• No results found

HULP AAN DE MINDER ONTWIKKELDE GEBIEDEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "HULP AAN DE MINDER ONTWIKKELDE GEBIEDEN "

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3S 1, i- n :r n

e n e e

r

El S

TEN GELEIDE

H

et vraagstuk van de hulp aan de minderontwikkelde gebieden in de wereld heeft

" zich na" de oorlog ontwikkeld tot een overheersend probleem - politiek, econo-

misch en moreel - voor de Westerse samenleving en - gelukkig - voor de so- cialistische beweging in het biizonder. Het" streven naar opheffing van de groteske ver- schillen in levenspeil tussen de volken is éen rechtstreeks uitvloeisel van de idee van ge- liikheid en soUdariteit, die aan het begin van de socialistische beweging heeft gestaan en haar ontwikkeling heeft gestuwd tat op vandaag.

Het ligt voor de hand dat ons tijdschrift, zoals het de afgelopen iaren herhaaldelijk reeds deed, voortdurend aandacht aan dit wereldomvattende vraagstuk zal moeten be- steden. In dit dubbel nummer is een aantal studies over doelstelling, methode en organi- satie van

de.

hulpverlening bijeengebracht. Geert Ruygers opent het nummer met een sa- menvattende beschOUwing van de verschillende aspecten van de hulpverlening. De Kadt confronteert de. hulpverlening als wereldvraagstuk met dat andere probleem, dat evenzeer van wereldwijde strekking is en een opdracht voor het Westen inhoudt: de striid tegen het communisme. Nu dit nummer verschijnt op het moment, dat in Noord-Afrika de koloniale striid in vlU!k afzichteliike vormen wardt gevoerd, kan deze confrontatie bijdragen tot de zo noodzakeliike politieke prioriteitsbepaling.

Er is naar gestreefd de behandeling van de verschillende facetten van de hulpverlening zoveel mogeliik te concretiseren aan de verhoudingen in bepaalde gebieden. Zo is het voedselprobleem getoet.st aan de situatie in " Japan, het ontwikkelingswerk in de landbouw aan de verhoudingen in Latijns Amerika, het vraagstuk van de kapitaalvorming aan de positie van India, de bevordering van het maatschappeliik welzijn mede gebaseerd op de ervaringen van de schriiver in Irak. De documenterende bijdragen over de organisatie en omvang van de tot dusver verstrekte hulp, over het wereldbevolkingsvraagstuk en over het het door de Socialistische Internationale verrichte werk bieden uitmuntend materiaal voor verdere studie.

Het was in het bestek van 96 pagina's onvermijdelijk, dat belangriike aspecten onvol- doende tot hun recht kwamen: de financiering van de hulp, de bestuurlijke opbouw in de minderontwikkelde gebieden, de achtergebleven landen in Europa, het perspectief van Afrika. De gemeenschappeliike verklaring van de Soctalistisdhe Internationale en de Aziatische Socialistische Conferentie, die volledig werd afgedrukt, is een onvolkomen compensatie voor het gemis van een beschouwing van een vertegenwoordiger der minder- ontwikkelde gebieden zelf. De redactie hoopt in de komende periode deze scha nog in te halen - de taken, die in de hier gebundelde beschouwingen worden gesteld zijn voor de wr.i.alistische beweging een bezielende verplichting. d. U.

417

(2)

G. R UYGERS

HULP AAN DE MINDER ONTWIKKELDE GEBIEDEN

1)

H

et vraagstuk van de minder ontwikkelde gebieden in de weleld appelleert op de meest directe wijze op het hart van het socialisme, op het diepste en het edelste, dat het socialisme tot een -van de grote politieke krachten in onze moderne tijd maakte.

"Het leed der mensheid laat me vaak niet slapen" schreef jaren g!lleden Henriëtte Roland Holst. Iets van dit sentiment stuwt door alle socialistische politiek. In alle socialisme gaat het tenslotte om de mens. Het socialisme heeft steeds dáár te staan, waar onrecht wordt geleden, waar de menselijke vrijheid wordt geschonden door politieke onderdrukking, waar de mens ten offer valt aan economis(·he uitbuiting of sociale achterlijkheid. Dit behoort tot het wezen van alle socialisme, vroeger en nu.

Nieuw is slechts, dat dit wezenlijke na de jongste oorlog geplaatst is geworden in een nieuwe dimensie. Tot 1940 toe was de oplossing van het sociale vraagstuk als doel- stelling van socialistische politiek nationale politiek. Ook toen werd de Internationale gezongen, er was vaak een levendige, gevoelsmatige verbondenheid over de grenzen .heen, soms ook wel iets van een beginnende samenwerldng, maar in het tijdperk van de nationale staat bleef in het algemeen ook de socialistische politiEk zich afspelen binnen de nationale kaders. Het sociale vraagstuk werd ervaren als een nationaal vraagstuk. Tegen een dergelijke achtergrond kon de Engelse econor..list, Keynes, in de dertiger jaren schrijven, dat het economische vraagstuk in honderd jaar geheel kon zijn opgelost en dat de vraagstukken, die dan nog zouden overblijven, die van de vrije- tijdsbesteding waren en van de beoefening der levenskunst. Nu echter, in een wereld, waar de. publieke opinie geconfronteerd staat met de algemeen bekende feiten, dat bijna 60% van de gehele mensheid in meerdere of mindere mate nog aau ondervoeding lijdt-en dat meer dan de helft van de mensheid lezen noch schrijven kan, hebben we dat gemakkelijk optimisme niet meer. Het sociale vraagstuk is uitgedijd tot een wereld·

vraagstuk. Het is niet overbodig geworden om op het nationale vlak het uiterste te doen om het sociale vraagstuk op te lossen. Maar in uitgestrekte delen van de wereld is de nood zo groot, dat hier ook hulp nodfg is van het ene land naar IJ et andere. En bovendien liggen er in de huidige structuur van de wereldeconomie eeu aantal vraag- stukken, die een wereldwijde aanpak vereisen, wil men ooit het sociale vraagstuk werkelijk kunnen oplossen. Dat zijn de twee nieuwe punten, die in dit verband na de

1) Met enkele redactionele wijzigingen en enkele voetnot~n is deze t«;kst., die wérd uit- gesproken op het congres buitenlandse politiek van de P.v.d.A. in Jan. jI., aangepast aan de situatie· van het ogenblik.

(3)

oorlog aan de orde zijn gekomen. Het socialisme zal zich daarvan rekenschap hebben te geven, wil het temidden van de huidige ontwikkeling zijn plaats in de voorhoede behouden.

In de tweederden van de wereld, die in de officiële literatuur gerekend worden tot de minder ontwikkelde gebieden, vertoont het vraagstuk overal dezelfde karakter- trekken. Het zijn landen met een overwegend agrarische economie. Een ouderwetse agrarische structuur, met aan de ene kant millioenen hectaren in de handen van weinigen, aan de andere kant de millioenen, wier bedrijfje één hectare groot is of kleiner. Technische middelen en voorlichting ontbreken bijna geheel. Voor zover de buitenlandse handel een rol speelt, is er vaak de kwetsbaarheid van de bijna volledige afhankelijkheid van één product: Brazilië van de koffie, Bolivia van de tin, Cuba van de suiker, Venezuela van de olie, Egypte van de katoen. De economische achterlijkheid gaat samen en hangt samen met een sociale achterlijkheid: tekort aan voeding, vooral aan dierlijke eiwitten;primitieve huisvesting, besmettelijke ziekten, korte levensduur;

hoge sterftecijfers. En de aanpak van al deze maatschappelijke problemen wordt te moeilijker, omdat een betrouwbaar, deugdelijk en stabiel ambtelijk apparaat bijna in geen dezer landen bestaat.

In al d~ze landen staat men voor een schier eindeloze reeks van vicieuse cirkels.

Armoede is er oorzaak van onwetendheid en onwetendheid van armoede. Een een- zijdige aanpak van dergelijke complexe vraagstukken kan de toestand nog verergeren.

Op Ceylon en Porto Rico werden de sterftecijfers in enkele jaren teruggebracht op Westers peil, terwijl de geboortecijfers constant bleven, waardoor de druk op het wel- vaartspeil nog groter .werd.

