTELLING ONDERZOEK

Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het vooronderzoek. Het gaat om gebied- of vind- plaatsgericht onderzoek. IVO gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) in- formatie wordt verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waarden binnen een onder- zoeksgebied.

Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Belangrijk is dat op basis van het inventari- serend veldonderzoek een beslissing kan worden genomen of verder archeologisch (voor)onderzoek in het gebied noodzakelijk en verantwoord is.

De waardering van het terrein dient volgens de richtlijnen van de KNA 3.3 te gebeuren. Dit zodat een gefundeerde onderbouwing van verder beleid met betrekking tot de archeologische waarden binnen het terrein mogelijk is. Indien binnen het plangebied archeologische waarden voorkomen, kan één van de volgende aanvullende voorschriften worden opgelegd:

 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

 De verplichting tot het doen van opgravingen

 De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een des- kundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Deze deskundige moet vol- doen aan, door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen, kwalificaties.

3 ARCHEOLOGISCHE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED

3.1 Ligging en huidige situatie plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2.800 m² en ligt aan de Hoefkensstraat 7, in de kern van Made in de gemeente Drimmelen (zie figuur 1 en figuur 2). Op het Actueel Hoogtebestand Neder- land (AHN) heeft het maaiveld een hoogte van circa 2,5 - 2,7 m +NAP. Het gebied is kadastraal be- kend als Gemeente Made en Drimmelen, sectie S, nummers 4701 (ged.) en 2402. Het plangebied is momenteel in gebruik als parkeerplaats.

3.2 Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek3

In september 2013 is door ArGeoBoor een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend boor- onderzoek uitgevoerd voor het plangebied aan de Hoefkensstraat 7 te Made.

Tijdens het vooronderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is in eerste instantie gedaan door het raadple-

2 Nijdam, 2013.

3 Nijdam, 2013.

(10)

gen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Dit betreft voornamelijk gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied. Dit is aangevuld met historisch en fysisch-geografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd. Daarna is dit gespecificeerde verwachtingsmodel getoetst door middel van een verken- nend booronderzoek. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van dat onderzoek.4

3.2.1 Geologie, Geomorfologie en Bodem

Op een hoogtekaart op basis van gegevens uit het Actueel Hoogtebestand Nederland is te zien dat Made ligt op een hooggelegen rug. De zandrug heeft een oost-west strekking en is aan de zuidzijde verbonden met hogere gronden. Ten noorden van de zandrug van Made ligt de overgang naar een door getijdenstromen en door de rivier de Maas beïnvloed gebied. Ten oosten van Made ligt het dal van de Donge. Ten zuidwesten van Made ligt een rondvormige geïsoleerde laagte, die het Kooibos genoemd wordt.

Op de geomorfologische kaart maakt het plangebied deel uit van de bebouwde kom. Ten westen van de bebouwde kom ligt een ontgonnen veenvlakte (code 2M46). Ten oosten van Made is een terrasaf- zettingsvlakte bedekt met dekzand aanwezig (code 2M20a). De zandrug waar Made op is ontstaan, ligt op de overgang van het gebied waar in het Pleistoceen vlechtende rivieren actief waren en het gebied waar deze niet actief zijn geweest, ten zuiden hiervan. De dekzandrug is gevormd in de laat- ste ijstijd, het Weichselien, en dan met name in het koudste deel van deze periode. Aan het eind van de koude periode wordt het warmer, hoewel de koude nog een aantal keren terugkomt. Vanaf 11.500 voor heden wordt het warmer en begint het Holoceen. Door toenemende warmte en een vochtiger klimaat werd de ondergrond vastgelegd door vegetatie en kwam bodemvorming op gang. In de loop van het Holoceen werd het nog natter en ontstonden uitgebreide veengebieden. Ook het gebied waarin Made ligt verdween op een zeker ogenblik waarschijnlijk onder het veen.

Uit de bodemkaart blijkt dat ten oosten van Made laarpodzolbodems voorkomen in leemarm en zwak lemig fijn zand (cHN21-VI). Ten zuiden komen Gooreerdgronden voor in leemarm en zwak lemig fijn zand (code Zn21-VI). De grondwatertrap is VI. Een laarpodzolgrond is een hydropodzolgrond die worden gevormd in mineraalarme uitgangsmaterialen. Een laarpodzol heeft een matig dikke (30-50 cm) A-horizont. In de bovenste lagen van een podzolbodem worden humuszuren gevormd in een (O- en A-horizont). Deze zorgen voor de uitspoeling van de bodem en daardoor wordt een E-horizont gevormd (lichtgrijze bodemlaag). De opgeloste stoffen worden dieper in de bodem weer afgezet in de inspoelsingshorizont Bh (inspoeling van humus). Een kenmerk van een laarpodzolbodem is dat er geen ijzerhuidjes om de zandkorrels zitten, daarvoor is de grondwaterstand te hoog. Er is sprake is van gereduceerde situatie. Gooreerdgronden hebben geen Bh horizont, door een hogere grondwater- stand kon geen sprake van inspoeling zijn en is geen podzolbodem gevormd. 5

3.2.2 Archeologische gegevens

In de omgeving van Made zijn geen terreinen van archeologische waarde of beschermde monumen- ten aanwezig.

Uit het archeologisch onderzoek binnen 500 meter van het plangebied heeft deels tot in de C-horizont verstoorde gronden opgeleverd, maar ook gebieden waar onder een landbouwdek E en B-horizonten bewaard waren gebleven. De archeologische sporen betreffen vooralsnog met name sporen van ont- ginning en van agrarische activiteit, maar nog geen huisplaatsen.

