Faculteit der Letteren MA Nederlandse Taal en Cultuur Moderne Nederlandse Letterkunde Docent: dr. F.A.H. Berndsen Student: Derk van Deth S2056577 Datum: 27 september 2012 Masterscriptie
Literaire kritieken op
werk van Jan Wolkers
Vergelijkende analyse van de receptie van de werken Serpentina’s petticoat,
2
Literaire kritieken op werk van Jan Wolkers
Vergelijkende analyse van de receptie van de werken Serpentina’s petticoat, Kort
Amerikaans, De kus en De doodshoofdvlinder
Receptie-onderzoek
3
Inhoud
Woord vooraf 4
1. Inleiding 5
2. Analyses van de besprekingen van Serpentina’s petticoat 8
3. Analyses van de besprekingen van Kort Amerikaans 17
4. Analyses van de besprekingen van De kus 25
5. Analyses van de besprekingen van Kort Amerikaans (2) 45
6. Analyses van de besprekingen van De doodshoofdvlinder 48
7. Syntheses 7.1 Synthese van de analyses van de besprekingen van Serpentina’s petticoat 69
7.2 Synthese van de analyses van de besprekingen van Kort Amerikaans 73
7.3 Synthese van de analyses van de besprekingen van De kus 76
7.4 Synthese van de analyses van de besprekingen van Kort Amerikaans (2) 80
7.5 Synthese van de analyses van de besprekingen van De doodshoofdvlinder 82
8. Slotbeschouwing 87
9. Noten bij de analyses van de besprekingen van de vijf werken 97
10. Bibliografie 102
4
Woord vooraf
Een woord van dank gaat uit naar Frank Berndsen. In de afgelopen periode heb ik ondervonden dat hij als erudiete, stabiele en positief ingestelde scriptiebegeleider een zeer belangrijke steun was bij de totstandkoming van deze scriptie. Zonder de
adequaatheid en kennis van Onno Blom, de biograaf van Wolkers, zou een eerste aanzet tot deze scriptie langer op zich hebben laten wachten.
5
1. Inleiding
‘Jan Wolkers en de literaire kritiek, over dat onderwerp kun je wel een heel boek schrijven.’ Woorden van Onno Blom, de biograaf van Jan Wolkers (1925-2007). In december 2011 zocht ik contact met Blom om advies in te winnen over een niche in het wetenschappelijk onderzoek naar het werk van Wolkers. Als biograaf zou hij me kunnen vertellen welk onderwerp tamelijk blanco was. Hij wijst in feite op de gehele kritiek op het werk van Wolkers als mogelijk onderwerp, maar dat is een te omvangrijk onderwerp voor deze scriptie.
Zoekt men naar recent secundaire literatuur over Jan Wolkers en de literaire kritiek, dan springt De calvinistische voyeur; Jan Wolkers in Zweden van Arno van der Valk al gauw in het oog.1 Van der Valk heeft in dat boek geschetst hoe Wolkers’ vertalingen
ontvangen werden in Zweden. In dat boek staat ook een artikel van Ingrid Wikén Bonde over de receptie van Wolkers in Zweden. Zij schrijft dat men aanvankelijk negatief was over Wolkers, maar gaandeweg worden de besprekingen steeds positiever en langer. Vooral zijn stijl en woordgebruik worden door critici opgemerkt. Over het algemeen is men in Zweden, op enkele uitzonderingen na, tamelijk positief over het werk van
Wolkers.2 Minder recent, maar meer gericht op de ontvangst van Wolkers in Nederland,
is een tweedelig werk van Graa Boomsma uit 1983. Hij heeft met Over Jan Wolkers 1
1961 – 1968; Beschouwingen en interviews en Over Jan Wolkers 2 1969 – 1983; Beschouwingen en interviews twee werken samengesteld met essays, recensies en
interviews. De essays vormen de hoofdmoot van dat boek. Uit het recensie-aanbod heeft
Boomsma de meest informatieve recensies opgenomen.3 Boomsma onderscheidt het
vroege en latere werk van Wolkers van elkaar en legt de cesuur bij 1968, 1969. Hij noemt voor die tweedeling geen reden. Hij schrijft in het ‘Vooraf’ van het tweede deel: ‘Over het nieuwere werk van Jan Wolkers zijn nauwelijks artikelen verschenen die het beperkte kader van een (krante)recensie te boven gaan.’4
In een artikel in Vrij Nederland van 05.08.2000 onderscheidt ook Xandra Schutte het vroege en het latere werk van Wolkers van elkaar, en wel op de volgende wijze:
Het latere werk van Jan Wolkers - vanaf De doodshoofdvlinder, plus de eerdere roman De
kus - is lang niet zo slecht als de critici venijnig beweerden. […] Het verschil is dat het
vroege werk geschreven moest [worden], dat de noodzaak ervan van de pagina’s spatte. In het latere werk worden de bekende ingrediënten ingezet in een literair spel, […].5
1 Arno van der Valk, De calvinistische voyeur; Jan Wolkers in Zweden (Soesterberg: Uitgeverij Aspekt,
2005).
2 Ingrid Wikén Bonde, “Niet stichtelijk, wel fascinerend!; De receptie van Jan Wolkers in Zweden,” in: Arno
van der Valk, De calvinistische voyeur; Jan Wolkers in Zweden (Soesterberg: Uitgeverij Aspekt, 2005,) p. 50-57.
3 Graa Boomsma, Over Jan Wolkers; Beschouwingen en interviews 1961 – 1968 en 1969 – 1983 (’s
Gravenhage: BZZTôH, 1983,) Deel 1: p. 7 en deel 2: p. 7.
4 Graa Boomsma, Over Jan Wolkers; Beschouwingen en interviews 1969 – 1983 (’s Gravenhage: BZZTôH,
1983,) p. 7.
6
Er bestaat dus kennelijk een meningsverschil over de aard en de waarde van het vroege respectievelijk latere werk van Wolkers. Niet iedereen onderkent dus het verschil dat Schutte ziet. Het is interessant om na te gaan of in de kritiek op het werk van Wolkers dit onderscheid tussen vroeger en later werk wordt gemaakt en hoe die kritiek aankijkt tegen de aard en de waarde van dit onderscheid. Als dit onderscheid daadwerkelijk gemaakt wordt, is het interessant om te zien welk onderscheid de critici maken. Wegens tijdgebrek is het niet mogelijk om in deze bijdrage alle kritieken op het complete proza-oeuvre van Wolkers onder de loep te nemen. Daarom zal er een selectie uit het vroege en het latere werk gemaakt worden. Hierbij zal geprobeerd worden zo te selecteren dat een representatief beeld ontstaat. Het ligt voor de hand om tenminste de recensies over Wolkers’ debuten in de selectie op te nemen. Wolkers debuteerde in boekvorm met de verhalenbundel Serpentina’s petticoat (1961) en de roman Kort
Amerikaans (1962). In 1979 verfilmde Guido Peters de roman Kort Amerikaans tot de
gelijknamige film.6 Naar aanleiding van die verfilming herschreef Wolkers de roman en
daarbij bracht hij ingrijpende veranderingen aan. Omdat dit herschrijven gebeurde in de periode die door zowel Boomsma als Schutte aanduid wordt als het latere werk, is het zinvol om de kritieken op zowel de oorspronkelijke als de herschreven versie van deze roman in het onderzoek te betrekken.
Schutte rekent de volgende twee romans tot het latere werk van Wolkers: De kus (1977) en De doodshoofdvlinder (1979), en acht die kennelijk kenmerkend voor zijn latere werk.7 Ook de recensies van die twee romans worden aan het corpus toegevoegd.
De kritieken van de bovengenoemde vijf werken van Wolkers - waaronder dus twee maal Kort Amerikaans - vormen het corpus van dit receptie-onderzoek. Met behulp van het LiteRom is een groot deel van de kritieken verzameld. Helaas is de database van LiteRom niet volledig. Het werk van Boomsma bevat bijvoorbeeld ook enkele
besprekingen die niet in LiteRom staan, maar wel aan het corpus zijn toegevoegd. Om zo volledig mogelijk te zijn, zullen niet alleen de extra kritieken die Boomsma opname, worden onderzocht, maar zal ook een beroep gedaan worden op het knipselarchief van recensies in het Letterkundig Museum in Den Haag. Op die manier wordt getracht om alle verschenen besprekingen van de vijf werken te krijgen.
Uit de hiervoor van Schutte aangehaalde passage komt naar voren dat
overeenkomsten en verschillen die critici signaleren tussen werken uit het vroege respectievelijk het latere proza zich kunnen voordoen op zowel het punt van hun thematiek als dat van hun literaire aspecten. Een eerste blik op de recensies van de tot het corpus behorende kritieken bevestigt deze indruk. Daarom worden in dit onderzoek de, al dan niet waarderende, uitspraken van de critici over deze twee zaken uit de besproken werken van Wolkers in ogenschouw genomen. Om na te gaan welk onderscheid gemaakt wordt tussen vroeger en later werk van Wolkers zal er na de analyses van de besprekingen van de genoemde werken antwoord gegeven worden op de volgende vraag: Welke constanten, variabelen, en historische patronen bevat de literatuurkritiek op Wolkers’ werk?