De tegenstelling tussen de meer en de minder ontwikkelde landen is ook de tegen- stelling tussen een statische en een dynamische samenleving. De toestanden, die Carlo Levi schilderde in zijn aangrijpende boek: "Christus stond stil te Eboli", ver- schillen niet zoveel van de toestanden, die ons bekend zijn van de oud-Romeinse ge- schiedschrijvers. Het is inderdaad, of in deze wereld de eeuwen stil stonden. Er ont- breekt, wat Toynbee genoemd heeft, de scheppende minderheid. Vaak acht de boven- laag haar posities afhankelijk van de instandhouding der gevestigde toestanden. Dit ontbreken van iedere dynamiek maakt ook, dat de tegenstelling tussen de rijke en de arme landen nog van jaar tot jaar groter wordt. Volgens berekeningen van Colin Clark zou rond 1800 het gemiddelde inkomen in het rijkste land ter wereld een vijf- voud zijn geweest van dat in het armste land, op het ogenblik is dat een veertigvoud.

, De jaarlijkse toeneming van het wereldinkomen komt voor het overgrote deel aan • de meer ontwikkelde landen ten goede. Zo groeit de tegenstelling tussen rijk en arm van jaar tot jaar, enerzijds tussen de volken, anderzijds, in de minder ontwikkelde landen zelf, tussen de kleine bovenlaag en de grote massa van het volk.

Het vraagstuk van de minder ontwikkelde gebieden is geworden tot een van de g\:ote en beslissende wereldpolitieke vraagstukken van deze tijd.

Politiek van karakter werd het vraagstuk in de eerste"plaats uit de aard van de zaak zelf. Alle historische emancipatie-processen beginnen nu eenmaal als een bewustwor- ding. De emancipatie van de arbeiders ontstond, toen in de arbeidersklasse zelf het bewustzijn ontwaakte van eigen miserabel lot, het bewustzijn van uitgebuit te zijn, van onrecht te worden gedaan en van de mogelijkheid door eigen inspanning, door 419

(4)

organisatie en politieke machtsvorming daarin verandering te brengen. Vanaf dat ogenblik was de emancipatie der arbeidersklasse niet meer van de politieke agenda af te voeren. Op soortgelijke wijze ligt het nu met de minder ontwikkelde landen in de wereld. De gekleurde vo1ken zijn ontwaakt. De techniek heeft de afstanden over- wonnen. Men heeft een algemeen beeld van hoe wij leven en zij zelf leven. Het ver- langen naar vrijheid is samengegaan met het verlangen ,naar maatschappelijke op- gang. Zo werd ook dit emancipatieproces een politiek vraagstuk. In de minder ont- wikkelde landen zelf woedt rondom dit vraagstuk de strijd tussen traditie en adaptatie, in het Westen de strijd tussen de provinciale mentaliteit van een economisch natio- nalisme en de opvatting van een wereldeconomie als eenheid. Maar het vraagstuk van rijkdom en armoede staat geschreven op de politieke agenda van onze huidige wereld en steeds sterker zal het om een antwoord dringen.

Het politieke karakter van het vraagstuk wordt in deze tijd bijzonder geaccen- tueerd door de wereldpolitieke situatie. Als wij heden ten dage staan in een wereld- omspannende strijd tegen de communistische bedreiging, dan moeten we I be~rijpen,

dat democratie niet kan gedijen in een sfeer van armoede en onwetendheid. Op de lange duur gezien wordt de strijd tegen het communisme niet beslist op het militaire, doch op het sociale en economische front. Overal in de wereld parasiteert het com- munisme op de sociale achterlijkheid en ofschoon de onderdrukking en uitbuiting der satellietlanden voor geen vorm van kolonialisme onderdoen, staan de communisten in ' Azië en Afrika als de paladijnen van het anti-kolonialisme. Aldus staan de minder ont- wikkelde landen onder de zuigkracht van de communistische propaganda. 1) De grote massa van deze volken heeft de vrijheid nooit gekend en het w.elvaartsp.eil is er niet hoger, doch veelal nog slechter dan in communistische landen. Zijn wij, is de Westerse wereld in staat om de IJ milliard mensen in de minder ontwikkelde gebieden van de wereld, die leven 'beneden de stoffelijke grondslagen van het leven, het houvast te geven van een perspectief voor de toekomst? Dit is de beslissende vraag, waar we voor staan. Het àntwoord op deze vraag is voor de toekomst der vrije wereld minstens zo beslissend als alle militaire inspanningen van het ogenblik, hoe onvermijdelijk ook. En daarom moeten we het vraagstuk van de hulp aan de minder ontwikkelde gebieden ook in deze orde van grootte ler~n zien.

In déze orde van grootte. De nood van deze wereld wordt niet gelenigd met hulp van incidentele aard: een hongersnood in India, een aardbeving in Japan, een over- stroming in Italië. Voor dát doel zou een internationaal rampenfonds uitstekende dien- sten kunnen bewijzen. Maar hier gaat het om wezenlijk meer. Om een vraagstuk van structurele aard, om het inhalen van de economische achterstand van het grootste d~el der wereld, misschien zelfs om een stuk nivellering tussen rijkdom en armoede op internationale schaal. Het begrip collectieve veiligheid is in enkele tientallen jaren voor ieder van ons vertrouwd en v~mzelfsprekeI).d geworden. Maar het is even urgent, dat dit geschiedt met het begrip collectieve welvaart. Het is soms beangstigend te zien, hoeveel gemakkelijker de mensheid een milliard bij elkaar brengt om oorlog te voeren dan een millioen om de vrede op te bouwen. A,Js we over deze gesteldheid 1) Men onderschatte bijvoorbeeld niet de betekenis die het in de Aziatische wereld- moet hebben, als daar ervaren wordt dat communistisch China van Rusland zevenmaal meer economische hulp krijgt dan India van het Westen,

(5)

weten heen te komen en als de vrije wereld bereid is, niet alleen één organisatie in het leven te roepen om oorlog te kunnen voeren, doch ook om de welvaart op te bouwen, dan zou de wereldpolitieke situatie er inderdaad hoopvoller uitzien dan vandaag de dag. .

Gelukkig mogen we zeggen, dat ten aanzien van dit vraagstuk de mensheid een stuk verder is dan na de eerste wereldoorlog. Over de periode van na 1918 heeft generaal Smuts bij de oprichting der Verenigde Naties gezegd: "De toenmalige bou- wers van de vrede leefden in een politieke wereld, beheerst door politieke opvattingen.

Zij dachten, dat politieke oplossingen konden volstaan. Geen wonder, dat hun plan- nen werden doorkruist door de catastrophale economische ontwikkelingen, die de nationale en de wereldeconomie verstoorden in de periode tussen de twee oorlogen."

Gelukkig, zeg ik, zijn we nu verder. De bijna 5 milliard dollar, die in het kader van de Unnra 'werden gegeven aan de door de oorlog verwoeste gebieden in Europa en Azië, de ruim dertig milliard dollar, die in het kader van het Marshallplan alleen door de Verenigde Staten werden bijgedragen tot het herstel van een gedesorganiseerde' wereldeconomie, speciaal in West-Europa, al deze enorme bedragen zijn een duidelijk beWijs van de groei van het politieke verantwoordelijkheidsbesef. Daarna zijn voor de minder ontwikkelde gebieden gekomen Point Four van de Verenigde Staten, het Colombo-plan van Engeland, de Technical Assistance van de Verenigde Naties. Welke critiek men ook op al deze plannen moge hebben, hoe ontoereikend zij ook in menig opzicht zijn, duidelijk blijkt er toch uit, hoe ook in de wereldpolitiek het economische laissez-faire bezig is verleden te worden.

De hulpverlening aan de minder ontwikkelde gebieden is uiteraard van een totaal ándere orde dan de hulp, die Europa kreeg in het kader van het Marshallplan. Voor Europa ging het om het herstel van een gedesorganiseerd en verwoest productie- apparaat. Voor de minder ontwikkelde gebieden gaat het om het op gang brengen van een economische ontwikkeling in landen, die nog voor een groot deel in het prae- kapitalistische tijdperk verkeren. Dat is een werk van vele tientallen ja:ren, misschien van enkele generaties. Het is niet alleen een kwestie van geld. Allerlei sociologische, sociale, culturele, psychologische, morele factoren 'spelen mede een rol.

Het is niet verwonderlijk, dat een dergelijk werk in phasen verloopt. In het begin is heel sterk de nadruk gevallen op de uitzending van technische deskundigen op allerlei gebied, die in de minder ontwikkelde landen de mensen vertrouwd maakten met moderne vormen van visvangst en veeteelt, van woningbouw, van kinderverzorging, bestrijding van besmettelijke ziekten, inkomensbesteding, elementair onderwijs, be- stuur, wegenaanleg, enz. Met betrekkelijk geringe financiële middelen kon hier belangrijk werk. worden verricht. Het jaarlijkse. budget van het Technical Assistance Programme der Verenigde Naties is nooit groter geweest dan 25 millioen dollar. Op het ogenblik moet het nodig worden verhoogd. MaaI' men moet de waarde niet onder- schatten van het feit, dat op het ogenblik de Verenigde Naties jaarlijks een kleine tweeduizend deskundigen uitzenden naar alle hoeken van de wereld. Gerekend naar het aantal deelnemende landen is het het meest omvangrijke voorbeeld van multi- laterale samenwerking, ooit in de Verenigde Naties :vertoond. Daarom is het een werk, dat spreekt tot de verbeelding en het stemt tot voldoening, dat Nederland hierbij een eervolle vierde plaats bekleedt.