In de directe omgeving van Made zijn geen vondsten bekend uit de periode Steentijd tot en met de Volle Middeleeuwen. Vondsten uit de Steentijd en Vroege Middeleeuwen zijn ook in de regio zeld- zaam. Uit de periode Midden-Bronstijd tot en met Romeinse tijd zijn nederzettingen en grafvelden aangetroffen bij grootschalige opgravingen ter plaatse van de Houtse Akkers. Dit gebied is gelegen op circa 3,5 km ten zuidoosten van het plangebied. Na de Romeinse tijd is Houtse Akkers verlaten en in de 11e en 12e eeuw weer in gebruik genomen en tot op heden in gebruik geweest als akker. Zoals het nu lijkt is de zandrug waar Made op ligt landschappelijk vergelijkbaar met de zandrug van de Houtse akker en zijn dergelijke vondsten ook op de zandrug van Made mogelijk.

4 Nijdam, 2013.

5 Nijdam, 2013.

(11)

De Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, geeft voor het plangebied bebouwing aan. De archeologische Erfgoedkaart van de Gemeente Drimmelen geeft voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Deze hoge verwachting hangt samen met de ligging van het plangebied op de hierboven genoemde dekzandrug.6

3.2.3 Historische gegevens

In de 10e eeuw behoorde het gebied waar Made ligt aan de Graaf van Holland, die landsheer van dit gebied was. In de 12e en 13e eeuw lag het op de grens van het graafschap Holland en het hertogdom Brabant. De plaatsnaam Made wordt voor het eerst genoemd in 1321. De betekenis wordt gezocht in

“land waarvan het gras gemaaid kon worden”. Er is redelijk veel studie gedaan naar het verdwijnen van het veen uit het landschap. In de Noordwesthoek van Brabant is dit een combinatie geweest van veenwinning en oxidatie van het veen door het gebruik. Wanneer het veen gewonnen is, is niet be- kend, maar waarschijnlijk rond de 13e en 14e eeuw. Mogelijk is de St. Elizabeth ’s vloed nog van in- vloed geweest op de vorming van Made. Grote delen van Noordwest-Brabant overstroomden, maar de zandrug van Made was net hoog genoeg was om droog te blijven. Uit een stadsrekening uit de 15e eeuw blijkt dat er belasting werd betaald voor het gebied van Made. Waarschijnlijk werd er toen al meer aan landbouw gedaan. Ook is er een aanwijzing dat al in het begin van de 14e eeuw aan land- bouw werd gedaan rondom Made. Een kaart uit 1560 laat de zien dat op de rand van de zandrug enkele dorpen liggen. Een deel van het overstroomde land is dan alweer ingepolderd.

Het is mogelijk dat als gevolg van deze overstroming de bevolking op de zandrug van Made sterk toenam aan het begin van de 15e eeuw. In 1514 verscheen in Made een kleine bijkerk, als onderdeel van de Grote Kapittelkerk van Geertruidenberg. Dit kerkje stond op dezelfde plek als de huidige Ne- derlands Hervormde kerk. In 1795 is Made onafhankelijk verklaard van Geertruidenberg. De volgende tekst is letterlijk overgenomen uit de Erfgoedkaart van Drimmelen: Made is als weg- en straatdorp ontstaan op de overgang van klei- naar zandgrond. Langs de Voorstraat ontstond de eerste bebou- wing. Onder invloed van een gunstige verkeersligging konden zich ambachtslieden en handelslui vestigen, waardoor een gecompliceerde plattegrond van buurtjes ontstond. Na de Middeleeuwen werd de kern van Made op basis van een nieuw, stervormig stratenpatroon herbouwd met een centra- le plaats voor de windmolen.

Op de minuutplan uit 1811-1830 is te zien dat de locatie onbebouwd is. Op de kaart uit 1910 is te zien dat de grond ter plaatse van het plangebied in gebruik is als akkerland. De percelering is gelijk aan die op de kaart uit 1830, dus mogelijk was het land ook in 1830 en daarvoor in gebruik als akkerland.

In 1947 en 1958 is de verkaveling iets anders, maar het grootste deel lijkt nog in gebruik als akker, alleen de noordzijde is in gebruik als weiland en in 1958 is de weg te westen van het plangebied reeds aangelegd. In 1981 is de locatie bebouwd. Deze bebouwing is in 1988 weer verdwenen. De huidige bebouwing is van na 1988.7

Bij de provincie Antwerpen is een website beschikbaar die de veenwinningsgebieden in kaart heeft gebracht voor heel het gebied tussen Antwerpen - Turnhout - Geertruidenberg - Westmaas en Wil- lemstad. De website maakt deel uit van een internationaal project waaraan de provincies Antwerpen en Noord-Brabant deelnemen. Op de website zijn diverse kaartlagen te raadplagen zoals de veen- kaart, de moerconcessies (wanneer een gebied afgegraven werd), de turfvaarten, de zoutketen en de verdronken oorden. Op de Turfdatabank-kaart staat het plangebied niet aangegeven als een veen- winningsgebied, hoewel in de omgeving van Made vele gebieden zijn uitgegeven voor veenwinning.8

3.2.4 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel

Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologi- sche verwachting opgesteld. Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting is

6 Nijdam, 2013.

7 Nijdam, 2013.

8 Boots, 2015.

(12)

de kans op het voorkomen van archeologische resten laag voor de perioden Paleolithicum en het Mesolithicum en hoog voor de perioden Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

3.2.5 Resultaten verkennend booronderzoek

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de bo- demopbouw over het algemeen bestaat uit gedeeltelijk ophogingen en een esdek. De BC-horizont bevindt zich op een diepte van 70-95 cm onder maaiveld, die plaatselijk nog intact is. De aangetroffen verstoringen in het booronderzoek zijn van dien aard dat de archeologische verwachting zoals deze in het bureauonderzoek is opgesteld gehandhaafd blijft.9

3.2.6 Conclusie en selectieadvies vooronderzoek

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek heeft ArGeoBoor geadviseerd om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proef- sleuven (IVO-P).

