• No results found

Ruimtelijke onderbouwing Klasseerinstallatie Beuningse Plas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ruimtelijke onderbouwing Klasseerinstallatie Beuningse Plas"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klasseerinstallatie Beuningse Plas

Gemeente Beuningen

(2)

Ruimtelijke onderbouwing Klasseerinstallatie Beuningse Plas

Vestigingsadres: Schoenaker 10, 6641 SZ Beuningen Postadres Postbus 165, 6640 AD Beuningen Telefoonnummer 024 - 675 23 56 Emailadres info@burowaalbrug.nl Website www.burowaalbrug.nl Rekeningnr. IBAN NL98 RABO 0302 2351 59 KvK Nummer 58365524 BTW Nummer NL8530.06.453.B01

(3)
(4)

Inhoudsopgave

Ruimtelijke onderbouwing 3

Hoofdstuk 1 Inleiding 4

1.1 Aanleiding 4

1.2 Ligging plangebied 6

1.3 Geldende bestemmingsplannen 6

1.4 Leeswijzer 8

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie 9

2.1 Algemeen 9

2.2 Toekomstige situatie 10

Hoofdstuk 3 Beleidskader 17

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten 18

4.1 MER-beoordeling 18

4.2 Verkeer & parkeren 19

4.3 Bodem 20

4.4 Milieuzonering 21

4.5 Geluid & trillingen 22

4.6 Luchtkwaliteit 26

4.7 Stikstof 28

4.8 Stof 28

4.9 Ecologie 30

4.10 Externe veiligheid 33

4.11 Waterhuishouding 34

4.12 Cultureel erfgoed 36

4.13 Leidingen 37

4.14 Duurzaamheid 37

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 38

5.1 Economische uitvoerbaarheid 38

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 38

Bijlagen (externe bijlagen) Bijlage 1 Visiedocument KSI

Bijlage 2 Situatietekening KSI (BIIb2_EN-7020 Bovenaanzicht KSI v3.0) Bijlage 3 Landschappelijke inpassing

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek (geluid & trillingen) Bijlage 5 Cumulatief geluidonderzoek

Bijlage 6 Onderzoek luchtkwaliteit en stikstofdepositie Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Natuuronderzoek

(5)

Ruimtelijke onderbouwing

(6)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Algemeen

Boskalis (hierna ook: initiatiefnemer) gaat zand en grind winnen in het gebied ten zuidoosten van de kern Beuningen. Hierdoor ontstaat ter plaatse in de toekomst een waterplas bedoeld voor extensieve recreatie met omliggende natuur: de Beuningse Plas. De komende jaren wordt deze plas gegraven en de omgeving ingericht.

De zandwinningsactiviteiten in de Beuningse Plas starten vanaf begin 2020 en eindigen eind 2035. In deze periode wordt 10 miljoen m³ (16 miljoen ton) aan zand en grind gewonnen. Dit is 625.000 m³ (1 miljoen ton) per jaar. Hiervan bestaat maximaal 8 % uit grind.

Om de winning van zand en grind (kortweg ontzanding genoemd) mogelijk te maken zijn eerder twee bestemmingsplannen vastgesteld en inmiddels onherroepelijk: 'Beuningse Plas de Waterplas' (d.d. 3 juni 2003) en 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' (d.d.16 oktober 2007). Daarnaast is als

aanvulling op het bestemmingsplan uit 2003 het wijzigingsplan '1e wijzigingsplan Beuningse Plas de Waterplas' vastgesteld. Op 1 september 2015 hebben Gedeputeerde Staten de (inmiddels

onherroepelijke) vergunning op basis van de Ontgrondingenwet (nr. 2010/022416) verleend. Het waterschap Rivierenland heeft op 18 juli 2016 (kenmerk 201516494/33776) een waterwetvergunning verleend.

Waarom deze ruimtelijke onderbouwing?

Zandwinning behelst de winning van zand, grind en/of klei inclusief de bijbehorende werkzaamheden en alle daartoe benodigde installaties en voorzieningen om de delfstoffen te verwerken, zoals classeren, veredelen, breken en transporteren van het gewonnen zand, grind en/of klei. Bij het uitwerken van de plannen is nader beoordeeld waar de verwerkings- en/of scheidingsinstallatie met bijbehorende leidingen, installaties, hulpconstructies en bouwwerken (hierna genoemd:

klasseerinstallatie of kortweg KSI) praktisch gezien het beste gerealiseerd kan worden. Dit blijkt aan de oostzijde, nabij de hoek Jonkerstraat - Nieuwe Pieckelaan te zijn.

Omdat de klasseerinstallatie op de voorgenomen locatie in strijd is met de geldende

bestemmingsplannen is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van deze aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. In deze onderbouwing wordt uiteengezet waarom de beoogde ontwikkeling in het plangebied toelaatbaar is en waarom het aanvaardbaar is om in dit geval af te wijken van de geldende voorschriften.

De gronden van de nu gekozen locatie (in de oosthoek) vallen binnen het bestemmingsplan 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' en hebben hierin de bestemming 'Water en

Natuurontwikkeling (artikel 5)'. Binnen deze bestemming zijn de gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 40 m uit de grens van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Waterplas', tevens bestemd voor zandwinning; één en ander met bijbehorende voorzieningen. Daar waar de

zandwinning, een klasseerinstallatie met bijbehorende voorzieningen binnen de bestemming

'Waterplas' (en een zone van 40 m daar omheen) reeds direct planologisch mogelijk is, is dat niet het geval voor het resterende deel binnen de bestemming 'Water en Natuurontwikkeling'.

Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van en activiteiten op het werkterrein wordt verwezen naar de toelichting en tekening zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 en de aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. Voor de situering, maatvoering en vormgeving van de gebouwen en bouwwerken wordt tevens verwezen naar de tekeningen zoals bijgevoegd in de aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast zal ook een aanvraag omgevingsvergunning bouwen en milieu worden aangevraagd.

