• No results found

tijdschrift gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der CPN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "tijdschrift gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der CPN "

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

38e jaargang nr. 7 - december 1978

POLITIEK CULTUUR EN

tijdschrift gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der CPN

Industriepolitiek als rugdekking

voor kapitaalexport

Door de overheid wordt tegenwoordig steeds openlijker en directer

ingegrepen in de gang van zaken in het bedrijfsleven. Een

voorlopig hoogtepunt is tot dusverre de enorme financiële injectie

dit voorjaar ter grootte van bijna een miljard gulden aan gemeen-

schapsgeld in een viertal concerns, te weten: RSV, VMF, IHC en

Van der Giessen-de Noord. Dit naast de indrukwekkende reeks

bijzondere subsidies, die de laatste tijd aan een groot aantal andere

ondernemingen werd verstrekt. Het gaat hierbij om forse bedragen,

die vaak uit verschillende Haagse potjes afkomstig zijn en door de

minister van Economische Zaken aan individuele ondernemingen

worden toegekend. Niet minder in het oog springend is verder de

Wet op de Investeringsrekening (WIR), waarlangs de overheid op

meer algemene wijze vele miljarden guldens per jaar in het

bedrijfsleven is begonnen te pompen. Uit Bestek '81, de beleids-

nota waarin de regering-VanAgt-Wiegel haar voornemens voor de

komende jaren heeft uiteengezet, blijkt een dergelijke rechtstreekse

steunverlening aan de ondernemers een officieel en blijvend

onderdeel van de rechtse regeringspolitiek te zullen worden.

(2)

Het is niet overdreven te spreken van een stroomversnelling. Niet alleen worden de bedragen, die uit de algemene middelen aan de particuliere ondernemingen ter beschikking worden gesteld steeds overvloediger en worden de benamingen, waaronder de verschillende steunmaatregelen gepresenteerd worden - zoals 'industriepolitiek' , 'sectorstructuurbeleid' , 'herstructurering en gezondmaking van bedrijfstakken', 'selectief investeringsbeleid' - steeds voornamer. Maar ook is er in de publieke aanvaarding van deze politiek een kentering ontstaan. Zo is de Nederlandse Herstructureringsmaatschappij (Nehem), die in 1972 onder hoog- gestemde verwachtingen door de toenmalige VVD-minister Langman werd opgericht om een vooraanstaande rol te spelen in de industriepolitiek van de overheid, op een groeiend wantrouwen gestuit bij de vakbeweging en in het bijzonder bij de met de herstructureringspolitiek geconfronteerde werkers in de betrokken bedrijven. Mede hierdoor is de Nehem onlangs op roemloze wijze in elkaar gezakt.

Illustratief is ook de Beleidscommissie Scheepsbouw, die van de voormalige CDA-minister Lubbers tot taak gekregen had om onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers, overheid en vakbeweging de Nederlandse scheepsbouw 'gezond' te maken.

Ondanks de zware druk, die op de vakbandsvertegenwoordigers werd uitgeoefend, zijn in dit orgaan zeer scherpe tegenstellingen aan het licht getreden. 'Gezondmaking van de scheepsbouw' bleek bij de concern-directies en de regering niet een werkelijke versterking van de positie van de scheepswerven te betekenen om de bestaande crisis te overbruggen en de werkgelegenheid ~e

behouden, maar integendeel neer te komen op de vrijwel volledige afbraak van deze nationale bedrijfstak; in het belang van de concerns en de banken, die er hun kapitaal met zo min mogelijk kleerscheuren uit terug willen trekken. Geen wonder, dat er tegen het soort 'industriepolitiek', dat de concerndirecties en de regering in de scheepsbouw (en elders) willen doorvoeren, massa-strijd ontstaan is. Massaal verzet, waarin niet alleen de werkers en de vakbeweging, maar ook gemeentebesturen en zeer brede kringen van de bevolking betrokken zijn. In dit artikel enkele achter- gronden van deze zeer actuele en ook uit theoretisch oogpunt uiterst belangwekkende problematiek.

Historische lijnen

Op zich genomen is het verre van nieuw, dat de overheid zich in

een kapitalistische maatschappij geroepen voelt om actief in te

(3)

grijpen in de ontwikkeling van het bedrijfsleven, ook al staat de vrijheid van het 'particulier initiatief hoog in het vaandel geschreven en wordt van ondernemerszijde veelvuldig gepleit voor overheidsonthouding. In zekere zin is het moderne kapitalisme in ons land zelfs pas goed van de grond gekomen dankzij initiatieven van de overheid. Dat was bijvoorbeeld het geval, toen Koning Willem I in 1824 om handels- en industriepolitieke redenen de stoot gaf tot de oprichting van de Nederlandsche Handel- Maatschappij. Van dit initiatief, dat een belangrijke rol moest spelen in de exploitatie van de koloniën, is destijds overeenkomstig de doelstellingen eveneens grote invloed uitgegaan op de ontwikkeling van de scheepsbouw en de Twentse textielindustrie.

Ook de oprichting van de Staatsmijnen in Limburg in 1902 en van de Hoogovens in I] mui den in 1918 zijn in het bij zonder aan overheidsingrijpen te danken en zijn van grote betekenis gebleken voor de ontwikkeling van de industrie en voor de nationale zelf- standigheid van ons land.

In al dergelijke gevallen ging het steeds om een noodzakelijk ingrijpen in de economische structuur, waar het nationale gevoel van individuele kapitalisten te kort schoot. Spreekwoordelijk was het financiële vermogen van de Nederlandse kooplieden en bankiers, die zowel de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd als de Russische tsaren financierden, terwijl er in eigen land stagnatie en massale armoede onder de bevolking heerste. Slechts op gezag en onder garantie van de overheid konden de benodigde middelen bijeen worden gebracht, ook al werden de genoemde ondernemingen vervolgens op kapitalistische wijze geëxploiteerd en kwamen zij de nationale bourgeoisie ten goede.

Van vergelijkbare aard zijn de talrijke infrastructurele werken, die in de loop der tijd door toedoen van de overheid tot stand kwamen om de industriële ontwikkeling te bevorderen. Duidelijke voorbeelden zijn de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal om Rotterdam en Amsterdam toegankelijk te houden voor het scheep- vaartverkeer; de aanleg van het Merwede-kanaal om de doorvaart van Amsterdam naar het Duitse achterland te vergemakkelijken en van het Twente-kanaal ten behoeve van de Twentse industrie.

Voorts de spoorwegen, de PTT en de voortdurende verbetering van het wegennet om moderne transport- en communicatiemethoden mogelijk te maken. Hoewel deze voorbeelden uiteenlopend van aard zijn, is de kern van de zaak steeds, dat de overheid de verantwoordelijkheid op zich neemt om op gemeenschapskasten gunstige voorwaarden te scheppen opdat er door het particuliere kapitaal industriële act1v1te1ten ontplooid zullen worden.

Nadrukkelijk staat daarbij het particuliere winststreven van de

(4)

ondernemers en bankiers voorop, maar ter zelfder tijd kan vastgesteld worden, dat er van de hier genoemde maatregelen een onmiskenbare stimulans is uitgegaan op de ontplooiing van de produktieve vermogens van het land.

Kwaliteit arbeidskracht In feite heeft een groot gedeelte van de regeringspolitiek betrekking op economische vraagstukken, hoewel strikt genomen niet steeds het begrip 'industriepolitiek' van toepassing is. Soms staat daarbij de bevordering van de economische ontwikkeling (of - waartoe het tegenwoordig vaak beperkt wordt - de werk- gelegenheid) als officiële doelstelling voorop. Behalve met de handelspolitiek en de monetaire politiek, op welke gebieden er in EEG-verband steeds meer nationale bevoegdheden uit handen gegeven worden, is dat het geval met de loonpolitiek, die in de naoorlogse jaren een belangrijk onderdeel van het regeringsbeleid geworden is. Met een beroep op 'noodzakelijk rendementsherstel' en op 'versterking van de exportpositie' wordt door middel van ideologische beïnvloeding en zonodig met behulp van overheicis- dwang getracht de werkers en de vakbeweging te laten afzien van gerechtvaardigde looneisen. Een dergelijke politiek is in essentie anti-sociaal, want gericht tegen de behoeftenbevrediging van de massa der werkende bevolking en daarmee ook tegen de ontplooiing van de belangrijkste produktiefactor in de maat- schappij: de menselijke arbeidskracht. Dat sociaaldemocratische voorlieden als Den Uyl aan een dergelijke politiek medewerking menen te moeten verlenen, doet daar niets aan af. Doel is immers steeds de winsten te laten stijgen ten koste van de lonen, waarna het de ondernemers vrij gelaten wordt over deze wiristen te beschikken. Zij het, om er investeringen in eigen land mee te financieren - waarop sommige sociaal-democraten blijkbaar hun hoop vestigen - zij het, om er als kapitalist een luxueus privé-leven uit te bekostigen of er mee naar het buitenland te verdwijnen: daar worden de kapitaal-bezitters tot dusverre uitdrukkelijk in vrij gelaten.

Dat er in de vijftiger en zestiger jaren inderdaad sprake is geweest

van een omvangrijk stuk industrialisatie in ons land, is dan ook

meer een samenloop van verschillende àndere omstandigheden,

dan dat het een positief verband zou hebben met de in die zelfde

periode gevoerde loonmatigingspolitiek. Aangetoond kan integen-

deel worden, dat de kwaliteit van het produktieapparaat in

verschillende bedrijfstakken als de scheepsbouw onder invloed van

(5)

de laag gehouden lonen, achter bleef bij die landen als Zweden, waar de lonen op een hoger niveau lagen. Dit vormt bijvoorbeeld één der achtergronden van de crisis, die de Nederlandse scheepsbouw in het midden van de zestiger jaren teisterde.

Bovendien was een gevolg van de lage-lonen-politiek in die jaren, dat er éénzijdige oriëntatie op de export ontstond en de produktie voor de binnenlandse behoeften relatief achterbleef.

En nu, in de zeventiger jaren, laat de voortgezette loonmatigings- politiek zelfs een duidelijk negatief resultaat zien. In plaats van de beloofde investeringen en creatie van nieuwe arbeidsplaatsen, valt alleen màar een toegenomen kapitaalexport en internationale expansie van de grote concerns en banken te constateren, terwijl de werkgelegenheid in de nationale industrie verder achteruit gaat.

Niet alleen met de nu genoemde stukken overheidspolitiek, die direct op economische vraagstukken betrekking hebben, maar ook bij andere onderwerpen van overheidsbemoeienis als onderwijs, welzijnswerk, gezondheidszorg, spelen economische motieven op de achtergrond mee. En dat niet louter in de zin, zoals in de bezuinigingspropaganda van Van Agt steeds maar wordt aangevoerd, dat aan onderwijs, welzijnswerk en gezondheidszorg enorme bedragen heen gaan, die beter aan het 'rendementsherstel' in het bedrijfsleven besteed zouden kunnen worden. Maar ook in de zin, dat er van hoogwaardige collectieve voorzieningen een gunstige werking uitgaat op het levenspeil van de mensen en - wat daar nauw mee verbonden is - op de kwaliteit van de arbeids- kracht. Het bijzondere is, dat de uitbouw van onderwijs, gezondheidszorg e.d. niet slechts gedragen zijn door de arbeiders- beweging, die daar voortdurend voor opgekomen is, maar dat er in bepaalde perioden ook van delen van de bourgeoisie initiatieven zijn uitgegaan tot de stichting van scholen en ziekenhuizen.

Omgekeerd moet gevreesd worden, dat de achteruitgang in kwaliteit en kwantiteit van deze voorzieningen, zoals thans door het bezuinigingsregime van Van Agt en Wiegel wordt nagestreefd, los van het verlies aan arbeidsplaatsen dat er mee gemoeid is, ook negatieve effecten zal hebben op de kwaliteit van de arbeidskracht, die toch uitgangspunt is voor iedere industriële aktiviteit.

Tenslotte geldt ook voor de bewapeningspolitiek en voor

ontwikkelingshulp, dat er door de omvangrijke orders die daarmee

gemoeid zijn en de politieke invloed die ermee in het buitenland

wordt nagestreefd, belangrijke effecten op het bedrijfsleven

optreden. Het gaat immers om immense bedragen en niet voor

niets wordt er vanuit de concerns geweldig gelobbied om deze in de

wacht te slepen. Samenvattend kan gezegd worden, dat de

overheidspolitiek op al deze terreinen - hoewel dus niet in engere

(6)

zin behorend tot de 'industriepolitiek' - een belangrijke invloed heeft op de industriële ontwikkeling van het land. Naar mijn mening zullen ze dan ook bij de beoordeling van de industrie- politiek zelf mede betrokken moeten worden.

Actualiteit industriepolitiek Hoewel er sinds de Tweede Wereldoorlog in vrijwel alle opzichten sprake is van een sterk toegenomen bemoeienis van de overheid met de gang van zaken in het bedrijfsleven, ontstaat er pas sinds 1965 bijzondere aandacht voor de ontwikkelingen in afzonderlijke bedrijfstakken en ondernemingen. In dat jaar raakte de overheid betrokken bij de problemen in de scheepsbouw, die ontstaan waren doordat de scheepsbouwondernemers niet in staat bleken op eigen kracht de snelle technologische ontwikkelingen in de wereld- scheepsbouw bij te benen en met name aan Japanse concerns terrein prijs moesten geven. Op grond van de aanbevelingen van een door de overheid ingestelde commissie (de Commissie Keyzer), die de aard van de moeilijkheden in deze bedrijfstak onderzocht had, werd met omvangrijke politieke zowel als financiële steun van de overheid in de loop van enkele jaren het Rijn-Schelde-Verolme concern tot stand gebracht. Met uitzondering van de begin zeventiger j\iren, toen er in de scheepsbouw schitterende winsten werden behaald, is de overheid sindsdien met grote bedragen als ook met omvangrijke marine-opdrachten bij de politiek van dit concern betrokken gebleven.

Ook ondernemingen in andere bedrijfstakken raakten in de loop van deze periode in herstructureringsproblemen en steeds meer werd er een beroep op de overheid gedaan bij de oplossing van deze problemen steun te verlenen. In 1972 kwam, zoals in de aanhef van dit artikel gememoreerd werd, de Nehem tot stand om één en ander in overleg met de betrokkenen voor te bereiden en de regering van advies te dienen. In 1977 was deze instelling met een 23-tal bedrijfstakken bezig, waaronder als belangrijkste: ijzer- gieterijen, chemische apparatenbouw, kranenbouw, slachtpluim- veesector, conservenindustrie, grafische industrie, confectie-, leer-, tricotage- en tapijtindustrie. Hiernaast bestaan er nog organen voor speciale bedrijfstakken als de scheepsbouw en voor problemen van regionale aard, zoals in Groningw en Zuid-Limburg. Voorts is er sprake van rechtstreekse steunverlening aan individuele onder- nemingen als Tealtronic, Vredestein, KSH en Nederhorst, wat direct via de betrokken ministeries wordt geregeld.

In de officiële studies, die naar dergelijke problemen worden

(7)

ingesteld en die als basis dienen voor de steunverlening door de overheid, wordt in de meeste gevallen melding gemaakt van scherpe internationale concurrentie, van overcapaciteitsproblemen en van gedeeltelijke veroudering van het produktie-apparaat en/ of van het produktenpakket. Veelal volgt dan de aanbeveling, dat met financiële 'Steun van de overheid een deel van de produktie- capaciteit wordt gesloten en dat het resterende gedeelte moet fuseren en reorganiseren. Onveranderd komt een groot aantal werkers op grond van de in Nehem-verband voorgestane oplossingen op straat te staan. Ook wanneer bepaalde 'afvloeiings- regelingen' worden getroffen om de gevolgen voor de betrokken werknemers te verzachten, betekent dit toch steeds dat grote aantallen arbeidsplaatsen verdwijnen, zonder dat in vervangende werkgelegenheid wordt voorzien.

Internationalisatie en crisis Opmerkelijk in de rapporten van de Nehem en het ministerie van Economische Zaken is echter, dat er nimmer een kritische beoordeling plaats vindt van het doen en laten van de grote concerns of van de gevolgen van de EEG. De concern-politiek wordt juist systematisch buiten beschouwing gelaten, terwijl deze toch in combinatie met de totstandkoming van de EEG in de meeste gevallen van doorslaggevende invloed op de concurrentie- verhoudingen en de crisis in de verschillende bedrijfstakken is. Dat geldt voor C&A en de andere warenhuisconcerns voor de toestand in de textiel en confectie; het geldt voor bedrijven als VMF, Hoogovens, RSV, IHC en de daarachter staande banken voor de situatie in de metaalindustrie en de scheepsbouw. De opgetreden overcapaciteit in de bedrijfstakken wordt immers in het bijzonder veroorzaakt door de grote binnen- en buitenlandse concerns, die sinds de grenzen in EEG-verband zijn opengesteld op verscherpte wijze op de nationale markt concurreren en de druk op de middelgrote en kleine ondernemingen hebben vergroot. De uitwerking van de EEG-politiek is ook geweest, dat de concern- vorming en machtsconcentratie zich sinds het midden van de 60-er jaren zowel in eigen land als elders in Europa versneld heeft doorgezet en de internationale concurrentie zich als gevolg daarvan verder heeft verscherpt. Aanvankelijk speelde deze concentratie- tendens zich nog voornamelijk binnen de nationale grenzen af, maar in toenemende mate gingen de gevormde concerns ook tot internationale expansie over.

Met name in de bedrijfstakken, waar de concurrentie het scherpste

(8)

was, leidde deze ontwikkeling tot verwaarlozing van de binnen- landse bedrijfsvestigingen, tot systematische onttrekking van winsten en kapitaal ten behoeve van de financiering van de buitenlandse expansie, in het bijzonder naar landen waar van lage lonen en/ of belastingvoordelen geprofiteerd kan worden; de laatste tijd ook naar de Verenigde Staten, dat door de val van de dollar-koers aantrekkelijk geworden is. Hoewel iedere bedrijfstak uiteraard zijn eigen bijzonderheden kent, is dit de grote lijn, die op grond van onafhankelijk onderzoek naar de ontwikkelingen in bedrijfstakken en ondernemingen naar voren komt.

In veel gevallen staat bij de grote concerns en banken niet langer de ontwikkeling en versterking van de positie van de produktie- bedrijven in eigen land in het 'ondernemen' centraal, maar juist het ten koste daarvan versterken van de internationale concurrentie- positie van de in deze concerns en banken gecentraliseerde vermogens. Voor dit doel is naar hun opvatting ook de nationale overheid een rol toegedacht. Het opmerkelijke feit doet zich daarbij voor, dat in het huidige stadium van de EEG, de nationale overheid op bepaalde terreinen, die de internationale expansie van de concerns van pas komen, niet aan betekenis inboet - hetgeen officieel de bedoeling van de EEG-gedachte was - maar juist in betekenis toeneemt en tot inzet wordt gemaakt van de internationale concurrentiestrijd van de grote concerns.

Rugdekking

In zeker opzicht is de toegenomen bemoeienis van de overheid met

de gang van zaken in het bedrijfsleven uitdrukking van de voort-

geschreden vermaatschappelijking van de produktie. In verband

met de doorgevoerde schaalvergroting en verwetenschappelijking

van het produktieproces, dient in het algemeen ook in steeds

verdergaande mate aan maatschappelijke voorwaarden voldaan te

worden om dit produktieproces op het gegeven historische niveau

ook daadwerkelijk te kunnen laten functioneren. Het betreft hier

ondermeer de voorwaarde, dat er een toereikende infrastructuur

aanwezig is, dat voldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn met

een adequaat opleidingspeil en goed van gezondheid, en dat er een

bepaalde mate van centralisatie van kapitaal is opgetreden. Een

voorbeeld van dit laatste is te vinden in de activiteiten van de

overheid op het gebied van de ontwikkeling en bouw van

kerncentrales. Hiermee zijn enorme bedragen en een grote

wetenschappelijke en technische krachtsinspanning gemoeid en de

overheid is aan de wens van een aantal grote concerns tegemoet

(9)

gekomen daarin een leidende rol te vervullen. Ofschoon er grote politieke risico's aan een dergelijke stap verbonden zijn, er ook om milieu- en veiligheidsredenen terecht twijfel bestaat aan de juistheid van de beslissing onder de huidige voorwaarden met de bouw van kerncentrales te beginnen en het de concerns voornamelijk om het behalen van winst en het afwentelen van financiële risico's begonnen is, is het tegelijk een voorbeeld van de ver voortgeschreden vermaatschappelijking van de produktie, dat de overheid hier verantwoordelijkheden ziet.

Van geheel andere aard echter is het beroep dat van ondernemers- zijde op de overheid gedaan wordt, steun te verlenen bij wat wordt genoemd: de herstructurering van bedrijfstakken en bedrijven.

Zoals we gezien hebben gaat het hier om gedeeltelijke of algehele afbraak van bedrijfstakken, om het opruimen van de brokstukken en het vullen van de gaten die ontstaan als gevolg van de machts- strijd van de internationaal opererende concerns. De overheid wordt daarbij gevraagd de concerns zo veel mogelijk te vrijwaren voor de kapitaalvernietiging en de afvloeiingskosten, die onvermijdelijk aan bedrijfssluitingen verbonden zijn. Ze wordt gevraagd de banken in de gelegenheid te stellen hun kapitaal zonder kleerscheuren terug te trekken uit bedrijven die voor hen een blok aan het been geworden zijn. In andere gevallen moeten onwillige directies met behulp van overheidssteun gedwongen worden met concernvorming en fusies akkoord te gaan. Het is opvallend hoe weinig de overheidssteun, die aan ondernemingen verstrekt wordt, werkelijk wordt aangewend voor investeringen en positieverbetering van produktiebedrijven. Zeer grote gedeelten gaan integendeel heen aan het 'saneren van balansverhoudingen', dat wil zeggen het aflossen van bankleningen en het tevreden- stellen van kapitaalverschaffers. Van enige andere voorwaarde bij dergelijke steunverleningen, dan dat bestaande produktie- capaciteiten op 'orderlijke wijze' afgebouwd moeten worden - voorwaarde die de overheid door betreffende ondernemers vaak in de mond gelegd lijkt - is doorgaans geen sprake. Het is ook de logische consequentie van een regeringspolitiek, die onvoor- waardelijk vast wil blijven houden aan de 'eigen verantwoordelijk- heid' van de ondernemers, die 'kapitein op eigen schip' moeten kunnen blijven. Ook als die ondernemers dat schip eerst hebben laten stranden.

Op deze wijze is de snel in omvang toenemende industriepolitiek

weinig anders dan een kolossale overheveling van fondsen, die uit

de algemene middelen in de kassen van concerns en banken

verdwijnen teneinde deze te vrijwaren voor de gevolgen van de

crisis, die door het binnen- en buitenlandse grootkapitaal

(10)

veroorzaakt is. Van enige versterking van nationale bedrijfstakken is daarbij nauwelijks sprake. Deze kalven ten gevolge van de gevoerde politiek juist steeds verder af. Het enige dat geschiedt is, dat aan de banken en grote concerns rugdekking verschaft wordt voor de door hen nagestreefde internationale expansie.

Krachten voor een progressieve industriepolitiek Het vraagstuk van de industriepolitiek is ingewikkeld van aard en uiteenlopende facetten zijn te onderscheiden. Niet alleen vanwege de eigensoonigheid van de ontwikkelingen in de verschillende bedrijfstakken en ondernemingen, die het beeld compliceren. Maar ook omdat er voor de arbeidersbeweging grote belangen mee gemoeid zijn. Want behalve door de ondernemers, wordt immers ook door de werkers terecht een beroep op de overheid gedaan, zij het niet voor steun bij de saner~ng van bedrijfstakken, maar juist voor het openhouden van bedrijven en voor behoud van arbeids- plaatsen. En het is bekend, hoe door ondernemers zowel als regering zware druk wordt uitgeoefend op de vakbonds- onderhandelaars, die in de verschillende commissies en organen waar over de bedrijfstakproblemen onderhandeld wordt voor de belangen van de werkers optreden. Druk om akkoord te gaan met en zelfs medewerking te verlenen aan de éénzijdig gerichte concernpolitiek; om zich neer te leggen met de 'onvermijdelijk- heid' van de kapitalistische oplossingen.

Tenslotte is nog de verhouding tussen de grote concerns en de middelgrote en kleinere ondernemingen van belang, waardoor de regering zich in allerlei bochten moet wringen om niet de schijn op zich te laden dat zij bepaalde ondernemingen boven andere bevoordeelt.

Desondanks is in dit artikel getracht enkele grote lijnen naar voren

te halen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen overheidsingrijpen,

dat binnen het raam van de kapitalistische verhoudingen tot doel

heeft de industriële structuur van ons land te versterken en dat te

zien is als uitdrukking van de toenemende vermaatschappelijking

van het produktieproces. En overheidsingrijpen, dat niet de

ontplooiing van de produktieve vermogens in eigen land, maar ten

koste daarvan de internationale expansie van de grote concerns

tegemoet komt. Dit laatste type overheidsingrijpen neemt

momenteel sterk in betekenis toe. Gewezen 1s d1.arbij ook op de

effecten van de loonmatigingspolitiek en de bezuiniging op

belangrijke collectieve voorzieningen als onderwijs, welzijnswerk en

gezondheidszorg, die eveneens de nationale vermogens aantasten

(11)

en louter van nut ZIJn voor de internationale expans1e van het groot-kapitaal.

Tegenover een dergelijke nihilistische oriëntatie, die achter de suggestieve naam 'industriepolitiek' schuil gaat, staat de grote ideeënrijkdom en het verantwoordelijkheidsbesef binnen de arbeidersbeweging over de richting waarin in de verschillende bedrijfstakken en ondernemingen gegaan die.nt te worden.

Gewezen kan J ..•. r\:)tj worden op de resultaten van de conferentie van vakbondskaders, die in september 1976 op initiatief van de CPN over de problemen in de scheepsbouw gehouden is. Op de conferentie, die in april dit jaar vanwege het IPSO, het wetenschappelijk bureau van de CPN plaats vond over de toestand in de Nederlandse staalindustrie. Op de gedegen rapporten die in tal van bedrijven door vakbandsmensen en OR-leden zijn samengesteld over de toekomst van hun werk en de mogelijkheden tot behoud van arbeidsplaatsen. Op de programma's zoals die in de bouw, onder werkende jongeren en in verschillende collectieve sectoren in vakbandsverband zijn geformuleerd en waarin de bestaande, maar onvervulde behoeften op hun terrein worden geïnventariseerd en ook concrete wegen worden aangegeven om in die behoeften te voorzien.

Dat is óók 'industriepolitiek'. Een industriepolitiek echter, die uitgaat van de behoeften en mogelijkheden van ons land en waarvoor ook de maatschappelijke krachten te vinden zijn om die tegenover de concerndirecties en de rechtse regeringspolitiek af te dwingen en gestalte te geven.

WIM SCHOUTENDORP

(12)

Ambtenaren lopen storm tegen Bestek'81

'De verhoging van de overheidssalarissen zal gedurende de jaren 1979 t/m 1981 met 0,5% per half jaar worden beperkt.

Daaruit zal op nettobasis een inkomensontwikkeling resulteren die in de pas loopt met die van de werknemers in de particuliere sector'.

'Ook voor de inkomens buiten de overheidssfeer maar wel gefinancierd uit de collectieve middelen en behorend tot de categorie trendvolgers wordt een bijsturing als voor de overheidssalarissen voorgesteld'.

Aldus de kille woorden van de regering-VanAgt/Wiegel in Bestek '81, de nota waarin de regeringsplannen voor de komende jaren zijn neergelegd.

In Bestek '81 laat de regering weten, dat haar plan om 10 miljard te bezuinigen voor ca. 2 I 3 deel opgebracht moet worden door het mes te zetten in de sociale voorzieningen en de salarissen en arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel.

De opbrengst is bestemd voor subsidies en belastingverlichting voor de grote concerns en voor de financiering van de alsmaar stijgende bewapeningsuitgaven.

In Bestek '81 wordt het oude liedje van voorgaande bezuinigings- en matigingsoperaties herhaald: winst is werk.

De feiten in de afgelopen jaren laten het tegendeel zien. Al jaren wordt er gematigd, maar de crisis vermindert niet, ze verhevigt.

Van Agt en Wiegel borduren in hun plannen door op wat de regering Den Uyl al begonnen was, de 1 %-operatie. Bij hun voornemen tot het extra pakken van de ambtenaren voelen Van Agt en Wiegel zich naast het CDA en de VVD dan ook gesteund door de top van de PvdA.

Het was immers de regering onder leiding van Den Uyl, die de stoot gaf tot de 'commissie Lamers', die de plannen ontwierp voor de bezuinigingen op de rechtspositie van de ambtenaren.

In de 1 %-operatie wilde de regering-Den Uyl bezuinigingen

doorzetten, door aantasting van de trendmethodiek, door

bezuinigingen op de sociale voorzieningen als de verlaging van het

ambtelijk invaliditeitspensioen, verlaging van de uitkering bij

functioneel leeftijdsontslag en verlaging van de wachtgeld-

(13)

uitkeringen. Daarnaast wilde de regering bezuinigen op individuele loonstijgingen, de ziektekostenregeling en op de pensioenen van de ambtenaren.

De ervaring leert dat de ambtenaren in het verleden ook al een aantrekkelijk doelwit vormden als er door de regering aan bezuinigingen gedacht werd.

In 1973 probeerde de toenmalige VVD-minister Geertsema een verhoging van de pensioenpremies er door te drukken: 50.000 demonstranten versperden hem op het Binnenhof de weg. In 1962 probeerde minister Toxopeus (ook al VVD) verslechteringen voor ambtenaren door te drukken.

Zeer grof gebeurde het in 1932 toen, ter vermindering van het begrotingstekort, door de regering-Colijn, 5% van de ambtenaren- salarissen werd afgehaald, met name ook om de bereidvaardigheid aan bezuinigingen mee te werken, bij anderen te versterken ...

'Het bankroet van de aanpassingspolitiek' Bovenstaande titel gaf L. de Visser een artikel van zijn hand in Politiek en Cultuur van februari 1936.

In dit artikel ging L. de Visser in op de crisispolitiek van Colijn. Hij zette in heldere bewoordingen uiteen, dat de regering-Colijn doelbewust weigerde doeltreffende maatregelen te nemen ter bestrijding van de crisisgevolgen, omdat daarmee de grondslagen van de kapitalistische produktie en de daarop berustende uitbuiting zouden worden aangetast.

Over de regering-Colijn zei hij het volgende:

'Een versneld tempo werd ingezet om te komen tot be- zuinigingen, die bijna uitsluitend de klasse der niet-bezitters in haar levensbestaan troffen, zoals verdere doorvoeringen van de loonsverlagingen van het Rijks- en Spoorwegpersoneel.

Onder de schijn van loonexcessen bij het overheidspersoneel te bestrijden, werd de Ambtenaren-wet gewijzigd, waardoor de autonomie van de andere staats-organen (Provinciale Staten en Gemeenteraden) goeddeels werd vernield, en de minister van Binnenlandse Zaken tot een soort loondictator over het overheidspersoneel werd'.

Verder geeft hij een overzicht van de bezuinigingswoede van de regering-Colijn.

Over de argumentatie van de regering-Colijn:

'In de begrotingsstukken jammerde ze: 'een westers

(14)

beschavingscentrum, door langdurige welvaart verwend, is van remmende invloed om de staats-bemoeiingen in te krimpen'.

Hier in Nederland, streeft de Regering naar: 'de verdelende rechtvaardigheid'. 'Ieder moet iets prijs geven', zegt ze'.

De gevolgen van de crisispolitiek van Colijn zijn dan ook duidelijk, per 28 december 1935 waren er in ons land 468.218 geregistreerde werklozen.

Over de profetische woorden van Co lijn zei L. de Visser onder meer:

'Minister Colijn waarschuwde in zijn nieuwjaarsrede tegen het toespitsen van geschillen en de in ons volk zo sterk werkende splijtzwam, die de eenheid dreigt te verstikken.

Hij beriep zich op den oud-testamentischen profeet Jesaja, blijkbaar niet wetend, hoe misplaatst die keuze juist voor hem

lS.

Immers, minister Colijn moest toch weten in de eerste plaats, dat van dienzelfden profeet geschreven staat:

'Leert goed doen, zoekt het recht, helpt de verdrukten'.

En ook deze, als een banvloek klinkende woorden: 'Uw zilver is geworden tot schuim'.

'Uw aardrijk is een verwoesting'.

'Uw steden zijn met vuur verbrand'.

Want juist gij minister Colijn en uw Regering, noodzaakt tot fel verweer tegen uw verderflijke aanpassingspolitiek, die de massa tot vertwijfeling brengt, - en gij voedt het afschuwe- lijke fascisme door uw steun aan de bezitters en uw vport- durende aanvallen op het triest grauwe bestaan der arbeiders en werklozen'.

Zo zien we, zo nieuw zijn de plannen van Van Agt en Wiegel in Bestek '81 niet!

Toenemende invloed van de CPN onder het overheidspersoneel De laatste jaren is er duidelijk sprake van een snelle toename van het aantal ambtenaren, dat toetreedt tot de CPN.

Dit na een periode van koude oorlog, waarin door een 'ambtenarenverbod' een ware banvloek rustte op het lidmaatschap of het hebben van sympathieën met de Communistische Partij van Nederland. De sterke groei van de invloed van de CPN onder het overheidspersoneel komt onder meer tot uitdrukking in de verslagen van de mandaatcommissies op de laatst gehouden congressen van de partij.

In het verslag van de mandaatcommissie van het 24ste congres in

(15)

mei 1972, zien we dat op dat congres, op een totaal van 432 gedelegeerden, 9 gedelegeerden in de onderwijssector werkzaam zijn en 26 gedelegeerden in diensrverlenende bedrijven. De omschrijvingen als ambtenaren, welzijnswerkers en verpleeg- kundigen kwamen in het verslag niet voor. ·

In het verslag van het 25ste congres Guni 1975) treedt er al een duidelijke verandering op. Dan blijken, volgens het verslag van de mandaatcommissie op een totaal van 545 gedelegeerden, 53 gedelegeer<:ten werkzaam te zijn in het onderwijs, 9 hadden de functie van ambtenaar, 20 gedelegeerden werkten in diensrver- lenende bedrijven (dit behoeven niet per sé overheidsinstellingen te zijn), 17 werkten er in de welzijnssector en 11 gedelegeerden waren verpleegkundigen.

Op het laatst gehouden 26ste congres van de CPN in januari 1978, was weer een verdere toename te zien. Op een aantal van 485 gedelegeerden, waren 3 7 gedelegeerden werkzaam in het onderwijs, 21 gedelegeerden waren ambtenaar, 43 welzijnswerkers, 10 verpleegkundigen en 15 stafleden aan universiteiten.

Naast het groeiende klassebewustzijn onder de overheidswerkers, die de laatste jaren geconfronteerd zijn met enorme aanvallen op hun salaris en rechtspositie, speelt ongetwijfeld ook de enorme toename van het aantal mensen dat in overheids- of semi-overheidsdienst werkzaam is een rol bij die groeiende invloed van de CPN.

In de voorbereidingen van het 26ste partijcongres van de CPN, dat in januari 1978 gehouden werd, publiceerde het partijbestuur documentatiemateriaal bij de congresstellingen. Hierin werd o.a.

ook ingegaan op de aanzienlijke verschuivingen in de samenstelling van de arbeidersklasse.

Een van de belangrijkste verschuivingen die daarin genoemd werd, was de sterk in omvang toegenomen zogenaamde dienstensector.

Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de zakelijke diensrverlening (grootwinkelbedrijven, groothandel; transport, communicatie, banken en verzekeringen) enerzijds, en de maat- schappelijke diensrverlening als gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en welzijn anderzijds.

Zo groeide de maatschappelijke diensrverlening van 670.800 werkers in 1963 naar 1.099.100 werkers in 1976.

Zo blijkt er een opmerkelijke ontwikkeling te zijn in de toename

van het aantal mensen dat in overheids- of semi-overheidsdienst

werkzaam is.

(16)

Naast de enorme uitgroei van de bureaucratie en bevoogding en het innen van vele lasten die aan de werkers worden opgelegd, vloeit dit in hoofdzaak voort uit de groei die heeft plaatsgevonden op gebieden waar de overheid een bestuurlijke rol vervult - milieu, huisvesting, vervoer, onderwijs en gezondheidszorg. Tussen 1965 en 1977 is het aantal manjaren in overheidsdienst gestegen van 516.000 tot 650.000. Daarnaast zijn er nog de semi-overheids- diensten als de PTT en dergelijke.

Het feit dat de overheid een zo grote werkgever is, heeft verstrekkende betekenis voor de strijd van de werkers voor hun belangen op het gebied van loon en werk en op het terrein van de democratie.

De zekerheid van de ambtenaar In hun campagne, bezuinigingen door te voeren op de overheids- uitgaven op kosten van de ambtenaren, hebben de ondernemers en de regering het steeds over de 'bevoorrechte' positie van de ambtenaren. De ondernemers en de rechtse partijen, maar ook sommige lieden in de top van de PvdA, worden niet moe voor de Nederlandse bevolking het beeld op te hangen dat ambtenaren een bevoorrechte positie zouden hebben t.o.v. werkers in het particuliere bedrijfsleven.

Hun tactiek hierbij is de massa van handarbeiders in overheids- dienst buiten beeld te houden, zoals buschauffeurs en trambestuurders, stratenmakers, brandweerlieden, personeel van de gemeentelijke reinigingsdiensten, postboden en PTT-monteurs, monteurs van de energiebedrijven, verpleegkundigen enz.

Zij verkeren niet in een bevoorrechte positie, ook de cijfers wijzen dat uit, 70% van de overheidswerkers verdient het modale loon of minder . . .

Wie de positie van de ambtenaren dan ook goed bekijkt komt al snel tot de conclusie, dat van bevoorrechting geen sprake is.

De rechtspositie van de ambtenaar kent ook beperkingen; buiten het salaris zijn de mogelijkheden van extra vergoedingen erg beperkt. Een dertiende maand of kerstgratificatie krijgen de ambtenaren helemaal niet.

Ambtenaren worden voortdurend geconfronteerd met de directe

gevolgen van een tekortschietend regeringsbeleid op tal van

terreinen. Lange wachttijden en dure kaartjes voor de bus, de

onmogelijkheid om jonge mensen voor het loket aan een woning te

(17)

helpen, om kinderen in te grote klassen de nodige aandacht te geven, om mensen in nood maatschappelijke hulp te bieden - het zijn situaties die zwaar drukken op de buschauffeurs, de loket- beambte, de onderwijzer, de maatschappelijk werker.

Ambtenaren zijn in dienst van een werkgever- de regering- die regelmatig grote onzekerheid schept over hun toekomst.

Ambtenaren hebben hun verworven rechtspositie niet cadeau gekregen. Zij hebben daar in het verleden veel strijd voor gevoerd en de ambtenaren hebben dik betaald voor de opbouw van de pensioenrechten . . .

Voor veel mensen zijn juist die pensioenrechten een argument om bij de overheid te gaan werken. De vraag is dan ook gerecht- vaardigd, of de welvaartsvaste pensioenvoorziening voor de ambtenaren geen aanleiding zou moeten zijn om de bijl te zetten in de vaak nog negentiende-eeuwse pensioenvoorzieningen in menig vrij bedrijf?

Anti -conununistische campagne teruggewezen Dat de strijdbare opstelling van het overheidspersoneel tegen de bezuinigingsplannen van de verschillende regeringen niet door iedereen in dank werd afgenomen, kwam tot uitdrukking in een anti-communistische campagne van de kant van het hoofdbestuur van de ABVA, de grootste vakorganisatie van werkers in overheids- dienst in ons land.

Het hoofdbestuur van de ABVA had hiertoe een stuk opgesteld onder de titel 'ABVA en partijpolitiek', dat een ernstige aanval aankondigde op de vakbondsdemocratie in Nederland en de positie van de bond dreigde te ondermijnen op het moment dat het overheidspersoneel zich te weer had te stellen tegen de regerings- aanvallen op de rechtspositie en het inkomen van de ambtenaren.

Het hoofdbestuur leende zich in dat stuk voor het lanceren van een campagne tegen communistische vakbondsmensen. De termen waarin over bondsleden werd geschreven riepen herinneringen op aan de heksenjacht in Amerika van het McCarthy-tijdperk en aan de beroepsverboden in West-Duitsland.

Dit was des te ernstiger, omdat het hier ging om werkers van de overheid die nog maar kort geleden te maken hadden met het zogeheten 'ambtenarenverbod'.

De krachtige stellingname van de ambtenaren tegen de aanvallen

op de rechtspositie en tegen ondermijning van het trendbeleid in

de ambtenarensalarissen, hebben de voorstanders van matiging en

(18)

bezuinigingen grote zorgen gebaard. Nu werd gepoogd van binnenuit de opstelling van de ABVA te ondermijnen door anti- communisme, van oudsher het wapen tegen eenheid van werkende mensen.

Door de grote beroering die onder de vakbondsleden ontstond, was het hoofdbestuur genoodzaakt haar fel omstreden anti-communis- tische motie, die ze aan de bondsraad had voorgelegd, in te trekken. Het overheidspersoneel wenste zich niet te laten verdelen, maar in gezamenlijk optreden te strijden tegen de aanvallen op hun salaris en rechtspositie. Daar is een strijdbare opstelling van de vakorganisatie voor noodzakelijk.

Door die opstelling groeit de ABVA dan ook nog steeds en kon enkele maanden terug voorzitter Dutman bloemen in ontvangst nemen van Arie Groenevelt, de vóorzitter van de Industriebond NVV; de ABVA was de grootste vakorganisatie in ons land geworden!

Door strijd rechtspositie verdedigen en verbeteren Met massale stakingsacties en demonstraties heeft het overheids- personeel de afgelopen zomer de regeringsplannen in Bestek '81 beantwoord.

De ambtenaren lieten op overduidelijke wijze zien dat de regeringsplannen om te bezuinigen op het loon, het werk en de verworven rechten niet zouden worden geslikt.

Bij de voorbereiding en de doorvoering van die acties, bleek nog eens de· doorslaggevende rol van de gevormde actieleidingen, waarin communisten een vooraanstaande rol vervulden. Deze actie- leidingen verzekerden op het beslissende moment de eensgezind- heid en de eenheid van actie onder de overheidswerkers. De laatste jaren hebben aangetoond, dat ambtenaren in eensgezinde acties belangrijke resultaten hebben weten te boeken. VVD-minister Geertsema moest indenijd bakzeil halen door een massale demonstratie van ruim 50.000 ambtenaren. Amsterdamse bus- chauffeurs staakten met succes tegen een loonsverlaging van 4%, doordat inkomstencompensatie elders werd afgedwongen. Ambte- naren aan de Technische Hogeschool in Delft voerden met succes actie voor afschaffing van de laagste functie-indelingen.

Tijdens de regeringsperiode van het kabinet-Den Uyl was minister

De Gaay Fortman, door het eensgezinde verzet van de ambtenaren,

genoodzaakt zijn plannen tot aantasting van de rechtspositie in te

slikken. In 1977 nog, toen er in ons land een massale stakings-

(19)

beweging plaatsvond voor het behoud van de automatische prijs- compensatie, droegen de ambtenaren daaraan door hun stakingen en demonstraties een belangrijke steen bij.

Met deze actie mengde het overheidspersoneel zich direct in de loonstrijd. Jarenlang was de ambtenaren voorgehouden, dat zij een betere rechtspositie zouden hebben en door de trendmethodiek de loonontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven volgden; met andere woorden, bemoei je er niet mee.

Maar onder de overheidswerkers groeide het besef, dat juist in een tijd van matiging de strijd voor de verhoging van de lonen ook hun zaak was. Een sprekend voorbeeld hiervan is het feit, dat tot voor kort het centraal gecoördineerde arbeidsvoorwaardenbeleid van de vakcentrales, en later van de federatie, nooit ter discussie stond op ledenvergaderingen van de grootste vakbond van overheids- personeel, de ABVA.

Het feit dat die discussies nu wel plaats vinden en dat daarin de vakbondsleden duidelijke taal spreken, is een grote overwinning voor de vakbondsdemocratie. Kortelings nog probeerde het hoofdbestuur de discussies over het arbeidsvoorwaardenbeleid te kanaliseren door die plaats te laten vinden via enquête-formulieren.

Deze anti-democratische maatregel stuitte op groot verzet van de kant van de vakbondsleden; het hoofdbestuur moest haar dan ook inslikken.

De overheidswerkers worden nu direct geconfronteerd met de politiek van de regering, die tenslotte hun werkgever is. De regering lanceert een aanval op de door de ambtenaren verworven rechten, een rechtspositie die in vele jaren is opgebouwd, een aanval die ook vele sociaaldemocratische bestuurders te ver gaat.

Maar de strijdbare opstelling is vooral een gevolg van het toenemende bewustzijn onder de ambtenaren. Zij worden direct geconfronteerd met het feit dat hun rechtspositie zou worden aangetast om de enorme bewapeningsuitgaven te financieren.

Tijdens de massale demonstratie afgelopen zomer in Den Haag,

lieten de overheidswerkers dat ook duidelijk blijken. Op vele

spandoeken werd de eis tot verlaging van de bewapeningsuitgaven

meegevoerd, terwijl het geen eis was van de vakbondsleiding. En de

bereidheid om tot stakingen over te gaan, ondanks de grove

dreigementen van de regering laat zien dat de ambtenaren niet

bereid zijn zich als trekpaard te laten gebruiken voor loons-

verlaging. In hun acties tegen Bestek '81, afgelopen zomer, hebben

de ambtenaren de spits afgebeten in het verzet tegen de crisis-

politiek van de regering-Van Agt/Wiegel.

(20)

Inmiddels hebben al vele groepen in de Nederlandse bevolking het voorbeeld van de ambtenaren gevolgd en zullen er nog vele volgen.

Bestek '81 moet van de baan.

Er moet een politiek komen, gericht op de belangen van de werkende bevolking en daarvoor is het nodig, de bewapenings- uitgaven en de winsten van de grote concerns aan te spreken.

SlEMVAN DER HELM

Noten bij EEN RIJKE HISTORIE- EEN NIET AFLATENDE STRIJD

1) 'De socialistische revolutie en het recht der naties op zelfbeschikking' - stel- lingen januari-februari 1916.

2) H. H. Bauman, 'Februari-staking 1941'

3) Rede ter gelegenheid van de viering van de grote socialistische oktober-revolutie, uitgesproken op 2 november 1977

4) Congresrede H. Hoekstra op het 26-ste congres van de CPN, gepubliceerd in

'Politiek en Cultuur', eerste kwartaal 1978.

(21)

Het hier afgedrukte artikel is door joop Wolf! geschreven voor het november nummer van het blad 'vraagstukken van de geschiedenis van de Communistische Partti van de Sowjet-Unie'.

Een rijke historie - een niet aflatende strijd

Zestig jaar Conununistische Partij van Nederland

Een tijke historie is een kostbaar bezit, wanneer deze schat niet geconserveerd en bewaakt wordt, doch benut wordt als bron van levende kennis en macht in de strijd van de arbeidersklasse voor de verheven doeleinden van vrede, democratie en socialisme.

Daarvan is de Communistische Partij van Nederland zich bewust nu zij - dit jaar - het feit herdenkt en viert dat zij zestig jaar geleden werd opgericht.

De lessen, die de partij heeft geleerd, de ervaringen die zij opdeed, de terugslagen die zij moest verduren maar ook de grote werkelijk historische resultaten die zij kon boeken, moeten in de komende periode verder geanalyseerd, beter en op verantwoordelijker wijze gesystematiseerd worden, met het objectiverende oog van de geschiedvorser en ontdaan van een subjectivisme, dat het verle.den vertroebelt in plaats van verheldert. Daarvoor is het nodig méér aandacht te geven aan de geschiedenis van de partij, niet terug te vallen op de bronnen van de anti-communistische geschieds- schrijverij, die alras tot geschiedenis-verdraaiing wordt, maar het spoor terug te volgen - zelfstandig, toegerust met de methode van de marxistische analyse, met een open oog voor de grote en kleine feiten, een bereidheid tot onbevangen beoordeling en met het doel om de resultaten van het onderzoek naar de ontwikkelingen in het verleden te gebruiken om de strijd van nu te versterken.

Jonge generaties, ook in de arbeidersbeweging, moeten zelf de ervaring opdoen in het tijdsgewricht, waarin zij leven en waarin 'zij op hun wijze gestalte geven aan de strijd voor het socialisme.

Echter, het zou dwaasheid zijn en on-economisch vanwege het

(22)

vermorsen van tijd, wanneer iedere generatie de fouten uit het verleden zou moeten overdoen. Zo behoeft en zal het niet zijn. De Nederlandse communisten, die zich bewust zijn van hun rijke verleden, zullen in de komende jaren veel aandacht schenken aan de vraagstukken van de geschiedenis van de CPN.

Na het begin van een diepgaande verandering in de partij, die is ingezet met het 26-ste congres en welke een intensieve en heldere confrontatie der meningen vereiste, een bewust geleide en positief gerichte partijstrijd vooronderstelde, is het mogelijk en noodzakelijk de geschiedenis van de partij te gaan schrijven.

Ouderdom is op zichzelf geen reden tot trots, laat staan tot ijdelheid. Daarom kan hier nuchter gememoreerd worden, dat de CPN één van de oudste communistische partijen is. Historisch gezien immers, is het een interessant en ook alleszins relevant gegeven.

Op het congres op 16 en 17 november 1918 te Leiden - één van Nederlands oudste steden - besloot de Sociaal Democratische Partij (SDP) haar naam te veranderen in die van Communistische Partij. De SDP was op zichzelf reeds het resultaat van de splitsing van de Nederlandse sociaal-democratie in 1909, in de jaren vooraf- gaande aan en tijdens de Eerste Wereldoorlog- de oorlog, die op onbarmhartige wijze de tegenstellingen binnen het imperialisme blootlegde, de volkeren de slagvelden opdreef (of in zoverre hun land niet in oorlog was toch de ellende en armoede deed ondergaan), de morele ontaarding en innerlijke rotheid van het kapitalisme aan miljoenen openbaarde. De groep, die brak met het reformisme en zich reeds tevoren aaneengesloten had rond het blad 'De Tribune', wordt niet zelden aangeduid met de benaming van de groep der 'Tribunisten', of' de Hollandse marxistische school'.

Een aantal van haar leiders kende Lenin persoonlijk - Lenin immers interesseerde zich zeer bijzonder voor de ontwikkeling in de belangrijkste imperialistische staten en voor degenen, die 'in het hol van de leeuw' in verzet kwamen tegen de onderdrukkersfunctie van de bourgeoisie tegenover het volk van het eigen land en tegenover het volk in de overheerste koloniën. Niet hun getal was het belangrijkste - hun opvattingen, daar ging het allereerst om, hun ideeën en de ernst waarmee zij in het strijdperk traden.

Wat in de geschiedenis bekendheid kreeg als 'de Hollandse

marxistische school' verenigde in zich zowel grote verdiensten als

grote gebreken. Beide verschijnselen - positief en negatief -

waren van fundamentele aard. Fundamenteel positief was haar

(23)

kritiek op de rechtse sociaal-democratie, haar poging tot onderzoek van de eigen geschiedenis en verkenning van de eigen werkelijkheid, de ondubbelzinnige houding van solidariteit met de volkeren in de koloniën, met name met het voor zijn vrijheid strijdende Indonesische volk, en de onmiddellijke positieve beoordeling en warme begroeting van de Grote Socialistische Oktober-revolutie als een wereld-veranderende gebeurtenis, die in het belang was van de internationale arbeidersklasse, van de 'verworpenen der aarde', van de revolutionaire strijd waar deze ook tegen de krachten van het imperialisme en de oorlog gevoerd wordt.

Fundamenteel negatief waren de linkse overdrijvingen, voor- namelijk en in zijn schadelijkste vorm ten aanzien van de vakbonden - de ontkenning van hun betekenis als eerste en elementaire vorm van klasseorganisatie - en de onderschatting van de betekenis van het nationale vraagstuk. Lenin gaf deze trefzekere typering van een opmerkelijk dualisme: 'Kameraad Gorter heeft ongelijk als hij in zijn brochure 'Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaal-democratie' het principe van het recht op zelf- beschikking afwijst. Maar in de praktijk pást hij op volkomen juiste wijze dit zelfde principe toe als hij onmiddelltjk 'politieke en nationale onafhankelijkheid van Nederlands-Indië' eist en Nederlandse opportunisten hekelt wegens het feit dat zij van het stellen van deze eis en van de strijd ervoor afzien'. 1)

De Hollandse marxisten uit die periode redeneerden te mechanisch, te weinig dialectisch en geraakten - bij het bespreken van verheven onderwerpen en zeker in verheven taal - tot vulgarisatie van het marxisme en sommige van hen in allerlaatste instantie zelfs tot negatie van het marxisme.

De verschijnselen waren zo fundamenteel, dat zij beide - de positieve en de negatieve - in de verdere ontwikkeling van de communistische beweging in Nederland van tijd tot tijd een renaissance of een recidive te zien gaven. Alleen voortdurende verdieping van de ideologische kennis, stelselmatige verhoging van het ideologische peil van de partij, het waken tegen subjectivisme en het in contact blijven met de objectieve werkelijkheid, mogelijkheden en onmogelijkheden van een bepaald moment onderkennen, maakt het mogelijk vaste koers te houden.

De geschiedenis ging voort met zeven-mijls-laarzen en kon niet

wachten op de marxisten uit 'de Hollandse School', die overigens

een belangrijk erfgoed hebben nagelaten dat onontbeerlijk is bij

het begrijpen van de Nederlandse ontwikkeling, die specifieke

problemen, moeilijkheden maar ook perspectieven. Gorter,

Pannekoek, Van Ravesteyn, Wijnkoop, Henriëtte Roland-Holst en

(24)

een aantal anderen: zij zouden niet als groep bijeen blijven en waren gedoemd uiteen te gaan- sommigen, ontgoocheld en zich miskend voelende, in de richting van het anti-communisme, anderen toch zoekende naar de marxistisch-leninistische weg, wéér anderen langzaam verdwijnende in een tragisch isolement.

Het laatste was zeker het geval met Herman Gorter, wiens nalatenschap als dichter tot op de dag van vandaag door de klasse- tegenstander en zijn burgelijke estheten verguisd wordt vanaf het moment dat de dichter zijn kunst in dienst stelde van een socialistisch idee en van de strijd voor de verwerkelijking van dat socialisme, dat louter 'een gouden dageraad' zou zijn of niet zou zijn. Gorter was, door een geïdealiseerde en daardoor in wezen burgelijke benadering van de verschijningsvormen van een socialistisch maatschappij-systeem, niet in staat de worsteling om het nieuwe, het vooruitsnellen en terugvallen, op- en neergang en wéér opgang, kortom het levende realistische proces van de opbouw van het socialisme als deelgenoot mee te maken.

David Wijnkoop en ook Louis de Visser stonden open voor de ervaringen, die nationaal en internationaal in de klassenstrijd, in de communistische beweging, werden opgedaan en toonden zich, stammende vanuit deze uiterst boeiende maar moeilijke periode, politieke leiders van formaat, die tot op heden door de massa van de werkers in ons land gekend worden.

Dat is temeer van belang, waar de twintiger jaren binnen de Nederlandse arbeidersbeweging veel verwarring brachten en binnen de communistische partij een langdurige periode van fractie-strijd te zien gaven, als gevolg van een nieuwe ideologische uitstraling van de rechtse sociaal-democratie op de massa der werkenden en van het relatieve herstel van het kapitalisme na de voorafgaande periode van de diepste crisis, de ontwrichting en het antwoord daarop van de massa's door middel van revolutionaire bewegingen, die vele landen en zelfs werelddelen beroerden.

Toen de imperialistische machten elkaar te vuur en te zwaard te lijf gingen, de volkeren ten prooi werden aan bloedige slachtingen, het kapitalisme op zijn grondvesten stond te schudden, in Rusland een revolutionaire situatie ontstond en Lenin en de partij van de Bolsjewiki de revolutie ook voltrokken en het socialisme vestigden, in verschillende landen de massa's daardoor in hun ongekende revolutionaire elan aangemoedigd werden, voldeed voor degenen, die in Nederland een verdere politieke keuze maakten en zich reeds afgewend hadden van het reformisme, het begrip 'sociaal-demo- cratische partij' niet meer en was de nieuwe etappe, die van de communistische partij, aan de orde.

Na de oprichting in november 1918, was er de aanwezigheid van de

(25)

Nederlandse communistische partiJ m maart 1919 op het oprichtings-cangres van de Komintern, waar de partij vertegen- woordigd werd door ir. S.]. Rutgers, wiens nagedachtenis door de Nederlandse communisten in hoge ere wordt gehouden. In april 1919 besloot het partij bestuur formeel tot toetreding tot de Komintern, die toen een positieve rol vervulde ten opzichte van de ontwikkeling van de communistische partijen in de diverse landen en een mogelijkheid schiep tot een openlijke en noodzakelijke strijd der meningen, die later- juist door de openheid van analyse van Lenin - tot een kristalisatiepunt kon komen.

Het nationale communistische platform maakte het internationale communistische platform mogelijk, doch evenzeer was het gezamenlijk internationaal geschapen platform later het bind- middel dat de communisten hielp om zich nationaal op een principiële, tactische en strategische lijn te verenigen - hoezeer ook, reeds in die tijd, de nationale bijzonderheden zich deden gelden. Bij de aanvang der dertiger jaren kan in Nederland gesproken worden van een eerste opgang van de Communistische Partij ,die onvruchtbare disputen -gevoerd ver van de massa af en buiten iedere mogelijkheid van beoordeling door de massa - ter- zijde schoof om zich ernstig bezig te houden met de vraagstukken van de kapitalistische crisis en met de strijd voor de belangen van het werkende volk en tegen de kapitalisten, die de last van hun crisis op de arbeiders afwentelden. Het werd de tiid van het organiseren van de werklozen tegen degenen, die hen van het werk beroofden om hen te maken van een mogelijke reserve voor het fascisme (zo bleek het recept van de concerns in die tijd immers te zijn!) tot een reserve in de strijd tegen het fascisme. Verzet tegen loonsverlaging, steunverlaging en bedrijfssluitingen waren aan de orde van de dag. De bewuste oriëntatie van de partij op de massa en de misère van de crisis zèlf drukten de gehele partij op de noodzaak van het verdedigen van de dagelijkse belangen van het volk, zich bezig te houden met weinig romantische maar wel zeer zakelijke kwesties, het organisatievermogen te ontwikkelen en een brede communicatie met de massa tot stand te brengen. In die periode van de panij-geschiedenis treden figuren in de partij naar voren als C. Schalker, P. de Groot, ir. A. Struik, P. Kuiper, L.

Jansen, ]. Janzen, ]. Dieters, ]. Postma, en later ook]. Branden- burg, S. Korper en A. Averink. Op vele fronten wordt werk verricht: in de vakverenigingsstrijd waar anarcho-syndicalistische verschijnselen naar vorm en inhoud overwonnen moeten worden;

op het gebied van de vrouwen-emancipatie, waar de conservatieve

kracht der kerken zich doet gevoelen; in het zoeken van nieuwe

wegen tot de jeugd, die zwaar door de crisis getroffen wordt en de

(26)

toekomst verduisterd ziet door het opkomend fascisme in het naburige Duitsland; in het contact met de intelligentie en de progressieve kunstenaars, die open staan voor de gedachte van eenheid tegen het fascisme en die daarvan in hun werk doen blijken, doch ook binnen de brede, democratische beweging van de comités van waakzaamheid tegen het fascisme.

Het gaat niet aan in dit kort bestek een chronologische opsomming der feiten te geven. Zeker is echter, dat in het midden van de dertiger jaren de bedreiging van de Nederlandse onafhankelijkheid met de dag duidelijker wordt.

Terwijl belangrijke delen van de bourgeoisie denken door middel van toegeven en door karikaturale uitingen van 'neutrale' hoffelijkheid het regime van Hitler gunstig te kunnen stemmen, groeien onder het volk vormen van eenheid, die gericht zijn op het weerstaan van de dreiging die nader komt. Een proces dat ongetwijfeld in vele kapitalistische landen gaande was en dat door de communistische partijen met alle kracht bevorderd werd.

Het Zevende Wereldcongres van de Komintern in 1935 weerspiegelde dat proces, duidde een gewichtig keerpunt aan en werd zelve tot een directe impuls voor de strijd voor de tot standkoming van een eenheidsfront tegen het fascisme. De tijd echter drong. In het Derde Rijk klonk het gebral van Hitler. Het Italiaanse fascisme van Mussolini toonde zijn koloniale aspiraties bij de overrompeling van Ethiopië.

Wat in Nederland een sfeer van allergrootste spanning en

beklemming opriep was de steeds verdere ontplooiing van de

terreur in fascistisch Duitsland, vanwaar een groot aantal Duitse

anti-fascisten nog naar Nederland konden uitwijken - die daar

echter slechts konden rekenen op de solidariteit van de Nederlandse

anti-fascisten, maar van de kant van de toenmalige Nederlandse

regering slechts moeilijkheden te verduren kregen. De Spaanse

Republiek verkeerde in grootste nood en het drong steeds dieper in

het bewustzijn van de massa door, dat de aanval van Franco op de

rechten en vrijheden van het Spaanse volk ten doel had om ook

de weg te effenen voor de fascistische agressie elders. De

solidariteitsacties met de Spaanse anti-fascisten behoorden tot de

grootste solidariteitsbewegingen, die Nederland sinds de inter-

ventieoorlog tegen de jonge Sowjet-staat had gekend. Onmiddellijk

bij de vorming van de Internationale Brigade meldden zich

ongeveer 700 vrijwilligers, die ook metterdaad aan de strijd tegen

Franco deelnamen. Vierhonderdenig van hen kwamen om in de

ongelijke strijd. De overigen keerden - nadat het pleit voorlopig

beslecht was - huiswaarts, waar hen het Nederlandse staats-

burgerschap ontnomen werd en waar hen nieuwe moeilijke tijden

(27)

wachtten. Zelfs na vervolging door de Bider-fascisten op Nederlandse bodem en na opofferende daden van verzet daartegen, weigerden achtereenvolgende Nederlandse regeringen deze werkelijke patriotten het staatsburgerschap en de daarbij horende rechten en vrijheden terug te geven- dat duurde tot in de zestiger jaren aan toe. Deze schande voltrok zich in de periode, waarin de miljonair-oorlogsmisdadiger Menten (die zijn beulswerk verrichtte op Pools en Sowjet-grondgebied) door hoge gezagsdragers in het land beschermd en van 'l'ervolging vrijgesteld werd.

* * *

Toen de Bider-fascisten op 10 mei 1940 de militaire operaties op Nederlands grondgebied begonnen en het land overrompelden, troffen zij een communistische partij aan die zich - overigens zonder voorafgaande ervaring - op de illegaliteit had voorbereid en die de vuurproef wist te doorstaan. Dit is geen zaak van geringe betekenis, aangezien voor de Nederlandse communisten gold wat Lenin in 'De Linkse stroming, een kinderziekte van het Communisme' signaleerde met betrekking tot de Tribunisten: het gewend zijn aan 'een bijzonder bevoorrechte en stabiele legaliteit' en het niet aan den lijve ondervonden hebben van 'de afwisseling van legaliteit en illegaliteit'.

Lenin echter schreef dit -feit en waarschuwing tegelijk - in het

jaar 1921. De tijd, die sindsdien verstreek, was niet ongebruikt

gebleven. Reeds in februari 1941 wist de illegaal georganiseerde

Communistische Partij van Nederland de parolen te geven voor de

heroïsche Februari-staking, deze grootscheepse politieke massa-

staking tegen de Duits-fascistische bezetter - een opstandige

beweging tegen de Nazi-heerschappij en zijn gruwelijkste uitwassen

als die van het anti-semitisme. De staking tegen de tot de tanden

bewapende bezetters - voorbereid door kleinere acties, waarbij

economische en politieke eisen met elkaar verbonden waren -

zette een streep door de plannen van de zich oppermachtig

wanende Duitse fascisten, die er in eerste instantie op gericht waren

om een 'Nederlandse' satelliet-regering te vormen. Zij leert tot op

de dag van vandaag dat wie oppermachtig schijnt, dat niet altijd is

-zeker niet wanneer de verdrukten zich verenigen, zich niet laten

intimideren en over een kompas beschikken om de koers te

bepalen. De staking was het begin van het nationale verzet tegen

de buitenlandse overheersing en een handenbinder voor Hitiers

generale staf, die speciale keurtroepen zond naar Nederland op een

moment, dat zij een uitbreiding van haar agressie en dus van de

wereldoorlog in oostelijke richting aan het voorbereiden was.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

§ 5. Is M ey’s poging om „several management devices into one common denominator” te brengen als basis voor een al-omvattende organisatieleer niet geheel geslaagd, de

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

De vrouwenstrijd wordt nu gedragen door vele duizenden actieve vrouwen, de gezondheidswerkers eisen hun rechten op én de rechten van hun patiënten op een goede

De belangrijkste onder hen was de meerderheidsgroep in de Russische Sociaal Democratische Partij (Bolsjewiki) onder leiding van Lenin. Bij het uitbreken van de

'De factoren die het terrorisme in de hand hebben gewerkt, bestaan in onverminderde sterkte voort of nemen nog in sterkte toe. Te verwachten valt a) een

Pruisen~erd net als in ons land het jaar 1834 het jaar van een af- splitsing van de protestantse staatskerk. Het zijn vooral de ont- wikkelingen in Pruisen geweest,

Wat ons echter bevreemdt is dat de onderzoekers enerzijds stellen dat de simulatie aantoont dat ex-delictplegers terecht voorvoelen dat ze waarschijnlijk geen VOG zullen krijgen