Het advies van de adviseur van het bevoegd gezag aan het bevoegd gezag betreffende het selectie- besluit was om in te stemmen met het advies van ArGeoBoor en een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Wanneer behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen en deze ex situ behouden dienen te blijven zal een archeologische opgraving plaats moeten vinden. Omdat het een relatief klein plangebied betreft is er gekozen voor vervolgonderzoek in de vorm van een doorstart naar een opgraving.10

4 METHODIEK VELDONDERZOEK

4.1 Inleiding

Voor het proefsleuvenonderzoek met doorstart naar een opgraving is door Econsultancy een Pro- gramma van Eisen opgesteld.11 In dit document zijn de eisen vastgelegd waaraan het archeologische onderzoek dient te voldoen. De methodiek en onderzoeksvragen zoals die in het PvE zijn opgeno- men, worden in dit hoofdstuk verwoord.

4.2 Methodiek proefsleuvenonderzoek

Naast de eisen zoals omschreven in het PvE is het archeologisch onderzoek uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3, december 2013), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda.

Er is in het plangebied één proefsleuf aangelegd van circa 20 x 4 m (zie bijlage 1). De proefsleuf heeft een oppervlakte van circa 80 m2. Hiermee wordt 14 % van het onderzoeksgebied onderzocht. De proefsleuf is in één vlak onderzocht. Het vlak is in de top van de natuurlijke ondergrond aangelegd op de diepte van circa 90 tot 100 cm beneden het maaiveld. De vlakaanleg heeft laagsgewijs plaatsge- vonden tot op het vlakniveau waarop de grondsporen zichtbaar werden en het vlak te interpreteren was. Per haal van de graafmachine is met behulp van de metaaldetector door een metaaldetector- specialist het blootgelegde vlak afgezocht. Behalve het vlak is ook de stort van de sleuven met behulp van de metaaldetector onderzocht. Vondsten zijn hierbij niet gedaan. Na iedere haal van de graafma- chine is het vlak op vondsten en grondsporen gecontroleerd. Het vlak is waar nodig handmatig opge- schaafd. Met een Rover GPS is het vlak ingemeten en in delen gefotografeerd. In iedere proefsleuf is per vlak de hoogte gemeten in een raai met tussenafstanden van 5 m.

9 Nijdam, 2013.

10 Boots, 2015.

11 Boots, 2015.

(13)

De bodemprofielen van de proefsleuf zijn gedocumenteerd. De profielen zijn gefotografeerd met een digitale camera en vervolgens getekend op een schaal van 1:20. Alle foto’s van het vlak en profielen zijn voorzien van een noordpijl, een schaalstok en een fotobordje. Alle profielen zijn gedocumenteerd en beschreven door een fysisch geograaf. Het vlak en de profielen zijn lithologisch beschreven con- form de NEN 510412 en bodemkundig13 geïnterpreteerd.

In de proefsleuf zijn alle sporen met een Rover GPS ingemeten. Er is een selectie van de potentiële archeologisch relevante sporen gecoupeerd tot op het niveau dat noodzakelijk is voor het beantwoor- den van de vraagstellingen. De coupes van de relevante sporen zijn gefotografeerd met een digitale camera en vervolgens getekend op een schaal van 1:20. De foto’s van de coupes zijn voorzien van een noordpijl, een schaalstok en een fotobordje.

De vondsten zijn per vak, per laag en per spoor verzameld.

Er heeft geen doorstart naar een opgraving plaatsgevonden.

4.3 Onderzoeksvragen

In het Programma van Eisen is een aantal onderzoeksvragen opgenomen.14

Doel van het IVO-P is het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) teneinde tot waardestelling te kunnen komen.

De mogelijke aanwezige vindplaatsen worden gewaardeerd conform KNA versie 3.3, bijlage IV Waarderen van vindplaatsen. Daarnaast is ook de methodiek uit de SIKB leidraad Standaard Archeo- logische Monitoring gevolgd voor het bepalen van de fysieke kwaliteit.

In het selectieadvies wordt aangegeven:

 welke aangetroffen archeologische sporen behoudenswaardig zijn; daarbij mag een nuance- ring worden toegepast, zoals op de archeologische monumentenkaart gebruikelijk is (van waarde, hoge waarde, zeer hoge waarde).

 welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot de bij vervolgonderzoek toe te passen strategieën, methoden en technieken (zowel opgravingen als uitvoeringsbegeleiding); hierbij o mogen uitspraken worden gedaan over de trefkansen op nog niet onderzochte delen van

het terrein volgens de systematiek van de IKAW (lage, middelhoge, hoge trefkans).

o welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot te nemen behoudsmaatregelen.

Algemeen

Bij het Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuvenonderzoek dienen de volgende onderzoeksvra- gen een rol te spelen:

 Zijn er archeologische resten in de bodem aanwezig?,

 Zo ja, wat is de aard, omvang, ouderdom, herkomst, kwaliteit en locatie van de archeologi- sche resten (horizontaal en verticaal)?,

 Hebben de archeologische waarden een relatie met uit de omgeving bekende archeologische of historische locaties en welke is dat?

 Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio en Made aanscherpen?

 Is sprake van (een) behoudenswaardige vindplaats(en)?

 Wat is het belang van de vindplaats voor de lokale, regionale en nationale geschiedschrijving.

12 NEN 5104 1989.

13 De Bakker en Schelling 1989.

14 Boots, 2015.

(14)

 Wat kunnen de uitkomsten van het onderzoek zeggen over vergelijkbare terreinen in de om- geving?

 Is vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet?

 Op welke manier dient bij eventuele graafwerkzaamheden met archeologische resten te wor- den omgegaan?

 Indien er geen archeologische resten worden aangetroffen, wat is de reden voor de afwezig- heid van archeologisch resten?

Gaafheid en conservering van de vindplaatsen

 Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?

 In welke mate zijn de onderzoeksgebieden verstoord?

De mogelijke aanwezige vindplaatsen worden aan de hand van de gestelde vragen gewaardeerd conform KNA versie 3.3, bijlage IV Waarderen van vindplaatsen. De methodiek uit de SIKB leidraad Standaard Archeologische Monitoring is gevolgd voor het bepalen van de fysieke kwaliteit.

Specifieke onderzoeksvragen Periode en sites

Dit aspect van het onderzoek richt zich op de aard, ouderdom, omvang en andere archeologische kenmerken van de vindplaatsen. Hieruit zijn de volgende vragen afgeleid:

 Welke en hoeveel vindplaatsen zijn in het onderzoeksgebied te herkennen?

 Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

o de ligging (inclusief diepteligging)

o de geologische en/of bodemkundige eenheid o de omvang (inclusief verticale dimensies)

o het type en de functie van de sites of off-site-patronen

o de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) o Wat is, indien aanwezig, de ouderdom van de cultuurlaag?

o de vondst- en spoordichtheid o de stratigrafie voorzover aanwezig

o de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie o wanneer zijn vindplaatsen in onbruik geraakt?

Landschap en bodem

Dit aspect van het onderzoek omvat de bestudering van de landschappelijke context van de vind- plaatsen in historisch perspectief. Dit leidt tot de volgende vragen:

 Wat is de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied?

 Indien er een esdek wordt aangetroffen. Wat is de dikte en wanneer is dit esdek aangelegd?

 Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaatsen (geologie, bodemkunde en ge- omorfologie)? Zijn er aanwijzingen voor stratigrafische hiaten, d.w.z. erosie of non-depositie, in de geologische profielopbouw ter plekke van de vindplaatsen?

 Wat is de paleo-ecologische context van het onderzoeksgebied? Liggen in het plangebied lo- caties die voor pollenanalyse bemonsterd kunnen worden?

 In hoeverre zijn de aangetroffen bodemlagen geschikt voor een palynologische reconstructie van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein?

(15)

5 RESULTATEN VELDONDERZOEK 5.1 Landschapsgenese en bodemopbouw

Figuur 3 Westprofiel werkput 1

In de proefsleuf zijn van de oostelijke wand twee kolomopnames opgetekend. De profielen zijn litho- logisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode beschreven.15 De profielen hebben een sterk gelijkende bodemopbouw (zie figuur 3).

De top van het bodemprofiel bestaat in de profielen uit een circa 20 cm dikke laag cunetzand met klinkerverharding. Onder deze laag bevindt zich een geroerde laag bestaande uit donker grijs geel zwak siltig, zwak humeus, fijn zand. Een deel van het esdek dat daar onder ligt, heeft een dikte van 40 cm en bestaat uit donker grijs beige, zwak siltig, matig humeus, fijn zand. Dit esdek is sterk ge- roerd en sterk baksteenhoudend. Hieronder ligt een restant van een esdek van circa 10 cm, dat niet recent verstoord is. Hieronder ligt een intact restant van een BC-horizont van een veldpodzolprofiel.

De C-horizont bestaat uit licht geel, zwak siltig, fijn dekzand.

Het esdek heeft dus een dikte van circa 50 cm en is grotendeels recent geroerd. Het vlak is aange- legd in de top van de C-horizont, net onder de BC-horizont.

15 Bosch, 2005.

klinkerverharding en cunetzand matig grof, zwak siltig lichtbeige wit zand

donker grijs geel zwak siltig, fijn, zwak humeus zand, geroerde/verstoorde laag

donker grijs bruin, zwak siltig, matig humeus, fijn zand. esdek Aa2-hor.

licht geel, zwak siltig, fijn zand, C-hor., dek- zand

donker grijs beige, zwak siltig, matig humeus, fijn zand, sterk gevlekt, vermengd met bouw- zand en sterk baksteenhoudend. Recent ge- roerd esdek Aap1-hor.

lichtbruin geel, zwak siltig, fijn zand, restant BC-hor. van veldpodzolprofiel

(16)

5.2 Analyse sporen en structuren 5.2.1 Proefsleuf 1

Figuur 4 Vlakfoto proefsleuf 1

Proefsleuf 1 is aangelegd in het midden van het onderzoeksgebied (zie figuur 4 en bijlage 2). Spoor 1 is een greppel ten behoeve van een riolering die nog in de greppel aanwezig was. Spoor 2 heeft in de coupe een ronde onderkant en is een greppel die door spoor 1 wordt oversneden. Spoor 2 is op een militaire topografische kaart van 1892 te zien als een perceelsgreppel (zie figuur 5). Op de kadaster- kaart van 1811-1832 is deze erfgrens niet te zien. Spoor 2 kan daarom gedateerd worden halverwege de 19e eeuw.