Op de volgende punten past de (over een afstand van circa 150 - 220 m) verschoven

klasseerinstallatie met de daarbij behorende bouwwerken en de voorgenomen inrichting van het plangebied echter niet binnen de voorschriften uit het geldende bestemmingsplan:

(7)

 de beoogde locatie van de klasseerinstallatie en de andere benodigde bouwwerken en voorzieningen zoals de depots, een tankplaats met brandstoftank, verladingssilo's, een grindbreker, een weegbrug, een keerwand, de ontsluiting- en parkeervoorziening, hekwerken, een propaangastank, een kantoor en een werkplaats zijn te classificeren als activiteiten in het kader van de zandwinning, maar niet gelegen binnen 40 m van de rand van de bestemming 'Waterplas'; Op navolgende afbeelding is in blauw de bestemming 'Waterplas' met rondom een zone van 40 m te zien ten opzichte van de beoogde locatie van de klasseerinstallatie:

 de bouwwerken hebben een bouwhoogte die de maximale maten van het geldende bestemmingsplan overschrijden. Vanwege het samenhangende karakter wordt de gehele

terreininrichting van de klasseerinstallatie als geheel beschouwd in deze ruimtelijke onderbouwing met de bijbehorende bijlagen;

 een klasseerinstallatie valt in tabel 5.2.2 van de voorschriften onder overige andere bouwwerken met een maximum bouwhoogte van 3,5 m. Een klasseerinstallatie is in de praktijk (maximaal) circa 24 m hoog. Binnen de KSI wordt daarnaast een akoestisch scherm geplaatst van circa 20 m lang en 6 m hoog;

 de keerwanden langs de zuidoostelijke en -westelijke grens van het plangebied vallen in tabel 5.2.2 van de voorschriften onder overige andere bouwwerken met een maximum bouwhoogte van 3,5 m. Vanuit akoestisch oogpunt is het echter noodzakelijk dat deze wanden een bouwhoogte van 5,0 m krijgen als afscherming voor de meest nabij gelegen woning(en);

 Ook de overige bijbehorende voorzieningen/bouwwerken hebben (gedeeltelijk) een hoogte die de maximale hoogte conform tabel 5.2.2 overstijgen;

 er mogen binnen de geldende bestemming geen gebouwen worden opgericht. De realisatie van bijvoorbeeld een kantoor met bijbehorende werkplaats en twee transformatorstations is echter wel noodzakelijk;

 Het 'Parapluplan Parkeren' geeft geen parkeernormen die specifiek voor deze activiteiten op van toepassing zijn. Vandaar dat in deze ruimtelijke onderbouwing wordt onderbouwd wat de

werkelijke parkeerbehoefte is (passend binnen het gevraagde gebruik) en dat ook in voldoende mate die parkeerplaatsen worden aangelegd.

Met het oog op het verschuiven van de klasseerinstallatie met de daarbij behorende bouwwerken en de inrichting van het bijbehorende terrein is een afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. De mogelijkheid hiertoe wordt geboden in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld

(8)

Na het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de beoogde afwijking is het realiseren van de klasseerinstallatie met bijbehorende voorzieningen, gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de zandwinning niet langer strijdig met het planologische regime.

1.2 Ligging plangebied

De zandwinninglocatie Beuningse Plas ligt ten oosten van Beuningen en beslaat het gebied dat ligt ingesloten tussen de Jonkerstraat, de Nieuwe Pieckelaan en knooppunt Neerbosch. Dit zogenaamde projectgebied sluit aan op de woonwijk De Beuningse Plas.

Het plangebied voor deze ruimtelijke onderbouwing beslaat slechts een klein deel van het

projectgebied en is gelegen ten zuidoosten van de kern Beuningen, nabij de bedrijfslocatie van de afvalcentrale ARN en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij deze ruimtelijke onderbouwing behorende verbeelding.

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Beuningse Plas, uitbreiding waterplas

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Beuningse Plas, uitbreiding waterplas' zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 16 oktober 2007:

(9)

Geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Water en Natuurontwikkeling (artikel 5)'. Binnen deze bestemming zijn de gronden primair bestemd voor water, natuurontwikkeling, boomgaarden en overige groenvoorzieningen, openbaar recreatief medegebruik, openbare fiets-, voet- en ruiterpaden, erfontsluiting ten behoeve van de bestemming "Wonen", watergang op of nabij de op de plankaart opgenomen aanduiding "hoofdwatergang"; een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 40 m uit de grens met de bestemming 'Waterplas (= blauwe vlak)', tevens bestemd voor zandwinning; één en ander met bijbehorende voorzieningen. Zoals in paragraaf 1.1 Aanleiding aangegeven, passen de beoogde inrichting en het gebruik van het plangebied niet binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.

Parapluplan Parkeren

Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 29 mei 2018: Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied'. Het parapluplan regelt dat een bouwwerk, uit het gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid voortvloeit, niet mag worden gebouwd of verbouwd, indien op het bijbehorende bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De te hanteren parkeernormen volgen uit de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In deze publicatie staan de parkeernormen voor de veel voorkomende functies. De publicatie bevat geen

parkeernormen voor de functie zandwinning. Met het oog hierop zijn in 4.2 Verkeer & parkeren de parkeerbehoefte en de wijze waarop in deze behoefte wordt voorzien beschreven.

(10)

1.4 Leeswijzer

De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit twee onderdelen: een verbeelding waarop de grens van het plangebied is weergegeven en een ruimtelijke onderbouwing waarin de achtergronden van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven en de keuzes die voor de terreininrichting zijn gemaakt nader worden gemotiveerd en verantwoord. De ruimtelijke onderbouwing kan globaal opgedeeld worden in drie delen:

 Inleiding en gebiedsvisie

In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de toekomstige situatie (inrichting) van het plangebied.

 Verantwoording

In de hoofdstukken 3 en 4 worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

 Uitvoerbaarheid

Het laatste deel (hoofdstuk 5) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

(11)

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Algemeen

Op de zandwinlocatie Beuningse Plas is het de bedoeling om via zandwinning een waterplas te realiseren die wordt verbonden met de waterpartijen in woonwijk De Beuningse Plas. De plas krijgt een recreatieve functie voor de genoemde woonwijk en krijgt deels een inrichting die gericht is op natuurontwikkeling. Voor de goede orde: de eindsituatie na de zandwinning maakt geen onderdeel uit van de aanvraag omgevingsvergunning. Op navolgende afbeelding is het inrichtingsontwerp op hoofdlijnen weergegeven:

Hoofdlijnen inrichting Beuningse Plas, de Waterplas en omgeving

De te gebruiken in- en uitrit voor de zandwinning is reeds aanwezig. Deze in- en uitrit sluit aan op de Nieuwe Pieckelaan en wordt gebruikt voor de afvoer van de bovengrond, zand en het grind uit het gebied en vormt voor personeel en bezoekers de toegang tot de klasseerinstallatie c.q. het terrein (zie verder paragraaf 4.2 Verkeer & parkeren).

De eindinrichting van het plangebied (hoek Nieuwe Pieckelaan - Jonkerstraat) zoals weergegeven op voorgaande afbeelding, zal pas na afloop van de zandwinning worden gerealiseerd. In deze oosthoek bevindt zich tijdens de winning de klasseerinstallatie inclusief de overige voorzieningen voor de bedrijfsvoering.

(12)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Terreininrichting

Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van en activiteiten op het werkterrein wordt verwezen naar de toelichting en tekening zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2, alsmede de toelichting op de aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. Voor de situering, maatvoering en vormgeving van de gebouwen en bouwwerken wordt tevens verwezen naar de tekeningen zoals bijgevoegd in deze aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast zal ook een aanvraag omgevingsvergunning bouwen en milieu worden aangevraagd.

