• No results found

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden · dbnl"

Copied!
288
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leyden

Anne Diederik van Buren Schele

bron

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden. G. Portielje, Amsterdam 1835

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bure003magd01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

‘Neen Valdez, geene hand, met bloed bevlekt, zij ooit de mijne!’ bladz. 172.

Voorberigt.

Eenige vrije uren overig hebbende, bragt zulks mij op het denkbeeld, dezelve welligt niet geheel onnut te zullen besteden, door ze aan 't overzetten of schrijven van een of ander romantisch tafereel toetewijden.

De veelvuldige, reeds aanwezig zijnde en nog steeds uitkomende vertalingen van uitheemsche Romans, hielden mij echter terug derzelver getal te vermeerderen en deden mij overhellen, om mijne vermogens tot het daarstellen van een oorspronkelijk stuk te beproeven. Onze Vaderlandsche geschiedenis, zoo rijk aan treffende voorbeelden van deugd, onverschrokkenheid en volharding, boeide het eerst mijne keus, die zich, na met een' beroemd schrijver hierover geraadpleegd te hebben, bepaalde bij

MAGDALENA MOONS

of 't ontzet van Leijden; - eene stof, rijk in verhevene daden, en ruimte genoeg aanbiedende, om een' onderhoudenden Roman te kunnen opleveren.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(3)

Door het verhevene der gebeurtenissen, bij deze belegering, als weggesleept heb ik getracht, dezelve, zoo veel mogelijk, in dit werkje te behouden, en alleen daar, waar de geschiedenis stilzwijgt, geheel tot het Romantische overtegaan.

Voor het overige heeft dit stukje ten doel, de edele karakters onzer voorvaderen in een treffend daglicht te stellen, het geheel opgemaakt naar de ons van hen bekende daden, welke de geschiedenis boekstaast; - het zij aan het oordeel mijner lezeren overgelaten, in hoe verre het mij gelukt is, hierin te slagen.

De liesdestafereelen tusschen

VALDEZ

en

MAGDALENA MOONS

zullen misschien eenige mijner lezeren eenigzins overdreven voor den toenmaligen tijd voorkomen.

Het zij hun echter in bedenking gegeven, dat D

ON FRANCISCO DE VALDEZ

een Spanjaard, en wel een hevig verliefde Spanjaard was; hoe toch anders zou hij met mogelijkheid, door de stad op verzoek van een meisje te sparen, pligt, roem, de trotschheid, zijner natie zoo eigen, - alles, in één woord, hebben opgeofferd?

Men zal misschien aanmerken, dat deze verdediging alleen op

VALDEZ

, en niet op

MAGDALENA

, die uit Nederlandsch bloed gesproten was, toepasselijk is. Ik stem toe, dat deze aanmerking juist is, maar er bestaat geen regel zonder exceptie; - in den tegenwoordigen, het stuk der liefde meer vrijheid toekennenden, meer tot het sentimentele overhellenden tijd, vindt men nog

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(4)

enkele menschen, die in hunne verkeering zoo koelzinnig te werk gaan, als zulks met mogelijkheid, ooit bij onze voorvaderen, kan hebben plaats gehad; - dit bewijst echter niets voor het geheel, dat juist van het, omgekeerde getuigenis draagt. Wat nu gebeurt, kan ook toen geschied zijn; - ook

MAGDALENA

kan eene uitzondering op den toen algemeenen regel, om zich koel voortedoen, hebben gemaakt; want, dat zij

VALDEZ

werkelijk eene hevige leifde toedroeg, toont ons de geheele zamenloop harer geschiedenis, daar zij anders nimmer zou hebben besloten tot een huwelijk, dat hare betrekkingen in 't begin uit al hunne magl tegenhielden, en eerst naderhand, toen zij hare meerderjarigheid bereikt had, toestonden, dewijl zij het niet beletten konden, en hetwelk haar, boven dit alles, noodzaakte, haar Vaderland en alles, wat haar dierbaar kon zijn, te verlaten.

Voor het overige make niemand op uit de, voor den toenmaligen tijd buitengewone vrijheid, welke

MAGDALENA

haren minnaar toeliet, dat zij de deugd of zedigheid immer uit het oog verloor. Honni soit, qui mal y pense, zeide

ELIZABETH

, Koningin van Engeland, toen zij den glimlach gewaar werd, welke zich op het gelaat harer hovelingen vertoonde, bij gelegenheid, dat de galante graaf van Essez, den verlorenen kousenband, op eene knie gebogen, om harer Majesteits been bond; - zonder nu deze schoone Koningin in die verwensching te willen navolgen, durf ik

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(5)

echter mijne lezers verzekeren, dat mijn oogmerk niet geweest is, het gedrag onzer gelieven in een dubbelzinnig licht te plaatsen, en indien eenigen hunner er dit uit besluiten mogen, bewijst zulks, of, dat ik iets meer in dit werk geschreven heb, dan mijne bedoeling was, of, dat zij er meer weten uittehalen, dan er werkelijk in te vinden is.