Spoor 4, 7 en 8 zijn gegraven kuilen die aan zandwinning doen denken, gezien de afmetingen en het patroon. Vermoedelijk houden zij verband met de bouw van huizen op het perceel. Op de militaire topografische kaart van 1892 is bebouwing op het perceel te zien. De zandwinning is daarom ver- moedelijk 19e-eeuws.

S9 is een vlek met spitsporen, die verder her en der in het vlak voorkomen. De spitsporen zijn van het begin van het ontstaan van het esdek. Volgens het vondstmateriaal is dat van na circa 1650 n. Chr.

Spoor 10 is een (recent) paalspoor met een vierkante vulling. Spoor 6 is gezien de vulling en scherpe aftekening een recent paalspoor.

(17)

Verder zijn er nog grijze vlekken aangetroffen (S5, S11, S12 en S15), die na couperen boomvallen bleken te zijn.

S13 is een recente leidingsleuf, die in het vlak en de coupe rechthoekige vormen heeft. S16 vertoont sporen van een tandenbak en is dus recent. S14 is gezien de vierkante vorm een recent paalspoor.

Spoor 3 is een donker grijs-bruine kuil, maar heeft verder geen samenhang met andere sporen. Ge- zien de kleur en de datering van de andere sporen, is spoor 3 grofweg te dateren in de Nieuwe tijd B - Nieuwe tijd C.

Figuur 5 Militaire topografische kaart van 1892

(18)

5.3 Vondsten

Tijdens het onderzoek zijn in totaal 22 fragmenten keramiek en 4 fragmenten glas gevonden. Het aardewerk is voornamelijk te dateren in de Nieuwe tijd (zie onderstaande tabel). Alle vondsten zijn aangetroffen in de hiervoor beschreven Aap1-horizont. Er zijn geen vondsten in de sporen aangetrof- fen.

Tabel I Overzicht vondsten, aantal en datering

Soort Aantal Datering

roodbakkend aardewerk 12 Nieuwe tijd B (1650-1850) grijsbakkend aardewerk 1 Nieuwe tijd (1500-1900) witbakkend aardewerk 2 Geen datering

steengoed 2 Nieuwe tijd B / Nieuwe tijd C (1650-1900) industrieel wit 2 Nieuwe tijd C (1850-1900)

baksteen 2 Nieuwe tijd

dakpan 1 Nieuwe tijd

glas, vensterglas 1 Nieuwe tijd

glas, fles 3 Nieuwe tijd

Roodbakkend aardewerk

Het roodbakkende aardewerk, waarvan 12 fragmenten op het terrein zijn aangetroffen, bestaat uit fragmenten met loodglazuur en slibversieringen. Op basis van deze kenmerken kan dit aardewerk gedateerd worden tussen 1650 en 1850 n. Chr.

Grijsbakkend keramiek

Aan de hand van het fragment van dit type aardewerk zijn geen vormen te herleiden. Het gaat waar- schijnlijk om recent bouwmateriaal.

Steengoed

Naast het roodbakkende aardewerk zijn ook scherven van steengoed aangetroffen. Het gaat hier om een fragment van een kruik uit Westerwald (Nieuwe tijd B) en een steengoed mineraalwaterfles (Nieuwe tijd C).

Industrieel wit

In de 19e eeuw wordt op grote schaal fijn wit aardewerk geproduceerd. De oorsprong van dit machi- naal vervaardigde aardewerk ligt in Engeland (Stafordshire, Wedgewood), waar al rond 1760 op ma- chinale wijze fijn wit aardewerk gemaakt wordt. Pas rond 1830 wordt in Maastricht een fabriek opge- richt door Petrus Regout waarin ook het fijne witte aardewerk wordt gemaakt. Dit aardewerk neemt al snel in populariteit toe en komt in vrijwel ieder huishouden in de 19e eeuw voor. Er zijn twee fragmen- ten industrieel wit op het terrein aangetroffen.

Witbakkend aardewerk

Als laatste kunnen nog twee fragmenten witbakkend aardewerk worden genoemd. Deze kunnen niet nader gedateerd worden dan Nieuwe tijd.

Bouwmateriaal

Het bouwmateriaal gevonden tijdens het onderzoek bestaat uit enkele fragmenten van bakstenen en dakpannen. Aan het materiaal is niet te zien of het machinaal geproduceerd is. Omdat vanaf circa 1400 n. Chr. bakstenen en dakpannen zijn gemaakt in Nederland is de datering van de fragmenten ruim gesteld op Nieuwe tijd.

(19)

Vensterglas

Onder het materiaal is ook een fragment wit vensterglas aanwezig. Omdat het niet te bepalen is of het glas machinaal vervaardigd is, wordt dit fragment gedateerd in de Nieuwe tijd.

Glas

Het gebruiksglas aangetroffen op het terrein bestaat uit fragmenten van flessen. Het glas is machi- naal vervaardigd. Daarom kunnen deze fragmenten gedateerd worden in de Nieuwe tijd C.

Conclusie

Alle vondsten zijn aangetroffen in het esdek. Aan de hand van de vondsten blijkt dat de vorming van het esdek in de Nieuwe tijd B is aangevangen, na 1650 n. Chr. Het spectrum van het vondstmateriaal geeft aan dat de vorming van het esdek tot in de 19e eeuw heeft geduurd.

5.4 Grondmonsters

Er waren geen sporen die in aanmerking kwamen voor het nemen van grondmonsters. Er waren geen locaties of bodemlagen die voor pollenanalyse in aanmerking kwamen.