Op navolgende afbeelding is de beoogde inrichting van het plangebied (zie verder Bijlage 2)

weergegeven met daarop de positie van de (over circa 150 - 220 m) verschoven klasseerinstallatie en de overige voorzieningen waaronder de weegbruggen in het plangebied:

Impressie inrichting plangebied (voor meer detail en toelichting wordt verwezen naar de grotere versie van deze tekening die als Bijlage 2 is opgenomen)

De zandwinningsactiviteiten in de Beuningse Plas starten vanaf begin 2020 en eindigen naar verwachting eind 2035. Onderstaand zijn de bedrijfstijden in uren ten tijde van de representatieve bedrijfssituatie (RBS) en de incidentele bedrijfssituatie (IBS). De IBS doet zich maximaal 12 keer per jaar voor:

(13)

Op werkdagen (maandag t/m zaterdag) kunnen tijdens onvoorziene omstandigheden gedurende de avondperiode 55 vrachtwagenritten (IBS) plaatsvinden in plaats van 24 vrachtwagenritten (RBS).

bron: geluidonderzoek LBPSight (zie Bijlage 4)

Klasseerinstallatie

Centraal in het plangebied bevindt zich de klasseerinstallatie met een (maximale) bouwhoogte van circa 24 m. Op navolgende afbeeldingen zijn enkele onderdelen van de installatie weergegeven:

Stationaire voorzeef, scheprad, pompebak en voordepot

Opstromers

(14)

Fijnzandsilo

Verladingssilo's

Het zand en grind dat vrijkomt uit de Beuningse Plas wordt zoveel als mogelijk tot hoogwaardige grondstoffen verwerkt via deze installatie (zie ook de beschrijving in Bijlage 1). De klasseerinstallatie is te verdelen in verschillende clusters, namelijk:

a. Ontvangstgedeelte tot voorraaddepot;

b. Zandklassering;

c. Grindklassering (grindstraat);

d. Verladingsgedeelte;

e. Afvoer zand & grind.

Ad a) Ontvangstgedeelte tot voorraaddepot

Het door de zuiger opgezogen zand-, grind- en watermengsel komt binnen bij een dynamische zeef.

Daar worden grote keien > 60 mm uit gezeefd. Via deze zeef en het scheprad wordt het zand en grind van het water ontdaan. De fijne fractie wordt uit het water gehaald en vervolgens op het fijnzanddepot gestort. Het slib gaat terug in de plas. Vervolgens wordt het zand- en grindmengsel vanuit het

scheprad op het voorraaddepot gestort.

Ad b) Zandklassering

Onder het voorraaddepot loopt een tunnelband, die het zand- en grindmengsel naar de voorzeef brengt. Het materiaal dat door de zeef valt < 6 mm gaat naar de zandklassering. Daar wordt het zand gewassen, ontwaterd en verdeeld in vier verschillende fracties. Via transportbanden worden de drie grofste fracties opgeslagen in de zogenaamde tussendepots. De fijnste fractie wordt direct in silo’s opgeslagen.

Ad c) Grindklassering

Het afgezeefde grind gaat naar de silo. Bij voldoende grind in de silo gaat het grind vervolgens naar de zwaardwasser om te wassen. Bij de grindzeef wordt het grind gescheiden in de fracties 22 - 60 mm en 6 - 22 mm. De kleinste fractie wordt via een transportband in depot gezet en periodiek

afgevoerd met vrachtwagens. De grootste fractie gaat naar de silo en de breker. Daar wordt het grind gebroken en weer terug naar het voorraaddepot geleid.

Door het gebruik van de grindbreker wordt het grind tot een kleinere fractie gebroken en gemengd met de overige zandfractie. Zo wordt het gewenste recept qua zand-/ grindfractie voor de afnemer

(15)

verkregen. Deze zand-/ grindfracties worden dan binnen het plangebied via transportbanden naar de verlaadsilo's getransporteerd, waar de vrachtwagens worden beladen. Door het gebruik van de grindbreker zal het verladen van grind met de wiellader, die het grind vanaf het depot in de bak van de vrachtwagens stort, tot een minimum worden beperkt. De breker wordt bovendien in het kader van BBT omkast (zie ook paragraaf 4.5 Geluid & trillingen).

De breker betreft hier een relatief (zeer) kleine voorziening (zie onderstaande voorbeeldfoto waarin de breker rood omkaderd is) en die beperkt in werking is. Bij het ontwerp van de installatie er voor gekozen om de breker zover mogelijk van de meest kritische woning te plaatsen. Tevens wordt de breker omkast en komen om het terrein keerwanden. De hoeveelheid grind is 0-8% van de totale zandwinning en daarmee een ondergeschikte hoeveelheid. Op de momenten dat grind wordt gebroken, vindt dat overdag plaats met een duur van maximaal 5 uur per keer.

Impressie breker (breker rood omkaderd) Ad d) Verladingsgedeelte

Onder de tussendepots loopt een tunnelband. Via transportbanden worden de verladingsilo’s bevoorraad. De vrachtwagens worden onder deze verladingsilo’s met de juiste receptuur zand en/of grind beladen en vervolgens voor vertrek gewogen bij de weegbruggen.

Ad e) Afvoer van zand en grind

Het zand en grind wordt afgevoerd met vrachtwagens. Deze worden beladen door middel van de verladingsilo’s of de wiellader.

Gebouwen en overige voorzieningen

In de uiterste oosthoek van het plangebied bevinden zich twee gebouwen: een kantoor en een werkplaats voor kleine reparaties met daartussen een tankplaats met dubbelwandige bovengrondse brandstoftank (dieselolie) op een vloeistofdichte vloer, een bovengrondse propaantank en een plek voor de afvalcontainers. Voor de aansluiting van het plangebied op het elektriciteitsnetwerk worden daarnaast twee kleinschalige transformatorstations (middenspanning) geplaatst nabij het kantoor en centraal in het plangebied. Van daaruit worden alle gebouwen en installaties in het plangebied van elektriciteit voorzien.

Op navolgende afbeeldingen is een impressie van het kantoor en de werkplaats opgenomen:

(16)

Impressie kantoor

Het kantoor bestaat uit één bouwlaag met kap en heeft een goot- en bouwhoogte van circa 2,5 m respectievelijk circa 4,8 m. De voetprint van het gebouw bedraagt circa 11,7 m x 35,0 m. Het kantoor wordt op een terp met een hoogte van circa 1,5 m geplaatst. Het betreft het bestaande kantoor van de zandwinlocatie in Lent dat met een gedempte kleurstelling wordt hergebruikt in het plangebied.