6 Aloys van den Berk, “Bibliografisch overzicht.” BZZLETIN 13 no. 119 (oktober 1984): 90-92.
7 In 2000 verscheen bij uitgeverij Areopagus Jan Wolkers; Het vroege werk, met daarin het prozawerk tot
7
De kritieken worden in de analyses van de besprekingen op steeds dezelfde wijze behandeld. Ten eerste wordt een schets gegeven van de samenhang van de bespreking en van de belangrijkste punten die erin aan de orde komen. Vervolgens wordt
beschreven wat er op de twee hierboven genoemde, relevante punten in staat. Ter wille van de overzichtelijkheid worden die beschrijvingen aan de hand van de volgende lemma’s gepresenteerd: thema’s, houding, realisme, vorm en in de afronding ligt de nadruk op het eindoordeel. Deze lemma’s hebben in een proefanalyse hun nut bewezen. Overigens is het aantal lemma’s uitbreidbaar, uitbreiding vindt plaats als daartoe de noodzaak bestaat. Mocht er een lemma oningevuld blijven bij een kritiek, dan wordt dat ook relevant geacht. Bij het beschrijven zal er uit de besprekingen geciteerd worden en waar dat niet gebeurt, wordt er zo dicht mogelijk bij de tekst geparafraseerd. De
8
2. Analyses van de besprekingen van Serpentina’s petticoat (1961)
In Het Vrije Volk verschijnt op 02.12.1961 een bespreking door Hans van Straten.i Hijopent zijn één paginalange bespreking met het motto van de verhalenbundel. Vervolgens wijst hij op de al eerder verschenen publicaties van Wolkers in de tijdschriften Podium en Tirade. Daarna noemt Van Straten hem ‘het opmerkelijkste gezicht, dat de laatste jaren in het Nederlandse proza is opgedoken’. Hij herkent in de vijf verhalen van de bundel steeds dezelfde hoofdfiguur, wat volgens hem de indruk
bevestigt ‘van min of meer autobiografische fragmenten’. Als hij het verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ afzonderlijk bespreekt, wordt hij kritischer.
Volgens Van Straten is de ‘macabere humor’ in het boek kenmerkend voor Wolkers. Een groot deel van zijn bespreking is daaraan gewijd. Daarom zal verderop het lemma ‘humor’ worden toegevoegd.
Thematiek: ‘De dood’, ‘een onderscheid (…) tussen de dood en de doden’, obsessie voor de dood. Over het doodsthema zegt hij dat ‘een dergelijke herhaalde nadruk niet mis is te verstaan’. Verderop voegt hij toe dat ‘Wolkers de dood [probeert] te herleiden tot een kolossale grap. Ook zegt hij dat er een poging gedaan wordt ‘de doodsangst te verklaren uit het voortdurend bezig zijn van ouders en buren met de verschrikkingen uit de Openbaringen’. ‘Het verzet tegen de ouders, hier getekend als bekrompen,
halfgodsdienstwaanzinnige lieden’, hoewel hij dat minder opvallend vindt aan Wolkers’ proza, omdat het ‘immers een vast thema [is] bij jonge auteurs’.
Houding: ‘een gezicht met markante trekken’, ‘hier is een schrijver aan het woord’, ‘[kan] de gedachte aan de dood niet van zich af zetten’, ‘liefde voor de natuur, die heeft geleid tot een scherpe waarneming van dieren en planten’, ‘dit proza wordt gevoed door kennis van al wat leeft in een bosrijke stadsrand’.
Vorm: ‘min of meer autobiografische fragmenten, soms vermomd, soms voorzien van een pointe’, ‘briljant bijwerk’. Dan wordt hij kritischer: ‘Maar deze pointe is nooit
hoofdzaak. De intrige blijft in dit proza uitgesproken zwak, ook de karaktertekening verdwijnt onder het vaak briljante bijwerk.’ Als voorbeeld neemt hij hierbij het verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’. Over de hoofdpersoon van dat verhaal schrijft hij: ‘als men naar een motivatie van zijn haat gaat zoeken, vindt men niets’. Hij vindt dit verhaal ook technisch het zwakst: ‘de verlamming van Hermans spraakvermogens blijft een mysterie, het verhaal heeft geen slot’. Verder nog: ‘verrassend origineel proza’, ‘hij kan vertellen dat de stukken eraf vliegen’.
Humor: ‘macabere humor’, ‘een spelletje spelen met de luguberste zaken’, de
macabere humor herinnert aan Amerikaanse gruwelcartoons’. Zoals bij de beschrijving van de thematiek reeds werd opgemerkt: Wolkers probeert de dood te herleiden tot een kolossale grap, ‘een lachwekkend incident’. Wanneer een hoofdpersoon zich zit te
verdiepen in de beschouwing van een skelet, maakt hij ‘er voortdurend grapjes over’. Die humor ziet Van Straten als een soort angstbezwering, want als de hoofdpersoon zelf op sterven ligt, ‘breekt de doodsangst zich baan, machtiger en gruwelijker dan ooit’. ‘De schrijver [heeft] zijn macabere humor zelf bestempelt tot fluiten in het donker, angst voor de angst’.
9
de angst voor de dood die bezworen wordt met de macabere humor hem ook nog niet helemaal lekker: ‘hij zal de moed moeten hebben om zijn obsessie te lijf te gaan, in plaats van haar te ontwijken’, luidt de slotzin van de bespreking.8
In De Tijd verschijnt op 03.02.1962 een bespreking van Kees Fens. In zijn artikel ‘Verhalen van J.W. Holsbergen en Jan Wolkers; Met geleende en eigen stem, tweeërlei benadering van de werkelijkheid’ii bespreekt hij in anderhalve pagina de
verhalenbundels van Holsbergen en Wolkers. Hij vergelijkt de verhalen van beiden met elkaar, maar bespreekt hun verhalen ook afzonderlijk. In het tweede deel van de
bespreking gaat hij in op de bundel van Wolkers. Hij wijst op een autobiografisch aspect in de verhalen van Wolkers, omdat die in vier van de vijf verhalen telkens een ik-figuur ten tonele brengt die ‘als dezelfde persoon te identificeren is, hetgeen nauwe
verwantschap tussen auteur en die ik-figuur doet vermoeden’. De verhalen ‘Vivisectie’ en ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ bespreekt Fens nader. Bij dat laatste verhaal ziet hij overeenkomsten ‘in sfeer en aanpak’ met ‘De blinde fotograaf’ van W.F. Hermans.
Thematiek: de vijf verhalen zijn overeenkomstig in thematiek, ‘zijn thema’s zijn beperkt, maar worden (…) zo uitputtend behandeld dat ze hun kleinheid en beperktheid overstijgen’, ‘de hoofdthema’s (…) zijn dood en jeugd en beide als een verschrikking gezien’, het oorlogsthema [in het verhaal ‘Vivisectie’], ‘het thema 10 mei 1940 [in hetzelfde verhaal] wordt zo intensief behandeld, een bekende werkelijkheid wordt zo geladen, dat het datum-gebonden verhaal iets tijdeloos krijgt’ en voor de andere verhalen geldt in meerdere of mindere mate hetzelfde.
Houding: ‘Wolkers’ cynisme, dat ook in andere verhalen zichtbaar wordt, is er een uit machteloosheid: werkelijke tragiek en deernis vormen de onderstroom van de
verhalen.’ De werking van dat cynisme vindt Fens ‘zeer treffend’ in het verhaal
‘Gezinsverpleging’. Wolkers is in meer schatplichtig aan W.F. Hermans. Fens vindt ‘De blinde fotograaf’ beter dan ‘De verschrikkelijke sneeuwman’. ‘Wolkers spreekt
voortdurend met eigen stem, “eigen” echter ook genomen in de betekenis van
authentiek. En dat is voor een jong, debuterend schrijver belangrijk en tegenwoordig zeldzaam.’
Vorm: de verhalen van Wolkers komen opvallend veel in thematiek en toon overeen, hij ‘blijft aangewezen op zijn ik-figuur’, hij stelt meteen de thema’s in zijn verhalen centraal. ‘Op bewonderenswaardige wijze nu is in dit verhaal [‘Vivisectie’] alles
geconcentreerd om de dood. En het verhaal behoudt daarbij een grote natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid.’ Het verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ heeft een meer fantastisch karakter dan de andere verhalen [in de betekenis van fantasie], de jeugd in dat verhaal is zeer plastisch omschreven.’ ‘Wolkers’ verhalen zijn een-tonig’, ter wille van de intensiteit.
Realisme: Wolkers’ verhouding tot de werkelijkheid is dat hij ‘kennelijk in de meeste gevallen van een eigen werkelijkheid uitgaat’ en daarom heeft hij minder verplichtingen aan zijn fantasie. ‘Wolkers verstrekt nauwelijks informatie: hij intensiveert de
werkelijkheid, het bekende, en dat zodanig, dat onvermoede krachten zichtbaar worden’ [gerelateerd aan Fens’ literatuuropvatting, die deze eerder in de bespreking
uiteenzette].
Fens is positief over het debuut van Wolkers. Ook de toon van de bespreking is positief. Hij schrijft bijvoorbeeld dat men ‘getroffen’ raakt door zijn werk. Hij noemt
10
slechts twee kleine punten van kritiek: Het eerste punt dient zich aan wanneer hij de doodsaanduidingen in het verhaal ‘Vivisectie’ analyseert. De laatste doodsaanduiding vindt Fens overbodig. Het tweede punt van kritiek uit als hij Wolkers vergelijkt met Hermans: Wolkers is een minder goede schrijver dan Hermans.