5.5 Conclusie veldonderzoek

Vooruitlopend op de waardering in paragraaf 6.1 is tijdens het proefsleuvenonderzoek vastgesteld dat er geen behoudenswaardige vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn.

De archeologische sporen betreffen vier vindplaatsen, namelijk spitsporen van na 1650 n. Chr., 19e- eeuwse zandwinningskuilen, een erfgreppel uit de 19e eeuw en een kuil te dateren tussen 1650 en 1900 n. Chr.

Na het aanleggen van de proefsleuf is met Leonie Weterings van Regio West-Brabant contact opge- nomen. De resultaten zijn besproken en ter plaatse is vastgesteld dat er geen behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig waren. Er heeft geen doorstart naar een opgraving plaatsgevonden.

6 WAARDERING, CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES

6.1 Waardering

De resultaten van het veldwerk vormen de basis voor de waardering van de vindplaatsen. De waarde- ring moet vervolgens leiden tot een aanbeveling ten aanzien van het vervolgtraject. De waardering wordt vastgesteld volgens de door de KNA voorgeschreven wijze aan de hand van de volgende as- pecten: beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit.

Beleving

De beleving van de vindplaatsen valt uiteen in twee criteria ‘schoonheid” en “belevingswaarde”. Bij beide gaat het vooral om zichtbare monumenten. Schoonheid is de esthetische-landschappelijke waarde van een archeologisch monument, die in de zichtbaarheid van het monument tot uiting komt.

Deze waarde is gebaseerd op de zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement, vorm en structuur en relatie met de omgeving. Herinneringswaarde is de herinnering die het archeologisch monument oproept over het verleden. Deze waarde is gebaseerd op verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenissen en associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis.

Fysieke kwaliteit

De fysieke kwaliteit van de vindplaatsen is gebaseerd op de criteria gaafheid en conservering. De gaafheid is de mate van niet-verstoord zijn en stabiliteit van de fysieke omgeving. De conservering geeft de mate waarin archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven aan. Bij 5 of meer punten is een vindplaats behoudenswaardig. Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder) wordt

(20)

er naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of de vindplaatsen toch behoudens- waardig zijn.

Inhoudelijke kwaliteit

De inhoudelijke kwaliteit wordt uitgedrukt in waarden voor zeldzaamheid, informatie, ensemble en representativiteit. Zeldzaamheid is de mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is ge- worden) voor een periode of in een gebied. Informatiewaarde is de betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden. De ensemblewaarde (of contextwaarde) is de meerwaarde die aan een monument wordt toegekend, op grond van de mate waarin sprake is van een archeologische en landschappelijke context. De representativiteit is tenslotte de mate waarin een bepaald type mo- nument karakteristiek is voor een periode dan wel een gebied voorkomt. Eerst wordt er een afweging gemaakt op basis van de drie inhoudelijke kwaliteitscriteria; zeldzaamheid, informatiewaarde en en- semblewaarde. Bij een bovengemiddelde score van 7 of meer punten is de vindplaats behoudens- waardig. Bij een lagere score wordt nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is.

De beoordeling is, drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwali- teit. Voor het plangebied is de scoretabel (Tabel II) als volgt ingevuld:

Tabel II Scoretabel waardestelling van spitsporen van na 1650 n. Chr

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit Gaafheid 2

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit

Tabel III Scoretabel waardestelling van 19e-eeuwse zandwinningskuilen

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit Gaafheid 2

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit

(21)

Tabel IV Scoretabel waardestelling van de erfgreppel uit de 19e eeuw

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit Gaafheid 2

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit

Tabel V Scoretabel waardestelling van een kuil te dateren tussen 1650 en 1900 n. Chr.

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit Gaafheid 2

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit

Parameter Beleving:

Doordat de aangetroffen sporen niet zichtbaar zijn in het landschap en het geen herinnering oproept aan een historische gebeurtenis wordt beleving niet gescoord.

Parameter Fysieke kwaliteit:

Gaafheid: Door de aanwezigheid van een esdek zijn de sporen niet aangetast en goed leesbaar. Het esdek is echter grotendeels verstoord en er zijn verstoringen in het vlak aangetroffen, waardoor de vindplaatsen daarom een middelhoge waardering krijgen voor gaafheid.

Conservering: Het aangetroffen vondstmateriaal is gefragmenteerd en aangetast waardoor de vind- plaatsen een middelhoge waardering krijgen voor conservering.

De totale score voor de fysieke kwaliteit is dus 4 en de waardering van de vindplaatsen op basis van deze criteria is dan ook middelhoog.

Parameter Inhoudelijke kwaliteit:

Zeldzaamheid: De vindplaatsen krijgen een lage waardering voor zeldzaamheid, omdat de spitspo- ren, de 19e-eeuwse erfgreppels en zandwinningskuilen en kuilen niet zeldzaam zijn.

Informatiewaarde: De informatiewaarde van omdat de spitsporen, de 19e-eeuwse erfgreppels en zandwinningskuilen en kuilen is laag.

(22)

Ensemblewaarde: Er zijn geen sites in de buurt met vergelijkwaardige vondsten. De ensemblewaarde is daarom laag.

De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit is dus 3 en de waardering van de vindplaatsen op basis van deze criteria is dan ook laag.

Representativiteit: dit criterium is alleen relevant als bij het uitvoeren van de waardering het vermoe- den bestaat dat duurzaam behoud van het monument gerealiseerd kan worden. Dit is bij dit onder- zoek niet het geval, waardoor er over representativiteit geen uitspraken worden gedaan.