Overigens zal het bijzonder aanmoedigend voor mij zijn, indien het debiet van dit beknopte werkje mag aantoonen, dat mijne veder in staat is geweest, den liefhebbers der lectuur eenige aangename, en, zoo ik hoop, niet geheel nutteloos doorgebragte oogenblikken te verschaffen.

D

E

S

CHRIJVER

.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(6)

Eerste hoofdstuk.

De Benthuizer Schans bestormd.

Nooit blonk de heldenmoed van

BATO

's nageslacht schitterender uit, dan in dien tachtigjarigen worstelstrijd voor vrijheid en geloof, waarin een klein volk tegen het toenmaals zoo magtige Spanje kampte. Te vergeefs poogde een trotsche

PHILIPS

, de dappere strijders voor de onafhankelijkheid onder zijn ijzeren juk te doen krommen; te vergeefs deed zijn wreede dienaar, de bloeddorsige

ALBA

, duizenden onschuldigen op het moordschavot sneven; duizenden verdedigers van regt en vrijheid namen straks derzelver plaats in en deden eindelijk den Hertog en zijnen bloedraad aan het welgelukken van hun verdelgingsplan wanhopen. Zutphen en Naarden, verraderlijk uitgemoord en geplunderd, zouden, huns inziens, den Nederlanders allen moed benemen, en hen ootmoedig het mededogen huns tirans doen inroepen; maar was dit het gevolg dier gruweldaden? neen, zij dienden slechts om den moed onzer dappere voorzaten in eene wanhopige volharding te doen over-

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(7)

gaan en hunnen haat tegen het Spaansche geweld te verdubbelen; Haarlem, schoon eindelijk voor overmagt bezweken, toonde hun, in eene

KENAU HASSELAAR

en haren heldinnenstoet, dat hier, zelfs in vrouwenharten, onverschrokkenheid en volharding woonden; nog tien overwinningen als deze, en het Spaansche heir was vernietigd.

Alkmaar deed hen met bebloede koppen terug deinzen;

BOSSU

werd door onze zeeleeuwen verslagen. A

LBA

en zijne beulengrot verbleekten. Te laat zagen zij in, dat de leeuw niet ten onregte in Neêrlands wapen prijkt, maar dat de Batavieren, gelijk dit moedige dier, het geweld trotseren en slechts door zachtheid te winnen zijn; ook de Koning scheen nu in dit gevoelen te deelen;

ALBA

werd teruggeroepen;

LOUIS DE REQUESENS

, Grootbevelhebber van Kastilie, volgde hem op; Don

FRANCISCO DE VALDEZ

werd met de belegering van Leyden belast, doch deze werd weldra door de komst van Graaf

LODEWIJK VAN NASSAU

, die met een nieuw aangeworven leger de Maas zocht over te trekken, en zich met's Prinsen leger te vereenigen,

genoodzaakt, dit beleg op te breken. De voor ons ongunstige slag op de

Mookerheide, waar de dappere Graaf het leven liet, stelde

VALDEZ

in staat, om de stad op nieuw te benaauwen; den 15 Mei 1574 sloeg hij zich te Leyderdorp neder en weldra was de stad bijna van rondom ingesloten, en de toevoer van buiten afgesneden. Reeds een' geruimen tijd had het beleg geduurd, en zoowel de wreedheid der Spanjaarden,

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(8)

als den moed der inwoners, in het helderste daglicht gesteld.

Op dit tijdstip neemt de geschiedenis, waarin wij onzen lezeren een tafereel van den moed en de volharding onzer voorvaderen, in een Romantisch gewaad gedoscht, wenschen aan te bieden, eenen aanvang. Moge mijne zwakke veder slechts, op eene niet geheel onwaardige wijze, de herinnering vernieuwen eener dapperheid, van welke Neêrlands zonen ook in de laatst verloopene jaren hebben getoond, geenszins ontaard te zijn.

't Is nacht; de schans aan de Wadding is sterk met Spaansche soldaten bezet; zij schijnen geen onheil te vreezen; de meesten liggen zorgeloos op den grond te slapen; slechts twee hunner houden wacht, en beginnen het volgende gesprek:

1

e

. Spanjaard. ‘Hé

CARLO

, waar zit je toch? het is hier zoo donker en eenzaam;

al onze kameraden slapen en ronken; bang ben ik juist niet, maar....’