Impressie werkplaats

De werkplaats bestaat uit één bouwlaag met kap en heeft een goot- en bouwhoogte van circa 4,0 m respectievelijk circa 6,3 m. De voetprint van het gebouw bedraagt circa 10,1 m x 15,1 m en het gebouw is voorzien van een roldeur. Gebruik wordt gemaakt van een gedempte kleurstelling.

(17)

Keerwanden

Vanaf het kantoor in zuidwestelijke richting langs de Jonkerstraat en vanaf het perceel van de woning aan de Jonkerstraat 42B doorlopend in noordwestelijke richting zullen keerwanden van 5,0 m hoog geplaatst worden. Op deze wijze worden de geluidbronnen van de klasseerinstallatie richting de woningen zodanig afgeschermd dat aan de geldende geluidnormen voldaan wordt (zie verder paragraaf 4.5 Geluid & trillingen). Door haaks op deze keerwanden langs de rand van het plangebied ook keerwanden te plaatsen, worden depots gerealiseerd waarin tevens fracties (= gereed product) en de wintervoorraad (mochten delen van de klasseerinstallatie bevriezen) gescheiden kunnen worden opgeslagen.

De buitenzijde van deze keerwanden worden visueel afgeschermd door een groene aankleding (beplanting), zie ook subparagraaf 2.2.2 Landschappelijke inpassing.

Watergangen

De watergangen aan de noord- en oostzijde van het plangebied worden, in overleg met het

Waterschap Rivierenland, voorafgaand aan de inrichting van het plangebied al verlegd en waar nodig verbreed of voorzien van een flauwer talud. Het aanpassen van de watergangen is noodzakelijk vanwege de (uitvoering) van de zandwinning en is planologisch al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en de verleende vergunning van waterschap Rivierenland. Deze

waterhuishoudkundige voorzieningen worden voor de start van de zandwinning gerealiseerd. Uit overleg met het waterschap is reeds gebleken dat deze aanvraag 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan' niet in strijd is met de Watervergunning die in 2016 is verleend. Het wijzigen van de locaties van de ondersteunende voorzieningen zoals de klasseerinstallaties e.d. is niet relevant voor de Watervergunning.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Hoewel sprake is van een tijdelijke situatie, na de zandwinning wordt het gebied op natuurlijke/landschappelijke wijze ingericht, zal de locatie voor de duur van het project wel landschappelijk worden ingepast (buro Waalbrug, Landschappelijke Inpassing Klasseerinstallatie (KSI) Zandwinplas Beuningen, 12 november 2018), zie Bijlage 3.

De locatie van de KSI wordt in de bestaande situatie aan drie zijden ingekaderd door opgaande beplanting (laanbeplanting, struik- en boomvormers) en de geluidwallen aan de zuidwestzijde,

waardoor het zicht reeds wordt beperkt. De open noord-west zijde met aangrenzende woonwijk ligt op grote afstand (meer dan 1 km). Verder neemt de bebouwing van de ARN met de vuilstortberg een dominante positie in binnen de ruimtelijke context. Voorgaande zorgt voor een landschappelijk decor, dat verder wordt versterkt en waarbinnen de activiteiten van de KSI worden opgenomen.

(18)

Landschappelijke inpassing

De bestaande groenstructuur wordt aangevuld, zodat met name het beeld op maaiveldniveau wordt verzacht (en in de periode dat bladeren aan de bomen zijn zelfs grotendeels gemaskeerd). De aard en schaal van het terrein en de gebouwen zijn passend bij de zandwinningsactiviteiten, de industriële omgeving, de grootschaligheid van het kommengebied en de toekomstige waterplas. Een hogere afscherming, afgezien daar waar het noodzakelijk is vanuit geluid, is ook vanuit landschappelijk oogpunt niet gewenst. Dit heeft meer ruimtelijke impact dan de enkele bouwwerken die boven de aanplant met struikvormers uitkomen.

Langs de Pieckelaan wordt beplanting aangebracht in de strook langs de A-watergang. Langs de Jonkerstraat wordt de muur beplant en is ruimte voor een strook met struikvormers. Daarnaast wordt voorgesteld de 2 gaten in de bestaande strook met beplanting aan de straatzijde van de A-watergang (weer) op te vullen.

Tussen hek en watergang wordt een groenstrook gerealiseerd van 4 m breed bestaand uit struikvormers. De toe te passen beplanting bestaat uit gebiedseigen soorten, waaronder ook groenblijvende soorten.

Ter hoogte van de betonnen muur / keerelementen wordt langs de voet van de muur (zelfklimmende) klimplanten aangeplant, waaronder ook groenblijvende soorten.

Bij de ingang van het terrein worden twee groenstroken gerealiseerd van 6 m breed bestaand uit struik- en boomvormers. De toe te passen beplanting bestaat uit gebiedseigen soorten, waaronder ook groenblijvende soorten.

(19)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt (uitsluitend) gemotiveerd waarom bij deze (aanvraag) omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, waarbij sprake is van een

verschuiving van de locatie van de voorzieningen ten behoeve van de zandwinning, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze verschuiving past niet binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Het grotere geheel, de zandwinning, is al eerder beoordeeld en 'geaccordeerd' (bestemmingsplannen en ontgrondingsvergunning), waarbij het al mogelijk is om een (tijdelijke) klasseerinstallatie en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen binnen het projectgebied (= inrichtingsgrens voor de hele zandwinning) te realiseren. De klasseerinstallatie met de daarbij behorende bouwwerken is in verhouding tot het hele project van de zandwinning een relatief beperkt onderdeel ten behoeve van de uitvoering, die over een afstand van circa 150 - 220 m verschoven wordt (zie tekening in 1.1 Aanleiding).

Er is geen specifiek ruimtelijk beleid opgenomen in de nationale, provinciale of gemeentelijke beleidskaders over (tijdelijke) klasseerinstallaties en de daarbij behorende bouwwerken. De ontwikkeling van het gebied Beuningse Plas zal in de eindsituatie in overeenstemming zijn met de structuurvisie van de gemeente Beuningen. De nog te graven zandwinplas zal, naast de visuele- en belevingswaarde die de plas van zichzelf al zal hebben, een functionele recreatieve waarde krijgen.

