• No results found

Proverbia, of, de spreucken van Salomon

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proverbia, of, de spreucken van Salomon"

Copied!
253
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Johan de Brune (de Oude)

bron

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon. Symon Moulert, Middelburg 1619

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/brun001prov01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Aen de achtbare, wijse, Godt-vruchtighe vergaderinghe, den Kercken-raet der stad Middelburgh in Zeelandt, V.E.S.

EEr-weerdige Mannen, getrouwe voorstanders in den Heere, Soo dickwils, als ick by my selven, naer mijn geringheyt, den loop, end' de gheleghentheydt deser eeuwe neerstelick in-sie, de selve met haer selven, end' de schuldige plicht vergelijckende, die Godt, end' de natuere voorgheschreven, end in onse beginselen, gelijck als met een zeghel, ingedruckt heeft; en kan ick my niet genoughsaem verwonderen over de on-eyndelicke goedertierenheydt ende ghenade onses Heeren, die soo geduldelick sijne groote oordeelen vertraeght, ende sijne schrickelicke toe-komste soo over-lange tot onsen besten uyt-stelt, ons in alle manieren door dreygementen, ende beloften, door voor-spoet ende tegen-spoet, tot boetveerdicheydt ende beteringhe des levens noodigende. Voorwaer daer en is niemandt, ick en segghe niet die

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(3)

Goddelicke verstanden, die midden in dese weereldt met een wijse op-sichtigheydt om-gaen, maer die alleen maer ontrent de weereldt met eenighe aendachticheydt verkeeren, die niet ooghschijnelic en bemerct, dat de menschen meer leven om te leven, ende haer selven gelijck als vyeren, ende Gods-dienstigheyt aen-doen, dan om haren Schepper die eere toe te meten, daerom hy ons in dese weereldt gestelt heeft. 'Tis waer de Hemelsche wijsheyt ende Godt-salicheydt wordt hedens-daeghs van vele gepresen; maer hoe vele sijnder, die de selve betrachten ende na-jagen?

Haren naem is eerlick by alle menschen, maer eylaes! haren wegh is eensaem, ende koudt. Een yegelick, die maer gemeene sinnen en heeft, weet de deught volmondigh te verheffen, ende de on-deught te verfoeyen ende vertreden. Maer wat isser meer aen? Het en sijn maer schaduwen sonder lichaem: geraemten sonder vleesch: een ydele weer-klanck van woorden, sonder kracht, sonder verstant, ja sonder meeninge.

De wercken beliegen de lippen, ende ghetuyghen opentlick, dat sy valsche

meyn-eedighe spotters sijn: die haer selven met een gulsige lust in de Godloosheyt troetelen, ende

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(4)

met eergiericheyt daer in behagen. Den oorspronck van dit leven is u E. ende alle Godtvruchtige zielen, die haer selven in Gheestelicke dinghen geoeffent hebben, genoughsaem bekent: namelic, dat het is den vleesschelicken aerdt van de verdorvene menschen, die, gelijck de onredelicke beesten, maer natuerlick beweeght en worden, en geensins en gelusten, noch en verstaen die dinghen, die Gheestelick moeten onderscheyden worden. Dese sijn haer een dwaesheyt, ende ergenisse, een spotternie ende opghepronckte Kinder-poppe van de onnoosele onwetenheyt, die de superstitie buyten de weereltsche schalckheyt gestelt heeft, op dat sy die hooghe spitssinnigheyt, ghelijck sy meenen, niet verstaen en soude. Daerom sijnder oock vele (met een grouwel moet het geseyt worden) onder die voornemelick, die haer geboorte, ende fortuyne boven het gemeene volck soecken te verheffen, die haer met opset mijden heylich ende Gods-dienstich te sijn, op dat sy haer verstant niet en souden schijnen te buyghe onder de wonderbare eenvoudigheydt van het Goddelicke woordt. Sy disputeren daer dickwils af met goedt bescheydt, ende vervullender haer me-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(5)

morie mede; maer de conscientie blijft gantsch ydel: die wort, volgens het seggen van dien Philosooph, achter den rugghe gehangen, op dat sy haer in den wegh niet wesen en soude, als de lust haer verwarmt tot Godloose ongebondenheyt. Ende gelijc de Vogels, die eenigh grain of wormken ergens geprickt hebbende, het selve sonder prouven in den beck bringen, om haer jongen daer mede te aesen; alsoo lesen sy wel de heylige schrift, maer en verteeren noch en koken de selve niet in het binnenste van haer ziele, ja en spijsen oock andere niet daer mede, maer vergiftigense liever, de wijle sy dat spottelick misbruycken, ende daer door alleen trachten eenigen luyster van kennisse te hebben, en bequaemheydt, om te schijnen van alle dinghen met een rijpe wijsheydt diep-sinnelick te oordeelen. Want dese sijn de selve, die God versaecken, de sinnen, de nature, de geheele Weereldt versweeren: ende daer niet scherper onse ziele en prickelt noch dieper in onse gewisse gehecht en is, als de Gods dienstigheyt, die verachten sy nochtans, ende versuymen met een eer-gierige trotsigheyt, de middelen die daer in moeten gebruyckt worden. 'Tis te vergeefs by haer, dat de

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(6)

heylighe mannen Godts op haer Instrumenten spelen, want sy en danssen niet; dat zy klaegh-lieden singen, want sy en weenen niet. Ende hoe soudet oock anders konnen toegaen? Haer verstant is dick ende verstremt door het ghebruyc van het tijdelick ghemack der sonden: hare genegentheyden sijn gekromt ende gebogen naer dese aerdtsche, stinckende poelen van alderley vuyligheydt. Sy en konnen niet vatten, dat yemandt in dese weereldt zijnde, hem selven, door den Geest Gods, boven de weerelt verheffen kan: ende dat het mogelick is, dat yemant onder een veracht, versleten kleedt een Princelick gemoedt; onder een gefronst aensicht, een overtreffelick gewicht van een eeuwige vreught draghen kan. Sy en houden die maer voor bekrompene, vernepene gemoederen, die haer soo door slechticheyt om den thuyn laten leyden:

van de welcke niet groots, niet verheven te verwachten en is. Daerom setten sy de guych achter haer, ende strijden gelijck om best, wie haer met schimpiger woorden sal konnen verachten. T'en is niet politijck genough dickwils in de Kercke gesien te worden: want dat sijn maer Pilaer byters, Bybel-knappers, Kerckelijcke Per-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(7)

sonnagien, Broeders in den Heere, ende ick en weet niet wat duyvelsche spotterijen meer, die de verloochende Atheysten uyt haer Moeder de Helle suygen, ende als een braecksel uyt-spouwen, om de Godtsalicheyt te bevlecken, ende alsoo gelijck aen een kaecke te stellen. So verre is de verdorventheyt ghecomen, dat soo ghy onder kloucke Geesten wilt gheacht wesen, ghy moet de Religie weynich achten: ende soo ghy Burgerlick wil wesen, ghy moet u somtijdts Beestelick aen-stellen. Soo dat wy nu met rechte gedwongen sijn te hooren het ghene dat over-vliegende verstandt van dien wijsen Plato ergens seght: Daer vele rechts-gheleerde sijn, daer is vele

ongherechticheydt: daer vele Gods-gheleerde sijn, daer is de Godloosheydt

over-vloedich; daer menichte van Medecijns is, daer heerscht de onmatigheydt; haer de Natuer-geleerde ondersoucken, daer is de dusterheyt Meester. Want wy beleven nu een eeuwe, daer de geleertheyt ende verkeertheyt te samen bloeyen ende

uyt-steken: een eeuwe, daerde opinien bouen de redenen gaen; de wel-lusten de natuere over-winnen; de Godloosheydt de heyligheyt onder-druckt. Een yegelick drijft sijn eyghene gedichtselen, die hy somtijts by nachte

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(8)

in sijn hersse-loose cop gesmeden heeft. Het is al te gheringh ende kinderachtigh een regel, of voorschrift te hebben, om ons gevoelen, ende leven daer naer ghelijck te water-passen. De menschen sijn al vry wat wijser: sy schryven Godt toe, datse in haer selven bevinden; ende dat Hemelsch wesen, dat onverganckelicke licht en soucken sy niet, maer versierent. Constige werck-meesters! Die de Goddelicke wijsheyt naer haer begheerte ter handt stellen, ende niet en konnen voor goet houden, dan dat met haer natuerlick vernuft wel over-een-komt. Dit is oock eertijdts by naer een al-ghemeene wijse onder de Heydenen gheweest. Daerom die van Sparten, om dat sy niet leelicker of schandelicker en achteden als de bloot-herticheyt, niet treffelicker als de stout-moedicheyt; versierden ende vercierden alle haere Goden ende Goddinnen met Lancien, ende ander Krijghs-rustingen: de andere Griecken, om dat sy meer de ruste ende vrede beminden, maeckten hare Goden ledigh ende stil-sittende. Ende waer van sijn anders ontstaen die droevige verschillen, die nu onse Kercke ende republijcke in verwerringe ende verwoestinge stellen; dan om dat de menschen niet en connen,

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(9)

noch en willen begrijpen, dan het gene dat effen met haer verdorventheyt niet over een en stemt? Het is yselic te overdencken de volgh-redenen, die somtijts met een Duyvelsche onbeschaemtheyt in't midden gheworpen, ende met een diamantische hartneckigheyt gedreven worden: waer door de rampsalighe Attheisten haer selven verstijven, de twijffelmoedige in rouckeloosheyt slaen, ende de Kinderen Godts in een af-gront van droefheyt nedergestort worden. Denct o mensche wie ghy sijt; een aerdt-worm een maden-sack, een stincken graf, vol van alle onreynicheyt, een vyant Gods in leven ende gedachten, doof, ja door door de sonden ende overtredinghen:

En wilt ghy noch Gods wegen af-meten naer dijne wegen, Gods ghedachten na dijne gedachten? De sommige nu om haer selven hier van voor de weerelt te verschoonen stooten haer selven voort met een verstandeloosen drift, roepende ende vloeckende tot heescheyt toe over het gene dat sy niet meer en verstaen, als suygh-kinderen om landen te regieren. Het is genough om een oprechten yveraer genoemt te wesen, dat sy die van boven neder verdoemen, die sy dickwils valschelick meenen in den schoen van

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(10)

de Kercke niet te treden, ende somtijts ooc onnoosele rechtsinnige lieden verdacht te maecken. Soodanige sijn onder andere, die in bancketten, ende beestelijcke feesten, vol end' sat sijnde, die hoog wichtige leer-poincten uyt-rispen: die tot spijt van Godt, ende tot spot van de nature, ick en weet niet wat vremde, Goddeloose vonden in stellen, ende met dreygende gewelt doen naer-volghen, daer van selve den Heydenschen drinck-godt hem schamen soude, om so quansuys een Hemelsche vierigheyt, die nochtans de helle ont-steken heeft, door een Heyloos misbruyck te kennen te geven: lasterende met volle monden, ende opentlick met alle schamperheydt uytkrijtende, die niet mede en loopen in de selve ongebonden over-daet. Ey arme vertwijffelde menschen, die u selven tot verworpelicke slaven des Duyvels ende van uwe eygene begeerlickheyden gestelt hebt! is dit den middel om dijnen yver voor God te bethoonen? Is dit den wegh, die tot den Hemel leydet? Neen, neen gewisselijc:

maer so ghy waerlijck den welstant van ons lieve Vaderlandt bemint; so ghy de oude waerheydt wilt voorstaen, ende alle nieuwigheden, met eenen Goddelicken yver, gelijc ghy schul-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(11)

dich sijt, vyant sijn; keert eerst in u eygen selven, aensiet de stinckende vuylicheyt uwer ziele; verfoeyt, beschuldicht u selven voor God, erkent dat ghy, even ghy ooc, een oorsake van dese droeve tijden sijt; worpt u dan neder met een benaut, verslagen gemoet, worstelt in u gebedt met Godt, ende ghy sult ontwijffelick alle dreygende ongelucken afkeeren. Dit is alleen den wegh, de eenige genees-plaester die de wonde Israels heelen can: die ons van hatelicke Vianden, Godts wel-geliefde vrienden maken sal, ende veel vertroostinge, met onuyt-sprekelicke blijdtschap toe-brengen. Maer wat klage ick hier, ende onderwinde my by u E. onder-rechtinge te geven? Sulcke vruchten wassen veel geluckiger op u E. eygen landt, dat met een Goddelicke sorghvuldigheyt, ende getrouwigheyt den Heere gebouwt wert. Ten was ooc van te vooren mijn meeninge niet: Maer ic ben by occasie, nedergeseten sijnde om dit heylich Boecxken u E. cortelijc toe te eygenen, in mijn gedachten verwarmt geworden;

soo dat ick door eenen yver, naer mijn kleyn begrijp, verslonden sijnde, plotselijck uytgestort hebbe, dat op het scherp van de Penne gevallen is. Duydet doch alles int goede: gelijc ooc

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(12)

den arbeyt die ic hier in het oversetten, ende verclaren, ten besten vande gemeente, besteet hebbe: daer toe ick oock van die aengesocht, ende geporret ben geweest, diens oordeel ic grootelijckx achte, diens geleertheyt ick verwondere, ende diens Godsaligheyt boven al van een yegelick behoorde geeert ende gepresen te worden.

Ick was effen van te vooren besigh geweest, om de boecken van Machiavel, ende diergelijcke politijcke werre-geesten te over-loopen, met een voornemen om de grouwelen van haer schendige God-loosheyt, met het gene ick selfs door ervarentheydt aengemerct hadde, ten thoone van alle de weerelt voor te stellen: Maer ic vont onder de handt, dat mijn schouderen daer toe noch te swack, ende mijn sprake te mager was, dan dat ic eenighsins de scherp-luysterende ooren van dese geleerde tijden soude connen voldaen hebben: daerom dat latende rusten tot rijpere jaren, ende hier toe met goeden ernst verwect sijnde, hebbe ic dadelic myselven daer toe begeven, voor een weynich tijdts mijne ordinaire recht-studien uytstellende, ende in korten (hoe wel met vreese) op de Persse gebracht het gene veel beter een fijnder vijle verwacht

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(13)

mocht hebben: gelijck ick in het over-lesen van de proeven dickwils by my selven ghewenscht hebbe. Maer den teerlinck was gheworpen: oock hadde ick noch liever mijn schaemte in perijckel te stellen, dan in opinie van een ledich, vruchteloos leven te blyven; daer die van onse slagh, tot haer leet-wesen, maer al te veel mede beswaert worden. Wat ick hier even wel in gedaen hebbe, sal beter van u E. gheoordeelt, als van my voorseght worden. Onse God ende Heyl-meester Iesus Christus wille V. E.

Geestelijcken arbeyt bevochtigen met den douw sijner genade, ende ons alle in vrede ende eenigheyt des Gheest te samen verbinden, tot sijnder eeren, ende onser aller eeuwige ghelucksalicheydt: t'welck bidt, ende wenscht met alle God-salige Zielen V. E. dienstwillige vrient ende Broeder,

IOHANNESDEBRVNE.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(14)

Ad viros studiosos, praescriptio.

NEmo ex vobis, viri studiosi, sibi dictum neget: nemo, se deceptum esse, indignetur.

Leviter utique magnam partem, et tralatitié commentationis operâ de functus sum, quaeque alij operosè plaeraque, et magno eruditionis exemplo circumscribunt, ea ego obiter, et suspenso, ut ajunt, pede percurri. At desinite tamen frustraneam mirari indusiriam. Servivi ferè populo, et vulgari scenae, quae anxias et morosas subtilitates, pio quodam fastidio aversatur, ac rejicit. Quare id praecipuè egi, ut Hebraeum fontem, ut potui, clarissime omitterem: mox etiam, si quid alicui impeditius occurreret, simpliciter et ad publicum saeporem explicarem. Neque tamen omniae penitus sic protrita sunt (praefiscinè dicam) ut quaelibet promiscuè, et albâ lineâ, contemnenda censeam. Agnosco ingeniolem mei angustias, et quám tenuiter ab omni eruditione paratus sim: verùm neque sentio tamen, sic cuncta esse ab anterioribus exhausta, ut nihil reliqui factum sit vel mediocriter intelligentibus, ubi non temerè, cum coelesti auxilio, industriam et vires suas periclitentur. Apagite hinc dedititij et manicpiae alienarum libidinum, quibus nihil placet, quàm quod vulgò in quadrivijs, strepit, hocque unum curae est, ne quid sapiant nisae ex alterius praescripto. Hoc vero illud est, quod nobis multarum rerum cognitionem abstulit, et bonam ingeniorum segetem in robiginem exsolvit. Iactandus certè est animus in liberrimas spatia, et in omnes partes extra metum laxandus, dum solum a sacrosancto fidei canone non recedamus.

Quare ne quisquam mocum expostulet, aut negotium facessat, si non passim omnino aliena vestigia firmiter insistam. Statutum quippe habeo, uti omnibus convenit, in nullius unquam hominis verba sacramentum dicere: ut qui sciam neminem mortalium in hac vita super futurum, qui tantum semel efficiet, ut alijs post se omnibus

investigandi gloriam adimat Sed doleo profectò primigeniam illam linguam tam exiliter, aut nihil a plaersque haberi, ut modò non in contumeliam abierit, Iccirco haud ferme alicujus ingenij invenias, quibus hodie vel tanti sit ignavissimum vitae otium impendere: ut qui magis subtiles salebras, atque argutae delectabilisque desidiae aculeos sectantur, in quibus nullum est solidum emolumentum ad dei cognitionem pertinens.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(15)

Hoc mihi equidem pro vero constat,miserè eum in multis claudicare oportere, qui sese extra Hebraeorum limites collocatum offendat: neque saepe abesse, utcunque cetera eruditus, quin ibi turpiter sese det, ubi maximè se triumphare existimet. Magis tamen ferendi sunt illi, quàm febriculosi quidam magistelli, qui molestissimâ diligentiae perversitate, totam aetatem in musteo quodam dictionario, vel hesternâ grammaticâ immorati, quasi ex tripode oracula defundunt, primatum sibi ambitiosè, et doctrinae imperium vaticinantes, cum sint miserabili risu dignissimi. Tales haec studiorum infelix fortuna miniùm quàm multos habet: qui majestatem oerum ut maximè imminutum eunt, ita alios omnes ab eorum penetralibus, maximo posteritatis detrimento, odiosissimè excludunt. Sed valeant ista hominum, propudia: ae si quis in hac parte memoriam nepotum laudabiliter demereri velit, totam hanc linguae indolem percursam animo. et propè decantatam habeat, in vicinis omnibus et maximae antiquitatis literis ingenium diligenter subigat, neque quicquam omnino in ulla scientia supersit, cujus ille saltem gustum non leviter exploraverit. Hic fuit aliquando scopus, ad quem intensis nervis collineavi: sed defectus satis firmâ memoriâ, et quale desidero judicium, languescente item diuturnâ solitudine animo, retraxi me paulaetim, et ad actuosam magis vitam mentem et ocules converti. Interea temporis pertaesus otij, in quo cum alijs communi sorte consideo, indulsi libenter quorundam rogationi, ut aliquod laboris mei vel tenue monimentum extaret. Sumpsi ergo in manus, quae optime seorsim consistit, divinam hanc Salominis Ethicen, quam ex Hebreâ civitate in nostram transferrem, ac brevem commentarij vestem circumjicerem. Quo autem id eventu praestiterim, vestrum est potius definire, quibus hoc infeliciter vacabit, quàm meum, qui me non intelligam, interloqui. Certè nisi vos aequiores inscitiae meae judices habeam quàm meipsum, Vulcano simul et tineis litabimus, Valete.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(16)

Proverbia Salomonis.

Het eerste Capittel.

1. DE spreucken van Salomon, sone van David, Coninck van Israel.

2. Om te weten wijsheyt, ende tuchtinge: om te verstaen redenen des verstants:

3. Om aen te nemen tuchtinge der verstandicheyt, rechtveerdicheyt, ende recht, ende oprechtigheyden:

4. Om den slechten kloeck-sinnicheydt te gheven, den jongelinck wetenschap, ende bedachtsaemheyt.

5. Hooret den wijsen; hy sal oock tot zijn geleertheyt toe-doen: end' den verstandigen sal behendicheyden verkrijghen:

6.

Heb.spreucke

Om te verstaenspreucken, ende wel-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(17)

sprekentheyt, woorden der wijsen, ende haer gheraedselen.

7. De vreese des Heeren, is het eerste der wetenschap: een wijs-heyt, ende tuchtinghe, die de sotten verachten.

8. Hoort, mijn Sone, de tuchtinge dijns Vaders, ende en verlaet de wet dijns Moeders niet.

9. Want dese sijn een aenghenaem toevoeghsel aen dijnen hoofde, ende carcanten aen dijnen halse.

10. Mijn sone, soo de sondaers dy verleyden, en verwillight niet.

11. Soo sy seggen, komt met ons, laet ons lagen leggen op bloet; laet ons loeren op den onnoselen sonder oorsaecke:

12. Laetse ons, als een graf, inslocken, levendich, ende geheel, als die ten grave neder-daelen:

13. Wy sullen aller-hande kostelicke have vinden, wy sullen onse huysen met roof vervullen:

14. Ghy sult dijn lot onder ons worpen: wy sullen alle een burse hebben:

15. Mijn Sone, en gaet op weghe met haer niet: onthoude dijnen voet van haere paden.

16. Want haer voeten loopen ten quade, ende spoeden sich, om bloedt te vergieten.

17. Want ghelijck het Net sonder oorsaecke ghespreydt wort voor de oogen van alle ghevoghelte.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(18)

18. Ende datmen laegen leght op haer bloet, loert naer haer leven;

19. Alsoo sijn de weghen van een yegelijck die hem tot goedt-giericheydt begeeft:

die de ziele van haer Meesters wegh-neemt.

20. De wijsheyt der wijsheyden schreeuwt buyten: gheeft haere stemme op de straten:

21. Roept op de hoecken der rucht-straten: seght haer redenen op den inganck der poorten in de stadt:

22. Ghy slechte, hoe langhe sult ghy slechticheydt beminnen? End' de spotters hare spotterije ghelusten, end' de de wetenschap verachten?

23. Keert weder tot mijne bestraffinge: siet, ick sal u uyt-storten mijnen gheest, ick sal u mijne woorden bekent maken.

24. Om dat ick gheroepen hebbe, ende ghy gheweygert hebt, mijne hant uytgestreckt hebbe, ende niemant aendachtich gheweest en is:

25. Ende hebt mijnen raet verworpen, ende mijne bestraffinge niet verwillicht:

26. Soo sal ick oock lachen met dijne ellendicheydt; spotten, als dijne vreese comt.

27. Als dijne vreese comt, als een verwoestinghe: als dijne ellendicheydt overcomt, als eenen wervel-wint: als over u comt verdruckinghe, ende benautheydt;

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(19)

28. Dan sullen sy my roepen, maer ick en sal niet andt-woorden; sy sullen my neerstelick soecken, maer sullen my niet vinden.

29. Daerom dat sy wetenschap gehaet hebben, ende de vreese des Heeren niet verkosen en hebben:

30. Dat sy mijnen raet niet verwillight en hebben: dat sy alle mijne bestraffingen verfoeyt hebben;

31. Sullen sy eten van de vrucht haerer weghen, ende van haren raedt sullen sy versadight worden.

32. Want de afkeericheyt der slechten sal haer dooden, ende de ruste der dwasen sal haer verderven.

33. Maer die my hoort, sal sekerlick woonen, ende gherust zijn van vreese des quaets.

Wtlegginghe, op het eerste Capittel.

1. DE spreucken van Salomon. Salomon op verscheyden tijden, door den Gheest Gods ghedreven sijnde, is den Autheur, ende schrijver van dese spreucken. De welcke hier, na de ghewoonlicke wijse der Ioden, van zijn gheslachte beschreven wordt: te meer, om in den Leser een neerstighe aendachticheydt, ende yverighe goedt-willicheyt te verwecken. Het is een grooten lof, dat dese spreucken gheschreven zijn van Salomon, een Man van onverghelijckelicke wijsheydt, in Goddelicke, ende wereltlicke dinghen, boven alle andere, gheoeffent, een wel-beminde des

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(20)

Heeren: noch meer ist, dat desen den Sone van David is, dien machtigen Heldt, dien grooten Propheet, dien Man, die na Gods herte was: maer noch groeyt desen lof, ende aen -prijsinghe, dat hy gheseght wordt te sijn een Coninck van Israel, van dat uytverkoren volc des Heeren, dat Godt zijne Wetten, ende wijsheyt liet verkondighen, onder het welcke hy alleenelick, op een bysonder wijse, wilde woonen. Door spreucken worden verstaen, alle verbloemde, cierlicke, treffelicke redenen, dienende tot leeringhe der menschen. Dit woordt neemt zijnen oorspronck van een ander, t'welck beteeckent, heerschen, regieren, boven andere sijn; uyt oorsaecke, dat aerdighe, bondighe spreeck-woorden, onder andere redenen ghebruyckt, uytmunten, ende gelijck als over die

heerschen: of wel, om dat die Coningen, ende die over andere ghestelt zijn, seer betaemelick ende weerdich zijn. Siet hier van beneden, Cap. 8,6 ende 22.20 ende 25,2. Men leest oock, ende hoort noch huyden ten daghe, dat Coninghen, ende machtighe Heeren, die eenich verstant, of gheneghentheyt tot wijsheydt, ende goeden lof gehadt hebben, hier naer altijts getracht hebben, om korte, subtijle sententien, in alle voor vallende saecken, bequamelic te passe te brengen.

Soo dat dit woort niet onghevoeghlick soude moghen over-gheset worden, de Heer-spreucken, of, leer-spreucken.

2. Om te weten &c. Verstaet uyt het voor-gaende, 'twelck daer versweghen wordt, dienende, of, gheschreven, ghesproken. Door Wijsheydt wordt te kennen ghegheven, een uytnemende wetenschap van Goddelijcke, ende weereltlicke saecken: door tuchtinghe, een onderrechtinghe, ende onder-wijsinghe, waer door de wijsheydt int werk ghestelt wordt, ende den

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(21)

mensche toe-gheeyghent: door verstandt, een vernuftighe voorsichticheydt, spruytende uyt de wijsheydt, ende verghelijckinghe van voorvallende dinghen.

3. Hier wordt naerder verklaert, wat tuchtinghe in het voorgaende veers verstaen wort: namelijck, waer door ghy u verstand scherpen moght, ende verstandigher worden: waer door ghy mocht rechtveerdicheyt leeren, dat is, goede

rechtveerdige wercken doen: recht, om een yeder te doen, ende te gheven, in behoorlijcke wijse, dat ghy schuldich zijt: ende oprechticheyde, aller-hande billicheyt, om in recht-sinnicheydt des herten, sonder bedroch, of moet-wille, met een yeghelick te handelen, altijdts oordeelende na den aert der liefden. Het welcke alles niet ghenoech en is, te weten, maer men moet het oock aen-nemen, hem selven toe-eyghenen, ende in zijn leven uyt-drucken.

4. Om te gheven. Niet alleenelick oock, om selfs te weten, ende hem selven toe te eyghenen, maer oock, om de slechte (dat is simpele, eenvoudighe, die haer licht laten yet wijs maken) te verscherpen, ende voorsichticheyt te leeren: oock die noch Ionghelinghen zijn van jaren, of verstandt (ghelijck de jonckheydt onwetende is, ende onbedacht) wetenschap te leeren, ende bedachtsaemheydt, dat is, voorsichticheydt, om alles seer nauw, ende rijpelijck te vooren te bedencken, eermen yet beghinnen sal.

5. Hooret den wijsen. Iae sy en sullen oock den wijsen niet onnuttich wesen: want al is hy wijs, dese dinghen hoorende of lesende, sal hy noch wijser, ende geleerder worden: al is hy verstandich, hy sal, hier door, noch verstandigher worden, ende meerder behendicheyt, konste, ende bequaemheyt verkrijghen:

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(22)

6. Om te verstaen Spreucken, allerhande Sententien veerdichlick te begrijpen, die met subtijle welsprekentheyt, te passe ghebrocht worden: ende met een cierlicke aerdicheydt weten uyt te legghen, de woorden der wijsen, ende haer

gheraedtselen, de hooge, spits-sinnige redenen, die de wijsen ghebruycken.

7. Tot hier toe is de voor-reden. Hier beghint den wijsen Coninck, het Fondament, ende den gront-slach van de waere wijsheydt, inde eerste plaetse voor te stellen.

Dit is sijn meeninge: Het eerst, ende het voornaemste van alle wijsheydt, ende kennisse, is hier in gelegen, datmen Godt vreese, met vreesen, ende beven zijn salicheydt wercke, neerstich toesiende, datmen Godt nerghens in en vertoorne.

Want sonder dese Godsalighe vreese, is alle wijsheydt, wat naem, of luyster sy oock heeft, een pure dwaesheyt, die ten verderve leydet, ende de menschen, in haer sotte hope bedrieght. Maer dit is de eenighe, oprechte wijsheydt, die ons kan salich maecken: ende recht sotten sijn die, hoe wel sy wijs schijnen na de Weereldt, die dese wijsheydt verachten, die ons tuchtet, onse fauten leert beteren, ende alsoo tot den eeuwighen leven leydet.

8. En wederspreeckt dijn Vader niet, als hy u kastijdet, maer weest hem

gehoorsaem, op dat sijn tuchtinghe u ten goeden ghedije, ende al ist, dat uwe Moeder, die groote, Mannelicke wijsheydt niet en heeft, en verachtse even wel niet, maer doet haere VVet, het gene sy u voor schijft, ende ghebiedt.

9. Vreest den Heere, ende weest dijne Ouders gehoorsaem: want dese twee dingen (of de ghehoorsaemheyt beyde van Vader, ende van Moeder) sullen u Gode, ende alle vrome luyden aen genaem maecken, ende u eerlick vercieren. Het

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(23)

woordt toevoechsel beteeckent al wat, boven de noodtsaeckelicke kleedinghe, tot cieraedt toeghevoecht wort: het welck meest uyt-steeckt, ende ghesien wordt op het hooft, ende aen den hals, daer de machtighe Vrouwen, haer goude Ketenen draghen.

10. Verleyden, dat is, willen, of soecken te verleyden. Soo seght Christus, by den Evangelist Ioh. Cap. 10. 32. VVaerom steenicht ghy my? Dat is, Waerom wilt ghy my steenigen. Daer sijn andere plaetsen meer, die ick om kortheyts wille niet voort en brenghe.

11. Onnosel sonder oorsaecke, die te vergeefs Godsalichlick: leven want sy en hebben dien prijs niet te verwachten, die sy haer laten vooren staen, ende hier sijn sy geduyrich in perijckelen ende alderhande verdriet. So oordeelen de godloose Atheisten.

12. Laet ons alle haer middelen af-stroopen, ende ghelijck als levendighe, sonder compassie, met alle wreedtheydt, gheheelick op eten. Dit is ghenomen van de verwoede wreetheyt der Leeuwen, die de levendige menschen, sonder

beweghinghe, verslinden, ende de doode sparen. De Schriftuere vergelijckt doorgaens het graf, met verslindinghe ende op-etinghe: om dat het graf, ghelijck beneden sal ghesecht worden, onversadelick is, ende alle lichamen, hoe menige die oock sijn moghen, vermelt, tot stof, ende asschen brenght, daer sy van ghekomen sijn. Het kan oock wesen, datse in Iudea eenighe heete, Kalckighe aerde gehadt hebben, die de Latijnen Sarcophagus heeten, dat is, vleesch-etende, waer in het vleesch vande lichamen, in acht dagen tijdts, teenemael verteerdt was. Sodanige aerde is te Roomen geweest, ende in andere plaetsen meer. Siet Scalig. de subte.exercit.132.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(24)

13. Alle dese manieren van spreken, sijn vande Roovers ghenomen: waer van de meeninghe anders niet en is, als, laet ons, met bedroch, ende valscheydt, onsen naesten, uyt-suypen, ende ruyneren.

14. Ghy sult dijn lot onder ons werpen, om van den roof u deel te hebben, dien wy eerst in het gemeen vergaderen sullen.

15. Voecht dit veers met het elfde.

16. Haer valscheydt, ende bedriegherije, waer door sy haest willen rijck worden, is Godloosheydt, ende ghelijck als bloet-vergietinghe, de wijle sy haren naesten op-suypen, ende ghelijck als hun bloet, ende sweet uyt-perssen.

17.18.19. Dese drye veersen staen in het Hebreeusch, wat duyster ende verwickelt. Dit is (mijns bedunckens) de rechte meeninghe! Ick segghe, dat haer valsche

bedriegherije, niet anders en is, als bloedt-vergietinghe. Want gelijckmen het net uyt-worpt, om door eenighe lock-beetgiens, de oogen vande onnoosele vogheltgiens te bedrieghen, ende haer also in het net krijgende, haer bloet te vergieten, ende het leven te benemen: alsoo is oock het doen der ghener, die met quade pracktijcken of opentlijck ghewelt, haer soecken rijck te maecken:

want sy rooven ghelijck als het leven, ende de ziele der ghener, die eenighe middelen, diese in rechtveerdicheydt ghewonnen hebben, in gherustheydt besitten, ende daer mede haer leven onderhouden.

20. De wijsheydt, daer ick van gesproken hebbe, en is niet ongunstich, of nijdich:

sy deeldt haer selven een eyghelijck mede, sonder onderscheydt van menschen.

Hoort naer haer stemme: sy roept over luydt, de ghene, die buyten op het Veldt woonen, als Lant-luyden, ende die haer playsier nemen, daer te woonen: die

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(25)

op Marckten ende straten hanteeren, ende omgaen, als Coop-luyden, ende andere die in de stadt verkeeren. In somma, niemandt en wort van haer uyt-gesloten.

21. Sy roept tot haer, die op kruys-wegen, ende ghemeenen kout-plaetsen haer laten vinden, als Rentiers, ende ledich-ganghers: jae Richters ende Magistraten worden oock van haer genoodicht.

22. Dit is de stemme der wijsheyt, een yegelick tot haer roepende.

23. Bekeert u, op mijne bestraffinghe, van uwe boose weghen: ende ick sal u de lief-lickheydt mijnes Gheests, over vloedelick laten smaecken: ick sal u de verborghene wijsheydt mijnes woordts bekent maecken.

24. Maer wat ist? Ick roepe te vergheefs: 'tis om niet, dat ick mijne handen uyt-strecke, om u te vergaderen, ende mijnen goeden ernst te thoonen.

25. Ghy verfoeyt, dat ick u raede, ende en neemt mijne scherpe vermaninge niet aen:

26. Maer den tijt sal kommen, dat ick d'eene ellendicheyt op d'andere sal laten comen, het een perijckel, sal het ander volghen; soo dat icker sal schijnen in te verheughen: jae sal met der daet blyde sijn, in mijne recht-veerdicheyt uyt te voeren.

27. Door de vreese, treckt het bloet in het binnenste des lichaems, ende verwoest also de natuerlicke vochticheyden. De ellendicheyt verstelt, ende verruckt een mensche soo verre, dat hy somtijdts niet en weet, waer dat hy hem keeren, of wenden sal.

28. Hier moghen die op letten, die haer verbeteringhe altijdt uytstellen, ghelijck of sy seker van de ure haeres doots waeren: jae, of sy geen doodt te verwachten en hadden.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(26)

22. Noteert: Daer gheen wetenschap en is, en is gheen vreese des Heeren: noch oock ter contrarie.

30. Wondere goedertierentheyt Gods! die ons raedt hoe wy ons allesins draghen sullen: ende wilt dat noch niet helpen, hy straft ons oock daer naer: ende dit alles om ons tot hem te brenghen.

31. Sy sullen beproeven, ende dapper gevoelen de straffen, die haere ghedachten, ende wercken verdient hebben.

32. Want die in onwetentheyt alsoo gherustelick geleeft hebben, Gode ongehoorsaem zijnde, sullen daer door vergaen, ende in de eeuwighe verdoemenisse geraecken.

33. Daer en is gheen courageuser, onvertsaechdigher gemoedt, als dat den Heere vreest. Hoe gheheel anders oordeelt hier van de Weerelt?

Het tweede Capittel.

1. MYn Sone, soo ghy mijne redenen aen-neemt, ende mijne geboden by dy opsluytet:

2. Dijne oore aendachtich neyghende tot de wijsheydt, dat ghy dijn herte tot verstandicheydt buyget:

3. Iae dat ghy het verstandt roepet, ende dijne stemme tot de verstandicheyt gevet:

4. Soo ghyse soeckt, als het Silver, ende als de schatten nae-speuret;

5. Dan sult ghy verstaen de vreese des Heeren, end' sult de wetenschap Gods vinden.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(27)

6. Want de Heere, sal wijsheydt geven, uyt sijnen monde, wetenschap, ende verstandt.

7. Hy sal wegh-legghen voor den gherechtighen een bestandighe wijsheydt, een schilt den ghenen, die oprechtelick wandelen:

8. Dat sy bewaeren sullen de paden des rechts, ende den wech zijner gunst-ghenoten sal hem gade slaen.

9. Dan sult ghy verstaen gerechticheyt, recht, ende oprechticheyden, alle Heyrbane die goet is.

10. Als de wijsheyt in dijn herte comt, ende de wetenschap voor dijn ziele lieflick is;

11. De bedachtsaemheyt sal dy gaedeslaen, het verstandt sal dy bewaeren:

12. Om dy te verlossen van den wech des quaedts, van den Man, die verkeertheyden spreeckt:

13. Van den ghenen, die de paden des rechts verlaten, om te wandelen in de wegen der duysternisse:

14. Die haer verheughen om quaet te doen, die vrolick zijn in de verkeertheyden der boosheyt:

15. Diens paden omgekeert zijn, ende die verdraeyt zijn in hare wegen.

16. Om dy te verlossen van de vremde Vrouwe, van de onbekende, die haere redenen smijdich maeckt:

17. Die den leydts-man van haer jonc-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(28)

heyt verlaet, ende het verbondt haeres Gods verghetet.

18. Want haer Huys hellet ter doodt, ende haere wegen tot de verslagene.

19. Alle die tot haer gaen en commen niet weder, noch en bekommen de paden des levens niet.

20. Op dat ghy ghinckt op den wech der vrome, ende de paden der rechtveerdighe gaede-sloecht.

21. Want de gerechtige sullen de aerde bewoonen, ende de oprechte sullen daer in overblyven.

22. Maer de onrechtveerdighe sullen uyt de aerde uytgehouwen worden, ende de valschaerts sullen uyt haer uytgheroeydt worden.

Wtlegginge, op het tweede Capittel.

1. OPsluyten. Dit woort is geleent van de sorghe, ende maniere van doen der ghene, die eenighe Iuweelen, oft andere kostelickheyden sekerlick opsluyten, op dat die niet verloren, of bedrieghlick ghestolen en werden.

2. 'Ten is niet genoech, datmen uyterlic, met de lichamelicke ooren, de wijsheyt hoort, daer moet een vlijtighe aendacht des herten bywesen.

3. Het eerste, ende het tweede deel dese veers is even het selve: het welcke onse traecheydt aenwijst, dat wy veelsins, met vele woorden moeten vermaent wesen, eer ons herte grondelick kan gheraeckt worden.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(29)

4. Ghelijck het Silver, of andere kostelicke Metaelen, met groote moeyte, ende swaere last, diep onder de aerde, ende in verre landen ghesocht worden: soo en moeten wy oock geen arbeyt of kost spaeren, om de waere wijsheyt te

verkrijghen.

5. Siet het derde veers des Capittels.

6. Vyt sijnen monde. De Heylige Schrift, de dienaren Godts, de wonderlickheyt der gheschapene creatueren, zijn den mondt des Heeren. Dan misschien wilt de Coninck hier segghen, dat Godt seer lichtelick, met een woort sprekens, zijne wijsheydt verleent den genen, diese soecken: of, volghens sijne beloften door zijnen mont ghesproken.

7. De Godsalighe alleen hebben de waere, oprechte wijsheyt: welcke haer bevrijdet, als een schilt, van alle perijckelen, ende aenvechtingen.

8. Dat sy bewaren sullen de paden des rechts. Sy sullen volherden, ende voort-gaen in alle deucht van recht, noch billicheydt afwijckende. Ende wat isser ter weerelt, dat haer daer in soude connen verhinderen? Het is God, die den wech sijner gunst-ghenoten gade slaet.

9. Siet boven het derde veers van het eerste Capittel. Heyr-bane is een groote, bebaende wech, die gheduyrich met Peerden, ende Wagens bereden en berolt wert.

10. De waere wijsheydt verheucht, ende vertroost de ziele, door haere liefelicke vriendelicheydt.

11.

12.

De wijsheydt is als een Hallebardier, als een Lijf-knecht, als een Schilt-wacht, die ons van alle quaet, ende quaet spreeckers sekerlick bevrijden sal. Den Man die verkeertheyden spreeckt, dat is, onrecht teghen Godt, ende de menschen, alles verdraeyende ende verkeerende, noemende het licht duysternisse, ende

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(30)

de duysternisse licht; ende also hem selven, ende andere, in de verdoemenisse omkeerende, of omworpende.

13. De wegen der duysternisse. Hier uyt blijct, dat buyten den wech der waere wijsheyt, ende Godsalicheyt, anders niet als duysternisse en is, dat is, onwetentheyt, ongherustheyt ende ghebreck van levendige vreucht.

14. Merckt hoe verre de Godloose geraecken. Sy en doen niet alleen quaedt, maer hebben selfs een gheneuchte, ende vermaken daer in.

15. Diens paden omgekeert zijn. Diens wegen krom, ende stom om loopen, afkeerende van den rechten wech der Godtsalicheyt.

16. Dit veers hanght aen het elfde. Door een vremde of onbekende Vrouwe wort een Hoere verstaen, een vrouwe, die u niet toe en komt, die ghy voor de uwe niet kennen en meucht: oock, die vremde ende afkeerich is van alle deucht, ende alsoo van Godt onbekent, ende verlaeten. Dese, seght de wijse Coninck, maect haere redenen smydich, dat is, sy polystertse, sy maecktse glat, ende effen, dat sy al soetgiens ende vriendelick in u herte inglijden. In somma, sy smeeckt, sy vleydt.

17. Den Man is den leyts-man, voor-ganger, ende onderwijser van de Vrouwe: van welcken soo sy, door oneerlickheydt, af-wijckt (het welck dan meer te

verwonderen is, als het noch den Man haerer jonckheydt, dat is, haren eersten Man is) soo vergeet sy het verbont haeres Godts, sy breeckt de belofte, die sy voor Godt, ende de ghemeynte, of vrienden gedaen heeft van haeren Man ghetrouwe, ende echtich te sijn, nae de VVet Moysis ende Israel.

18. Haer huys, dat is, de wercken die in haer Huys begaen worden, brenghen de menschen, door ongesontheydt, ende vrottinge (somtijts

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(31)

oock door handen vande Iustitie) tot den tijdelicken doodt, ende hier naemaels tot de verslaghene, dat is, verdoemde menschen, die soo seer niet ghestorven en zijn als van Godt, uyt dit leven, in de Helle nedergheslagen, ende die daer in een gheduyrighe quaele, ende eeuwige bangigheydt ligghen, hebben de menschen hier op der aerden, door Goddeloose wercken, schrick, ende verslaeghentheydt aen-ghebrocht.

19. Die tot haer gaen, dat is, in haer Huys gaen, of, met haer conderseeren. Dese haer selven eens soo verre verloopen hebbende, worden so dapper met allerley wellusten gedreven, ende soo verkeert in alle haer ghedachten, dat het van duysenden eens is, of sy vergaen alle, door haer onkuysheydt, ende

onghebondentheydt. Noteert ghy die hier in schuldich zijt, datter gheen ghemeene, geringe boetveerdicheyt van nooden is, om u hier van met Godt te versoenen.

20. Dit veers hanght oock aen het elfde.

21. Ten is geen kleyne saecke, op den wech der vrome, ende rechtveerdighe te gaen:

want die sullen in haer selven, of in haer nakomelingen, hier op der aerden, int lant van Canaan langhe, ende gerustelick woonen, sonder vervoert te worden, of verjaecht: waer door Gods gunste, ende alsoo de eeuwighe salicheyt afgebeelt wort. Soo verstaen ick oock het vijfde gebodt Deut.5. Exod.22.

22. De boose worden Valschaerts genoemt, om dat sy meyn-eedelick van Godt afwijcken, ende haer selven, jae Godt mede leughenachtich maecken, als of de beloften Godts maer beuselen en waeren.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(32)

Het derde Capittel.

1. MYn Sone, en vergheet mijne onderwijsinghe niet, ende dat dijn herte mijne geboden beware.

2. Want sy sullen u lancduericheyt van daghen, ende jaeren des levens, ende vrede toebrenghen.

3. Ghenade, ende waerheydt en sal dy niet verlaten. Bindtse aen dijnen halse, schrijftse op de tafel dijns herte.

4.

Heb. ende vint gracie.

Ende ghy sult gracie vinden, ende goet verstant, in de de oogen Gods, ende des mensches.

5. Betrout op Godt met al dijn herte, ende en steunt niet op dijn verstant.

6. Kent hem in alle dijne wegen, ende hy sal dijne paden rechten.

7. Zijt niet wijs in dijne oogen, vreest den Heere, ende wijckt van quaet.

8. Het sal een Medecijne zijn voor dijnen navel, ende een bevochtinge voor dijne beenderen.

9. Eert den Heere van dijn have, ende van de eerstelinghen van al dijn incommen:

10. Ende dijne Schueren sullen vervult worden van versaetheyt, ende dijne perssen sulle bersten van den Most.

11. Mijn Sone, en versmaedt de tuchtinge des Heeren niet, ende en zijt niet verdrietich over zijne bestraffinge.

12. Want de Heere straft, dien hy lief-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(33)

heeft, ende als een Vader sijn Kint, dat hy wel-besinnet heeft.

13. Wel salich is de mensche, die wijsheyt gevonden heeft; ende de mensche, die verstandicheyt uyt brenght.

14. Want haeren handel is beter, als den handel van Silver; ende haer incommen, als suyver Goudt

15. Sy is kostelijcker als edele gesteenten: ende alle dijne behaeghselen en sijn by haer niet te vergelijcken.

16. Lanckduericheyt van dagen, is aen haere rechter-hant: aen haere slincker-hant, rijckdom, ende eere.

17. Haere wegen sijn weghen van lieflickheydt, ende alle haere paden, vrede.

18. Sy is eenen Boom des levens den genen, die haer vast-grijpet: ende gheluckich is een yeder, die haer vast hout.

19. De Heere heeft door wijsheydt de aerde gegrondet, de Hemelen gestichtet met verstant.

20. Door zijne wetenschap sijn de afgronden ghescheurt, ende de Hemelen druppen douw.

21. Mijn Sone, bewaert de bestandige wijsheyt, ende bedachtsaemheyt, laetse niet afkeeren van dijne oogen.

22. Ende sy sullen leven sijn aen dijne ziele, ende aenghenaemheyt aen dijnen halse.

23. Dan sult ghy dijnen wech sekerlick gaen, end' dijnen voet en sult ghy niet

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(34)

stooten.

24. Als ghy neerlight, en sult ghy niet verschricken: maer, so ghy neerlight, sal u den slaep soet wesen.

25. Ghy en sult niet vreesen van een haestighe schrickinghe, oft van de verwoestinghe der onrechtveerdighe, soo wanneer die komt

26. Want de Heere sal dy tot een betrouwinge wesen, ende sal dijnen voet van den vangh bewaeren.

27. En onthoudt het goedt van zijne Meesters niet, als het in de macht dijnes handt is, te doen.

28. En seght niet tot dijnen naesten; gaet, ende keert weder, en morgen sal ick geven, daer het by u is

29. En denckt niet quaets tegen dijnen naesten, als hy gerustelic met dy woont 30. En twist met gheen mensch sonder oorsaecke, soo hy dy geen quaet gedaen en

heeft.

31. En weest niet nijdich over den man des gewelts, ende en verkiest gheene van zijne weghen.

32. Want den verkeerden, is eenen vloec des Heeren; maer sijn gheheymenis, is met den gherechtigen

33. Den vloeck des Heeren, is over het Huys der onrechtveerdighe: maer hy seghent de wooninghe der rechtveerdighen.

34. Iae hy spot met de spotters: maer

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(35)

den nederighen gheeft hy ghenade.

35. De wijse sullen eere beerven: maer elck een der dwaese neemt de schande mede.

Wtlegginge, op het derde Capittel.

1. DOor het vergheten en wort niet ghemeent, de swackheydt der memorie in dese leeringhen te onthouden, maer een naelaticheydt, ende verachtinge der dingen, die tot gelucksalicheyt van noode zijn.

2. Hier uyt blijckt, dat de Godtsalighe wijsheydt tot alles nuttich is, hebbende de beloften des teghen-woordighen, ende toecommende leven. Dan verstaet dit, gelijck ick op het een-en-twintichste veers van het voorgaende Capittel geseght hebbe: want ten is niet wonder, dat Godt onder dese belofte, de Ioden

menichmael tot zijne gehoorsaemheydt geroepen heeft: sy waeren daer gelijck in een vremt landt, daerse soo menige Natien, door Godts bysondere hulpe, uytgeroeyt, ende verdreven hadden: sy leefden daer in groote voorspoedt, daghelicks toe-nemende in macht, ende rijckdom, waer door sy andere, tot nydicheydt, andere toe wraeck-ghiericheydt verwecken: soo dat sy in het midden van so vele machtige vyanden ligghende, dit voor een over-groote belofte wel mochten rekenen, in dat lustighe, beloofde landt, lanckduerich, ende

breedsamelick te woonen.

3. Ghenade, ende waerheydt en sal dy niet verlaten. De onverdiende, ghetrouwe beloften Godts, en sullen dy noyt ontbreken, maer sullen aen u, sonder twijfel bevesticht worden. Derhalven soo bindt de Goddelicke geboden,

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(36)

aen dijnen halse, verciert u leven daer mede, als met wat kostelicks, ende eerlicks: schrijftse als met een Penne, in het binnenste dijns herten, dat ghyse noyt en verghetet.

4. Gratie, gunste, ende aenghenaemheyt, by Godt, ende de vrome menschen: de welcke oock oordeelen sullen, dat ghy goedt verstant hebt, uwe sinnen wel gheoeffent hebt in Goddelicke saecken, ende ghereynight van alle doodelicke wercken. Dit woordt verstandt, kan oock verandert worden in voorspoedt, welcke uyt goet verstandt, ende kloeck beleydt, veel tijts voort komt.

5. Op God te betrouwen, is t'eenemael op hem te rusten, versekert sijnde, dat alles wat ons overkomt, het sy voorspoet of tegen-spoet, ons ten besten ghedijen sal.

Dit selve wordt haer oock, door het contrarie, te kennen ghegheven: als dat wy niet steuenen en souden op ons vernuft, of yet dat in ons, of ontrent ons is.

6. Kennen, is erkennen, sijne oogen, ende herte op Godt slaen, in alle sijne weghen, in alles, watmen doet.

7. Sijt niet wijs in dijne oogen. Laet het dy niet schijnen, en laet het dy niet voorstaen, dat ghy vernuft, ende verstants ghenoech hebt.

8. Den Heere te vreesen, ende van quaedt te wijcken, is de Godtsalighe troostelick, ende vreugdigh: dat verquict haer in alle tegen-spoet, doet haer goeden moet hebben, ende gherustelick de goede uytkomste verwachten. Dit wort hier alsoo door ghelijckenisse te kennen ghegeven. Den navel is het middel punckt van de mensche, de wortel, ende den ersten wegh, waer door de vrucht, noch in des Moeders lichaem zijnde, zijn leven, ende voetsel treckt: welcken wegh verstopt zijnde, of andersins niet wel gestelt, het Kindeken flauw wort, ende eyndelick

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(37)

by gebreck van verlichtinge sterven moet. De Medecijne geappliceert aen dese edele partie, verspreyt sich door alle de deelen des lichaems, welcke sy oock te samen hecht. Een noodich deel, sonder het welcke, de mensche niet leven en kan. Daerom oock de Egyptenaers, de roovers, tot een straffe, alle het vel af stroopende, villen rontomme de navel, sonder die te geraecken, op dat de arme menschen langhe souden in die schrijckelicke pijne wesen De beenderen zijn ghelijck de Fondamenten, ende Pilaeren van het lichaem: welcke van noode hebben geduerlich bevochticht, ende ghevoedt te worden door haer merch, het welck oock de levendige Geesten des lichaems laeft, ende versterckt, goet, ende licht bloedt maeckt, ende also de mensche gesont, ende vrolick hout: maer dese vochticheyt ontbreeckende, de beenderen verdrooghen ende vergaen, de mensche wordt uytgemergelt, ende verteert, tot dat hy eyndelick onder d'aerde geraeckt.

9. Ver-eert, ende beschenckt den Heere, de Priesteren, die het werck des Heeren doen, van alle uwe inkommen: Want Godt houdt dat, gelijck of het hem selven gedaen waere. Exod. 2. ende Deut.26 Siet, dat ick aen-teeckenen sal, op het vierde veers van het negen en twintichste Capittel.

10. Dyne perssen sullen bersten van den Most. Den Wijn sal soo overvloedich ende genereus van crachten zijn, dat de backen, daer den Wijn ingeperst wordt, dien niet al en sullen konnen vatten, maer sullen over-vloeyen, ende breken van het gewelt.

11. En sijt niet verdrietich Den mensche is, van natuere wegen, afkeerich van alle goede vermaeningen, ende bestraffinghen, terstont verdrietich, onverduldich, ende den moedt ver-

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(38)

loren ghevende.

12. Dit veers wort verhaelt, gelijck oock sommighe andere, in den Brief tot den Hebreen, Cap 12. Alwaer niet precijs alle de eyghene woorden, maer den sin geheelick uyt-gedruckt staet, volgens de Griecksche over-settinge, die doen, ende langhe tijt te vooren, over al aengenomen was.

13. Hoe geluckich is die mensch, die door yverige gebeden tot Godt, ende neerstige ondersoeckinghe, de wijsheydt, ende waere kennisse Godts verkregen heeft, ende daer door oock bequaemheydt, ende Goddelick verstant, om met

oprechticheydt des herten, ende een goede conscientie, voor Godt te wandelen, ende hem zijne beloften toe te eygenen.

14.

15

De wijsheydt wort hier in vergelijckinge, gepresen boven alle kostelicke Coopmanschappen, ende waeren, die onder de menschen verhandelt worden:

de welcke hier drye in getal gestelt zijn, de leste weerdiger zijnde, als de eerste.

Het eerste is Silver: het tweede Goudt, beter dan het voorgaende: het derde kostelicker dan die beyde, Edele ghesteenten: het vierde wort hier by gedaen in het ghemeen, de voorgaende begrijpende, ende wat daer noch meer mochte kostelick, of te wenschen wesen, daer in den mensche sijn behagen mochte nemen.

16. Het lanck leven wordt hier aen de rechter hant gestelt, als hooger, kostelicker, ende weerdigher, als eenighen rijckdom, of tijdelicke eere.

17. In het voorgaende, worden de weldaeden verhaeldt, die de wijsheydt uyterlick den mensche toebringht: hier wordt nu bewesen, dat sy oock innerlick in het gemoet, een vermaeckelicke vreucht, gerustheyt, ende vrede der conscientie werckt, die alle verstandt te boven gaet.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(39)

Matth.11.29, 30.Rom.5.1.2.

18. Dit is de laetste, ende grootste vrucht, die de wijsheyt voort-bringht, namelick het eeuwige leven, waer in de volcomentheyt van alle ghelucksalicheyt gelegen is. Het welcke beschreven wort door een gelijckenisse, siende op den boom des levens, die van Moyse beschreven wordt Genes. Cap.2 ende 3. welcken boom een gheheymenisse, ende Sacrament was, van de eeuwige gelucksalicheyt.

19. De Heere heeft door wijsheyt, dat is, verstandelick, ende bequamelick, als een konstich werck-meester, de aerde ghegrondet. Door de aerde wort verstaen dat gheheele lichaem, soo wel de zee, als de aerde begrijpende, daer den Geest Gods, in het begin der scheppinge, ghelijck een voghel, over haer jonghen, vlickerde. Gronden, is seker, vast, ende onbewegelick stellen. Door de Hemel wort verstaen, alles wat over de aerde hanght, de lucht, de Hemelsche circkelen, ende sterren, die daer in gestelt sijn.

20. Door het scheuren der Afgronden, en worden niet gemeent de wateren des sont-vloets, maer de Fonteynen, ende Rivieren, die uyt de diepten der aerden, uytgebortelt, ende gelijck met scheuringen der aerde voortgecomen sijn.

21. Dese vermaninge, ende toe-eygeninge vloeyt uyt het voorgaende: ende wort voor-gestelt by gelijckenisse, gheleent van een Schutter, die aendachtelick zijn oogen op het wit vesticht: of van een Stier-man, die gheduerich de ooghe in het seyl heeft: of noch beter van het ghebruyck der Ioden, die eenige

gedenck-teeckenen der geboden Gods, aen haer hooft, handen, ende andere leden bonden, ende op de soomen van haer kleederen schreven, om die geduerich voor oogen te hebben, ende daer naer te leven.

22. De vaste, onbeweghelicke wijsheydt, ende

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(40)

voorsichticheyt, sullen dy hier een geluckich leven op der aerden, ende hier naermaels het eeuwige leven toebringen. Sy sal dy oock cierlick, ende

aenghenaem maken, als een Goude Keten den hals verciert, ende een eerbiedende respect den menschen verwerckt.

23. Na de mare der Goddelicker wijsheyt, daer hy mede begaeft is, sal hy sonder perijckel, ende vreese wandelen, wetende, dat alles wat hem overkomt, hem ten besten gedijen moet Iae sijnen voet en sal hy nergens aen stooten, hy en sal de minste schade, of verdriet niet lijden, so lange, als hy in de voetstappen der wijsheit voortgaet. Andersins gebeuret wel somtijts, dat de alder-godsalichste met vele ellendicheit, ende tegenspoet versocht worden, maer het gheschiet ter occasie van hare sonden, ende dat sy ooc van den wech deser wijsheyt wel eeniger mate afwijcken, waerom Godt haer, tot haeren besten castijdet, ende om dat sy, door die besoeckingen, bequamer, ende weerdiger gemaect souden worden, om het eeuwige leven door Gods genade te verkrijgen.

24.25.26. Merckt hier uyt, volghens de ervarenheyt, dat de Godloose, ende die de ware wijsheyt verachten, veel tijts met schrick, ende angst, insonderheyt in de eensame duysternisse, sijn: want dan comt ordinaris den mensche zijn grouwelic leven te vooren, de conscientie benaut ende pynicht hem als eenen beul, ende de Prince der duysternisse speelt alsdan sijn grouwelijcke personagie: maer ter contrarie, die den Heere vreesen, ende de Goddelicke wijsheydt betrachten, sijn gelijck in een gheduerige, blijde maeltijdt: den nacht, die andere vervaerlic is, is haer genuechlick, ende soet. Liggen sy wacker, sy ghevoelen die onbegrijpelicke vreucht des Geests, die haer door den gheloove, ghelijck als in het daedelick besit stelt, van die boven-natuerlicke

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(41)

eeuwighe ghelucksalicheydt, die God voor sijne uytverkorene bereydet heeft, eer de grondt des weerelts geleydt was. Slaepen sy, haeren slaep is gherustich, troostich, ende soet, ghelijck een aengename spijse, voor den mont is. Besiet Psal.4.8.9. De reden wort in het ses ende twintichste veers verhaelt. Door den vangh verstaet allerley ongheluck, daer in den mensche, ghelijck in eenen strick, betrapt, ende verwerret wort.

27. Sijne Meesters, dat is, dien het toekomt, of van weghen, dat hy het van noode heeft, (want wy en zijn maer, als Diaconen van ons goet gestelt, het komt den armen toe) of, om dat hy het verdient heeft, of andersins weerdich is.

28. Als ghy de middelen, ende bequaemheyt by u hebt, en stelt den armen niet uyt, van die, in haer gebreckelickheyt, te hulpe te kommen: en seght hier, gaet, ende keert weder op een ander tijdt, ende morghen, hier naer, alst eens te passe komt, sal ick gheven. Siet den Brief tot den Gal.6.10. Psal.145.15.

29. Die met u woont, en is niet juyst, in het selve huys, maer onder u, in uwe stadt, in u lant, die met u omgaet, ende op u vertrout. Hier van zijn exempelen in Iudas, Achitopel, daer van David klaeght Psal.55. ende elders meer.

30. Hier uyt en volcht niet, ghelijck sommighe dertele menschen de Schrifture misbruycken, datmen kijven, ende vechten mach, als de occasie presenteert:

want de beswaernisse van een grooter sonde, en is geen ercusie voor een minder.

Ende dit sal misschien de meeninge des Heyligen Gheests sijn: En trekt niemant lichtveerdelick in proces, of verschil, ten sy dat ghy merckelick beschadicht zijt.

31. Dit veers vloeyt uyt het voorgaende, in

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(42)

sulcken sin: Al ist, dat de Godloose geweldigers met twisten, kijven, ende procederen, dickwils haer profijt doen, ghy en moetse even wel daer in niet benijden, noch haer voetstappen navolgen. De reden volcht.

32. Syn geheymenis is met den gherechtighen. Al-ist dat de gerechtige somtijts verongelijckt worden, Godt is even wel met haer, ende bemintse, als zijne familiare vrienden, die hy de verborgentheyden sijnes raets te kennen geeft, haer leerende, dat sy van dese weereldt niet en zijn, maer een ander erfdeel te verwachten hebben.

33. Dit is een naerder verklaringhe van het voorgaende veers.

34. Het spotten der spotters valt op haer selven, sy moetent wel dier betaelen: sy verachten God, maer hy maecktse tot een proye des duyvels, ende een schrick der menschen, jae van hun selven etc.

35. God sal de Godsalige eeren: maer de schande sal het lodt der dwaese Godloosen sijn: de schande sal haer Meester wesen, ende ghelijck als met een draey-wint, wech-nemen. Of, hy neemt de schande mede, dat is, alwaer hy gaet, volcht de schande hem naer.

Het vierde Capittel.

1. HOort Sonen, de onderwijsinge des Vaders: ende weest aendachtich om verstandicheyt te weten.

2. De wijle ick u een goede leeringe geve, en wilt mijn onderwijsinghe niet verlaeten.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(43)

3. Doen ick mijn Vaders Sone was, teerkens ende eenich voor mijne Moeder:

4. Soo leerde hy my, ende seyde my: laet dijn herte mijne woorden vast houden:

bewaert mijne woorden, ende ghy sult leven.

5. Verkrijcht wijsheyt, verkrijcht verstandt: en vergheet niet, ende en wijct niet van de redenen mijnes monts.

6. En verlaet haer niet, ende sy sal dy gaede slaen: hebtse lief, ende sy sal dy bewaeren.

7. Verkrijcht wijsheydt, het eerste der wijsheyt: ende verkrijcht verstant met alle uwe besittinge.

8. Verheftse, ende sy sal dy verhoogen: sy sal dy verkeeren, als ghy haer omhelset.

9. Sy sal een aengenaem toevoeghsel geven voor dijnen hoofde; sy sal dy toestellen een croone des cieraets.

10. Hoort, mijn Sone, ende neemt aen mijne redenen: op dat de jaeren des levens dy moghen vermenichfuldicht werden.

11. Ick onderwijse dy in den wech der wijsheydt: ick geleyde dy op de baenen des rechts.

12. In dijn gaen, en sal dijnen ganck niet ghe-enght worden: ende soo ghy loopt, en sult ghy niet struyckelen.

13. Grijpt vast aen de tuchtinge, weest

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(44)

niet flauw: bewaertse, want sy is dijn leven.

14. En gaet niet op den padt der onrechtveerdighe, ende en treedt niet op den wech der quaden.

15. Verstoot hem, dat ghy daer op niet en passeert: wijckter van, ende gaedt voor by.

16. Want sy en slaepen niet, soo sy geen quaedt gedaen en hebben: ende haeren slaep wort benomen, so sy niemant doen struyckelen en hebben.

17. Want sy eten broodt der onrechtveerdicheydt, ende drincken Wijn des gheweldts.

18. Maer den padt der rechtveerdigen, is als het licht des morgen-schijns, meer ende

Heb. gaende ende lichtende.

meer lichtende, tot de gesetheyt des daechs

19. Den wech der onrechtveerdighe, is, als duysternisse, daermen niet en weet, waer over datmen struyckelt.

20. Mijn Sone, weest aendachtich tot mijne woorden, neycht dijn oore tot mijne redenen.

21. Laetse niet af-keeren van dijne oogen, bewaertse binnen in dijn herte.

22. Want sy sijn leven den ghenen, die haer vinden, ende aen alle haer vleesch een Medecijne.

23. Boven alle bewaeringhe, bewaert dijn herte: want van haer zijn de voortkomsten des levens

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(45)

24. Weert van dy de verkeertheyden des monts, ende doet verre van dy de verdraeytheyden der lippen.

25. Laet dijne ooghen recht voor haer sien, ende dijne oogh-schelen gherecht zijn tegen over dy

26. Over-weecht den padt dijnes voets, op dat alle dijne weghen gheset mogen zijn.

27. En wijckt niet ter rechter, of ter slincker handt: weert dynen voet van het quaedt.

Wtlegginge op het vierde Capittel.

1. DAt den wijsen Coninck ons soo dickwils het selve vermaent, beteeckent onse traecheyt ende dommigheydt, om wijsheydt, end' alle goddelicke dinghen te begrijpen.

2. Dit veers siet bysonderlick, op het ghene datter volght.

3. Myns Vaders Sone, dat is, ick was hem seer lief, end' aengenaem. Soo segghen wy van een kint, dat de Vader seer bemindt, het is Vaders kindt. Teerkens, end' eenigh, is delicaet opgebracht, end' lief-talligh als een eenigh kint, datmen gemeenlick stercker liefde toedraeght, als wanneermen daer vele heeft

4. Dat is de lesse Davids, die hy zijnen sone Salomon ghedaen heeft, noch jonck zijnde.

5. Soeckt, ende ghebruyckt alle middelen, om goddelicke wijsheyt te verkrijghen.

6. Het is te vergheefs, de wijsheyt eens verkregen te hebben, ten sy dat ghy die bewaert, end' daer naer leeft met alle volstandigheyt.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(46)

7. Het eerste der wysheyt, welck is de vreese des Heeren. Besiet boven het eerst Cap. het sevende veers.

8. Omhelsen, dat is alle liefde, ende caresse thoonen, ghelijck een Bruydegom zijn Bruydt doet.

9. Siet, dat ick aenghewesen hebbe, op het neghende veers van het eerste Cap.

10. Hier begint Salomon wederom te spreken: vernieuwende, ende voorts verhalende, dat hy eerst begonnen hadde.

11. Hy vergelijckt hem selven met eenen weghwijser, den toehoorder, met een reysende man, de wijsheyt, met eenen wegh.

12. Dynen ganck, dat is, den wegh dijnes gancks en sal niet enghe zijn, moyelick om te betreden, ende periculeus om af te slibberen.

13. Siet het vierde veers van dit selve Capittel

14. En gaet niet op den padt der onrechtveerdighe, en set dijnen voet niet eens op haere wegen, mijdt de eerste beginselen der sonde: want het is seer moeyelick, de tijdelicke wellusten der sonde ghesmaeckt hebbende, daer van te keeren.

Ende en treet niet op den wech der quaden, en volcht de ongheregheltheydt der boosen niet.

15. Verworpt hem & c, Neemt een af-grijsen, ende gelijc de walgh van alle haer doen. Paulus accordeert hier mede, tot den Ephes.5 11. 16. De boosheyt, ende quaedt-lusticheydt der Goddeloose is gelijck de ledighe maghe van een hongherich mensche, die hem niet en laet rusten, voor dat sy versadight is. 1.

Coninghen.21 4.

17. Door Broot, ende VVyn, is alderley voetsel verstaen. Haer voetsel, seght hy, datse nutten, is met valscheyt, ende gewelt verkregen.

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(47)

18. Het leven der Godsalighe, is by het licht vergeleken: waer door wetenschap, genade, bystandt, eere, ende vreucht verstaen wort: by een licht, dat meer, ende meer toe-neemt in klaerheydt, tot de ghesetheyt des daechs, dat is, tot den middach, als den dach in zijn meeste volkomentheyt is.

19. Den staet der Godloose, en is anders niet, als duysternisse, dat is, onwetentheyt, teghenspoet, oneere, verdriet, ende droeffenisse.

20. Besiet het ceeste veers van dit selve Capittel.

21. Laetse niet afkeeren van dijne ooghen. Van dese manieren van spreken is gheseyt, op het een en twintichste veers van het derde Capittel.

22. Ende alle haer vleesch een Medecijne, dat is, den gantschen mensche wordt daer door verquict, in droefheyt, ende tegenspoet getroost, ende gesterckt.

23. Bewaert u herte, dat is, uwe ziele, die haer meest kracht in het herte thoont, daer van het leven aen alle andere deelen des lichaems mede-gedeylt wort. Door de voorkomsten des levens worden verstaen alle onse gedachten, woorden, ende wercken, van het herte, als van den oorspronck des levens, voort comende.

24. Oneerlick, ende quaet spreken misstaet een mensche, ghelijck een verkeerde, scheeve mont, ende verdraeyde, getrocken lippen.

25. Laet dijne oogen recht voor haer sien. Een ghelijckenisse ghenomen van den Acker-man, die om sijn vooren recht te maecken, geduerich voor hem siet: of van een Schutter, die naer eenich wit schiet: of van een looper, die in een loop-bane loopt. Siet oock het derde Capittel, op het een en twintichste veers.

26. Wy moeten onse wercken, ghelijck in een

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(48)

Balance over wegen, op dat sy geset sijn, dat is geen uytslagh en gheven aen d'een, af aen d'ander sijde, maer haer geset gewichte mochten hebben.

27. Dit is een verklaringe van het voorgaende veers: dat wy niet, uyt ons eygen vernuft eenigen Gods-dienst en versieren, of superstitien toe en brenghen: noch oock aen d'andere zijde, alle godtvruchticheydt versaecken, ende in

roeckeloosheydt staen; maer altijdts den rechten wegh, van Godt voorgheschreven, met een ernstich toe-versicht bewandelen.

Het vijfde Capittel.

1. MYn Sone, weest aendachtigh nae mijne wijsheyt: neycht dijn oore na mijn verstandt:

2. Op dat ghy bedachtsaemheyden behout, ende dijne lippen wetenschap bewaeren.

3. Want de lippen der vremde druppen Heunich-drop: ende haer gehemelte is smijdiger als Olye.

4.

Heb. sweert van monden.

Maer haer laetste is bitter, als alsem; scherp, als een twee-snijdende sweerdt. 5. Haere voeten daelen ter doodt: haere gangen houden het graf vast.

6. Dat ghy den wegh des levens niet en overweeght; haere paden bewegen sich, dat ghy niet en weet

7. Nu dan Sonen, hoort my, ende en wijct niet van de redenen mijns monts

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(49)

8. Doet verre van haer dijnen wegh, end' en naerdert niet tot de deure haeres huys:

9. Op dat ghy aen andere dijnen lof niet en ghevet, end' dijne jaeren, de wreede:

10. Op dat de vremde niet versadight en worden, van dijne macht, ende dijne arbeyden, in het huys der vremden:

11. Ende dat ghy huylet op u laetste, als dijn vleesch, end' dijn lichaem verteert is:

12. Ende segghet: hoe hebbe ick kastijdinge ghehaet, ende mijn herte bestraffinghe verfoeyt?

13. End' en hebbe de stemme mijner onderwijsers niet ghehoort: noch mijne oore gheneycht tot mijne leer-meersters?

14. Ic ben by na in alder-hande quaet, int midden der gemeente, ende der vergaderinge.

15. Drinckt water uyt dijnen reghenback, ende stroom water uyt dijnen Fonteyn-put.

16. Laet dijne Fonteynen haer buyten verspreyden: de Water-rivieren op de straeten 17. Datse dy alleene toecommen, ende niet vremde met dy.

18. Dat dijnen oorspronck gheseghent sy: ende verblijdt u van wegen de vrouwe dijner jeught:

19. Een hinde der liefden, ende een steengheytgien van gracie: diens borsten dy

Johan de Brune (de Oude), Proverbia, of, de spreucken van Salomon

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

’K heb ’t Herbergs-praatje in de selve taal achter aangevoegt, soo kort als ’t my mooglyk dacht om alle de aangeteekende konstwoorden daar in te begrijpen, De t’Samensprekers

De materie is dan oud, ende eens anders, het fatsoen is nieuw en mijne; in somme, nieuwe wijn, maer oude leer-zacken, daer mede ick meer getracht hebbe andere en veerdigher geesten

Hendrick de Keyser, welcke beydes so konstigen Beeld-houwer als Bouw-meester is geweest, is gheboren binnen de Stadt Vytrecht, welcke Stadt in ouderdom geenighe verre of

Mettien dat 5) Marcolf sconincx palayse wt ginck riep hi tot hem dye vrouwe die haer kint weder ghegeven was geweest biden coninck ende seide. weetti niet wat huden in sconincx

At the same time, Feustel’s book is a very down- to-earth description of curriculum design, the importance of gender, class and “race” as sources of inspiration for social

Maer soo den Vorst meer deught, can thoonen door 't vergeven, Als door sijn straffe vvet, vvaer door hy straft aen 't leven, Soo meyn ick voor ghewis, nu Godt u ziel bevvoont, Dat

Haerlemsche eerlycke eren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghen.. Sicionir) en vergunnen aen niemant eenige reys te doen, op dat hy

De geen die dit doen, beelden hun zelven in, dat het met lezers, even als met reizers, toegaat, wien 't gevoelen van de weg, door de tekens daar de mylen meê afgezet zijn, zoetelik