‘Een held nog minder,’ zegt

CARLO

, hem naderende, ‘of ben je dat geval van laatst al vergeten, toen je voor een meisje het hazenpad koost en het heele leger bijna in opschudding bragt. Zeg,

SPADI

!’

S

PADI

. Ja, ja, lach er meê, zoo veel je wilt. Maar ik zeg nog eens, zonder overigens te willen beslissen, of het ding een meisje of jongen was, dat het eene spierwitte gedaante en wel driemaal de lengte

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(9)

van een mensch had. Dit hebben mijne eigene oogen gezien.

C

ARLO

. Loop, lafaard, het was de beminde van onzen Luitenant. Maar de vrees heeft uwe oogen tot vergrootglazen gemaakt. Gij paste beter onder dat ellendige volkje daar in de vesting, dan hier onder dappere krijgslieden.

S

PADI

. Maak mij niet kwaad,

CARLO

, anders mogt ik u eens behandelen, gelijk Leeuwtje, waarvoor jelui zoo bang waart, als voor den duivel in persoon.

C

ARLO

. Ja, dan moogt gij er nog wel twintig meêbrengen, zoo als gij zijt. Eene schoone daad, om op te roemen! als vier of vijf gebaarde mannen een knaap van zestien jaren in den slaap overvallen en van kant maken. Waarlijk, een fraai heldenstuk!

S

PADI

. Wat zeg je? Hoort daar geen moed toe? Heb ik hem niet eigenhandig beet gepakt, hem neus en ooren afgesneden, - of sliep hij toen nog? Hadden wij geen werk genoeg, om hem meester te worden, en bij zijnen grooten teen, als een' vogelverschrikker, op te hangen? En toen de kleine slang zich nog wist te krommen, en als een kat tegen het touw opklouterde, wie heeft hem toen die vlugheid doen vergaan en hem belet, naderhand zijn neus en ooren van jou of een ander weêrom te halen; wie heeft dat gedaan, zeg?

CARLO

. Gij, want lafaards zijn altoos wreed; ik herhaal het, die geheele handelwijs met dien armen jongen, was beulen- maar geen soldatenwerk; als

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(10)

gij, man tegen man, met hem gevochten en dan de overwinning behaald hadt, dan waart gij een kerel geweest, maar ik geloof, dat uw neus en ooren dan grooter gevaar zouden hebben geloopen dan de zijne, want de jongen, - het was mijn vijand, maar ik moet het, hem ter eere nageven, - verdiende, wegens zijne dapperheid, een beter lot; gelukkig, dat er niet veel zoo in Leyden zijn, anders zouden wij mogelijk spoedig zelven voor vogelverschrikkers in de boomen hangen.

S

PADI

. Nu beken je immers zelf, dat je banger bent, dan ik. Laat er maar drie van de knapsten die in de vesting zijn, voor den draad komen, ja, al waren 't er zes,

SPADI

zou hun toonen, dat er met de Spanjaarden niet te spotten valt. Stil - luister - ik hoor iets....

C

ARLO

. Ha, ha, ha, - waar is nu de held? Daar komen je kampioenen al aan, nu kunt gij uw moed toonen, kameraad.

S

PADI

. Neen, waarachtig! ik hoorde iets.... Stil!.... Weer wat!... (Hij gaat op zijn' buik op den grond leggen.) Heilige Maagd, sta ons bij! De vijand, de vijand! op, op!

mannen! te wapen, te wapen!

Na die geroepen te hebben, springt

SPADI

van de schans en kiest het hazenpad.

C

ARLO

legt zijn' snaphaan aan. ‘Sterf, lafaard,’ roept hij en doet zijn' vlugtenden makker ter aarde tuimelen. De Spanjaards, door het geschreeuw en het schot gewekt, springen verschrikt op en grijpen hunne wapenen.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(11)

Ha! Wie stormt daar tegen de schans op, in dat blinkend harnas, met die witte vederbos op zijnen helm? Het is

JOHAN VAN DER DOES

; vlammen schieten uit zijne oogen. ‘Sa! burgers, dat gaat u voor!’ roept hij, stort op het Spaansche rot in, zwaait met vlugheid en kracht het vreesselijke zwaard, en baant zich en den zijnen eene opening in de vijandelijke drommen. Het lood is verschoten; nu gebruikt men de kolven van het geweer; een vreeslijk gekletter van zwaarden en een hol geluid der kolfslagen op harnas en stormhoed doen de lucht weergalmen; de aanval is hevig, maar ook de verdediging hardnekkig; de Spanjaards overtreffen hunne tegenpartij ver in getal van manschappen en hebben het terrein tot hun voordeel. De uitslag van het gevecht is twijfelachtig. ‘Mannen,’ roept