(20)

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van en activiteiten op het werkterrein wordt verwezen naar de 'Zand en grindwinning Beuningse Plas, Toelichting op de aanvraag

Omgevingsvergunning (Afwijken Bestemmingsplan), zoals deze is toegevoegd aan de aanvraag omgevingsvergunning. Het grotere geheel, de zandwinning, is al eerder beoordeeld en 'geaccordeerd' (bestemmingsplannen en ontgrondingsvergunning) in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waarbij het al mogelijk is om een (tijdelijke) klasseerinstallatie en de daarbij behorende bouwwerken binnen het projectgebied (= inrichtingsgrens voor de hele zandwinning) te realiseren. Het

bestemmingsplan, de ontgrondingsvergunning en de Waterwetvergunning zijn inmiddels

onherroepelijk. Bij het uitwerken van de plannen is nader beoordeeld waar de KSI praktisch gezien het beste gerealiseerd kan worden. Dit blijkt aan de oostzijde, nabij de hoek Jonkerstraat - Nieuwe Pieckelaan te zijn. Voor de goede orde, in het totale plangebied voor de zandwinning wordt maximaal één KSI gerealiseerd.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan zijn de verrichtte onderzoeken geactualiseerd/aangevuld en toegespitst op de nu aangevraagde locatie die circa 150 - 220 m verschoven is ten opzichte van waar dit eerst was voorzien c.q. planologisch mogelijk is.

4.1 MER-beoordeling

4.1.1 Regelgeving

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning om af te wijken

planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

4.1.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

De voorgenomen zandwinning is mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en de door Gedeputeerde Staten in 2012 verleende en inmiddels onherroepelijke ontgrondingsvergunning (inclusief m.e.r.-procedure). Deze ruimtelijke onderbouwing betreft uitsluitend het verschuiven van de locatie waar de (na)bewerking van de gewonnen delfstoffen via een klasseerinstallatie c.a.

plaatsvindt.

Categorie 16.1 luidt: "De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem". Het gaat met andere woorden om het aspect van de winning niet van de (na)bewerking van gewonnen oppervlaktedelfstoffen. Het realiseren van een klasseerinstallatie met bijbehorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen is geen activiteit die is opgenomen in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en daarmee niet m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Daarnaast is er geen passende beoordeling nodig (zie verder paragrafen 4.7 Stikstof en 4.9 Ecologie), waardoor ook in die zin geen sprake is van een m.e.r.-plicht. De locatie van de klasseerinstallatie had in de m.e.r. uit 2012 bovendien geen bepalende rol qua milieueffecten.

In de situatie dat een dergelijk installatie e.d. wel onder categorie 16.1 zou vallen, geldt bovendien op grond van onderdeel A Bijlage bij het Besluit m.e.r. dat een omgevingsvergunning (waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van art. 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo) alleen met een bestemmingsplan (ex art. 3.1 Wro) wordt gelijkgesteld, als het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 van de onderdelen C onderscheidenlijk D. Dat is niet het geval. In de provinciale milieuverordening zijn bovendien geen activiteiten opgenomen waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de voorgenomen activiteit(en) geldt ook in die zin geen m.e.r.-plicht of

m.e.r.-beoordelingsplicht.

(21)

4.2 Verkeer & parkeren

4.2.1 Verkeer

Functies die op basis van een ruimtelijk plan worden toegestaan kunnen tot wijzigingen in verkeerstromen leiden in vergelijking met functies die op basis van de bestaande planologische regeling zijn toegestaan. Met deze (aanvraag) omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan worden planologisch gezien echter geen extra voertuigbewegingen mogelijk gemaakt. De zandwinning en het klasseren daarvan (met de bijbehorende verkeersbewegingen) was al mogelijk in het projectgebied op basis van het geldende bestemmingsplan en de

ontgrondingsvergunning. Enkel wordt de klasseerinstallatie met bijbehorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen op een andere plek (over een afstand van circa 150 - 220 m) gerealiseerd. Het verschuiven van de KSI met bijbehorende gebouwen, bouwwerken en

voorzieningen binnen de terreingrenzen van het plangebied heeft (planologisch) geen effect op de verkeersafwikkeling omdat nog steeds dezelfde hoeveelheid zand/grind binnen de tijdstermijn van 16 jaar wordt gewonnen en de locatie van de bestaande in- en uitrit aan de Nieuwe Pieckelaan niet veranderd.

Bij de huidige inrichting van de in-/ uitrit van de zandwinlocatie op de Nieuwe Pieckelaan is al sprake van een verkeersveilige aansluiting. Het fietspad is uitgebogen, zodat er opstelruimte is voor

vrachtwagens tussen de rijbaan van de Nieuwe Pieckelaan en het fietspad. Tijdens een recente periode van transportbewegingen (waarbij sprake was van een hogere uurintensiteit dan de beoogde bedrijfssituatie met de zandwinning) was sprake van een goede verkeersafwikkeling. Daarbij was sprake van een stopverplichting voor naderende voertuigen bij het fietspad.

Uit deze zelfde recente periode van transportbewegingen blijkt eveneens dat linksaf/opstelstroken op de Nieuwe Pieckelaan niet noodzakelijk zijn. Bovendien zijn dergelijke stroken ook niet wenselijk a) op basis van de maximum snelheid van 60 km/u, b) het relatief beperkte aantal afslagbewegingen en c) de totale verkeersintensiteit op de Nieuwe Pieckelaan.

Veilige afwikkeling van (fiets)verkeer heeft hoge prioriteit bij zowel de wegbeheerder (gemeente Beuningen) als Boskalis, het bedrijf dat de zandwinning verzorgd.

4.2.2 Parkeren

De te hanteren parkeernormen in het geldende 'Parapluplan Parkeren' volgen uit de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In deze publicatie staan de parkeernormen voor de veel voorkomende functies. De publicatie bevat geen parkeernormen voor de functie zandwinning.

Met het oog hierop is op basis van praktijkervaring bij ander zandwinlocaties in de regio gekeken naar de werkelijke parkeerbehoefte. Voor de zand- en grindwinning zijn 10 personen gelijktijdig werkzaam (Plantmanager, operator, monteur, 4 chauffeurs, 2 machinisten, zuigerpiloot). Voor al het personeel wordt parkeergelegenheid gerealiseerd. Daarnaast bestaat de mogelijk voor bezoekers (verkoop, onderhoudsmonteurs e.d.). Ervaring is dat voor bezoekers maximaal 4 extra plaatsen nodig zijn. Voor personeel en bezoekers worden 14 parkeerplaatsen op het werkterrein gerealiseerd nabij het kantoor en de werkplaats (zie ook onderstaande afbeelding), waarmee wordt voldaan aan de

parkeerbehoefte.

(22)

Situering parkeerplaatsen (10 naast de werkplaats, 4 naast het kantoor)

4.2.3 Conclusie

Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele

bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een ruimtelijk plan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

(23)

4.3.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In de voorbereiding op dit project is de bodemkwaliteit in het gehele plangebied beschouwd. De grond ter plaatse van de zandwinplas is schoon op basis van de bodemnota en de bodemkwaliteitskaart.

Sommige activiteiten op het werkterrein kunnen overeenkomstig de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming als potentiële oorzaken van bodemverontreiniging worden beschouwd. Het betreft hier:

 de werkplaats;

 de tankplaats;

 opslagplaatsen.

Om te vermijden dat bodemverontreiniging plaatsvindt, wordt een combinatie van

beheersmaatregelen, technische maatregelen en voorzieningen getroffen, zodanig dat het restrisico conform de systematiek die in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming wordt beschreven, verwaarloosbaar is. Deze voorzieningen worden beschreven in 'Zand en grindwinning Beuningse Plas, Toelichting op de aanvraag Omgevingsvergunning (Afwijken Bestemmingsplan), zoals deze is toegevoegd aan de aanvraag omgevingsvergunning. Om deze reden is het van belang dat er op de desbetreffende locaties (zie hiervoor Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie) bodemonderzoek naar de

zogenoemde Nulsituatie heeft plaatsgevonden voordat de bouw en activiteiten opgestart worden. De resultaten van dit onderzoek zullen na het verkrijgen van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd. Er is vooralsnog geen aanleiding om verontreinigingen te verwachten.

4.3.3 Conclusie

Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde

richtwaarden kunnen voldoen.

Voor die situaties (bijvoorbeeld een nieuw bedrijventerrein) waarin nog niet bekend is welke concrete bedrijfsactiviteiten worden gevestigd heeft de VNG de handreiking "bedrijven en milieuzonering"

ontwikkeld. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met

bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere (strengere) eisen dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gebied met

functiemenging.

De VNG-handreiking kan worden toegepast voor het plannen en toetsen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor milieuvergunningverlening (dus concrete situaties). De in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden zijn dan ook indicatief van aard. Voor de categorie zand- en grindwinning (SBI02008, 0812) is bijvoorbeeld een D van divers opgenomen, wat inhoudt dat er een grote variatie binnen deze bedrijfstak aanwezig is.

(24)

Bij milieuvergunningverlening is de grondslag de bescherming van het milieu met een geheel eigen afwegings- en toetsingskader. Vandaar dat naar de verschillende milieu- en uitvoeringsaspecten specifiek onderzoek is verricht, die in de navolgende paragrafen worden toegelicht.

4.4.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

De directe omgeving van het plangebied (waaronder de woningen aan de Jonkerstraat, Nederheidseweg en Scherpenkampweg) is aan te merken als gemengd gebied, aangezien het ingeklemd ligt tussen de rijksweg A73 aan de ene zijde en de Nieuwe Pieckelaan (60 km/u), de Afvalenergiecentrale ARN bv en de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Weurt aan de andere zijde.

Daarnaast is het gelegen in de nabijheid van bedrijventerrein Westkanaaldijk. Het woongebied de Beuningse Plas ten noordwesten van de zandwinning op een afstand van ruim 1 km ten opzichte van de klasseerinstallatie betreft een rustige woonomgeving.

De maatgevende aspecten in het kader van de milieucategorisering zijn met name geluid en stof (uiteraard zijn ook de overige aspecten in het kader van de uitvoerbaarheid onderzocht).

De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 4.5 Geluid & trillingen. Uit dit onderzoek blijkt dat (na het nemen van BBT- en mitigerende maatregelen) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor het aspect stof worden maatregelen op basis van de best beschikbare technieken (BBT) genomen. Deze maatregelen zijn benoemd in paragraaf 4.8 Stof en zorgen ervoor dat emissies door opslag en verwerking van bulkgoederen zoveel mogelijk worden tegengegaan.

Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'milieuzonering' vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

4.5 Geluid & trillingen

4.5.1 Regelgeving Algemeen

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh).

Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch

aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten. Echter is zandwinning geen categorie die valt onder Bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en is derhalve geen zogenaamde. 'grote lawaaimaker'. Dit betekent dat de Wet geluidhinder (Wgh) niet van toepassing is. Aangezien de gemeente Beuningen geen lokaal geluidbeleid heeft vastgesteld, betekent dat voor de geluidnormering binnen de

procedures van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de systematiek van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998) wordt gehanteerd. Deze handreiking gaat ervan uit dat in eerste instantie voldaan moet worden aan de voor dat gebied geldende richtwaarden.

Hogere waarden dan de richtwaarden zijn weliswaar mogelijk, maar moeten op basis van een bestuurlijke afweging degelijk gemotiveerd worden. Bij deze motivatie spelen het referentieniveau en de toegepaste best beschikbare technieken (BBT) een belangrijke rol.

(25)

Ten aanzien van het maximale A-gewogen geluidniveau, LAmax, geeft de Handreiking van 1998 aan dat moet worden gestreefd naar het voorkomen van incidentele verhogingen van het geluid groter dan 10 dB(A) ten opzichte van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT over de betreffende periode. De Handreiking van 1998 geeft met betrekking tot het maximale geluidniveau een

grenswaarde van 70 dB(A) gedurende de dagperiode, 65 dB(A) gedurende de avondperiode en 60 dB(A) gedurende de nachtperiode. De waarde van 70 dB(A) in de dagperiode mag bij bepaalde - in de vergunning aan te geven - bedrijfssituaties met een maximum van 5 dB(A) worden overschreden.

Daarnaast bestaat er nog een mogelijkheid om de maximale A-gewogen geluidniveaus, optredend door laad- en losactiviteiten in de dagperiode bij de beoordeling uit te sluiten. Dit ter beoordeling van het bevoegd gezag. De waarde van 60 dB(A) in de nachtperiode mag onder bepaalde

omstandigheden en op basis van een bestuurlijke afweging eventueel verhoogd worden naar 65 dB(A).

Voor de volledigheid wordt nog gewezen op het bestaan van een aanvulling op de Handreiking van 1998 in de vorm van de Circulaire natte grindwinningen van 1992. Volgens deze circulaire bedraagt de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde. De maximale grenswaarde bedraagt 60 dB(A) etmaalwaarde. Overschrijding van de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde kan toelaatbaar worden geacht na een bestuurlijk afwegingsproces.

Bij de zandwinningactiviteiten Beuningse Plas blijft de Circulaire natte grindwinning van 1992 als toetsingskader echter buiten beschouwing omdat bij de woningen (na BBT-maatregelen en aanvullende maatregelen) voldaan kan worden aan de richtwaarden zoals opgenomen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening uit 1998.

In de Circulaire Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting wordt als voorkeurgrenswaarde voor het equivalente geluidniveau LAeq een etmaalwaarde gehanteerd van 50 dB(A) en als grenswaarde 65 dB(A). In de Circulaire Geluidhinder wordt geadviseerd geen

overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde toe te staan, indien deze primair door het treffen van bronmaatregelen en secundair door het treffen van overdrachtsmaatregelen te voorkomen zijn.

4.5.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing Akoestisch onderzoek (geluid & trillingen)

In het akoestisch onderzoek (LBP SIGHT, nr. R087101aa.18435N8.rvw, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) is het plan akoestisch in samenhang bezien en in kaart gebracht, zie Bijlage 4. Bij het onderzoek zijn geluid, laagfrequent geluid en trillingen onderzocht die veroorzaakt kunnen worden gedurende de verschillende activiteiten. Uit het verrichte onderzoek blijkt het volgende:

1. Na maatregelen in het kader van de best beschikbare technieken (BBT) en de aanvullende maatregelen kan bij de woningen aan de Jonkerstraat en de Nederheidseweg voldaan worden aan de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van 1998 gestelde

geluidgrenswaarden. Bij de woningen aan de Jonkerstraat en Nederheidseweg kan voldaan worden aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Bij de woningen aan de Lagunesingel, de Verlengde Reekstraat kan voldaan worden aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde.

Bij de woningen aan de Scherpenkampweg wordt geen hoger geluidniveaus berekend dan LAr,LT

= 45 dB(A). Ten aanzien van het maximale geluidniveau LAmax kan voldaan worden aan 70 dB(A) etmaalwaarde.

2. De maatregelen (BBT) en aanvullende maatregelen die getroffen worden zijn:

1. De inzet van een elektrisch aangedreven zuiger en het toepassen van kunststof persleidingen in plaats van metalen persleidingen, van de zuiger naar de klasseerinstallatie. Deze zijn niet van metaal om de geluidhinder naar de omgeving zoveel als mogelijk te beperken.

2. Het toepassen van de frequentieregelaars op alle grote motoren en pompen van de klasseerinstallatie.

3. Het toepassen van transportbanden en verladingsilo's waardoor het gebruik van de wiellader voor de verlading wordt beperkt.

4. De inzet van lawaaiarme wielladers, kranen en vrachtwagens die voldoen aan de 'Stand der Techniek'. Dit betekent dat de gehanteerde bronsterktes niet meer zullen bedragen dan wat gesteld is in de 'Regeling geluidemissie buitenmaterieel' 2006 van het ministerie van I&M.

5. Het plaatsen van een scherm bij de zandverwerkingsinstallatie met een minimale lengte van

(26)

6. Het plaatsen van keerwanden bij de depots van de klasseerinstallatie met een minimale totale lengte van 310 m en een hoogte van 5 m (aanvullende maatregel).

7. Het omkasten van de grindbreker zodanig dat deze in zijn totaliteit geen hogere bronsterkte heeft dan LW= 106 dB(A).

Situering maatregelen 6 en 7

3. Voor laagfrequent geluid is geen wettelijke beoordelingscriteria beschikbaar. Wel is, door de provincie Limburg, een rekenmethodiek 'LF Grensmaas' aangereikt die voor diverse

zandwinningsprojecten in Nederland is gehanteerd en door de Raad van State is geaccepteerd.

Bij deze rekenmethodiek wordt gebruikgemaakt van de Vercammencurve 3-10% als

toetsingscriteria. Op basis van deze rekenmethodiek is geprognosticeerd dat in de woningen voldaan kan worden aan de Vercammencurve 3-10% curve.

4. Mogelijke trillingen kunnen ontstaan door de grind- en ontwateringzeven op de inrichting. Mede gelet op de afstanden van meer dan 250 m van de potentiele trillingsbronnen tot de nabijgelegen woningen hoeft niet voor trillinghinder worden gevreesd. Dit wordt bevestigd door de

trillingmetingen verricht op 6 juni 2018 bij de bestaande klasseerinstallatie van Boskalis in Lent.

Op circa 140 m in noordoostelijk richting en 110 m in zuidwestelijk richting van de

zandwerkingsinstallatie zijn in de bodem trillingsterktes gemeten van hooguit 0,05 mm/s. Dit betekent dat voor de situatie bij de Beuningse Plas waarbij de meest kritische woning op circa 250 m afstand van de zandwerkingsinstallatie ligt, de trillingsterkte ook ruimschoots lager is dan de voelbaarheidsgrens van 0,1 mm/s. De elektrisch zuiger veroorzaakt bij de nabijgelegen woningen geen trillingen in de bodem. De afstand van de zuiger tot de woningen bedraagt minimaal 140 m. De woning Verlengde Reekstraat nr. 3 ligt het meest kritisch ten opzichte van de zuiger. De woningen aan de Jonkerstraat liggen op circa 220 m van de zuiger. De grindbreker

(27)

met zijn roterende kegel is, op basis van ervaringen bij andere klasseerinstallaties geen relevante trillingsbron. De afstand van de grindbreker tot de woningen aan de Jonkerstraat (Jonkerstraat 42B) bedraagt minimaal 260 m. Hinder van trillingen door de klasseerinstallatie met breker wordt dan ook niet verondersteld.

5. Ten aanzien van de indirecte hinder, zijnde het verkeer rijdend van en naar de inrichting over de openbare weg naar de inrichting, voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zoals opgenomen in de Circulaire Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer, Ministerie van VROM, 29 februari 1996.

Cumulatief onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek (LBP SIGHT, nr.

V087101aa.18D4VB6.rvw, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) verricht naar de cumulatie van geluid, zie Bijlage 5. Hierbij zijn de volgende geluidbronnen in de berekeningen betrokken:

 Industrielawaai, waaronder de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein Nijmegen West - Weurt, de ARN, de RWZI en de zandwinningsactiviteiten Beuningse Plas.

 Verkeerslawaai, Nieuwe Pieckelaan (jaargemiddeld en zichtjaar 2029) inclusief het verkeer betrekking hebbende op de zandwinningsactiviteiten Beuningse Plas en de Neerboscheweg. In de berekeningen is voor het wegverkeer rekening gehouden met de aftrek conform artikel 110g uit de Wet geluidhinder.

Voor de bepaling van cumulatieve effecten van de verschillende geluidsoorten is aangesloten bij de algemeen geaccepteerde Miedema methode (bron: H.M.E. Miedema, TNO-NIPG, sept.1992, 'response functions for environmental noise in residential areas'). Op basis van deze methode wordt met stappen van 5 dB(A) een kwaliteitsoordeel aan de woonomgeving gegeven, zie onderstaande tabel:

Kwaliteitsoordeel Miedema-methode

Een verslechtering met één stap in de classificatie wordt door de rechter standaard als acceptabel aangemerkt. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de berekening en het Kwaliteitsoordeel volgens de Miedema methode opgenomen:

Resultaten en beoordeling cumulatie

Uit de berekening blijkt dat de woningen conform het kwaliteitsoordeel van Miedema in de toekomstige situatie matig tot tamelijk slecht scoren.

Bij de woning Jonkerstraat 103 is een kwaliteitsoordeel van slecht bepaald. In de huidige situatie is dit kwaliteitsoordeel ook al het geval. Dit wordt veroorzaakt door het wegverkeer over de Nieuwe

Pieckelaan en de inrichting van de ARN. De bijdrage van het vrachtverkeer vanwege de zandwinning op het wegverkeer hierop is nihil. De inrichting van de zandwinning heeft geen bijdrage in het

(28)

Bij de woning Nederheidseweg 198 en de woning Jonkerstraat 42b is het kwaliteitsoordeel

respectievelijk tamelijk slecht en matig vastgesteld. Dit wordt voor het grootste deel bepaald door het wegverkeer over de Neerbosscheweg en in mindere mate door de inrichting van de zandwinning.

Vanwege alleen de zandwinning is een kwaliteitsoordeel ‘redelijk’ bepaald.

Uit resultaten blijkt dat de milieukwaliteitsoordeel bij de beschouwde woningen dichtbij de KSI ten gevolge van de zandwinningsactiviteiten niet anders is dan in de situatie zonder

zandwinningsactiviteiten. Bij de overige woningen zoals de woningen aan de Lagunsingel en de Scherpenkampweg zal dit niet anders zijn.

4.5.3 Conclusie

Door het treffen van mitigerende maatregelen is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Uit het cumulatief onderzoek volgt bovendien dat de inrichting van de zandwinning (vrijwel) geen bijdrage in het kwaliteitsoordeel heeft. De gemeente Beuningen acht deze beperkte bijdrage acceptabel binnen het aanwezige woon- en leefklimaat. Daarbij speelt mee dat de zandwinning een tijdelijke activiteit is, waarna het terrein een natuurlijk en landschappelijk karakter krijgt. Verder speelt mee dat met de beoogde situering minder woningen worden belast dan een plaatsing van de KSI elders in het zandwingebied (zuidwesthoek). Tevens is er een meer directe/ kortere ontsluiting van de vrachtwagens tussen de KSI en de Nieuwe Pieckelaan.

De aspecten 'geluid' en 'trillingen' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Regelgeving

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bevat luchtkwaliteitseisen die van belang zijn voor ruimtelijke procedures. Op grond van artikel 5.16, eerste lid van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien aannemelijk is gemaakt dat:

 deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarde;

 de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;

 bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;

 deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wm een grenswaarde is opgenomen;

 deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit die is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met vastgesteld programma (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, NSL).

In de Wet milieubeheer zijn in hoofdstuk 5, titel 5.2 (luchtkwaliteitseisen) kwaliteitseisen ter bescherming van de gezondheid van de mens voor de buitenruimte opgenomen. In 2009 zijn aanvullende regels van kracht geworden om de bepalingen vanuit de Europese richtlijn luchtkwaliteit in de wetgeving op te nemen.

De volgende regelgeving is van toepassing bij toetsing van de luchtkwaliteit:

 regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en de uitgebrachte wijzigingen;

 EU-richtlijn luchtkwaliteit 2008 (2008/50/EG).

In artikel 2 van het ‘Besluit Niet in betekenende mate bijdragen’ (NIBM) is bepaald, dat een plan of ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, indien aannemelijk is gemaakt, dat de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel fijn stof als stikstofdioxide de 3 %-grens niet overschrijdt (zijnde 3 % van de grenswaarde). De 3 %-grens komt overeen met een verslechtering van de

luchtkwaliteit met 1,2 µg/m³ jaargemiddeld.

In de ‘Regeling Niet in betekenende mate bijdragen’ is voor bepaalde categorieën van projecten de

(29)

3 %-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 3 %-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan.

Cumulatie (artikel 5 Besluit NIBM)

Artikel 5 van het Besluit NIBM bepaalt dat naburige en van dezelfde infrastructuur gebruikmakende, projecten samen als één geheel beschouwd worden, indien die projecten binnen de termijn van het NSL gerealiseerd worden. Dit geldt alleen voor projecten die individueel met het Besluit NIBM tot stand kunnen komen.

Locaties en inrichtingen blijven buiten beschouwing van deze cumulatie, indien de toename van de concentraties (de bijdrage) ter plaatse hiervan niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m³.

4.6.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Er is een gecombineerd onderzoek naar luchtkwaliteit en stikstofdepositie (LBP-SIGHT, nr.

R087101aa.187ST6U.jdb, versie 05_001, d.d. 8 november 2018) uitgevoerd, zie Bijlage 6. Er is getoetst aan de criteria uit het Besluit NIBM. De rekenresultaten zijn in onderstaande tabel opgenomen:

Berekende concentraties en overschrijdingsmomenten (hoogste van alle toetspunten)

Met de berekende bijdrage wordt voldaan aan de 3 % grens (1,2 µg/m³) voor NIBM. Hiermee dragen de activiteiten niet in betekenende mate bij aan de concentraties van de maatgevende stoffen in de buitenlucht. Uit de contourkaarten in het onderzoeksrapport blijkt tevens dat de emissies van de luchtkwaliteit al binnen de inrichtingsgrenzen NIBM zijn.

Uit de berekeningen voor luchtkwaliteit blijkt dat op er basis van artikel 5.16 lid 1 onder a en c van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer geen knelpunten bestaan. Er zijn geen ontwikkelingen in de omgeving bekend die vergund zijn op basis van het Besluit NIBM en van dezelfde infrastructuur gebruikmaken. Hiermee is ook invulling gegeven aan de

anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM.

4.6.3 Conclusie

Sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wandelpad ''verhard gras'' Paaltje hondentoilet; locatie.

Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dient bij te dragen aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het

Het plangebied van 5.400 m² is momenteel vrijwel volledig verhard met klinkers en asfalt. Het plan gaat uit van de realisatie van 11 grondgebonden, leeftijdsbestendige woningen

luchtwasser, die toegepast worden binnen de inrichting zijn noodzakelijk en kunnen niet vervangen worden door niet gevaarlijke stoffen.. De dimensionering van de

In artikel 5.5.2 van het bestemmingsplan dient te worden opgenomen dat bij wijziging naar de bestemming Wonen-3 de omvang van het bestemmingsvlak wordt teruggebracht tot een voor

Omdat het perceel aan Bergdijk 38 aan twee zijden wordt omsloten door bos, zijn wij van oordeel dat een verdere groenaanplant aan deze zijden geen meerwaarde voor het

Op 2 oktober 2013 heeft u voorontwerp bestemmingsplan herziening Buitengebied, Lage Donk 15 en Sander 47 te Etten-Leur toegestuurd met het verzoek om conform de watertoets een

NIEUW VERHARD OPPERVLAK NIEUWBOUW ZWEMBAD - BENODIGDE RETENTIE 660 m3 TOTAAL RETENTIE:.. DETAIL DUIKER PARKLAAN DETAIL OVERSTORTPUT