Er wordt gesproken van een behoudenswaardige vindplaats indien de fysieke kwaliteit minimaal 5 punten of de gezamenlijke score van de inhoudelijke kwaliteit 7 punten of meer bedraagt. In boven- staande tabel bedraagt de fysieke kwaliteit 4 punten en de inhoudelijke kwaliteit 3 punten. Hieruit blijkt dat de vindplaatsen die aangetroffen zijn niet behoudenswaardig zijn.

6.2 Conclusie

Tijdens het proefsleuvenonderzoek in plangebied aan de Hoefkensstraat 7 te Made is één proefsleuf aangelegd met een oppervlak van circa 80 m². De archeologische sporen betreffen vier vindplaatsen, namelijk spitsporen van na 1650 n. Chr., 19e-eeuwse zandwinningskuilen, een erfgreppel uit de 19e eeuw en een kuil te dateren tussen 1650 en 1900 n. Chr.

Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaatsen die zijn aan- getroffen niet behoudenswaardig zijn.

Verder is in het onderzoeksgebied een esdek aangetroffen. Dit esdek is op basis van de vondsten te dateren vanaf de Nieuwe tijd B (1650 n. Chr.) tot in de 19e eeuw.

6.3 Selectieadvies

De lage waardering van de vindplaatsen leidt tot het selectieadvies: niet behoudenswaardig. Het se- lectieadvies is daarom dan ook om het onderzoeksgebied vrij te geven voor de verdere ontwikkelin- gen.

Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Econsultancy wil de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende acti- viteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (Gemeente Drimmelen), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onder- zoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 53 van de monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682), de gemeente Drimmelen of de provincie Noord-Brabant .

7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN

In paragraaf 4.3 zijn de onderzoeksvragen gesteld waarop het onderzoek antwoord zou moeten ge- ven. In dit hoofdstuk zal getracht worden dit te realiseren. De resultaten van het onderzoek kunnen echter niet op alle vragen een antwoord geven. Daarom worden hier alleen de vragen overgenomen uit paragraaf 4.3 die beantwoord kunnen worden. Op de resterende vragen kan geen antwoord wor- den gegeven als gevolg van het ontbreken van archeologische waarden in de proefsleuven.

(23)

Algemeen

 Zijn er archeologische resten in de bodem aanwezig?

Ja.

 Zo ja, wat is de aard, omvang, ouderdom, herkomst, kwaliteit en locatie van de archeologi- sche resten (horizontaal en verticaal)?

De archeologische sporen betreffen, spitsporen onder het esdek, van na 1650 n. Chr., 19e- eeuwse zandwinningskuilen, een erfgreppel uit de 19e eeuw en een kuil te dateren tussen 1650 en 1900 n. Chr.

 Is sprake van (een) behoudenswaardige vindplaats(en)?

Nee, de informatiewaarde van de sporen is dermate laag, dat er geen sprake is van een be- houdenswaardige vindplaats.

 Wat kunnen de uitkomsten van het onderzoek zeggen over vergelijkbare terreinen in de om- geving?

In vergelijkbare terreinen in de omgeving kan een esdek voorkomen, wat gunstig is voor de gaafheid van de eventueel aanwezige sporen.

 Is vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet?

Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

 Op welke manier dient bij eventuele graafwerkzaamheden met archeologische resten te wor- den omgegaan?

Voor het aantreffen van archeologische resten geldt de meldingsplicht.

Gaafheid en conservering van de vindplaatsen

 Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?

De gaafheid en conservering van de archeologische resten is middelhoog.

 In welke mate zijn de onderzoeksgebieden verstoord?

Het onderzoeksgebied is verstoord tot in het esdek, waardoor sporen onder het esdek nog redelijk intact zijn.

Landschap en bodem

Dit aspect van het onderzoek omvat de bestudering van de landschappelijke context van de vind- plaatsen in historisch perspectief. Dit leidt tot de volgende vragen:

 Wat is de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied?

Het bodemprofiel bestaat uit een klinkerbestrating met cunetzand van 20 cm dikte met daar- onder achtereenvolgens een verstoorde laag van circa 10 cm dikte, een recent verstoord es- dek van circa 40 cm dikte, een restant van een intact esdek van circa 10 cm dikte, een intact restant van een BC-horizont van circa 10 cm dikte en daaronder de C-horizont bestaande uit licht geel, zwak siltig, fijn dekzand.

 Indien er een esdek wordt aangetroffen. Wat is de dikte en wanneer is dit esdek aangelegd?

Het esdek heeft een dikte van circa 50 cm en de vorming van het esdek heeft ongeveer plaatsgevonden na 1650 n. Chr. tot in de 19e eeuw.

 Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaatsen (geologie, bodemkunde en ge- omorfologie)? Zijn er aanwijzingen voor stratigrafische hiaten, d.w.z. erosie of non-depositie, in de geologische profielopbouw ter plekke van de vindplaatsen?

Het plangebied ligt op een dekzandrug. In het plangebied heeft zich in de loop der tijd een veldpolzolbodem gevormd. Later is hierop een esdek ontstaan, bestaande uit fijn, zwak lemig zand.

 Wat is de paleo-ecologische context van het onderzoeksgebied? Liggen in het plangebied lo- caties die voor pollenanalyse bemonsterd kunnen worden?

Er zijn geen gebieden die in aanmerking komen voor pollenanalyses.

 In hoeverre zijn de aangetroffen bodemlagen geschikt voor een palynologische reconstructie van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein?