VAN DER DOES

, midden in den vreeslijken strijd, ‘toont, dat gij Nederlanders, - dat gij Leidenaars zijt! Overwinnen of sterven! Wij strijden voor eene regtvaardige zaak! Voorwaarts! Voorwaarts! God zal ons niet verlaten. Hoezee! juicht! dappere burgers, juicht! uwe stadgenooten snellen u ter hulp! Ziet! die flesschen met vuurballen; zij storten in de vijandelijke verschansingen neder: zij verspreiden er dood en verwarring. Dringt in, dringt in!’

‘Neer met de Spanjaards, slaat dood!’ zoo weergalmt het nu aan alle kanten; de vijand vlugt of wordt onder zijne eigene verschansingen, die in een oogenblik omvergehaald zijn, verpletterd.

Nu gaat een algemeene noodkreet in het vijande-

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(12)

lijke leger op. Het licht der vuurflesschen en de knallende slagen doen hun het gebeurde gissen. V

AN DER DOES

zijne taak volbragt ziende en tegen geen geheel leger bestand, verzamelt zijne burgerschaar, en men keert met vliegende vaandels naar de stad terug.

Gedurende deze gebeurtenis had

ADELGONDE

, de jeugdige en beminnenswaardige echtgenoote van

VAN DER DOES

, den nacht slapeloos en vol ongerustheid

doorgebragt.

Uit een oud Nederlandsch geslacht gesproten, had zij, reeds als kind geleerd, haar Vaderland boven alles te beminnen, en deszelfs beul, den Spanjaard, te haten;

uit wederkeerigè neiging en zonder eenigen invloed van familiebelang, had zij den edelen

VAN DER DOES

hare hand geschonken en beminde hem met al de teederheid eener getrouwe gade; geen wonder dus, dat vaderlands- en huwelijksliefde dikwijls bij haar in tweestrijd waren, en dat zij telkens, wanneer zij haren dierbaren

echtgenoot, tot de eene of andere gevaarlijke onderneming, het heldenzwaard aangordde, en den afscheidskus op de lippen drukte, moeite had, om hare vrees, dat dit welligt de laatste maal zoude wezen, en hare tranen te bedwingen. Zij trachtte dezelve evenwel steeds, zoo veel mogelijk, voor haren gemaal te verbergen. Slechts, wanneer hij uit haar gezigt verdwenen was, vierde zij, in de eenzaamheid, hare droefheid den vrijen teugel, en werd vaak, bij de gedachte aan het gevaar, hetgeen haar dierbare

VAN DER DOES

liep, door eenen ontzettenden angst gefolterd.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(13)

Dezen avond vooral had de buitengewone beweging, welke zij, onder het afscheid nemen, bij hem opmerkte, haar doen besluiten, dat hij een groot gevaar te gemoet snelde. Het was haar, na zijn vertrek, onmogelijk, een oog te sluiten; elk uur, ieder oogenblik nam hare ongerustheid toe; eindelijk krijgt zij, door een' harer, op kondschap uitgezondene, bedienden berigt, dat de Benthuizerschans, door de burgers, onder aanvoering van haren gemaal, werd bestormd. Nu wordt haar zijne gemoedsbeweging duidelijk; zij stelt zich het gevaar, dat hem bedreigt, met de zwartste kleuren voor. Een tweede bediende berigt haar, dat er vreeslijk moet gevochten worden, daar er hulp uit de stad naar de schans op marsch is. Nu stijgt haar angst ten top; hare tranen banen zich met geweld een' doortogt. Wel is haar het vaderland dierbaar; - dierbaar het behoud der veege stad; maar zij is vrouw en bemint haren echtgenoot zoo teeder. Zijn gevaar doet haar beven. Ligt treft hem, in dit oogenblik, het vijandelijke lood, of valt hij het Spaansche beulenrot in banden;

hij wordt gemarteld, van een gescheurd! Verschrikkelijk denkbeeld! Nu springt zij op; zij loopt, de handen wringende, de kamer op en neder, dan valt zij op de knieën, vestigt hare blikken ten hemel en smeekt met vurige tranen de Voorzienigheid, haren echtgenoot te behoeden. Eindelijk werpt zij zich afgemat in eenen leuningstoel neder. Eensklaps doet een luid vreugdegejuich de straten van Leyden weêrgalmen.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(14)

Zij springt op; de deur vliegt open; met stof en zweet bedekt, ligt de dappere

VAN DER DOES

in de armen zijner getrouwe gade. Vreugde belet haar te spreken; Zij heeft hem dan weder; Zij rust aan het hart van den waardigen man, die hare geheele liefde bezit, zonder wien haar geene vreugde denkbaar, geen geluk mogelijk is.

‘Mijn gemaal, mijn dierbare gemaal! God heeft u dan voor mij gespaard!’ roept zij eindelijk, verrukt van blijdschap, uit. ‘Ja, mijne A

DELGONDE

, God zij geloofd!’ zegt

VAN DER DOES

, die, gelukkig door de liefde zijner gade, haar nog inniger aan het hart drukte.

‘God late u nog lang dit geluk genieten, edele menschen!’ zegt Burgemeester

VAN DER WERF

, die, van den gelukkigen uitslag der onderneming onderrigt, den dapperen aanvoerder, zijnen boezemvriend, geluk kwam wenschen, en, uit naam van den Raad, zijnen dank betuigen. Innig voelde hij zich getroffen door het tooneel van huwelijksliefde, dat zich aan hem vertoonde.

V

AN DER DOES

betuigde zoo veel dank niet te verdienen, daar hij slechts zijn' pligt betracht, en gaarne goed en bloed voor zijn vaderland en de stad Leyden veil had.

Vervolgens deelde hij zijnen vriend de omstandigheden van de verovering der schans mede, en schetste vooral den moed zijner getrouwe burgers, naar waarde af.

Nadat Mevrouw het vertrek had verlaten, om zich, op sterk aanraden van haren gemaal, door eenige uren rust, welke zij, na de de uitgestane

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(15)

schokken, zoo zeer behoefde, te gaan verkwikken, plaatsten de Heeren zich tegen over elkander aan eene tafel, en reikte de Burgemeester een' brief aan

VAN DER DOES

over, welken deze met eene groote aandoening en gemoedsbeweging scheen te lezen, waarna hij zich tot

VAN DER WERF

keerde en zeide: ‘De liefde is toch een wonder ding; - het meisje toont, door dit schrijven, op nieuw, een waarlijk edel en gevoelig hart te bezitten; en toch schijnt het, ondanks uwe vriendelijke

waarschuwingen, boven haar vermogen, te zijn, haar hart van dien Spanjaard af te trekken, ofschoon deze ons aller ongeluk zoekt, en welligt niets vuriger wenscht, dan zich in het bloed van hare vrienden en magen te baden.’

V

AN DER WERF

. Ik heb haar den veegen toestand onzer stad en het van dag tot dag toenemende gebrek aan levensmiddelen, met de sterkste kleuren afgemaald, en haar gesmeekt, toch aan geenen vijand van onze vrijheid en ons geloof haar hart en hare hand ten offer te brengen, maar dit kostbare geschenk voor een' waardig Nederlander te bewaren; ik heb haar levendig voor oogen gesteld de wreedheid en moordzucht der Spanjaarden, wien verbond noch woord meer heilig is, getuige het ongelukkige Haarlem, waar zij nog kortelings, tegen de plegtige overeenkomst aan, het bloed van bijna tweeduizend der edelste en dapperste inwoners door

beulshanden hebben vergoten. Uit haar antwoord blijkt echter, dal

VALDEZ

zich geheel van haar hart heeft weten

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(16)

meester te maken, en dat zij, door liefde verblind, dien bevelhebber als een braaf en edel man beschouwt, terwijl zij mij zelfs dorst verzekeren, dat wij ons gerust op 's mans woorden kunnen verlaten, daar hij haar gezworen heeft, geenszins onzen ondergang, maar ons welzijn te bedoelen, en niets hartelijker te wenschen, dan Nederland in vrede en gelukkig te zien, ja zelfs de wreedheden, door

ALBA

, en zijnen bloedraad gepleegd, ten sterkste te verfoeijen. Ik vrees, dat alle pogingen, om haar van hel vaste vertrouwen op dien man terug te brengen, vruchteloos zullen zijn.

Mijne echtgenoote, die eenigzins met

MAGDALENA MOONS

vermaagschapt is, heeft mij in bedenking gegeven, of er, daar de zaak nu toch niet te veranderen was, geen partij zou kunnen worden getrokken van de liefde, die

VALDEZ

voor dat meisje doet blijken, zoodat onze stad daardoor van het dreigende gevaar zou kunnen worden verlost, of ten minste tijd gewonnen, hetgeen den Prins zou in staat stellen, om middelen tot ons ontzet aan te wenden. Ik heb dit gevoelen omhelsd en dien ten gevolge eenen brief opgesteld, welken ik u zal voorlezen, en waaromtrent ik u verzoek, mij uwe gedachten te willen mededeelen:

‘Waarde

MOONS

!

‘Met leedwezen hebben mijne echtgenoote en ik uit uwen laatsten brief moeten opmaken, dat het

VALDEZ

gelukt is, onder eene schoonschijnende gedaante, uw argeloos hart te winnen. Wel zijn wij

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(17)

overtuigd van uw schrander begrip en juist oordeel, maar, beste

MAGDALENA

! wanneer de liefde in het spel komt, wordt er gewoonlijk weinig partij van die gaven getrokken, en dit zou toch, mijns bedunkens, in uw geval zoo noodzakelijk zijn, om de opregtheid van dien, naar het mij voorkomt, listigen Spanjaard te toetsen. Van harte wensch ik in deze te mogen dwalen, opdat het u niet te laat blijke, een' slang in uwen boezem te hebben gekoesterd. De Voorzienigheid, waarop wij beiden, schoon onder een verschillend geloof, ons vertrouwen stellen, behoede u genadig voor ongeluk en naberouw!

‘Wilt gij echter met zekerheid weten, lieve

MOONS

! of

VALDEZ

edel denkt, u van harte bemint, en, gelijk gij zegt, onzen ondergang niet bedoelt, zoo stel zijne liefde eens op de proef, beweeg hem, het beleg onder een of ander voorwendsel op te breken, of ons ten minste de gelegenheid te gunnen, om eenige levensmiddelen, die schaarsch bij ons beginnen te worden, binnen te krijgen. Hieraan voldoende, zal hij toonen, u werkelijk te beminnen, en gij zult aan de Leidenaren, die besloten hebben, liever in ellende te versmachten, van gebrek om te komen, dan zich lafhartig over te geven, eene blijde uitkomst verschaffen. Slaat hij echter uwe bede af, dan kunt gij, mijns erachtens, ook genoegzaam overtuigd zijn, dat zijne fraaije woorden slechts een masker zijn, waarachter hij den bloeddorstigen en wraakgierigen aard zijner natie zoekt te verbergen, en dat de liefde, welke hij voorgeeft,

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(18)

voor u te gevoelen, op verrena, zulk een' hoogen graad niet heeft bereikt, als bij u zou willen diets maken. Mijne echtgenoote voegt hier nog eenige regels bij, hetgeen mij hoop geeft, dat gij ons verzoek niet zult van de hand wijzen, maar de proef zult ten uitvoer brengen, die ons aller geluk moet bewerken, of u ten minste voor een te laat berouw behoeden.’

De Burgemeester, zijne voorlezing geëindigd hebbende, gaf

VAN DER DOES

zijne goedkeuring over den inhoud des briefs te kennen, alleenlijk aanmerkende, dat het te vreezen stond, de listige Spanjaard zou, zelfs bij het afslaan van het verzoek zijner beminde, zulk' eenen glimp aan zijne weigering weten te geven, dat zij, door de liefde verblind, zijn waar karakter niet eens zou kunnen doorgronden.

Terwijl de twee heeren hierover spraken en de verzending van den brief bij eene eerstkomende gelegenheid vaststelden, kwam een bediende van

VAN DER DOES

binnen en stelde denzelven een briefje ter hand, dat, onder zijn adres, uit het Spaansche leger was gezonden. Naauwelijks had hij het zegel opengebroken en eenige regels gelezen, of hij wierp het papier met verachting van zich, terwijl zijue oogen van toorn gloeiden. ‘Hoe! - riep hij met hevigheid en stampvoetende uit - durft die schurk mij nog vriend noemen?’ ‘Wie?’ vroeg

VAN DER WERF

, ‘

MATENESSE DE WYBISMA

,’ ging

VAN DER DOES

even toornig voort. ‘Die glipperd! verbeeldt hij zich, dat alle Leidenaars zulke lafhartigen

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(19)

zijn, als hij? Durft hij mij den heiligen naam van vriend te geven? De Duivel is zijn vriend! Mogt ik den verrader slechts eens in een' uitval ontmoeten, maar neen, daartoe is hij veel te laf! Uit vrees voor gevaar aan lijf of vermogen, vlugt hij de stad uit, zoekt zijne dappere medeburgers, die den verrader verfoeijen, door list en vleijende woorden, in hunne trouw en standvastigheid te doen wankelen, en tracht op die wijze het vertrouwen van den Spaanschen Veldheer te winnen. Die ellendeling doet zijner natie schande aan; geen Neêrlandsch bloed vloeit hem door de aderen.’

Ook

VAN DER WERF

kon, ofschoon hij zijnen vriend tot bedaren trachtte te brengen, zijne billijke verachting niet ontveinzen tegen iemand, die zich een' edelman noemde, maar minder eergevoel bezat, dan de geringste burger.

Na den brief nog eenmaal ingezien en met verontwaardiging verscheurd te hebben, kwamen er eenige andere zaken, ambt en dienst betreffende, op het tapijt, en vervolgens namen de twee wakkere mannen afscheid van elkander, versterkt in hun edel voornemen, om de hun opgelegde taak, in weerwil der dagelijks aangroeijende moeijelijkheden, aan dezelve verknocht, met ijver te volbrengen.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(20)

Tweede hoofdstuk.

Het Spaansche leger.

Terwijl deze ware vaderlanders al hunne krachten en vermogens inspanden, om de benaauwde stad te verdedigen, en eene moedige, doch reeds met gebrek worstelende burgerschaar, voor de verleiding van lafaards en verraders te behoeden, den geringen voorraad van levensmiddelen zoo lang mogelijk te rekken en op gelijken voet onder rijken en armen te verdeelen, willen wij voor eenige oogenblikken dit belangrijk en treffend tafereel van voorvaderlijke deugd en dapperheid verlaten, en ons - daar toch Schrijvers altijd een vrijen pas hebben - eens voor een oogenblik naar het Spaansche leger te Leyderdorp begeven, waar wij denkelijk den bevelhebber zullen aantreffen.

Reeds heeft de zon een gedeelte van haren loop volbragt; schitterend vallen hare stralen op de vensters der zaal van een groot Gothisch gebouw; - de roode damasten gordijnen beletten die stralen

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(21)

echter verder door te dringen en deelen slechts een' flaauwen vuurgloed aan het somber vertrek mede; de meubelen, rijkelijk met verguld en kunstig snijwerk versierd, getuigen van den toenmaligen smaak; in het midden der zaal staat eene tafel, waarop verscheidene landkaarten der omstreken van Leyden uitgespreid liggen;

voor dezelve zit een man in een zwart fluweelen, met gond geborduurd kleed; eene roode muts met eene witte vederbos bedekt zijn hoofd; zijn voorkomen is deftig en vertoont min of meer den Spaanschen trots, zonder evenwel wreed of terugstotend te zijn; donker is de opslag der oogen, zwart het haar; - het geheel doet een' moedig' en beraden' krijgsman veronderstellen, terwijl eene goudene halsketen, die met eene ridderorde prijkt, daarvan getuigenis schijnt te geven. Deze man is -

FRANCISCO DE VALDEZ

.

Aan zijne regterhand zit iemand met een groot lidteeken op het voorhoofd en een wreeden oogopslag; het is de Kolonel

MARION

; naast dezen zit de Kapitein

CORION

, wien moed en wreedheid uit de oogen stralen; aan de linkerhand van den

bevelhebber ziet men de Kapiteins

DIALA

,

CORONDELET

en

NESTER

, wier gelaat slechts de gewone trotsheid der Spanjaarden teekent en wier blikken, gelijk die der overigen, op den veldheer gerigt zijn.

V

ALDEZ

. Ik volhard bij mijn gevoelen, mijne Heeren! het zou groote dwaasheid zijn, geweld te gebruiken, en het bloed onzer dappere soldaten noodeloos op te offeren; de stad, door twee en zestig

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(22)

schansen ingesloten, en waar, zoo als ik in 't zekere onderrigt ben, nu reeds groot gebrek heerscht, moet ons onfeilbaar binnen kort van zelf in de handen vallen, zonder dat ons dit een eenig man behoeve te kosten.

M

ARION

. Met uw welmeenen, Veldheer; - maar ik kan in dit opzigt niet geheel en al in uw gevoelen deelen; het heerschende gebrek is nog zoo groot niet, of de belegerden kunnen het ten minste nog eenige dagen volhouden, en dit zou den Prins van Oranje in de gelegenheid kunnen stellen, eene poging tot ontzet aan te wenden; indien het dus van mij afhing, zou ik hoe eer hoe liever tot den storm besluiten, en op deze wijze, daar de burgers te zwak zijn, om sterken of langdurigen tegenstand te bieden, in eens een einde aan de zaak maken; doch gij zijt ons opperhoofd; u is het regt ons bevelen te geven, en van u wacht de Koning de verantwoording.