In Trouw verschijnt op 05.01.1963 een bespreking van anderhalve pagina over de werken Serpentina’s petticoat, Kort Amerikaans en Gesponnen suiker.iii In zijn recensie
‘Jan Wolkers; Calvinist a contre coeur’ wijdt H.J.B.9 het grootste deel van zijn bespreking
aan de roman Kort Amerikaans. Hij opent zijn verhaal met de mededeling dat de ‘34-jarig[e] beeldhouwer Jan Wolkers pas onlangs [is] gaan schrijven’ en dat Wolkers na het verschijnen van zijn debuten ‘al weer verhalen publiceerde in De Gids en Merlyn’. De recensent vermeldt weliswaar dat ‘zijn werk autobiografische trekken heeft’, maar men krijgt de indruk dat hij telkenmale de auteur verbindt met de hoofdpersonages in de verhalen en de roman. Alle uitspraken van de personages in de roman en de verhalen worden als volledig autobiografisch opgevat en gezien als geheel en al naar waarheid opgetekend over hoe Jan Wolkers het heeft ervaren om in een ‘kleinburgerlijk,
gereformeerd milieu’ op te groeien. In het afsluitende deel van zijn bespreking verduidelijkt de recensent waarom hij ‘gereformeerd’ voortdurend tussen
aanhalingstekens geplaatst heeft. Hij wijst erop dat ‘zo’n gereformeerd milieu’ waarin Wolkers’ werk zich afspeelt herkenbaar is voor ‘gereformeerde theologen van nu’ [1963], maar dat hoeft niet te betekenen dat ‘zo’n gereformeerd milieu nu nog bestaat, nog minder dat een gedragspatroon als dat van de ouderfiguren in deze verhalen noodzakelijkerwijs uit geformeerde theologie zou moeten voortvloeien’. Met deze uitspraak verwijst de recensent naar een bespreking van Kort Amerikaans en
Serpentina’s petticoat door Dick Hillenius in Vrij Nederland van 01.12.1963.10
Thematiek: ‘achter het geheim van de dood (en dus van het leven) te komen’, ‘angst voor de dood’ is volgens de recensent bij Wolkers ‘vooral angst om het verterende lichaam en om de tegelijkertijd verdwijnende gedachten en herinneringsbeelden’, ‘weigert te ervaren dat alles met de dood zou verdwijnen’.
Houding: Vanwege het feit dat Wolkers’ werk autobiografische trekken heeft, schaart de recensent het onder de bekentenisliteratuur, maar dit werk van Wolkers ‘moet aanzienlijk hoger aangeslagen worden dan de gebruikelijke, oninteressante,
“bekentenisliteratuur”’. Het niveau van zijn werk wordt bepaald door de inzet van zijn schrijverschap. ‘Die inzet is: woede en verdriet om het tijdelijk karakter van het leven.’ ‘Hardnekkig’, het ‘milieu - de doctrinaire, rechtlijnige uitspraken van zijn vader, het ongevoelige, het afgeslotene, het eigengereide - is hem een obsessie die hij voortdurend van zich af tracht te schrijven’. ‘Ook al staat hij waakzaam tegenover de hem
bedreigende omgeving en heeft zijn gekwetste gevoeligheid een aantal
afweermechanismen ontwikkeld - agressiviteit, humor, wreedheid - hij blijft kwetsbaar door zijn deernis met ouders, zuster, broer en - in het algemeen - met alles waarvan hij houdt en waarvan hij de zwakheid heeft gezien.’ Volgens de recensent is dat een
‘ambivalente gevoelsinstelling’ die volgens hem in belangrijke mate de toon van zijn verhaal bepaalt en die toon is ‘volstrekt authentiek’. ‘Wolkers weigert de dupe te worden
9 LiteRom noemt geen naam bij deze bespreking. De website www.wolkers-fragmenten.nl geeft bij deze
recensie de initialen H.J.B.
11
van wie of wat dan ook.’ De ‘agressieve humor’ van Wolkers zou volgens de recensent provocerend kunnen werken, maar het gaat in zijn werk om de ‘keerzijde, de oorsprong zelfs’, er is ‘compassie, deernis, (…) telkens dóórbrekend’. Hij bespreekt ook de houding van de auteur in relatie tot het gereformeerde geloof: ‘Dat “gereformeerde” mag van veel verhalen drijfveer zijn, Wolkers lijkt dat nu wel overwonnen te hebben. Niet
overwonnen is, wat ik zijn Calvinisme zou willen noemen: zijn weigering om met
compromissen genoegen te nemen, zijn sterven naar het absolute, naar het harmonische - ook in de vorm -, zijn voortdurende bewustheid van Gods bestaan.’
Vorm: Wolkers kan ‘een schat van motieven en gedachten’ in ‘de goede vorm gieten’, ‘steeds weer andere situaties weet hij te “bedenken” om zijn motieven in te verwerken’. De recensent plaatst de aanhalingstekens om aan te geven ‘dat er veel denkwerk achter de vormgeving zit’. Hij blijft niet lovend over de vorm, want ‘ook zijn werken op een volkomen sluitende, afgeronde compositie leidt soms tot iets gemaakts’. Het
openingsverhaal uit Serpentina’s petticoat, ‘Het tillenbeest’, acht hij een ‘meesterlijk verhaal’, maar ‘over het serviesgoed te gezocht’. Het feit dat Wolkers’ elementen in de roman en verhalen volgens de recensent soms te gezocht zijn, noemt hij ook wel ‘geforceerd’. Bovendien stelt hij Wolkers’ verhalen ‘boven zijn roman omdat zijn werkwijze (gesloten compositie, verwijzingen, symbolen) daarin beter tot zijn recht komt’. ‘De beeldspraak (…) virtuoos toegepast’, hoewel Wolkers dat vormaspect volgens hem niet voortzet: ‘een versobering die zijn groei nog onderstreept’.
De recensent waardeert de verhalen van Wolkers positief. Wel maakt hij enkele kanttekeningen bij de vorm die volgens hem soms te gezocht is. Ook staat hij vaak stil bij de houding van de auteur. De recensent tracht aan te tonen dat Wolkers in eerste
oogopslag agressieve humor gebruikt, maar dat de oorzaak van die humor en agressiviteit dieper geworteld is. Verder is de toon in de bespreking positief en de
recensent formuleert een helder eindoordeel in de laatste zin van bespreking: ‘Een groot schrijver Jan Wolkers.’
Op 06.04.1963 verschijnt een bespreking van Serpentina’s petticoat in Het Parool.iv Het is
geen bespreking van alleen deze verhalenbundel, maar ook een recensie van de roman
Kort Amerikaans en de verhalenbundel Gesponnen suiker. De recensie, getiteld ‘Kwetsuur
als kwetsbaarheid’, is geschreven door Max Nord. Hij bespreekt uit de eerste bundel met name het verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’, hij acht dat verhaal ‘het meest representatief voor het werk van Wolkers’, en hij doet dat door het verhaal te
vergelijken met Kort Amerikaans. Daarbij citeert hij passages uit zowel het verhaal als uit de roman. Ook vergelijkt hij de technische aspecten van Wolkers met die van Van het Reve en bespreekt hij hoe men Wolkers’ werk met dat van W.F. Hermans kan verbinden. Tot slot maakt Nord een opmerking over het verhaal ‘Kunstfruit’ uit de verhalenbundel
Gesponnen suiker. Hij besluit de bespreking met: ‘Het zal interessant zijn om te zien hoe
deze auteur de beperking doorbreekt die tot heden zijn voornaamste kracht als schrijver heeft uitgemaakt. De roman en de nieuwe novellen [in Gesponnen suiker] geven hoop in die richting.’ Volgens Nord heeft die beperking te maken met het feit dat er voor de personages in Wolkers’ werk geen mogelijkheid was van een verzoening met het normale leven.
12
van onwerkelijkheid wordt, die bijna niet anders dan in de dood kan eindigen’. Ten slotte schrijft Nord dat de thema’s verstrengeld zijn met elkaar, voor zover die ‘bepalend zijn voor het werk van Wolkers’.
Houding: Wolkers schrijft over ‘het onderwerp dat hem tot nu toe met obsessionele kracht heeft beziggehouden’, ‘zijn realisme [betekent] een verwringing van de
werkelijkheid, mede door de afwezigheid van politie en moraal’, ‘Wolkers schrijft met ‘persoonlijke inzet’, ‘grove openhartigheid en uitvoerigheid waarmee Wolkers steeds weer de erotische driften zijner romanfiguren behandelt (…)’, ‘bezetenheid’.
Vorm: ‘krachtige, trefzekere stijl’, ‘geweldige vorm’ van de erotiek. Volgens Nord is Wolkers wat technische aspecten betreft in vergelijking met Van het Reve, ‘barokker, fantastischer’ en ‘uitbundiger’.
Nord waardeert de verhalenbundel Serpentina’s petticoat positief, maar schrijft ook over de ‘beperktheid van dit proza’, zoals hierboven al werd beschreven, die hij
tegelijkertijd ook ziet als Wolkers’ kracht. De toon in de bespreking is positief. Hij noemt Wolkers in de voorlaatste alinea van zijn bespreking ‘de voortreffelijke auteur die Jan Wolkers is’.
J. van Doorne schrijft op 11.04.1963 in Trouw een bespreking van Serpentina’s petticoat en Gesponnen suiker onder de titel ‘Jan Wolkers; Pueriel’.v Hij schrijft dat Wolkers een
auteur is ‘die de laatste tijd sterk naar voren’ komt en dat Wolkers volgens hem uit ‘een streng orthodox-protestants milieu’ komt. Hij komt niet expliciet over één van beide werken te spreken, zijn bespreking berust op beide verhalenbundels. Hoewel hij aan het slot van zijn recensie schrijft dat hij niet over de mens Jan Wolkers oordeelt, staat zijn bespreking grotendeels in het teken van de houding van de auteur. Bovendien behandelt hij ook geen thema’s van Wolkers’ werk. Slechts over de houding van de auteur en de vorm velt hij een oordeel.
Houding: Wolkers schrijft uit rancune, ‘hij hoont de orthodoxe levensstijl, door er een karikatuur van te maken en die dan als realiteit voor te dragen’, wat volgens Van Doorne een kwalijke zaak is. ‘Ruw en sadistisch ingesteld’, ‘rancuneus mannetje’, ‘liefdeloze benadering’ van het protestantse milieu,’grote fantasie’ [positief], ‘hij defloreert de mens’, ‘verbitterd en wraakzuchtig’, ‘is tezeer bezeten van zijn afkeer en afschuw’ waardoor hij geen afstand kan nemen. Het medelijden in de verhalen onderkent Van Doorne, maar hij ziet dat als Wolkers’ medelijden met zichzelf. ‘Geen erbarmen, geen liefdevolle poging tot begrip’ voor de personages in de verhalen. Volgens hem doet Wolkers mee aan de mode om ‘vooral te schokken door middel van vieze praatjes’ en daarover oordeelt hij als volgt: ‘O, wat is hij een stoer jongetje. Wat durft hij veel te zeggen’. Wolkers heeft een bijzonder slechte ‘erotische smaak’. Hij is tegen moraal en vertoont het beeld van een renegaat: ‘zelfhandhaving door ontluistering is zijn recept’. Vorm: ‘zeer direct geschreven’, ‘uitstekende stijl’, ‘sterk beeldend’, taal en stijl zijn uitbundig.
Hoewel Van Doorne de vorm van het werk prijst, vindt hij dat men niet mag oordelen over slechts dat aspect. Daarom komt hij tot een negatief oordeel. Hij verwerpt de
verhalen. ‘Ze zijn grotendeels vies, of rancuneus of sadistisch.’ Tot slot beoordeelt hij het werk als ‘inferieur’.
De bespreking van Serpentina’s petticoat door H. Jonkers verschijnt op 27.04.1963 in het
Eindhovens Dagblad onder de titel ‘Proza van deernis’.vi Jonkers’ anderhalve pagina
13
voorlas en over hoe het publiek hierop reageerde. Op basis van deze beschrijving komt de criticus tot een omschrijving van wat zijns inziens de kern van de houding is die in Wolkers werk te vinden is. In het verlengde daarvan bespreekt hij de herdruk van
Serpentina’s petticoat, Kort Amerikaans en de bundel Gesponnen suiker; vooral in het
algemeen en voorts aan de hand van meerdere verhalen uit de eerste bundel. Aan het eind van de tekst koppelt Jonkers met “Hij [Wolkers] schrikt de burger op uit hun dommel. Misschien is dit het antitoxine dat we nodig hebben.” terug naar zijn beschrijving van de voorleessessie waarmee hij zijn bespreking opende.
Jonkers bespreekt – zoals gezegd: voor de drie genoemde werken in het algemeen en voor enkele verhalen uit Serpentina’s petticoat in het bijzonder – vooral Wolkers’
houding zoals die in zijn werk spreekt tegenover de daarin aanwezig gestelde werkelijkheid, zijn realisme, zijn thema’s en dat en hoe vormaspecten bij hem functioneel zijn voor de inhoud.
Thematiek: ‘voorop het doodsbesef dat alle zijn vergezelt’, ‘de erotische roes die het leven uitput, nader brengt tot de dood’, ‘Bijbels noodlot’, ‘tot schrijven geroepenen [die] het verleden van zich proberen af te schudden’. Jonkers tekent hierbij aan dat het om ‘wezenlijke thema’s’ gaat en dat de eerste twee thema’s nooit los van elkaar staan, maar elkaar juist doordringen.
Houding: ‘zijn begaandheid met die creaturen die het niet zo getroffen hebben met hun maatschappelijke bestemming’, ‘de diepste grond is de deernis’, ‘hij vertelt aandachtig en minutieus’, ‘een soort humor als waarmee Hitchcock de spanning probeert te ontladen’, ‘bereidheid alles onder het oog te zien’, ‘leven met de dagelijkse verschrikkingen’, ‘niet genadeloos’ maar met iets [‘iets van poëtische verwachting’] ‘dat ontwapent en bevrijdt’, ‘een gevoelig christenmens’.
Realisme: hij geeft ‘de realiteit precies zoals zij is’, ‘bij Wolkers weet men waaraan men toe is’, beelden dienen ‘de waarheid en de werkelijkheid’, ‘hetzelfde geldt voor de dialogen: men leert er de mensen in kennen’. Jonkers heeft het ook over de relatie tussen het werk en de werkelijkheid daarbuiten, wanneer hij opmerkt dat Wolkers niet zomaar een verhaal schrijft. Het gaat Wolkers volgens hem steeds om een waarheid, een
autobiografische dan wel een die behoort ‘tot het klimaat van het leven waarin wij leven’.
Vorm: ‘bijzonder plastische en rake stijl’, geen ‘woordkunstige opsmuk’, geen
‘symboliek als literaire omweg’, ‘beelden [zijn] altijd zo midden in de roos’, de dialogen zijn altijd zo midden in de roos.
Jonkers waardeert het werk sterk positief, minpunten komen niet ter sprake. Onderwerp van expliciet waarderen zijn alleen de vormaspecten, waarbij vooral de functionaliteit van deze vormaspecten binnen het geheel van de besproken werken positief wordt geacht. Meer impliciet kent de bespreking een toon waaruit een positieve waardering spreekt voor alle aan de orde gestelde aspecten van de besproken werken. Samenvattend oordeelt Jonkers aan het slot dat we in Wolkers ‘een van onze meest waarachtige en daardoor meest boeiende schrijvers’ blijven zien.
In ‘Schrijverschap en schandaal’, een bespreking van twee pagina’s, geeft Pierre H. Dubois in Het Vaderland van 11.05.1963 zijn oordeel over Serpentina’s petticoat, Kort
Amerikaans en Gesponnen suiker.vii Hij merkt op dat deze drie werken elkaar snel
opvolgen, wat volgens hem betekent dat Wolkers in snel tempo bezig is om de aandacht op zich te vestigen. Dubois schrijft dat de onderwerpen en thema’s in de bundel
14
deel van de bespreking wijdt hij aan Kort Amerikaans en ook hij doet mededeling van de voorleessessie van Wolkers in het Kunstcentrum te Bergen. Hij besluit zijn recensie met het waarderen van Gesponnen suiker.
Thematiek: ‘oorlog, ziekte, erotiek en dood’.
Houding: Wolkers schrijft vanuit een innerlijke noodzaak, hij heeft ‘het een en ander van zich af te schrijven’ en wat dat betreft is Serpentina’s petticoat toonaangevend gebleven, ‘óók voor de boeken die daarna zijn gekomen’. ‘De verhalen zijn hard en helder, een concrete poëzie die weinig liefelijks heeft, maar wreed en meedogenloos is.’ ‘Een doordringend sadisme’, de verhalen zijn zo ‘persoonlijk en dwingend’ geschreven dat men wellicht kan spreken van ‘masochisme’, ‘schaamteloosheid’. ‘[Er] is beslist van een bijna provocerende ongegeneerdheid sprake, in het bijzonder met betrekking tot de seksualiteit, het is misschien toch al te gemakkelijk dit verschijnsel met een dergelijke simplistische kwalificatie af te doen’ [de seksuele provocaties hebben meer betekenis dan slechts een anekdotisch niveau]. Wolkers heeft een aantal lezers gechoqueerd met zijn werk.
Vorm: ‘fascinerend indringend (…) met sterk surrealistische inslag’, ‘lugubere climax’, ‘eigen toon’.
Hoewel Dubois een groot deel van zijn bespreking wijdt aan Kort Amerikaans, is hij in de passages over Serpentina’s petticoat zeer positief. Hij schrijft over als ‘het meest oorspronkelijke talent dat zich de laatste tijd heeft gemanifesteerd’ en noemt Wolkers’ eersteling ‘fascinerend’. Om die redenen meent hij dat Wolkers er volledig recht op heeft dat hij de aandacht als auteur naar zich toetrekt. Dubois schrijft in het slot van zijn bespreking, meer expliciet over het waarderen Gesponnen suiker, en meer algemeen over Wolkers zelf, dat hij niet door te choqueren en een schandaal te maken zijn publiciteit hoeft te genereren. Wolkers is volgens Dubois een ‘te duidelijk (…) geboren schrijver om behoefte aan dergelijke publiciteit te hebben’. Bovendien hoeft Wolkers zijn ‘onbetwistbaar en ongewoon talent’ niet aan de schandaalreputatie op te hangen. In het mei-nummer van Tirade uit 1963 schrijft M. Verdaasdonk een literaire kritiek van ruim twee pagina’s met de titel ‘Jan Wolkers; Het volstrekte isolement’ over Serpentina’s
petticoat, Gesponnen suiker en Kort Amerikaans.viii Het grootste deel van de bespreking
wijdt hij aan de laatste twee boeken. Een halve pagina van het artikel gaat over
Serpentina’s petticoat en meer specifiek het verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’,
waarvan hij de ‘meedogenloosheid’ van de personages vergelijkt met werk van W.F. Hermans. In het eerste deel van de bespreking staan Verdaasdonks bevindingen over de beide verhalenbundels. Verdaasdonk lardeert zijn uitspraken met citaten uit de boeken. In het laatste deel van het artikel bespreekt hij Kort Amerikaans. In de slotzin geeft hij het enige oordeel over het werk van Wolkers: ‘zijn lenige interventie en zijn
karakteristieke stijlmiddelen bewijzen een uitzonderlijk schrijverschap’.
Thematiek: ‘vergiftigde sfeer van wreedheid en dood’, ‘de milieu’s staan los van de omringende wereld’, geen contact tussen ouders en kinderen en ook niet tussen de kinderen onderling, ‘iedereen is opgesloten in een fataal isolement’. ‘Tussen de ik in de verhalen en de ouders ligt alleen een dubbelspoor van haat en onbegrip.’ Voor de ik betekent de natuur de enige mogelijkheid om te ontsnappen.
15
Vorm: De gezinsleden bevinden zich in een ‘eng-begrensde ruimte’ waarin geen licht of geluid van buiten doordringt. ‘De ik-figuur tracht door dialogen met zichzelf tot inzicht te komen in de problemen die hem bezig houden.’ ‘Telkens keren dieren en planten in de verhalen terug; niet als decor of vage stoffering, maar geïndividualiseerd en altijd met naam aangeduid: atalanta’s (…).’ ‘Het treiteren is tussen mensen de enige vorm van gevoelsexpressie.’ In ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ liggen de motieven van het werk van Wolkers in één greep samengevat. De ik-figuur ‘neemt de gedragingen van de volwassenen met mikroskopische nauwgezetheid waar en slaat ze met een
meedogenloosheid (…) gade’. ‘Waar in de andere verhalen, die de vroege jeugd
beschrijven, de natuur als bevrijdingsmiddel wordt beproefd, wordt in dit verhaal [‘De verschrikkelijke sneeuwman’] over een rijpere knaap voor het eerst de seksualiteit als zodanig geïntroduceerd.’
Uit de toon van de bespreking valt op te maken dat Verdaasdonk de bundel positief beoordeelt. Een impliciet oordeel is de verwijzing naar de vorm van gevoelsexpressie die hij in Wolkers’ werk herkent: Verdaasdonk herkent één vorm daarvan, waarmee hij te kennen geeft dat hij uitingen van gevoelsexpressie van belang acht in literair proza. Hoewel hij niet expliciet oordeelt, maakt hij in zijn bespreking wel duidelijk dat de boodschap die de auteur in zijn werk gelegd heeft, begrepen wordt door de lezer. De recensent H.T.B. publiceert op 05.10.1964 in De Waarheid een paginagroot artikel met de titel ‘Jan Wolkers; Serpentina’s petticoat’, waarin hij de pocket-uitgave van een herdruk van de bundel bespreekt.ix Hij noemt in zijn bespreking de herdrukken van
Serpentina’s petticoat, Gesponnen suiker en Kort Amerikaans. Over die eerste schrijft hij
dat ‘de uitgever een geheel nieuwe pocket-uitgave verzorgd’ heeft, van de bundel
‘waarvoor de gemeente Amsterdam hem onlangs de novelleprijs 1963 heeft toegekend’. Ook noemt hij de zestien tekeningen van de schrijver die de uitgever ‘ter verfraaiing van het geheel (…) heeft opgenomen, die Wolkers ‘in tijden van de hongerwinter gemaakt heeft, maar die verder niet aansluiten bij de inhoud van de verhalen’. Hij noemt aspecten van de verhalen uit de bundel en twee maal staat er in zijn bespreking een kort
commentaar uit een interview met Jan Wolkers.
Thematiek: ‘het wrede en smartelijke van de oorlog’, ‘het gemene in de mens, die al zijn woede afreageert op iemand die zwakker is dan hij zelf’, ‘de onverschilligheid van de jeugd tegenover de dood en de angst die vele volwassenen er voor hebben’.
Houding: ‘opvallend is (…) dat Wolkers zo graag de dood in zijn verhalen te berde brengt’.
Vorm: ‘heeft een manier van schrijven over zich die zeer veel lezers, waarschijnlijk vooral de jongere sterk zal aanspreken’, ‘stijl is ongecompliceerd, recht op de man af en de beelden die hij gebruikt zijn vaak “schokkend” maar toch passend in het verhaal’, ‘”lekker schokken”, waarbij hij overigens geheel onverwachts een climax bereikt’. Realisme: ‘beschrijft de werkelijkheid zoals hij die zelf beleefd heeft of zoals anderen die beleefd hebben; hij gaat daarbij uit van wat hij zich herinnert en vult dan de rest aan door zich zodanig in zijn hoofdpersoon in te leven dat hij elke gebeurtenis als het ware zelf nog eens meemaakt’. H.T.B. ziet dat deze vorm van realisme ‘natuurlijk een
16
misschien een beetje vroegrijp), zodat een jonge lezer zichzelf gemakkelijk in die verhalen terug kan vinden, met al zijn problemen en complexen.’
17
3. Analyses van de besprekingen van Kort Amerikaans (1962)
De Tijd/Maasbode publiceert op 03.11.1962 een bespreking van twee pagina’s, die doorKees Fens geschreven is over Kort Amerikaans.x In zijn recensie met de titel ‘Het litteken
van de dood’ vergelijkt hij in een kwart pagina de roman met Serpentina’s petticoat om het karakter van één en dezelfde hoofdpersoon in beide te duiden en om de thema’s van beide werken met elkaar in verband te brengen. Fens citeert uit de roman, interpreteert het werk en oordeelt erover, zoals het de werkwijze van Merlyn betaamt. Hij richt zich hierbij vooral op de motieven en de thema’s in het werk.
Thematiek: ‘eenzaamheid en dood’, het motto van Serpentina’s petticoat [‘hij die op den Dood komt, moet van voren af aan beginnen en betaalt den inzet’] had ook aan de roman meegegeven kunnen worden, Wolkers intensiveert thema’s, ‘het ouderlijk huis [is] thematisch zeer van belang: daar ligt de oorsprong van Erics problemen’, een voortdurend pogen om de eenzaamheid te doorbreken. ‘De roman kent twee hoogtepunten, waarin het thema zo uitgediept wordt, dat het een haast volkomen karakter krijgt.’ Het eerste hoogtepunt is de ontmoeting met De Spin, een figuur die een lotsverbondenheid heeft met de hoofdfiguur en daarom een intensivering is van de thema’s, met name van het thema eenzaamheid. Het tweede hoogtepunt vormen de hoofdstukken waarin het sterven en de begrafenis van de broer worden beschreven. ‘Zij hebben de beste en aangrijpendste bladzijden van de roman opgeleverd.’ Die bladzijden vormen voor de hoofdpersoon ‘een genadeloze confrontatie met de dood’. Door het sterven van de broer heeft ook het thema eenzaamheid ‘een definitieve gestalte gekregen’. De rol van de bijfiguren is ‘in het totaal van het romangebeuren (…) weinig functioneel’, zodat ‘het oorlogsgebeuren te weinig op het hoofdthema van het boek betrokken is, waardoor met name Erics dood op de dag van de bevrijding te weinig sprekend wordt’. ‘Oorlogsgebeuren en hoofdthema’s zijn naast elkaar blijven staan. Ze hadden, en dat zal de auteur, gezien het slot van zijn boek, ongetwijfeld beoogd hebben, elkaar moeten doordringen.’ ‘een thematisch zo gebonden roman’.
Houding: ‘Wolkers schrijft haast a-literair, ‘een bijna schaamteloze directheid van toon en woordkeus, die hun kracht danken aan hun natuurlijkheid en hun precies functioneren binnen het geheel van het verhaal’. De hoofdgedachte van de roman is volgens Fens een passage waarin de auteur zich kritisch uitlaat over God.
Vorm: ‘Zijn roman is een opeenvolging van situaties, die aan de problemen van de hoofdfiguur steeds meer diepte geven, zijn positie hachelijker maken.’ ‘Een meesterlijke parabel van de eenzame benauwde in het ouderlijk huis staat in het zevende hoofdstuk.’ ‘De lezer ziet Erics problematiek haast karikaturaal en daardoor zo treffend
weerspiegeld in het leven van De Spin.’ ‘groot stilistisch vermogen’, ‘taalgebruik is van grote directheid en doeltreffendheid en van een zekere ongegeneerdheid zelfs’. ‘Er wordt niet literair verdoezeld, maar onmiddellijk uitgesproken. Die onmiddellijkheid, die geen piëteit kent, brengt een haast macabere humor mee.’ ‘Bijzonder suggestief werken in de roman Erics monologen en gedachten en dat door de objectieve wijze waarop die gegeven worden; ze vormen als het ware brokken intense beleving, waarin de buitenwereld in de geestelijke situatie van het ogenblik betrokken wordt: de
18
idee geeft, uit losse verhalen, die thematisch overigens wel samenhang vertonen, te zijn opgebouwd. Met name in het begin van de roman is dat het geval.’ ‘De wijze waarop de auteur Eric in de lugubere omgeving van een kleine academie voor beeldende kunsten doet belanden, maakt een wat geforceerde indruk. De vanzelfsprekendheid van het gebeuren, eigen aan elke grote roman en ook aan delen van Wolkers’ werk, is hier en op nog enkele plaatsen zoek.’
Fens beoordeelt de roman van Wolkers positief. Hierboven werden al enkele
voorbeelden van expliciet positieve, maar ook negatieve beoordelingen gegeven. In de laatste alinea van zijn bespreking beoordeelt hij het werk tot slot nog eens zeer positief: ‘Het is Wolkers’ grote verdienste en een bewijs van zijn onmiskenbaar talent als
schrijver die waarheid in een roman verbeeld te hebben, op een geheel oorspronkelijke wijze, zonder, en dat in een thematisch zo gebonden roman, in monologen of
beschouwingen in het moderne getheoretiseer te vervallen. De beeldhouwer Wolkers heeft zich in zijn twee tot op heden verschenen boeken een rasschrijver getoond.’ In de Koerier van 07.11.1962 verschijnt een kleine bespreking in twee alinea’s van in totaal minder dan een kwart pagina van Jan van Sleeuwen.xi In de eerste alinea van zijn
artikel met de titel ‘Jan Wolkers; Kort Amerikaans’ schrijft hij een synopsis van de roman. In de tweede alinea beoordeelt hij de roman. Vanwege de beknoptheid van deze bespreking komen niet alle lemma’s aan bod.
Thematiek: ‘de uitzichtloosheid en de leegheid van het leven’ die Wolkers gruwzaam weet te verbeelden, ‘de menselijke tekorten van een “verminkt” leven’ zijn in hun ‘begrensdheid niet alleen maar zielig (zoals bij velen van zijn schrijvende
generatiegenoten) maar krijgen een werkelijk tragisch allure’.