Er zijn geen gebieden die in aanmerking komen voor palynologisch onderzoek.

(24)

LITERATUUR

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland De hogere ni- veaus. Wageningen.

Boots, G.J., 2015: Programma van Eisen Hoefkensstraat 7 te Made in de gemeente Drimmelen, (PvE nummer 15031225 DRI.ZWA.PVE).

Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO- rapport, NITG 05-043-A).

Nijdam, L.C., 2013: Made Hoefkensstraat 7 (Gemeente Drimmelen), Een bureauonderzoek en ver- kennend booronderzoek (ArGeoBoor rapportnr. 1224), Lippenhuizen.

(25)

Bijlage 1 Ligging proefsleuf

Legenda Plangebied Onderzoeksgebied Hoefkensstraat 7 te Made

Proefsleuf

(26)

Bijlage 2 Proefsleuf 1

Legenda Plangebied Proefsleuf Sporen

Hoefkensstraat 7 te Made

Vondst Profiel Hoogtemeting Maaiveld

(27)

Bijlage 3 Sporenlijst

Werkput Vlak Spoornummer Aard Kleur Insluitsels Materiaal NAP-boven (m) Datering Identiek aan Oudere spoornummers Jongere spoornum- mers Gecoupeerd Vorm in coupe Diepte (cm) Monsternummer Vondstnummer Datum Opmerking

1 1 1 LS DRGRBR Z2S1 1,62 REC 2 23-04-15 RIOOL

1 1 2 GREPPEL DRGRWT GEVL Z2S1 1,57 19e eeuw 1 J ONR 42 23-04-15

1 1 3 KL DRGRBR GEVL Z2S1 1,54 NTB-NTC 23-04-15

1 1 4 ZW DRGRBR Z2S1 1,55 19e eeuw 23-04-15

1 1 5 BV GR HK Z2S1 1,54 n.v.t. J 0 23-04-15

1 1 6 PK DRGRBR Z2S1 1,53 REC 23-04-15

1 1 7 ZW DRGRBR GEVL Z2S1 1,56 19e eeuw 8,11,12,15 23-04-15

1 1 8 ZW DRGRBR GEVL Z2S1 1,57 19e eeuw 7,11,12,15 23-04-15

1 1 9 SPITSP BEBR GEVL Z2S1 1,57 NTB 23-04-15

1 1 10 PK DRGR Z2S1 1,57 REC 23-04-15 vierkante vulling

1 1 11 BV DRGRBR GEVL Z2S1 1,57 n.v.t. 7,8,12,15 J 0 23-04-15

1 1 12 BV DRGRBR GEVL Z2S1 1,57 n.v.t. 7,8,11,15 J 0 23-04-15

1 1 13 KABELSL. DRBRBE GEVL Z2S1 1,56 REC J RND 7 23-04-15

1 1 14 PK DRBRGR GEVL Z2S1 1,59 REC 23-04-15

1 1 15 BV DRGRBR GEVL Z2S1 1,55 n.v.t. 7,8,11,12 J 0 23-04-15

1 1 16 KL DRGRWT GEVL Z2S1 1,5 REC 23-04-15 TANDENBAK

(28)

Bijlage 4 Vondstenlijst

Vondstnummer Werkput Vlak Vak Profiel Spoor Segment Laag/Vulling Boring Verzamelwijze Materiaal Aantal Datering Vorm/herkomst Afwerking/magering Type Datum Opmerking

1.1.1 1 1 3 AANLEG KER 1 NTM steengoed glazuur kobald blauw versiering 23-04-15

1.1.2 1 1 3 AANLEG KER 2 NTL industrieel wit 23-04-15

1.1.3 1 1 3 AANLEG KER 1 NT baksteen 23-04-15

1.1.4 1 1 3 AANLEG KER 8 NTM roodbakkend glazuur 23-04-15

1.1.5 1 1 3 AANLEG KER 1 NTM roodbakkend glazuur 23-04-15

1.1.6 1 1 3 AANLEG KER 1 NT roodbakkend glazuur 23-04-15

1.1.7 1 1 3 AANLEG KER 1 NT dakpan 23-04-15

1.1.8 1 1 3 AANLEG KER 2 NT grijsbakkend 23-04-15

1.2.1 1 1 3 AANLEG GLS 3 NTL opschrift 1L fles 23-04-15

1.2.2 1 1 3 AANLEG GLS 1 NT vensterglas 23-04-15

2.1.1 1 1 3 AANLEG KER 1 NTL steengoed glazuur fles 23-04-15

2.1.2 1 1 3 AANLEG KER 2 witbakkend glazuur 23-04-15

3.1.1 1 1 3 AANLEG KER 1 NTM roodbakkend glazuur 23-04-15

3.1.2 1 1 3 AANLEG KER 1 NT baksteen 23-04-15

3.1.3 1 1 3 AANLEG KER 1 NTM roodbakkend glazuur 23-04-15

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het archeologisch proefsleuvenonderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de

Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen voor een archeologische laag aangetroffen, de houtskool waarvan gewag wordt gemaakt door Coppens (2009), is incidenteel in de top

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen

Tijdens het onderhavige onderzoek zijn twee grondverbeteringskuilen uit de nieuwe tijd aangetroffen die toegeschreven kunnen worden aan de inrichting en het gebruik van

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen

Het archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond,

De sporen die tijdens het proefsleuvenonderzoek werden aangetroffen, kunnen – op basis van hun visuele kenmerken en vermoedelijke datering – in 9 categorieën onderverdeeld

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen