• No results found

Vraag nr. 102 van 21 mei 1996 van de heer DIDIER RAMOUDT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 102 van 21 mei 1996 van de heer DIDIER RAMOUDT"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 102 van 21 mei 1996

van de heer DIDIER RAMOUDT

Heffing leegstand – Uitvoeringsmodaliteiten

Sinds 1 januari is de Vlaamse heffing op leegstand van kracht. Concreet betekent dit dat voor verwaarloosde, leegstaande en onbewoonbare gebouwen of woningen, een jaarlijkse heffing zal moeten worden betaald. Het is daarbij de bedoeling om de leegstand en verkrot-ting in de stedelijke gebieden te bestrijden, zodat het stedelijke weefsel wordt geherwaardeerd en zo de aan-trekkelijkheid van de steden kan worden hersteld. Hoe nobel dit doel ook mag zijn, toch creëert men met de invoering van deze regel situaties die noch sociaal, noch economisch gezien aanvaardbaar zijn.

1. Wordt er, met het oog op de uitvoering van het decreet, een onderscheid gemaakt tussen leegstand voor speculatie en leegstand ten gevolge van de eco-nomische situatie ?

2. Is er al beslist wat er gebeurt met de bestaande gemeentelijke reglementeringen ? Krijgen gemeen-ten en steden die nu een eigen heffing hebben de keuze tussen de twee systemen ?

3. Zijn er al beslissingen genomen inzake de bestem-ming van de opbrengst ? Gaat ze naar het Vlaams Gewest, of wordt ze verdeeld over de verschillende gemeenten ?

4. Wat is er geregeld voor gebouwen en/of woningen die toebehoren aan een bedrijf in faling ?

5. Worden er compenserende maatregelen uitgewerkt, in overleg met de andere leden van de Vlaamse regering en met de federale overheid, om te belet-ten dat de totale fiscale druk toeneemt ?

6. In hoeverre passen de plannen van de minister voor herwaardering van de stedelijke gebieden in het ruimtelijk beleid ?

Antwoord

1. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen specula-tieve leegstand en leegstand ten gevolge van de eco-nomische situatie. Het onderscheid is overigens moeilijk te maken. Wanneer de Vlaamse volksver-tegenwoordiger onder leegstaand ten gevolge van de economische situatie verstaat dat woningen of gebouwen leegstaan omdat de eigenaar ze niet meer aan de oorspronkelijk vooropgestelde verkoop- of huurprijs kan of wil verkopen of verhuren en hij niet bereid is om zijn prijs aan te passen volgens het marktmechanisme van vraag en aanbod, valt deze vorm van leegstaand samen met speculatieve leeg-stand. Eén van de bestaansredenen van de heffing op leegstaand is overigens de leegstaande woningen tegen een marktconforme prijs weer op de krapper wordende woningmarkt te brengen. De eigenaar moet bij de bouw, het aanbod en de vaststelling van de verkoop- en huurprijs van woningen het risico van een heffing mee in rekening brengen.

2. De Vlaamse volksvertegenwoordiger laat uitschij-nen dat er nog steeds geen beslissing is over het lot van de gemeentelijke reglementeringen. Een nauw-keurige lezing van het decreet en de uitvoeringsbe-sluiten leert dat de gemeentelijke autonomie ten volle wordt gerespecteerd : de gemeenten hebben de keuze om hun reglementering al dan niet te behouden. Het wordt hen enkel verboden om de opcentiemen op de heffing te combineren met een eigen reglement met eenzelfde voorwerp, omdat dit strijdig is met het principe "non bis in idem". De keuzemogelijkheden van een gemeente werden omstandig toegelicht in omzendbrief BA 96/2 en de gelijktijdig verzonden brochure, die alle gemeenten hebben ontvangen.

3. Artikel 23 van het decreet van 22 december 1995 tot begeleiding van de begroting 1996, nadien vervan-gen door artikel 3, § 3 van het decreet tot vaststel-ling van de regelen inzake de werking en de verde-ling van het Sociaal Impulsfonds, bepaalde reeds dat de netto-opbrengst van de heffing wordt toege-voegd aan het Sociaal Impulsfonds en dus terug-vloeit naar de gemeenten die hierop trekkingsrech-ten kunnen latrekkingsrech-ten gelden.

4. De inning van de heffing in het geval van een faling gebeurt volgens de gebruikelijke regels inzake de vereffening van het faillissement, met inachtneming van artikel 40 van het decreet, dat een algemeen voorrecht op de roerende goederen en een wettelij-ke hypotheek op de onroerende goederen instelt. De inschrijving van de wettelijke hypotheek en het voorrecht kunnen echter niet nietig worden ver-klaard tijdens de verdachte periode (artikel 447, tweede lid van de Faillissementswet).

Wanneer de heffing niet invorderbaar is, bijvoor-beeld bij gebrek aan een toereikend actief, kan de Vlaamse regering de heffing desnoods doorhalen, volgens artikel 40, § 5 van het decreet.

5. In 1995 beschikten 155 gemeenten over een regle-ment ter bestrijding van verkrotting en/of leeg-staand, met een totale geraamde opbrengst van 150 miljoen frank. Hieruit volgt dat de totale fiscale druk in belangrijke mate afhankelijk is van de keuze van de lokale overheden, maar tevens dat de toena-me, in reële termen, sterk dient te worden gerelati-veerd, te meer daar de heffing een ontradend effect heeft en dus op termijn uitdovend zou moeten wor-den. De heffing dient daarenboven niet zozeer als een fiscale maatregel te worden beschouwd, dan wel als een efficiënte maatregel om het verval en de ver-loedering van het (woning)patrimonium in steden en buurten te bestrijden.

Compenserende maatregelen op fiscaal vlak zijn dan ook weinig zinvol. De heffing heeft als correla-rium daarentegen een verhoogde inspanning van het huisvestingsbeleid op het vlak van de renovatie van de woningen. Door een bewust renovatiebeleid te voeren, wordt het voorwerp van de heffing, namelijk de verkrotting, weggenomen.

6. De herwaardering van de stedelijke gebieden kan slechts slagen wanneer ze gepaard gaat met een goed ruimtelijk beleid en vice versa, wanneer er een wisselwerking tot stand komt tussen het stedelijk en

(2)

het ruimtelijk beleid. Zo zal bij het onderzoek en de onderhandeling van de beleidsovereenkomsten in het kader van het Sociaal Impulsfonds, waarin de steden en gemeenten zelf hun beleidsplannen kun-nen voorstellen, de ruimtelijke compokun-nent worden bewaakt, onder meer via de aanwezigheid van de bevoegde instanties in de organen die de beleids-overeenkomsten voorbereiden. De Vlaamse minis-ter bevoegd voor Ruimtelijke Ordening zal ook mede beslissen over de beleidsovereenkomsten van de zogenaamde Sociaal Impulsfonds-gemeenten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn (VVM) heeft beslist dat vanaf 1 oktober 1997 personen die een bestaansminimum ontvangen van het OCMW, voor een bedrag van 20 frank

Door VLAM werd reeds viermaal een onder- zoek gedaan naar het effect van de georgani- seerde campagnes, door zowel kwalitatief en kwantitatief consumentenonderzoek als

Zo de luchthaven nog geen vergunning heeft aangevraagd, wat is de timing waarbinnen de luchthaven van Oostende zich in regel moet stellen met betrekking tot het bezitten van

1. Er moet inderdaad een retributie worden be- taald door de logiesverstrekkende bedrijven. Deze inning vindt zijn rechtskracht in het de- creet van 20 maart 1984 houdende het

Die prijsverschillen zijn er omdat het drinkwater door verschillende maatschappijen wordt geleverd en omdat zij daar- bij verschillende productiemethodes hanteren en

Luisteraars willen geïnformeerd worden over verkeers- problemen, dat blijkt uit allerlei enquêtes en onderzoe- ken en dat wordt duidelijk geïllustreerd door de vele dagelijkse vragen

Tijdens het eerste trimester van dit jaar is gebleken dat van de 46 nieuwe en lopende opleidings- en tewerkstellingsprojecten in West-Vlaanderen waar- voor een aanvraag

Wa n- neer men weet dat de kwaliteit van het hoger (beroeps)onderwijs voor een groot deel wordt bepaald door praktijkgerichte gastdocenten, k a n men zich voorstellen