Vorm: ‘een opeenstapeling van erotische smakeloosheden’ doet afbreuk aan de roman, ‘omdat zij in de totaliteit van het verhaal niet als noodzakelijk worden ervaren althans niet in deze detaillering’, ‘een herhaaldelijk terugkerende goorheid in de situatietekening’.
Hoewel Van Sleeuwen enkele punten van de roman bekritiseert, oordeelt hij
uiteindelijk toch positief. In de eerste zin van de tweede alinea legt hij zijn kaarten al op tafel: ‘dat Wolkers kan schrijven bewijst hij in deze eerste roman’. En aan het einde van de bespreking heet het: ‘deze roman [is] ontroerend en oprecht’.
Op 24.11.1962 verschijnt er in het Eindhovens Dagblad een bespreking van Doodslaan op
donderdag van Jaap Koopmans en Kort Amerikaans van Jan Wolkers.xii In het artikel met
de titel ‘Verschil in persoonlijkheid’, iets groter dan één pagina, bespreekt recensent H.J. de boeken afzonderlijk en soms vergelijkt hij ze met elkaar. De meeste woorden
besteedt hij aan de roman van Wolkers. De reden om de beide romans tezamen te bespreken, noemt H.J. in de inleiding van zijn artikel: de romans zijn beide debuten, de beide auteurs zijn geboren uit eenzelfde uit de oorlogsjaren stammende verontrusting en het litteken speelt in beide romans een grote rol.
Thematiek: ‘de diepe ontreddering en naar de dood drijvende eenzaamheid’
waardoor het boek een ‘bewogen’ indruk maakt van ‘dodelijke ernst’, ‘paria-motief’ van ‘de overbodige, de zich voortdurend buitengesloten voelende’, ‘incongruent blijven de motieven van eenzaamheid en dood en het bezettingsgebeuren’.
19
ze die indruk soms wel.’ Hecht belang aan de ‘sexuele verrichtingen’, ‘vehement’ en ‘bezeten’ schrijfvermogen, waardoor men het werk ‘niet ijdel het merk van onthullend tijdsbeeld kan meegeven’. Wolkers moest zijn roman schrijven. Het werk ‘heeft die onmiskenbare op elke bladzijde voelbare persoonlijkheid die het debuut uittilt boven zijn beperkte ervaringsgrond’.
Vorm: Laat de hoofdpersoon gebeurtenissen meemaken die dienen om hem ‘rechtstreeks binnenste buiten te keren’ en dit gebeurt oprecht, zonder er welk soort doekjes dan ook om te winden zet de auteur hem voor de lezer neer. ‘Wolkers’ stijl past zich uitstekend aan bij die harde jungle-mentaliteit [hongerend klimaat van de oorlog] waarin het bestaan is teruggebracht tot het naakte minimum.’ ‘Op de man af worden Erics daden en gevoelens getoond. Het woordgebruik geeft precies weer wat de bedoeling is, hoe navrant het soms ook moge klinken. Onwillekeurig denkt men aan Wolkers’ stiel als beeldhouwer. Onbarmhartig kapt hij weg wat hem in zijn beeld niet voegt.’ Door die vorm beoordeelt de recensent Wolkers als ‘de auteur met het eigen geluid die zo zelden gevonden wordt’. Het heilige moeten voelt men achter Wolkers’ stijl branden.
H.J. beoordeelt het werk positief, vooral wanneer men bedenkt dat het om een debuut gaat, memoreert hij in het midden van zijn bespreking. Hij schrijft in het slot echter ook dat de roman niet ‘een debuut is zonder bezwaren’. Hij uit kritiek op het slot van de roman, de thema’s vertonen incongruentie, de motivatie van de hoofdpersoon is niet overal even overtuigend en ‘ergens is Wolkers er niet in geslaagd die twee sferen van elkaar te doordringen’, wat overigens geen inbreuk doet aan het eindoordeel: ‘een sterk boek van een talentvol schrijver’.
In N.R.C. van 29.11.1962 staat een bespreking van Kort Amerikaans van één pagina met de titel ‘Roman over niemandsland’ die geschreven is door C. Ouboter.xiii Hij schrijft dat
‘Wolkers’ debuut is opgevallen door zekerheid van stijl’ en dat hij een late debutant is. Aan het einde van de bespreking vergelijkt Ouboter met name het slot van de roman met
De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans.
Thematiek: Het bestaan in een niemandsland als in een oorlog, tussen vriend en vijand, leven en dood, vroeger en een afwezige toekomst; omringd door niets of
niemand, dus eenzaamheid en uitzichtloosheid. ‘Tussen beide fronten is er, incidenteel en ontoereikend, relatie met elk van de fronten. Maar er is geen brug, geen verzoening, geen vrede.’
Houding: ‘Er is in Wolkers’ verhalen een gespannen verhouding tussen de auteur en zijn stof. Die stof bestaat uit jeugdervaringen in een milieu, waaraan de auteur radicaal ontgroeid is, terwijl er genoeg positieve binding gebleven is om juist de spanning, eerste voorwaarde tot de ontplooiing van dit kunstenaarschap, te handhaven.’ Hij belicht in zijn typische verschijningsvormen een orthodox-protestants gezin, ‘alsof hij schijnwerpers richt op de gedragingen, de taal van de gezinsleden, van de vader vooral’. ‘Hij heeft een zekere affiniteit tot het stereotiepe, dat gemakkelijk verstart. Wolkers geeft echter zijn figuren weinig kans iets anders te vertonen dan juist deze kant. De hier getekende orthodoxie is dan ook de orthodoxie van de auteur, zijn reactie daarop.’ Gebruikt een jeugdfrustratie als achtergrond voor het verhaal, die volgens Ouboter geen nieuw gegeven is.
20
door de vader uitgesproken. Wolkers’ ‘kracht ligt in de waarneming van geraffineerd belichte vlakken [zijn thema’s], van buitenkanten’. ‘De oorlog die ten einde gaat, levert de coulissen, zó passend dat er geen overgang is tussen toneel en aankleding.’ ‘Op indringende wijze heeft Wolkers ons dit klimaat getekend, naderbijgebracht. Dat is het unieke in de behandeling van bekende – maar het zij geconstateerd: nooit genoeg bekende – gegevens.’
C. Ouboter beoordeelt de roman matig positief, bijna ieder positief oordeel gaat gepaard met een punt van kritiek. In de laatste alinea van zijn bespreking oordeelt hij positief, maar met een waarschuwing: ‘De, letterlijke, confrontatie die deze eerste roman ons brengt, behoeft nog verdieping. Verbreding, naar het emotionele, de te gemakkelijke sensatie, zou dit opmerkelijk talent alleen kunnen schaden.’
In De Linie verschijnt op 08.12.1962 een bespreking van de roman van Wolkers en een roman van Adriaan van der Veen.xiv M.L. Nijdam opent het artikel met de titel ‘Echte en
onechte boosheid; Romans van Jan Wolkers en Adriaan van der Veen’ met te wijzen op het belang van het schrijven een roman. De roman staat volgens hem hoger in aanzien dan het korte verhaal, hoewel dit laatste genre na de Tweede Wereldoorlog weer herwaardering krijgt en zich beter leent om ‘het moderne levensgevoel’ te verbeelden. Het paginagrote artikel is voor meer dan de helft gewijd aan de roman van Wolkers. Na de inleiding begint Nijdam al expliciete waardeoordelen te geven over Kort Amerikaans: ‘de roman [komt] mij als geheel minder geslaagd voor dan de beste verhalen uit zijn bundel’. Ook vergelijkt hij de roman met W.F. Hermans’ De donkere kamer van Damocles. Hij vindt de uitwerking van de symboliek in Hermans’ roman overtuigend. Wolkers daarentegen weet die techniek slechts te beperken tot het korte verhaal. Hij schrijft niets over de houding van de schrijver.
Thematiek: Het litteken van ‘getekende, een geïsoleerde’. Dit litteken doet Nijdam teveel aan ‘als “literatuur”’, ‘als Wolkers zich tracht te verstaan met de dood, een thema dat zijn werk tot nu toe sterk beheerst, weet hij aangrijpende bladzijden te schrijven’. Vorm: De symboliek komt ‘door herhalingen (…) [te nadrukkelijk] in scherp licht te staan’, het thema van het litteken en de erotische fixatie aan een gipsen torso doet te veel aan als literatuur ‘en dat is bij een auteur van het formaat van Wolkers, die
buitengewoon direct en onopgesmukt schrijft, een opvallend verschijnsel’, hij is er ‘(…) niet genoeg in geslaagd zijn techniek van het korte verhaal los te laten bij het schrijven van zijn roman. De symboliek is niet organisch opgenomen in de roman.’ Personage De Spin is ‘een meesterlijk gerealiseerd ad absurdum doorgevoerd spiegelbeeld’ van het hoofdpersonage. ‘De soms schokkende passages moeten in dit kader [van het thema] worden gezien.’
De toon van de bespreking is positief en wanneer Wolkers afgezet wordt tegen Van der Veen, blijkt Wolkers telkens de betere auteur bevonden te worden. Nijdam
21
In de reeds eerder behandelde bespreking uit de analyses van de besprekingen van
Serpentina’s petticoat, ‘Schrijverschap en schandaal’, die op 11.05.1963 in Het Vaderland
verscheen, wijdt Pierre H. Dubois een groot deel van zijn recensie aan Kort Amerikaans. De elementen die Wolkers in Serpentina’s petticoat al eerder gebruikte, ‘spelen ook een grote rol in zijn roman’. Hij vindt de titel een ietwat gezocht ‘voor een ietwat gezocht boek’.
Thematiek: ‘oorlog, ziekte, erotiek en dood’.
Houding: ‘een van de verwijten die Wolkers nogal eens worden gedaan, is (…) zijn schaamteloosheid. En al is er beslist van een bijna provocerende ongegeneerdheid sprake, in het bijzonder met betrekking tot de seksualiteit, het is misschien toch al te gemakkelijk dit verschijnsels met een dergelijke simplistische kwalificatie af te doen’ [de ongegeneerdheid en seksualiteit zijn gelaagd]. ‘Het normbesef is bij hem [Erik van Poelgeest], en dat geldt zeker voor Jan Wolkers zelf, een persoonlijk aangelegenheid, los van traditie, los van gebruikelijke gedragspatronen.’ Het gedrag van de hoofdpersoon (losmaken van tradities, verzet tegen ouders, artistieke inslag) is normaal, maar ‘ongewoon is alleen dat er zo koel en zakelijk zo ongegeneerd over geschreven wordt’, ‘het is duidelijk een afrekenings-boek, waarin de schrijver zich heeft moeten bevrijden van een grote hoeveelheid ballast’, wat hem ertoe verleid heeft om zijn verhaal op de spits te drijven, ‘drakerige situaties te creëren en een melodramatische ontknoping te zoeken’.
Vorm: ‘De lezer krijgt van Erik, ofschoon hij vrijwel permanent aanwezig is, overigens weinig te zien. Hij wordt nergens beschreven, men ziet hem alleen maar psychologisch en voort in actie.’ ‘Een zelfmoord, een moord, en laten we zeggen een executie (…), is wel wat veel in een klein aantal bladzijden, vooral wanneer vrijwel niets daarvan voldoende gemotiveerd is.’ ‘De karakteristiek van de andere personages is nogal vaal en
weinigzeggend.’
Realisme: ‘Wolkers [vertelt] snel, concreet, gevoelig en met het waarmerk van de echtheid. Zijn verhaal heeft vaart, het is gebonden aan een onmiddellijke werkelijkheid, aards maar menselijk.’
Hoewel Dubois aan het einde van zijn bespreking enkele positieve punten over de roman noemt, beoordeelt hij de roman als geheel negatief. Kort Amerikaans is volgens hem geen geslaagde roman.
In het Rotterdams Nieuwsblad verschijnt op 25.05.1963 een bespreking van Kort
Amerikaans door W. Wagener.xv Hij vergelijkt in zijn recensie met de titel ‘Jan Wolkers,
sterk talent dat zich nog consolideren moet; De roman “Kort Amerikaans” belooft al veel’ Wolkers’ roman met De Avonden van Van het Reve. Hij spitst zijn vergelijking toe op de beide hoofdpersonen en de symbolische objecten: het konijn van Frits en Egters en de gipsen Venus van Erik van Poelgeest. Qua karakterisering en motivering van de
hoofdpersonages vindt Wagener die van Van het Reve beter, ook wat betreft de beider vrijages van de hoofdpersonen met hun symbolische objecten, maar ‘Wolkers schrijft aanzienlijk veel beter dan Van het Reve’, en men ‘mist bij Van het Reve de briljante observaties die Kort Amerikaans lezenswaard maken’. Wagener noemt geen thema’s, hij richt zich tot de houding van de auteur en diens vorm.
22
observaties kàn doen. Een filmer die zich met lugubere zaken inlaat kan ook zo lekker verrassend zijn. Vooropgezet doel is dat. En zo is Wolkers: een scherpschutter, die een schietbaan inricht.’ ‘Maar Wolkers heeft toch wel een heel eigen voorstelling van zaken gecreëerd, en alleen om er een literaire schietbaan van te maken.’ Wolkers is bijzonder op dreef wanneer hij met ‘de steile leer van zijn vader overhoop ligt’ en die passages zijn vervelend voor ‘minister Algra’.
Vorm: de hoofdpersoon ‘blijft in ons vreemd, in zijn vrijages met een grote Venus van gips ontglipt hij ons zelfs totaal’, ‘lugubere moedwilligheden’, ‘van lange passages in zijn roman [gaat] toch een grote werkelijkheidssuggestie’ uit, ‘(…) in de erotische
aangelegenheden is hij wel amusement, om maar niet te spreken van de
onderhandelingen met de begrafenisondernemer in verband met het overlijden van zijn broer. De spitse ensceneringtechniek van Wolkers, zweemt dan weliswaar naar de klucht, maar het zijn passages die van talent getuigen, meer dan middelmatig talent.’ Realisme: Volgens Wagener presenteert Wolkers geen waarheidsgetrouwe afbeelding van de hongerwinter. Enkele zaken komen niet realistisch over, zoals de ‘seksuele
potentie in een stad als Leiden’, ‘Wolkers schetst [begrafenissen] te fleurig voor’, een jongeman zou destijds niet zo psychologisch lijden onder een lelijk litteken.
Wagener is matig negatief over de roman. Volgens Wagener heerst er een malaise van Nederlandse auteurs die zelden meer iets van belang schrijven, en ook Kort Amerikaans getuigt daarvan. Hoewel hij spreekt over een sterk talent dat goed kan schrijven, moet dat talent volgens hem ook zijn vorm nog vinden en er ‘is reden genoeg om er benieuwd, zelfs gespannen naar uit te zien. Hij vindt zelfs dat zo’n ‘onmiskenbaar talent (…) zich veel sterker [moet] kunnen uiten’, maar Wolkers’ ‘pen faalt dan blijkbaar’.
Op 24.08.1964 verschijnt er in de Leeuwarder Courant een bespreking van meer dan twee pagina’s door Anne Wadman over de roman en enkele verhalen uit de bundel
Gesponnen suiker.xvi In het begin van het artikel met de titel ‘Jan Wolkers; Wat nu?
Roman en verhalen van Jan Wolkers’ bespreekt Wadman het ‘snel en welverdiend succes’ van Wolkers dat die aan de bundel Serpentina’s petticoat te danken heeft. Hij noemt Wolkers een ‘jong auteur met een bliksemcarrière’. Wadman wijdt een volle pagina aan Kort Amerikaans en staat uitgebreid stil bij het karakter van de hoofdpersoon van het boek. Om de beschrijvingen van Wadman nauwgezet te weergeven, wordt als extra lemma ‘Karakterisering hoofdpersoon’ toegevoegd, omdat het lemma ‘vorm’ hier onvoldoende mogelijkheden biedt. Het slot van de roman vergelijkt hij met het slot van
De donkere kamer van Damocles van Willem Frederik Hermans. Ook op andere punten
vergelijkt hij de roman met ‘Hermans’ meesterwerk’ en waaruit vervolgens blijkt dat hij Hermans beter vindt.
Thematiek: ‘oorlogsherinneringen’, ‘de overleden broer, lijkt het grondmotief zelfs van zijn werk,’ dat grondmotief wisselt steeds in diverse situaties ‘met een gevarieerde mengeling van medeplichtigheid en schuld bij de ik-persoon’. Wolkers thematiek is een ‘reservoir van gruwelijkheden van jeugdopborrelingen en calvinistische reminiscenties’ dat eens uitgeput moet zijn en ‘ook [komt] er een einde aan het uitvinden van seksuele gewaagdheden’. Wolkers moet ‘een verbreding en veralgemening van zijn thematiek veroveren’.
23
thematiek en onderwerp]. Wolkers brengt de naargeestigheid van de hongerwinter onder woorden, heeft ‘neiging tot griezel- en gruweleffect, waarbij doodskoppen en insecten en ander kruipend gedierte een voorname rol spelen; plotselinge
gevoelsdoorbraken dwars door de harde korst van ongezouten cynisme heen; autobiografisch klinkende familie-ervaringen waarbij gezinspeeld wordt op een benauwend formalistische jeugd.’ ‘Wolkers heeft dit boek geschreven met net iets te veel literair bewustzijn.’ Een overdaad aan literair bewustzijn is een gebrek. Wadman bespeurt dit gebrek bij meer jongere auteurs. ‘De auteur weet (…) uiteindelijk met zijn alter ego Erik van Poelgeest niet goed raad meer en laat hem (…) in enkele bladzijden hongerwinter verkommeren om hem bij de bevrijding in volstrekte waanzin te doen eindigen.’
Vorm: De manier waarop Wolkers gekunstelde en onnatuurlijke elementen inzet, is een vervreemdingseffect dat niet in alle opzichten gunstig werkt. ‘Met name aan het slot’ doen de vervreemdingseffecten nogal ‘kunstmatig’ aan. Het slot ‘herinnert aan het
overigens veel meer in zinrijke zinloosheid gedrenkte en geladener slot van Hermans’ De
donkere kamer van Damocles’. Wolkers’ roman is ‘aanmerkelijk minder groots, en dat [is]
niet alleen omdat het belangrijke element van de avonturenroman bij Wolkers
ontbreekt’. ‘Met een beroep op de vervreemdingsprocedure zijn deze dingen [couleur locale en onderlinge relaties tussen personages] misschien te verantwoorden, maar het is juist de halfslachtigheid tussen psychologische herkenning en psychologische
distantiëring, die in dit opzicht verwarrend en verzwakkend werkt.’ Moeite met de psychologisering van de hoofdpersoon, ‘de op zichzelf wel begrijpelijke afkeer van het psychologiseren, die men bij zoveel jongere literatoren aantreft, ondergraaft zichzelf maar al te vaak door het binnensmokkelen van een alleen maar iets anders
gepresenteerde vorm van psychologiseren’. Wolkers combineert een personaal vertelperspectief met metaforen en symbolen ‘die vaak een veel gekunstelder en
onnatuurlijk effect bereiken dan het gedenk in de ouderwetse psychologische roman’. In verband met die verwerping van Wolkers’ vorm, bespreekt Wadman een procédé dat niet naar zijn literaire smaak is: ‘De weergave van het denk-proces (in woorden geregistreerd, maar denkt men in woorden? Is denken een geluidloos in zichzelf
praten?) vormt toch wel één der nijpende problemen van het moderne proza.’ ‘Onder de technische knapheid, de sterke situationele uitbeelding en de efficiency van
woordgebruik zich een romanstory verhult, die aan de schrale kant blijft - het gebrek van vele jongeren -.’ ‘Het schrijverschap van Wolkers is niet nieuw. Het is in mijn oog eerder een vertastbaring, een afronding, een voltooiing van iets dat er al was, in minder geconcentreerde en minder geïntegreerde vormen in het flodderiger werk van
verschillende zijner generatiegenoten.’
Realisme: ‘De natuurlijkheid wordt in sterke mate doorkruist door elementen van onnatuur en artificialiteit’ [gekunsteld]. [Niet in dienst van het realisme.] Wadman heeft moeite met de couleur locale en onderlinge relaties tussen personages: ‘de zaken lagen in die tijd wel iets rechtlijniger’. [Niet in dienst van realisme.] ‘Kort Amerikaans [bevat] aangrijpende passages en situatie beschrijvingen die uitmunten door plastische
uitbeelding; dialogen die volkomen natuurlijk, menselijk en to the point zijn.’
24
‘Psychologisch blijft er aan hem veel onduidelijkheid kleven, en de vraag wie hij is, is hier niet irrelevant. Eriks intieme relatie met de gipsen vrouwentors op het atelier, als plaatsvervangend symbool voor een blijkbaar voor hem niet bereikbare normale liefdesverhouding en als illustratie van zijn wat programmatisch aandoende absolute eenzaamheid, overtuigt mij persoonlijk niet geheel, evenmin als de uit zoveel moderne-jongerenliteratuur bekende intellectuele zwamneuzerij, waarmee deze Erik van
Poelgeest wordt uitgerust.’ [Niet in dienst van een sterke karakterisering van een hoofdpersonage, dan wel een overtuigende ontwikkeling van het hoofdpersonage.] ‘het eigenlijke motief tot Eriks eenzaamheid en (toe maar weer) gefrustreerdheid: het litteken op zijn linker wang’, wat een verzwakkende vorm van psychologisering is, ‘te sterk naar het literaire model geknipte Erik van Poelgeest’.
Wadman beoordeelt de roman van Wolkers negatief, hij heeft slechts een paar positieve opmerkingen. Hoewel hij in Wolkers aanvankelijk een ‘natuurtalent’ ziet, brokkelt die beoordeling in het verloop van de bespreking steeds verder af. Tevens vindt hij Wolkers geen romanschrijver: ‘In de grond van de zaak is voor mijn gevoel Jan
25
4. Analyses van de besprekingen van De kus (1977)
Een titelloze kritiek van één pagina uit een onbekende bron, zonder datum, bevindt zich in het knipselarchief van het Letterkundig Museum.xvii De kritiek is een bespreking van
De kus en geschreven door Paul Marijnis. De bespreking bevat een warrig geheel van
oordelen en stellingen die weinig onderbouwd worden, alsook vluchtige interpretaties. Marijnis vergelijkt de roman van Wolkers met Harry Mulisch’ verhaal ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’ dat hij een ‘meesterlijk’ verhaal vindt. Hij opent zijn bespreking door te attenderen op de vele voorpubliciteit die de roman heeft gekregen.
Thematiek: bewustwording van ‘een stille maar edele liefde voor zijn vriend’ en ‘het goena-goena-motief: de stille kracht neemt wraak op de voormalige koloniale soldaat’. Het laatste vindt hij geen nieuw of origineel thema want ‘dat heeft, zoals gezegd, Mulisch al eerder gedaan’.
Houding: ‘Niet alleen het naïeve citeren van buitenlandse recensies over werk, (in de trant van “kijk mij eens beroemd zijn”) [Marijnis bedoelt hier de integraal opgenomen positieve passages van buitenlandse recensies van onder andere vertalingen van Een
roos van vlees die achterin de roman staan] maar ook het onbevangen gesnoef waarmee
Wolkers in een interview in de HP zijn mede-literatoren te lijf ging doet mij denken aan “le style, c’est l’homme” hier in ieder geval ten volle opgaat’. ‘(…) ik verwijt Wolkers niet dat hij hoog van de toren blaast (wat mij betreft snoeft hij de stenen uit de grond) maar dat hij een oppervlakkig, literatuurderig boek heeft geschreven’, ‘de naïviteit van de talrijke literaire trekjes’, ‘de neiging om literair te doen’, pretentieus.
Ontwikkeling: ‘Wolkers heeft zijn hand zwaar overspeeld: hij is op zijn best als hij zich bepaalt tot beschrijven van mensen en situaties; zodra hij gaat toevoegen,
interpreteren, schilderen etc. ontstaat een irritant beeld van Hemingway-achtige maar net niet overtuigende flinkheid, een Vader Doorsnee in Tarzanbroek, staande voor een bordpapieren toneeldecor-met-palmen.’
Vorm: ‘de “literaire” trekjes [zijn] zeer onhandig aangebracht, dat de pretentie van meer te zijn dan een opgekrikte beschrijving van een reisje door Indonesië in geen enkel opzicht waarmaakt’, ‘het onbeweeglijk worden van een blanke (…), is letterlijk hetzelfde als in Harry Mulisch meesterlijke “Wat gebeurde er met sergeant Massuro”’, maar Wolkers blijft dichter bij de werkelijkheid. Marijnis schrijft dat hij Bob een gelukte figuur vindt, ‘tenminste in de gedeeltes waarin hij handelend optreedt’. ‘Dat zijn dan ook de beste stukken van het boek: de Flashbacks en de monotone beschrijvingen van de tropische natuur zijn zeer plomp neergeschreven, en het is irritant om te zien hoe weinig dimensie de onmogelijke Hollandse reisgenoten hebben: ook de inlanders verschrompelen onder Wolkers’ pen tot malle pinda-lekka-mannetjes of giechelende snolletjes op olijke oh-làlà-basis.’ Marijnis geeft voorbeelden van zaken die hij
bestempelt als ‘literaire trekjes’ en soms ‘hooglijk zoutloos’ vindt. ‘De lach-of-ik-schiet-scènes’ staan tevens niet in dienst van de literairiteit.
26
In het Utrechts Nieuwsblad van 19.11.1977 verschijnt een bespreking van één pagina van
De kus van Hans van Straten.xviii Hij opent zijn artikel met de titel ‘’De kus’ van Jan
Wolkers is een kus des doods’ met het aankondigen van een nieuwe periode: auteurs die schrijven over exotische landen, maar nooit in zo’n land waarin de Nederlandse
geschiedenis een rol heeft gespeeld, gewoond hebben. Voorts noemt hij de twee belangrijkste bestanddelen van de roman: de reportage van de reis en de vriendschap tussen Bob en de ‘ik’.
Thematiek: Ziekte [jicht] als een voorstadium van de dood. De ziekte vormt in dit boek een brug tussen seksualiteit en dood.
Ontwikkeling: ‘roman die zich afspeelt op verschillende niveaus’. ‘Anders dan Turks
fruit en De walgvogel, boeken die met een geweldige climax eindigden, heeft De kus geen
dramatische ontknoping.’ [Wat een goede eigenschap van het boek zou zijn, omdat het ziekteproces voortschrijdt en geen mogelijkheid biedt voor een climax.] ‘De kus is zeker Wolkers’ knapste boek. Het heeft geen zwakke plekken, zoals De walgvogel.’ Alsof Wolkers zich heeft willen revancheren door de niet geslaagde jeugdvrienden uit het vorige boek nu in één vriend te laten terugkeren, ‘geconcentreerd, tot een haast dodelijke hevigheid’.
Vorm: ‘De ervaringen van het reisgezelschap vormen de bovenste laag. Onder de oppervlakte speelt zich het persoonlijk drama af van twee mannen.’ ‘De satirische tekening van het gezelschap vormt de komische kant van het boek. Maar wat de
eigenaardige spanning aan het verhaalt geeft, is de relatie tussen beide hoofdpersonen (…).’
Van Straten geeft weinig expliciete oordelen, hoewel één oordeel voor zich spreekt: ‘De kus is zeker Wolkers’ knapste boek.’ De toon in de bespreking is positief, Van Straten noemt geen negatieve punten.
In De Gelderlander verschijnt op 22.11.1977 een bespreking van de roman met de titel ‘Wolkers’ kus van te lange adem’.xix De bespreking van een halve pagina is geschreven
door Frits Stommels. Hij schrijft een klein gedeelte over de rel met Elsevier en noemt het oplagecijfer. De ‘ik’ in de roman interpreteert hij als Jan Wolkers zelf. Hij noemt de ‘ik’ in zijn bespreking telkens Jan. Hij noemt geen thematiek.
Ontwikkeling: Wolkers is beschoren met een eerste oplage van 90.000 exemplaren. Dit boek van vierhonderd pagina’s zou voor Wolkers te lang zijn om de lezer geboeid te houden. ‘Het is alsof Wolkers al zijn jeugdsentimentele kruit in de eerste helft heeft verschoten. Hij had dat dus of beter moeten verdelen of na 250 bladzijden moeten eindigen.’ Omschrijft Wolkers als de ‘veel gelezen auteur van onze lage landen’ die ook zijn successen heeft in het buitenland en ‘een zeer beeldend verteller’ is. Die
omschrijving maakt, samen met de karakterbeschrijvingen van de reizigers in het verhaal, het boek waard om gelezen te worden.
Vorm: Het verhaal van de zeventiendaagse reis gepresenteerd als een ‘dag-in-dag-uit-verslag’. ‘De eerste 250 pagina’s van het boek zijn meeslepend, spannend, enerverend, snel. Maar dan begint het ritme te tanen, verliest het boek aan tempo, vervalt de