421

(6)

/

Hoe belangrijk echter ook als eerste stap, met deze uitzending van deskundigen wordt het vraagstuk van de minder ontwikkelde gebieden nog·niet fu de kern aan- getast. Een van de kernpunten is, dat de divergentie in het levenspeil tussen de meer en de minder ontwikkelde landen nog van jaar tot jaar groter wordt. Door verschil- lende deskundigen zijn er berekeningen gemaakt van wat nodig zou zijn om deze divergentie tot staan te brengen. Volgens de voorzichtigste berekeningen gaat het dan altijd nog om een bedrag, dat ligt tussen de 10 en 15 milliard dollar per jaar, waarvan slechts ten hoogste één-derde zou kunnen worden opgebracht door de minder ontwikkelde landen zelf. Al is een dergelijke omvangrijke hulpverlening op het ogen- blik nog geen onderwerp van reële politiek, het is goed om ·dergelijke elementaire gegevens in het oog te houden, ook om de afstand te blijven zien, die er nog is tussen ideaal en werkelijkheid.

Over deze financiering van de economische ontwikkeling van de minder ontwik- kelde gebieden hebben. de laatste jaren zoveel discussies plaats gehad, in de Ver- enigde Naties en daarbuiten, dat het ogenblik om te handelen nu gekomen is. 1) In deze discussies is een aantal punten duidelijk naar voren gekomen.

Een eerste vraag is, of deze financiering het best kan plaats hebben op bilaterale dan wel op multilaterale basis. Het antwoord op deze vraag kan, geloof ik, alleen maar zijn: hoe meer multilateraal, hoe beter. De minder ontwikkelde landen vrezen van het bilateralisme allerlei ongewenste politieke beïnvloeding qok met Point Four en Colombo-plan is dat herhaaldelijk gebleken. Het bilateralisme leidt tot een enorme verspilling van kapitaal en arbeid, tot een chaos van plannen en gaat ook niet uit van een geheel juiste probleemstelling, omdat het de hulpverlening teveel koppelt aan vragen van exportbevordering e.d. Een van de weinige, overigens sympathieke plan~

nen op bilaterale grondslag, dat tussen Noorwegen en India, is dan ook het afgelopen jaar vastgelopen.

Een tweede vraag, die een grote rol heeft gespeeld en nog speelt, is die of men de kapitaalsinvesteringen in de minder ontwikkelde landen kan uitstellen, totdat er enig soulaas komt in de hoge uitgaven voor defensie. Ik geloof bepaaldelijk dat dit niet . kan. Omdat aan de financiële draagkracht ook van de meer ontwikkelde landen er-

gens toch een gren~ ligt, ligt hier natuurlijk wel een reëel p):"ebleem. Doch als we de vraag stellen, wat nodig is, dan moeten we in beginsel erkennen, dat het hier geen vraag is van Of - Of, doch van èn - èn. Voor het overige gaat het dan om het juiste evenwicht tussen het een en het ander. Twee jaar geleden werden :ir,t. de Verenigde Naties de hoge defensie-uitgaven als onoverkomelijke hinderpaal genoemd om 250 mil- lioen voor Sunfed, een fonds van de Verenigde Naties voor de financiering van de economische ontwikkeling der minder ontwikkelde gebieden, bijeen te brengen.

Van Nederlandse zijde is toen opgemerkt, dat de wereld op het ogenblik 85 milliard dollar per jaar voor defensiedoeleinden uitgeeft, dat, met anaere woorden, naast iedere 340 dollar voor militaire uitgaven 1 dollar voldoende zou zijn om dit fonds te starten.

Ik geloof niet, dat het juiste evenwicht er is, als dit niet mogelijk zou blijken.

Een derde punt, in dit verband, is het feit, dat de Europese landen zich veelal ver- 1) Op de jongste bijeenkomst van de Cusu te Genè~e is dit onderscheid tussen véidere studies van deskundigen enerzijds, practisch handelen anderzijds, het belangrijkste twistpunt

gebleken. .

(7)

schuilen achter de stelling, dat zij wel bereid zijn aan een dergelijk grootscheeps finan- cieringsplan deel te nemen, mits de Verenigde Staten het ook doen. Ook dit houdt, geloof ik, geen steek. Natuurlijk, over de wenselijkheid van de deelneming der Ver- enigde Staten zal wel geen verschil van mening bestaan. Als ik echter weer de 250 millioen dollar neem, die nodig zijn om het Sunfed van de Verenigde Naties te starten, en de Europese landen van de OEES zouden dit plan alleen financieren, zonder de Verenigde Staten en zonder Turkije, Griekenland, ltaliëe~ Portugal, die zelf geheel of ten dele tot de minder ontwikkelde gebieden behoren, dan zouden deze Europese landen 1/6% van hun rtationale inkomen van 1953 moeten bijdragen om dit fonds mogelijk te maken. Geen econoom zal staande houden, dat dit economisch niet te dragen zou zijn. Dezelfde landen van de,OEES geven jaarlijks voor hun defen- sie 43 maal zoveel uit. Ook Europa kan derhalve voor de oplossing van dit vraagstuk bepaald wel meer doen dan het op het ogenblik doet.

En het vierde punt, tenslotte, dat in dit verband van de financiering even' de aan-

'dacht vraagt, is de vraag van publieke of private investeringen. Ook ten aanzien van

deze vraag moeten we, geloof ik, niet dogmatisch zijn. Met name door de Verenigde Staten worden jaarlijks nog grote bedragen particulier kapitaal geïnvesteerd, vooral in Zuid-Amerika. Er is geen reden om deze kapitaalstroom af te remmen. Maar aan de andere kant kunnen we niet voorbij aan het feit, dat alleen langs de weg der par-

423

(8)

ticuliere investeringen men er bepaald niet komt. Het feit ligt er dat door en sinds de

oorlog door de veranderde politieke en economische omstandigheden de betekenis d van de internationale particuliere kapitaalbeweging belangrijk is afgenomen. Ook g ten aanzien van de minder ontwikkelde gebieden geldt bovendien, dat het particu-

liere kapitaal hÏet in de eerste plaats wordt geïnvesteerd in de projecten, waaraan de , meeste behoefte bestaat en dat het stagneert in tijden van een neergaande conjunctuur, ( juist als de behoefte eraan het grootst is.

Een juist inzicht in de materie leert bovendien, dat; als men de nood van de minder ontwikkelde gebieden werkelijk doeltreffend wil aanpakken, dat het dan gaat om wat men tegenwoordig poemt de "economische infrastructuur" van deze landen tot ontwikkeling te brengen: het aanleggen van wegen en· irrigatiewerken, het. bouwen van scholen en ziekenhuizen, e.d. Dat zijn in het algemeen geen projecten, die aan- trekkelijk zijn voor het particuliere kapitaal en die toch een prealabele vereiste zijn, vooraleer er van voor onze begrippen normale en particuliere investeringen sprake kan zijn. De hele gedachte van het Sunfed is dan ook ontsproten aan de overtuiging, dat we eerst een overgangstijd zullen moeten doormaken, waarin schenkingen, even- tueellanglopende .leningen tegen lage rente, een belangrijke rol zullen spelen.

De financiering van de economische ontwikk~ling maakt het derhalve dringend noodzakelijk, dat er in de eerste plaats veel meer financiële middelen ter beschikking komen dan tot nu toe het geval was. De meer ontwikkelde landen zullen er aan moeten gewennen, dat dit een jaarlijkse post op'hun begrotingen wordt, niet als een hobby van het departement van Buitenlandse Zaken, maar als een practische conse- quentie van de mede-verantwoordelijkheid, die ieder land in deze tijd draagt voor de vrijheid en de vrede in de wereld. En ik geloof, dat we er op den duur niet komen,.

als de meer ontwikkelde landen niet bereid zouden zijn hiervoor een bedrag te voteren, dat ongeveer 1% bedraagt van het jaarlijkse nationale inkomen.

Als de bereidheid er is om deze financiële middelen internationaal bij elkaar te brengen, dan komt vervolgens de vraag aan: de orde, hoe deze hulpverlening het beste kan worden georganiseerd. Ik geloof, dat dit in belangrijke mate een vraag van doel- matigheid is. Op de wenselijkheid van een zo breed mogelijk multilateraal kader wees ik reeds. Of dit kader de Verenigde Naties zullen zijn, weet ik niet. Gezien het politiek- psychologische klimaat in de minder ontwikkelde landen zou dit wellicht het meest w~nselijk zijn. Bovendien h~eft men in de Verenigde Naties, ook bij de Internationale Bank, in dit opzicht reeds een schat aan ervaring opgedaan en beschikt men waar- schijnlijk over de meeste feitelijke gegevens. Doch als om andere redenen, bijvoor- beeld de houding van de Verenigde Staten, andere oplossingen eerder of beter be- reikbaar zijn, pan moet de organisatorische vormgeving geen struikelblok zijn om tot daden te komen. Ook hier kan 4et'betere de vijand zijn van het goede en de tijd dringt. 1) Prof. Tinbergen heeft onlangs als doel gesteld een gemeenschappelijk inter- nationaal investerjngsbuçlget. Ook als dit doel niet direct verwezenlijkbaar is, blijven er tu~senoplossingen, 'waarmee nuttig werk kan worden gedaan.

1) Het plan-Faure tot hulp aan de minder ontwikkelde gebieden is op de conferentie der Grote Vier te Genève niet met veel enthousiasme begroet. Maar de verwijzing naar de ont- wapeningscommissie der VN, heeft de keuze der VN als orgaan ter behandeling van dit vraagstuk waarschijnlijk wel definitief gemaakt.

(9)

Tot, zover over het vraagstuk van de financiering van de economische ontwikkeling der minder ontwikkelde landen, vraagstuk, dat de laatste jaren sterk de aandacht heeft getrokken,

Het vraagstuk van de minder ontwikkelde landen is echter een structuurvraagstuk, voor de oplossing waarvan nog meer nodig is dan financiële hulpmiddelen. De minder ontwikkelde landen zijn voor een groot deel grondstofproducerende landen. Uit de gegevens van het financiële bulletin van het IMF blijkt bijvoorbeeld, dat van de 56 landen, waarvan het blad in 1952 de handelsbeweging 'weergaf, er 7 waren waar- van twee grondstoffen meer dan 90% van de totale export uitmaakten en 32 landen, waar twee grondstoffen meer dan 50% van de totale export vormden. Dit onthult iets van de economische kwetsbaarheid van de minder ontwikkelde landen. Na Korea liep op de Londense markt de rubberprijs op tot het viervoudige, de wolprijzen verdrievoudigden en vielen weer op het uitgangspunt terug binnen anderhalf jaar.

Maar ook afgezien van dergelijke expressieve prijsschommelingen variëren de grond- stoffen binnen een marge, die ongeveer vijf maal groter is dan die 'der industrie- producten. D~ vergelijking van grondstoffenprijzen en die van industrieproducten laat, over een groter tijdsverloop bijvoorbeeld van een halve eeuw, bovendien zien, hoe de' "terms of tra de" verslechteren voor de grondstof-producerende landen. De Verenigde Naties hebben in enkele rapporten hierover zeer belangrijk feitenmateriaal gepubliceerd. Voeg daarbij het feit, dat in talrijke gevallen de minder ontwikkelde, landen de grondstoffenexport voor 60% nodig hebben om essentiële consumptie- goederen te kunnen importeren en dat ook de kapitaalvorming overwegend van deze export afhankelijk is, dan is het duidelijk, hoezeer vele minder ontwikkelde landen hun gehele economie afhankelijk zien van de prijsontwikkeling op de wereld- markt. De vraag, hoe men in internationaal verband kan komen tot een stabilisatie van de grondstoffenprijzen, is dan ook het laatste jaar door de minder ontwikkelde landen met klem naar voren geschoven. De politieke voorgev~chten rondom dit vraagstuk woeden op het ogenblik rondom de instelling van een "Trade Stabilisation Commis- sion" in de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties. Maar het vraagstuk is op de agenda gekomen en zal om een oplossing blijven dringen.

We zijn met dit vraagstuk gekomen op het terrein van de internationale conjunc- tuurbeheersing. Op dit terrein worden de belangen van de meer en van de minder ontwikkelde landen interdependent. Toch zijn op dit terrein pas de eerste schuchtere passen gezet. De internationale tarwe-overeenkomst en de internationale tinovereen- komst zijn er voorbeelden van. Het is een technisch uitermate complex vraagstuk en de beste deskundigen erkeIUlen in dit verband nog de lacunes in de economische wetenschap .. Maar daar wringt de schoen niet alleen. Over het vraagstuk van de min- der ontwikkelde gebieden werd op deSemaineSociale te Dyoneen inleiding gehouden onder de titel: "Van de hebzucht der naties naar een economie voor het menselijk geslacht". Ook daar ligt een kernpunt. Zijn de nationale regeringen bereid nationale belangen in overeenstemming te brengen met de levensbelangen van de wereld- gemeenschap als geheel? Zijn er de politieke krachten, die voor een dergelijke "long- term-policy" het onmisbare draagvlak kunne~ vormen?

In deze tijd, waarin de wereld, wat de problematiek betreft, bezig is, ook econo- misch een eenheid te worden, hebben we een nieuwe beweging nodig van de taken,

425

(10)

die nationaal en die internationaal moeten worden behartigd. De beperking van de

handelsbelemmeringen en het toezicht daarop, het monetaire evenwicht en de werk- bi gelegenheid, de inwisselbaarheid van de valuta's, de regulering van de grondstoffen- el markten, investeringen en migratie, al deze vraagstukken zijn wereldvraagstukken el geworden, die op een wereldwijde schaal een aanpak behoeven. De behartiging er Ol van, op internationaal niveau, is voor het merendeel nog uitermate gebrekkig. Wie er e:

meer over wil weten, leze het nieuwe instructieve boekje van prof. Tinbergen: "lnter- b national Economic Integration". Wereldvraagstukken overweldigen ons en we pro- Zl beren ze op nationaal plan op te lossen. Terecht waarschuwt Tinbergen: "De oorzaak

van zo trage voortgang is vaak de realiteit van nationale regeringen. Daarom is het 0

tot op zekere hoogte de t~ak van de publieke opinie en van de politieke partijen om het e initiatief te nemen en de instelling te stimuleren van internationale parlementaire en v gouvernementele . lichamen".

ik

geloof, dat met name een socialistische partij een ti dergelijke waarschuwing niet anders kan' zien dan als een opdracht voor een nieuwe Q

tijd. _ ' Ji

In de donkerste oorlogsjaren beloofde het Atlantische Handvest aan de volkeren n vrijdom van vrees en gebrek. Wij hebben die belofte waar te maken. Maar we zijn er nog ver van af. Wellicht nooit zozeer als aan het begin van het atoomtijdperk S hangt de vrees als een doem over de wereld. "Age of anxiety" is de titel van een boek,

dat het vorige jaar in de Verenigde Staten verscheen. En er wordt meer gebrek geleden in de wereld dan vóór de oorlog het geval was. De hulp aan de minder ontwikkelde gebieden is een van de meest gigantische taken, waarvoor de mensheid ooit stond.

De strijd tegen de honger, ziekte en onwetendheid is de strijd tegen de nood dezer wereld. Het is ook de strijd voor een nieuw economisch bestel, dat definitief over de phase zowel van nationalisme als van kapitalisme heen reikt. Aan internationale plan- ning valt niet meer te ontkomen. Als we weten, dat in de'komende eeuw de bevolking van de Sovjet-Unie van 150 millioen tot vermoedelijk 300 millioen zal stijgen, dat de wereldbevolking vermoeddijk zal toenemen van bijna

2 ,

tot ruim 5 milliard, dat - zoals Boyd Orr berekende in zijn lezenswaardige boekje "The White Man's Dilem- ma" - om het voedselgebrek in de wereld te boven te komen en de bevolkingsaanwas bij te houden, de totale agrarische wereldproductie eigenlijk in 25 jaar verdubbeld zou moeten, worden, dan blijkt uit dergelijke cijfers wel, welke reusachtige taken er liggen, alleen reeds om in de elementaire menselijke behoefte van woning, kleding en voeding te voorzien.

Intussen geloof ik in deze bespreking van het vraagstuk der minder ontwikkelde gebieden nog even in het bijzonder de aandacht te moeten vestigen op de minder ontwikkelde gebieden van Europa. Turkije, Griekenland, Zuid-Slavië, Italië, Spanje en Portugal, zij behoren alle, geheel of gedeeltelijk, evenzeer tot wat in de officiële literatuur de minder ontwikkelde gebieden worden genoemd. Ook daar de over- wegend agrarische structuur. In Italië leeft 49% van de bevolking in de landbouw, in Spanje 52%, in Zuid-Slavië 64%. In Zuid-Italië wonen 56% van d~ mensen met meer dan twee personen in één kamer, in de arbeidersgezinnen in de steden loopt dit op tot 70%. Van de bevolking in Zuid-Italië heeft 38% geen electrisch licht, 96% geen_gas, 60% geen riolering, 20% onvoldoende drinkwater. In Calabrië is het analph~betisme

48%, op Sicilië 40%.

(11)

Het vergeten deel van Europ~, zoals deze landen wel eens worden genoemd, dreigt bovendien het vergeten deel van de wereld te worden, misschien ook, omdat de nood er iets minder groot is dan in sommige andere delen van de wereld. Frankrijk, Engeland en, België begonnen na de oorlog met eigen plannen voor de ontwikkeling van hun overzeese gebiedsdelen. Maar aan Zuid-Europa dacht niemand, behalve de. Ver- enigde Staten. In de Raad van Europa kwam het zogenaamde, nogal onrijpe, Straats- burg"plan op tafel, plan, dat zich alweer richt niet op Zuid-Europa, doch op over- zee. 1)

Dit ,"ergeten deel van Europa vraagt in de eerste plaats onze bijzondere aandacht om economische redenen. Het is algemeen bekend, hoe de economische achterlijkheid een hinderpaal vormt op de weg naar de integratie. We hebben het van dichtbij er- varen met de landbouw in de Benelux. Over de reële mogelijkheden tot E~opese in- tegratie hangt op het ogenblik nogal wat mist. Doch als we intussen pe economische ontwikkeling van de achtergebleven gebieden gezamenlijk en energiek zouden aan- pakken - en daartoe is niet strikt een supranationale basis vereist - d~n worden de mogelijkheden tot integratie groter, als de mist daaromheen optrekt. Daarnaast is er een politiek motief. Ook de keten der Europese landen is niet sterker dan de zwakste schakel is. Als we in ZUId-Europa de dreiging van het afglijden naar het communisme definitief willen keren, hetgeel). een levensbelang is voor Europa als geheel, dan liggen hier taken en verantwoordelijkheden, die we niet kunnen verwaarlozen. In Straatsburg is eens de opmerking gevallen, dat, als de opvoering van het Griekse levenspeil een verlaging van het Zweedse zou meebrengen, dat Zweden dan daar- tegen moest zijn. Op deze wijze komen we er bepaald niet. Een werkelijke eenheid in Europa is onbestaanbaar zonder een werkelijke solidariteit en de hulp, die we bereid zijn te geven aan het vergeten deel van Europa is daarvoor een belangrijker toetssteen dan welke politieke constructie ook. ,

Zo is in onze na-oorlogse wereld het vraagstuk van de minder ontwikkelde gebieden geworden tot een van de grote wereldvraagstukken van deze tijd, onlosmakelijk ver- bonden met de toekomst van de vrijheid en de vrede in de wereld. De wereldomspan- nende dreiging van de dictatuur kan niet worden afgewend op het militaire front alleen. De laatste jaren is in toenemende mate het a'ccent gevallen op het militaire aspect vl!-n het vraagstuk van vrijheid en vrede. Dreigt soms niet een zekere vermili- tarisering van het denken? Het lijkt soms weer op het oude Romeinse adagium: si vis pacem, pare ballum. Het is onze plicht deze ban te weerstaan.

Rest de vraag, wat daarbij de taak van Nederland zal zijn, van onze Partij in het bijzonder.

Ten aanzien van het vraagstuk der minder ontwikkelde gebieden kan gelukkig gezegd worden, dat Nederland niet achteraan komt.2) Dat was in de eerste tijd voor ons land ook vrij eenvoudig; omdat het toen niet in de eerste plaats ging om geld, doch om deskundigen. En deskundigen hebben we voor deze job genoeg. Meer dan

1) Intussen is de Raad van Europa op dit punt meer actief geworden; pg. Kapteyn vervult daarbij een belangrijke taak.

2) Uit de Leidse rede van de Koningin mag men wel concluderen, dat er op dit punt een volksopinie is gegroeid en daarmee is Nederland de meeste andere meer ontwikkelde landen ver vooruit.

427

(12)

iets anders heeft dit de laatste jaren in vele landen bijgedragen tot het herstel van Nederlands internationaal prestige. Nu is echter het ogenblik gekomen, waarin het op geld aankomt. Is ons land nu bereid, ondanks zijn misschien ietwat zuinige volks- aard, een duidelijk gebaar te maken? Brengt de PvdA het op om als 's lands grootste politieke partij tot de regering te zeggen: wij verlangen, dat de Nederlandse regering voor dit doel honderd millioen jaarlijks ter beschikking stelt? Bij de vorige Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer heeft onze fractievoorzitter het als de taak van Nederland gesteld om ·ten deze een duidelijk merkteken te plaatsen. Als Nederland een dergelijk bedrag ter beschikking zou stellen, zou dat zulk een duidelijk merkteken zijn.

Het zou anderen over een laatste aarzeling heentrekken en waarschijnlijk de zaak ineens met een sprong voor\lit brengen.

En intussen ligt voor onze Partij nog een groot arbeidsterrein braak. Ook hier moet een nieuwe gezindheid over ons volk vaardig worden, een nieuwe wijze van inter- nationaal denken, voelen en zien. Er moet de bereidheid zijn om de onvermijdelijke offers te brengen. Dat alles vraagt nog vèel vorming en voorlichting. Mede dank zij het socialisme, is de planeconomie in brede kring aanvaard, maar het was steeds een planeconomie op nationale grondslag. Is het niet de taak van het socialismEt om ook hier door de nationale begrenzingen heen te breken? De contacten met de socialis- tische partijen in de minder ontwikkelde gebieden hel;>ben wel çluidelijk gemaakt, dat ook de toekomst van het socialisme zelf in de wereld mede wordt bepaald door de vraag, wat de socialisten in de meer ontwikkelde landen voor de achtergebleven ge- bieden zullen weten te doen en door te zetten.

De communistische politiek wordt gedragen door het geloof; dat de kapitalistische wereld tenslotte zal bezwijken aan haar drie innerlijke tegenstellingen: de tegen- stelling tussen kapitaal en arbeid, de tegenstelling tussen de koloniale en de beherende mogendheden en de tegenstelling tussen de kapitalistische landen onderling. Geen socialist, die niet erkent, dat hier drie zeer reële vraagstukken liggen. De communis- tische partij echter is er slechts op gericht deze tegenstellingen toe te spitsen, onze politiek moet er op gericht zijn deze drie vraagstukken op te lossen. De vraag, of we daarin slagen, kan men meten aan de vraag, of de vrije wereld, met al het technisch vernuft, dat zij heeft en met haar onmetelijke economische hulpbronnen, in staat is in wereldwijd verband een economie op te bouwen en te organiseren, die gericht is op de maatschappelijkè opgang van alle volken, die de honger en de armoede uit- bant, die de wereld vriendelijker en be~oonbaarder maakt voor allen, die voor ieder mens de ruimte schept om te kunnen luisteren naar de zin van het leven. Het ant- woord op de vraag of we de moed deze weg op te gaan kunnen opbrengen, is een politieke beslissing, die van ons als volk en als politieke partij wordt gevraagd. Ik geloof echter, dat deze beslissing de stimulerende kracht nodig zal hebben van de diepste zedelijke krachten dei mensheid, de zedelijke kracht, die ook het socialisme groot maakte in de wereld en die het socialisme vandaag aan de dag in de wereld doet staan, zoals ons beginselprogram het zegt, "in een wereldomspannende sb·ijd tot bewijding van de mens uit nood en verdrukking". '

,

(13)

J.

DE KADT

HULP: HOE, WANNEER, AAN WIE?

W

ie in het tegenwoordige socialistische milieu een aantal critische kant- tekeningen wil maken bij de "hulp aan de achtergebleven gebieden", stelt zich bloot aan de onaangenaamheden die altijd en overal de spelbreker te wachten staan. Immers die "hulp" is in de periode na de tweede wereldoorlog een van de geloofsartikelen van onze leer geworden, die - gelukkig maar, zegt de scepticus - niet rijk is aan geloofsartikelen. Maar tussen de scepticus, die vindt dat alles wat onhoudbaar is op dit gebied maar zo snel mogelijk moet verdwijnen, en de partijgenoten die liefst zoveel mogelijk geloofsartikelen zouden 'hebben en die over "verarming" van het socialisme spreken, telkens als stukken mythe en utopie verdwijnen, zal het wel nooit helemaal boteren.

Heb ik het wel, dan is de "hulp" een verschraalde vorm van het "internationa- lisme" dat in de oerperiode van onze beweging één van de onaantastbare leer- stellingen was. De harten werden er altijd door bewogen en dè 'handen kwamen er altijd door op elkaar: "Die internationale völkerbefreiende Sozial-demokratie, sie lebe hoch!" was vóór 1914 de sacrale formule, waarmee de congressen van de Duitse partij en van de Internationale gesloten werden. Voor zover de oorlog van 1914 niet duidelijk maakte waar de grenzen van die fOlIDule lagen, deed de Russische revolutie, begonnen óm het "internationalisme" te redden, en uitlopend in de onderwerping van de radicale internationalisten aan het Russische nationa- lisme, d~ betrekkelijkheid van het internationalistisch principe voldoende uitkomen.

Wat ervan overblijft: het begrip voor de betekenis van wereldpolitiek, van de geweldige uitwerking van politieke en economische krachten, van de lotsverbonden- heid van reeksen van naties met ongeveer gelijksoortige structuur, is niet gering.

Het is vaak - doch lang niet altijd - voldoende om de socialistische partijen gunstig te doen afsteken bij di~ nationale en nationalistische groeperingen, die, gebonden aan een nationalisme dat door de wereld ontwikkeling tot provincialisme is geworden, een even parmantige als gevaarlijke bekrompenheid aan de dag leggen.

, Niettemin, menige socialistische partij vertoont een weinig verheffend mengsel van provincialisme in de practijk en internationalisme in de preek. Toch, en dat is ook weer niet zo weinig, is in de meeste socialistische partijen het begins~l van de gelijkwaardigheid van alle volken mi rassen levender dan ,in de meeste andere groeperingen.

Voor zover nu de "hulp aan, de achtergebleven gebieden" een uitdrukking is van 429

(14)

die gezindhèid die alle volkeren en rassen, in beginsel, dezelfde rechten op geeste- g

'lijke en materiële welstand toekent, die wij zelf bereikt hebben, ben ik althans een !!

overtuigd aanhanger van dat beginsel en dus van die hulp. En voor zover dat g betekent, dat al het mogelijke gedaan moet worden om alle onderdrukten en alle

hongerenden en ellendigen te helpen in hun eigen pogingen om tot een menswaar- dig bestaan te komen; en, waar ze zelf niet over voldoende krachte~ beschikken om zich dat bestaan te verwerven, ze rijp te maken voor dat· pogen en ze alle bijstand te verlenen, zonder daaraan het recht te ontlenen ze in een onderdanige of ondergeschikte positie te plaatsen, behoort dit alles tot die beginselen van men- selijkheid waarop de democratie en het democratisch-socialisme gebouwd zijn.

Wil men eraan toevoegen dat een politiek die zich in die richting beweegt, niet alleen de enig menselijke is, maar dat ze bovendien op de lange baan de enige is die met het welbegrepen eigenbelang van de beter-gesitueerde volken in overeen- stemming is, dan ga ik ook daarmee accoord.

Als ik dus de plannen zie die aan de orde zijn en de weerstanden waarop ze stuiten, dan kan ik met degenen die zich voor een aantal van die plannen inzetten, voorlopig in de practijk - een nogal magere practijk - van harte instemmen. En toch voel ik me verplicht een aantal critische kanttekeningen te maken.

Mijn critiek begint daar waar verkondigd wordt, dat de hulp niet alleen nodig is uit ethische en idealistische overwegingen - wat ik volkomen aanvaard en wat voor mij tegelijkertijd ook de grenzen aangeeft die iedere ethisch-idealistische politiek in deze nogal rauwe en bekrompen wereld ontmoet - maar dat van die politiek: ook afhangt onze kans om het communisme te weerstaan en te verslaan.

Deze stelling lijkt me geestelijk noodlottig en zakelijk onhoudbaar.

Aanvaardt men die these, dan krijgt de hele hulp een paniekachtig karakter, dan komt men ten opzichte van de achtergebleven gebieden in een volkomen onjuiste houding te staan, dan is men niet meer in staat de krachten die over het lot van de wereld beslissen, op een juiste wijze tegen elkaar af te wegen en dan komt men gemakkelijk in die hoek, waarin de neutralisten en de ideologen van de "derde weg" de vrije wereld zouden willen dringen.

De stelling komt hierop neer, dat de communisten nu reeds hun macht hebben weten uit te breiden over een gebied, bewoond door 200 millioen Russen, 100 mil- lioen Oost-Europeanen en 600 millioen Chinezen. Dat maakt ze tot een formidabele macht. Neem nu eens aan, dat daar nog 450 millioen Indiërs benevens al die andere Aziaten bijkomen, van Japan tot en met de grenzen van Afrika en Europa, neem eens aan, dat Afrika dezelfde ontwikkeling doormaakt, ja, neem ook maar aan, dat Zuid- en Middel-Amerika, met hun millioenen, die óók al op de rand van het bestaansminimum of daar beneden leven, hun heil zoeken bij het communisme, dan is de overgrote meerderheid van de mensheid in het communistische kamp.

En wat voor kans hebben dan de Anglo-Amerikanen, dat handjevol blanken in Australië en Zuid-Afrika, die paar honderd millioen in West- en Midden-Europa bij een eventueel verzet tegen de overweldigende meerderheid der mensheid pie de communistische leiding zou hebben aanvaard? Niet alleen gerekend naar getal- sterkte zou hun zaak hopeloos zijn geworden, maar als al die continenten verloren

(15)

n lt .e r- n e e

1-

,t

1-

e

I,

n

t

gaan voor ons en als de communisten kunnen beschikken over de rijkdommen aan grondstoffen dier gebieden, dan zijn wij ook economisch-technisch aan lager wal geraakt en dan is de tegenstander op weg om zó welvarend te worden, dat hij ons niet alleen economisch-industrieel-militair kan kraken, maar dat hij ook een zo grote aantrekkingskracht kan uitoefenen op ons proletariaat, dat dit met pak en zak naar hem over zal lopen. En aan het eind van die 'aardverschuiving staat dan de triomf van het wereldcommunisme.

De vraag is alleen of tegenover een dergelijk perspectief de "hulp", ook al zou ze verhonderdvoudigd wo~den, méér betekenis heeft dan het wateremmertje waar- mee men de opkomende vloed zou trachten tegen te houden.

De hoofdzaak is echter, dat deze hele redenering over de kansen van het com- munisme in twee fundamentele opzichten volstrekt onjuist is.

In de eerste plaats speelt de achterlijkheid der betrokken gebieden wel een grote rol bij hun vatbaarheid voor het communisme, maar het is niet in eerste instantie de economische achterlijkheid die beslissend is, noch zelfs de sociale achterlijkheid:

het is de-politieke, de culturele en de daaruit voortvloeiende morele achterlijkheid, die landen rijp maakt voor communistische invloeden; en de economische factor, ofschoon natuurlijk wel van betekenis in dit verband, is niet beslissend. Dat wil niet alleen zeggen dat economische hulp zonder meer geen uitwerking heeft in het terugdrijven of remmen van de communistische beïnvloeding, het betekent óók, dat economische hulp, als al de andere factoren ontbreken, het communisme zelfs kan bevorderen.

Het zou niet moeilijk zijn - maar de ruimte ontbreekt me hiervoor thans - om aan te tonen, dat nergens in het Westen economische nood leiden moet tot groei van het communisme. Men moet maar eens denken aan een landje als Oostenrijk,

.

'-

dat, van 1918 af, in een toestand van economische ontreddering en stagnatie heeft verkeerd zonder enig economisch perspectief - zonder dat de communisten er ook maar een voet aan de grond kregen. Of aan het Duitsland na 1945, waar aanvan- kelijk een algemene noodtoestand heerste, zonder dat dit leidde tot iets anders dan dat de invloed van het communisme, in 1933 nog vrij groot, volkomen verdween.

Doch dat is het Oosten niet zal men zeggen. Daar is de werkelijke toestand van het economisch ,achtergebleven zijn en dáár groeit het communisme als kool. Maar groeit het uit de economische nood, of uit een extremistisch nationalisme dat, vóór . alles, anti-Westers is; uit het gegrepen zijn van de intellectuelen door een gezind- heid die alles wat zich tegen het Westen keert als bondgenoot doet aanvaarden, ongeacht of dit het Russisch-Chinese imperialisme is van de tegenwoordige periode, of het andere, ook tamelijk totalitaire, Japanse imperialisme van de vorige? Heeft, om de· zaak concreet te stellen, India misschien het Japanse imperialisme tegen- gehouden of verslagen? Een deel van de Inçliase nationaljsten - Bose c.s. - stond . I in de Japanse gelederen. Het andere, grootste deel, onder leiding van Ganhdi en Nehroe, was toen, net als nu, "neutralist", d.w.z. deed alles om de verdediging van India tegen de Japanners, een verdediging, die door de Engelsen en de Amerikanen moest geschieden en die alleen onder hUn leiding kon geschieden, l)1et alle kracht, alle middelen en alle hypocrisie, te bemoeilijken. Erkend moet worden, dat Nehroe, 431

(16)

toen het gevaar héél groot was, een -neiging vertoonde óm zich door de Angel- Ol Saksen te laten redden, een neiging zelfs om de redders te steunen. Maar toen h daardoor de eenheid van het anti-Westerse front in gevaar kwam, vond hij weer b

direct zij~ plaats naast de anti-Westerse extremisten. b

Liever zelfmoord dan hulp van het Westen is dus al heel lang een typisch v

Aziatisch-nationalistische houding. n

v Vobr zover 'men bereid is hulp te' aanvaarden, mag die formeel niet van het Ö

Westen komen, doch moet een: of ander kwasi-netitraall,ichaam, bijv. de Verenigde v Naties, die hulp verstrekken, die in feite alleen uit de zak van het Westen kán ~ komen. Maar dan moet bovendien worden voldaan aan de Aziatisch-Afrikaanse eis,

-dat de wijze waarop met die hulp wordt omgesprongen geheel en al tot de com- I petentie van de ondersteunden zal behoren, ook. wanneer hun ,incompetentie op

economisch, administratief en organisatorisch gebied vaststaat. Als dus die hulp besteed wordt op een wijze die de chaos in de betrokken landen vergroot, en die dus het communisme kweekt, dan is het verboden daarover zelfs maar een opmer- king te maken.

Dit alles zou nog niet zo belangrijk zijn indien niet vaststond, dat de hulp alleen op de heel lange duur tot werkelijke verbetering van het' levenspeil in de betrokken landen kan leiden, zelfs als ze onder de meest ideale omstandigheden wordt toegepast. Want de 'werkelijke oorzaak van die achterstand ligt immers in de coIIlbinatie van geweldige bevolkingstoeneming (tot stand gekomen doordat het Westen in Aziatische gebieden vrede, orde en veiligheid bracht, die het Aziatische politieke genie, dat bestaat uit despotisme en machtsmisbruik van ieder hoger geplaatste ten aanzien van ieder lager geplaatste, nooit kon verwezenlijken; terwijl het Westen er tevens hygiëne en medische verzorging aan de massa ,oplegde) en geringe productiviteit der bevolking. Een bevolking tot hogere productiviteit te brengen is een proces dat vele jaren vraagt. Al die jaren door blijven grote groepen boeren, arbeiders en intellectuelen gedoemd om te leven onder uiterst onbevredi- gende en pijnlijke omstandigheden, die voor alle demagogen (en dus in de eerste plaats voor de combinatie van communisten en anti-Westerse nationalisten) een uitgangspunt vormen voor chaosverwekkende en vergrotende acties. Alleen een regering die zin voor orde heeft en die niet bang is voor de anti-Westerse demago- gie, kan een staat door die moeilijke periode heen brengen. Dergelijke regeringen zijn in Azië en Afrika 'uiterst zeldzaam. In Zuid-Amerika is het bewuste anti-com- munisme en vooral het bewust zich één voelen met de Westerse beschaving (Frank- rijk, Spanje) zo groot, dat de regeringen in het' algemeen wel in staat zullen zijn het mislukken van hulpprograms door communistische activiteit te beletten.

Men kan nu wel zeggen, dat een aantal Aziatische regeringen toch in hurl eigen land de strijd tegen het inheemse communisme voeren-en dat ze dat vaak heel hardhandig doen, en men wijst dan op wat in India en Burma gebeurt. Maar de binnenlandse strijd van Nehroe tegen het communisme (om ons tot dit g~val te bepalen) is geen werkelijke strijd, omdat Nehroe in de binnenlandse politiek een- voudig concurreert met de oommunisten in sociale demagogie, in plaats zijn volk

(17)

: 1·

op te voeden tot sociaal realisme. Maar, sociaal realisme is een Westers product en :n het kan dus niet gebruikt worden door politici die het als hun voornaamste taak

~r beschouwen: te bewijzen, dat ze even anti· Westers zijn als de communisten. En bovendien moet de buitenlandse politiek van Nehroe, die het bewijs wil leveren :h ' van altijd effectiever anti·Westers te zijn dan de buitenlandse politiek' der commu-

nisten, een buite~andse politiek, die uit voortdurende aanvallen op het Westen en voortdurend aanleunen tegen Rusland en China bestaat, geen ander gevolg hebben

~t dan het brengen van een· prae-communistische geestesgesteldheid in het volk en het [e versterken van de anti-Westerse geest. Doch alleen voor zover Azië verwestert, n kan het een gebied worden van producerende volken en effectieve regeringen.

s, Waar het communisme in Azië triomfeert, neemt het de verhoging van de

1- productiviteit ter hand onder effectieve regeringen die volgens Westerse methoden p werken, zij het dan ook, dat daarbij het hoogste en vruchtbaarste beginsel van het p Westen, de democratie, vervangen is door het reactionnaire totalitarisme, dat ver- ,e want is aan het Aziatische despotisme.

Azië heeft dus in feite te kiezen tussen het slechte Westen, dat vanuit Rusland en China opdringt, en het goede Westen, dat uit de democratische wereld komt.

p Wat het zélf te bieden heeft, is een verouderd, niet meer efficient, despotisme, of e de chaos.

n

n Het is dus duidelijk, dat alleen bewuste verwestering in democratische richting It Azië redden kan van het communisme. Het enige land dat dit beproefd heeft is e Turkije. Een ander, in Azië gelegen, land dat het door de aard van zijn bevolking r deed, is Israël, terwijl in de Philippijnen het proces bezig is zich te voltrekken en het zich in Japan reeds tot op een zekere hoogte voltrokken heeft, iets wat mis-

1 scbien ook in Zuid-Korea het geval is.,

~ Daarnaast staat een aantal Aziatische landen waar de heersende klasse openlijk

1 pro-Westers is, zonder het proces van volksverwestering te beginnen, maar ook zonder de communisten de vrije hand te geven. Dat leidt niet tot ·versterking van de staat en tot toestanden die veel mogelijkheden bieden om hulpverlening te laten slagen. Maar al vallen dergelijke landen eigenlijk buiten de sfeer van de ec~nomi­

sche hulp, andere hulp, militair en technisch, is ten minste mogelijk. Ik denk hier aan Pakistan, Iran, Siam en dergelijke landen.

I ' Er zijn dus in Azië landen die voor volledige hulp in aanmerking komen, er zijn andere, die eigenlijk alleen militair en technisch geholpen kunnen worden, maar die wellicht op den duur ook voor de economische hulp rijp worden.

Er zijn ten slotte landen waaraan iedere cent verknoeid is, omdat ze in de prae- communistische sfeer liggen. Dat is met name voor India; Indonesië en Bimla het geval. Alleen wanneer zou blijken, dat er in die landen een pro-Westerse richting aanwezig is, die erin slaagt de voorlopers van het communisme tot onmacht te doemen en zelf de leiding te nemen, heeft steunverlening zin en dan moet ze ook onmiddellijk plaatsvinden. ;Ze kan zelfs in beperkte mate al plaatsvinden als de voorlopers van het communisme vervangen worden door duidelijke anti-communis- ten, ook al zijn dit dan geen Westerse vernieuwers.

Men ziet dus, dat de steunverlening al direct veel genuanceerder beoordeeld en 43,3

(18)

gehapteerd moet worden dan dit door de meeste aanhangers van de hulpgedachte rr geschiedt Men ziet tevens, dat de zaak niet zo hopeloos staat voor de tegenstanders i<

van het communisme als soms wordt verkondigd. Er zijn hele stukken van Azië.

die niet willen overgaan naar het communisme. Die moeten geholpen worden. Zo cl staat het met het grootste deel van Afrika en met nagenoeg geheel Zuid-en Midden- 0

Amerika. v

s De gevarenzone. ligt dus eigenlijk in Zuidoost-Azië, in India en Indonesië aller- ij

eerst, in Eirma, Indo-China daarnaast. j

Wat zou nu het verlies van die gebieden voor het Westen betekenen? De com- r munistische wereld z.ou versterkt worden met een dikke 500 millioen mensen, met , eeu groot stuk land en met enige, hoewel niet zeer vele, grondstoffen. Maar die

communistische wereld, die er tot dusver nooit in geslaagd is haar voedselproble- men, laat staan haar welstandsproblemen, op te lossen, zou topzwaar worden gemaakt door een overmaat van onproductieve bewoners. Ze zou, wat haar opper- vlakte betreft, véél kwetsbaarder, wat haar productiviteit betreft, véél negatiever, wat haar spanningen en problemen 'betreft, véél breekbaarder en onhanteerbaarder worden.

Men haalt wel eens de woorden van Lenin aan, dat de weg naar Parijs, Londen en New York via Peking en Bombay zou lopen. De Lenin die dit verkondigde, was dezelfde Lenin die meende, dat het een kleinigheid zou zijn om het bestuur van de Sowjet-republiek in handen te geven van "elke keukenmeid". De latere Lenin, wijzer geworden door de ervaringen, was de man, die de toekomst van Rusland somber inzag, zozeer was hij onder de indruk gekomen van "de Aziatische achter- lijkheid" van zijn land. En hoe deie Lenin gedacht zou hebben over een Sowjet- gebied waarin naast de tweehonderd millioer:t achterlijke Russen meer dan duizend millioen nog veel achterlijker Aziaten zouden wonen, naast honderd millioen weer- spannige Europeanen, dat ligt voor de hand. En dat behoorde onze angst voor eventuele Russische veroveringen in Azië belangrijk te verminderen.

Het is de tweede fundamentele fout van de hulpverleners, dat ze deze kant van de zaak volkomen verwaarlozen.

En hieruit volgen dan weer een paar conclusies.

De eerste is, dat we het leuren met economische hiÏlp volkomen moeten staken.

Ik bedoel hiermee dit, dat zodra we ergens stuiten op vijandigheid bij het aan- bieden van die hulp, dat we dan. alleen het "graag of niet" mogen doen horen en dat we vooral niet de indruk mogen vestigen, dat óns belang, het Westerse belang, bij het verstrekken van die hulp groter zou zijn dan het Aziatische e.d. belang bij het aanvaarden ervan. Voor ons is het verlenen van hulp een kwestie van een meer · of minder harmonieuze wereld. Voor de achtergebleven gebieden is het aanvaarden van die hulp een kwestie van ondergang of leven. Een politiek die ons tot smeke- lingen maakt bij de vijanden van het Westen kan niet goed zijn.

Vandaar dat het aanbeveling zou verdienen, de politieke en andere betrekkingen met de Nehroe-achtige staten tot .het uiterste minimum te vermir:tderen. 'India economisch aan zijn eigen lot over te laten is veel verstandiger, dan overal waar

(19)

e mogelijk India bijslepen; zoals dat thans onder leiding van de Britse Commonwealth-

S ideologen en hun Amerikaanse geestverwanten steevast gebeurt.

Niet alleen dat ons dit zou wennen aan het leven in een wereld waarin India ) definitief naar het communisme is overgegaan; het zou ook de enige kans geven om de verstandige mensen die er in India zijn en die eigenlijk allang genoeg hebben van de heerschàppij van deze "profetische' staatsman", tot actie te brengen. Ten slotte is het zo, dat de strijd tussen Nehroe en de communisten in India, in laatste instantie de strijd tussen de bestaande baant{estrust-en de baantjestn{st in hope is.

Als Nehroe zou zien, dat zijn chantagepolitiek ten aanzien van het Westen niets meer oplevert en dat de Westerse onthouding tot een toestand leidt die het groeien van het communisme bevordert, dan zal hij, of dan zullen de meer verstandige leden van de Congress-party, naar reële toenadering tot het Westen streven. En dán is hulpverlening, die resultaten kan hebben, aan de orde.

De tweede conclusie is dus, dat de hulpverlening moet worden beperkt tot die landen en regeringen die niet flirten met het communisme, die niet _ uitgesproken anti-Westers zijn en die bereid en in staat zijn een sterk gezag te handhaven of te bouwen, terwijl ze tevens in staat en bereid moeten zijn tot die hervormingen, die hun samenleving zodanig moderniseren, dat het economisch beginsel van opvoering - der productiviteit tot zijn recht kan komen.

De derde conclusie is, dat steunverlening alleen mogelijk is en alleen tot iets kan leiden, als de wereld der steunverleners zélf gezond is. Onze kracht in de strijd tegen het communisme zit in de eerste plaats hierin, dat wij in staat zijn een peil van welstand, welzijn en vrijheid te bereiken, dat superieur is aan alles wat het communisme kan bieden. Daarom moet vóór alles het relatief achtergebleven gedeelte van onze wereld versterkt worden. Dus eerst denken aan een economische hulp die het welvaartspeil van nagenoeg heel Europa verhoogt, aan een hulp voor de notoir achtergebleven gebieden van Europa, zods Italië en Griekenland. Eerst denken aan hulp voor Latijns Amerika, voor Turkije, Pakistan, voor Japan en andere gebieden, die door het verdwijnen van de Chinese markt getroffen zijn. En eerst daarna komt de hulp aan de halfslachtigen, de onbetrouwbaren, aan de orde.

Zo dient een politiek te zijn die rekening houdt met de werkelijkheden dezer verdeelde en bedreigde wereld.

Dat daarnaast altijd gelegenheid moet bestaan om barmhartigheid te tonen bij rampen en hongersnoden etc., dat behoort tot iets anders dan de "hulp" die we hierboven bespraken. De "hulp" is een politiek. En die dient gezond te zijn ..

) 435

(20)

J.

VAN DER LEE

ENIGE DOCUMENTATIE

OVER DE IN DIT NUMMER BEHANDELDE PROBLEMEN

Behoeften der minder-ontwikkelde landen

D

e belemmeringen voor economische ontwikkeling kunnen in het algemeen als

volgt worden gesplitst: .

1. Gebrekkig ontwikkelde sociale structuur;

2. Gebrek aan technische en organisatorische kennis;

3. Gebrek aan kapitaal voor investeringen.

Ad 1.

De verbetering der sociale structuur zal vooral door binnenlandse maatregelen moeten geschieden. Adviezen van technische aard alsmede training en opleiding in de hoger ontwikkelde landen zijn hier van belang.

Ad 2.

Het gebrek aan technische kennis is eveneens vooral een binnenlandse aange- legenheid. Buitenlandse experts, en onderwijsfaciliteiten, zowel in het buitenland als door middel van het stichten van onderwijsinstellingen op technisch gebied in het betrokken land, kunnen hier een belangrijke bijdrage leveren.

Ad 3.

Het gebrek aan kapitaal is een gevolg van de geringe binnenlandse besparings- mogelijkheden, die op hun beurt het gevolg zijn van de lage levensstandaard. Dit probleem kan slechts worden opgelost door het aantrekken van investeringsmiddelen uit het buitenland. De traditionele methoden (het afsluiten van buitenlandse lenin- gen, rechtstreekse particuliere investering) blijken voor de lager-ontwikkelde landen ontoereikend te zijn.

De verbetering van de basisvoorzieningen (verkeer, energie, gezondheidszorg, ordelijke administratie), de zgn. sociaal-econorrtische basisstructuUl' van het betrok- ken land, levert geen in geld uitdrukbaar rendement op, zodat deze sector slechts door publieke fondsen van de eigen regering of van een internationaal lichaam kan w,orden gefinancierd.

Naar een schatting van prof. Tinbergen 1) zou de investeringsbehoefte, nodig om 1) Prof. dr. J. Tinbergen. International Economic Integration. Elsevier, Amsterdam,1954.

blz. 140.

cl

11

ÏJ

d z 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sinds 2011 bestaat er een bestek, meervoudig onderhands met open posten, voor de preventieve bestrijding van 750 eiken in gebieden waar geen beschermde vlinder- soorten

Verwoestijning als samenspel van ecologische, endogene (interne) en exogene (externe) factoren en systemen.. vrij naar: Hammer, T., Geographische Rundschau,

Andere bronnen, waaruit zij middelen om uit te lenen put, zijn de opbrengst van de verkoop van schuldbrieven van haar debiteu- ren (vooral schuldbrieven, waarvan

Gelijktijdig zouden de verdienende minderjarige kinderen, voor wie tot nog toe - althans in het geval dat zij nog inwonend waren - een speciaal tarief gold

&#34;technische bijstand&#34; is om die reden derhalve niet meer een louter technische aangelegenheid, het is het doelbewust veroor- zaken van een

Het is overigens niet uitgesloten dat de huidige plannen voor ruimtemijnbouw zullen leiden tot een groei in ratificaties van het Maanverdrag doordat staten inzien dat

In deze economisch moeilijke tijden en vooral met het oog op een goede concurrentiepositie voor de toekomst is het van belang dat bedrijven in een zo optimaal

Ik heb me daar niet echt specifiek mee bezig gehouden. Voor de administratie van de projectorganisatie zelf is een projectassistente aangenomen. Het was een