C

ORION

(met vuur). Ook ik ben voor den storm, en het grootste gedeelte onzer dapperen zal met mij instemmen; ons leger verveelt zich, werkeloos achter de verschansingen te liggen. Daarenboven is de krijgskas uitgeput, de betaling ten achteren; indien dus niet spoedig hierin wordt voorzien, is het te vreezen, dat zij het voorbeeld hunner kameraden in Braband zullen volgen en aan het muiten slaan;

door hun nu de stad ter plundering over te geven, zouden wij vooreerst deswegens gerust kunnen zijn; wat overigens het ontzet of de hulp van den Prins

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(23)

aangaat, daaromtrent voed ik geene de minste vrees; welke magt kan hij

bijeenbrengen? ten hoogste misschien twee- of drieduizend man; en daarmede zou hij ons uit onze schansen drijven en noodzaken het beleg op te breken? Neen! dan moesten wij waarachtig geene Spanjaards, geene krijgslieden, maar oude wijven zijn!

C

ARONDELET

. Hou daar, kapitein! Een krijgsman moet niet alleen dapper wezen, maar ook de voorzigtigheid in acht nemen en zijnen vijand niet te gering schatten;

reeds meer dan eenmaal is het ons gebleken, dat Oranje met een handvol volks stoute daden heeft verrigt; het behoud dezer stad, die midden in het land ligt, is zoowel voor hem, als voor de Staten van Holland van het uiterste gewigt, het zou dus niet te verwonderen zijn, zoo zij alles op het spel zetten, om dat doel te bereiken.

Deze laatste overweging noopt mij, den storm en de zekere opoffering van eenige, misschien weinige, manschappen boven het mogelijke gevaar van grooter verlies, of wel van eene geheele mislukking, te stellen.

D

YALA

deelt in het gevoelen van den kolonel

MARION

.

N

ESTER

verklaart zich aan den Bevelhebber te houden, daar hij noch zoo veel gevaar in de zaak ziet, als de eerste en laatste spreker, noch de verovering zoo ligt kan stellen, als zijn ambtgenoot

CORION

; hij heeft te veel blijken van den moed der belegerden gezien en ondervonden, om hieraan geloof te kunnen hechten.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(24)

Deze heeren dus elk hun gevoelen aan den dag gelegd hebbende, neemt

VALDEZ

het woord weder op: ‘Het doet mij genoegen, mijne heeren! dat gij mij onbewimpeld uwe meening hebt doen blijken; ik zal pogen mij dezelve ten nutte te maken, ofschoon ik mij niet volkomen met een uwer gevoelens kan vereenigen, en het hierom met den kapitein

NESTER

eens ben, dat niettegenstaande al uwe dapperheid en de onverschrokkenheid uwer krijgsmakkers, welke mij aan het wel slagen van den storm niet kunnen doen twijfelen, die storm evenwel met meer bloedstorting zoude gepaard gaan, dan sommigen uwer zich wel verbeelden. Als bevelhebber nu rust de dubbele plicht op mij, om voor het belang des Konings, en het welzijn der dapperen, aan mijne bevelen toevertrouwd, te zorgen, door de stad ten naauwste besloten te houden, waartoe ik u niet behoef aan te manen, al uwe pogingen in het werk te stellen; alsdan zullen de burgers, door hongersnood geperst, spoedig genoodzaakt zijn, zich op genade en ongenade over te geven; alsdan kunnen wij hun eene brandschatting opleggen, die ons in staat zal stellen onze troepen hunne achterstallige soldij te voldoen; wat het ontzet betreft, dit stel ik mij als bijna

onmogelijk voor, want waar zou Oranje zoo spoedig de noodige magt opdoen, om een leger van tienduizend man uit zijne, ik durf zeggen, onneembare stelling, te verdrijven? In elk geval zou de buitengewone beweging, aan zulk eene uitrusting verbonden, toch niet voor ons verborgen kunnen

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(25)

blijven; en dan ware het nog altijd tijd, om de door honger meer en meer krachteloos wordende stad met geweld aantevallen, en als het ware voor des vijands oog weg te nemen.’

Op dit oogenblik treedt een adjudant binnen en berigt den veldheer, dat zijne soldaten een' spion hebben aangehouden, en naar het hoofdkwartier geleiden; hij verzoekt des veldheers bevelen te ontvangen, wat men met dien muiter moet aanvangen.

‘Breng hem voor mij,’ zegt

VALDEZ

, terwijl hij schijnt te peinzen; de overige heeren, hem niet durvende storen, zien elkander met eenen veelbeteekenenden blik aan;

CORION

, met een vreesselijken glimlach om den mond, maakt eene beweging met den arm, als of hij wilde zeggen: Hangen moet de schelm!

Nu vestigen aller blikken zich op de deur; een man, schoon reeds bejaard, nog van een krachtig aanzien wordt, de handen op den rug gekneveld, door twee soldaten binnengeleid, - met eene edele trotschheid ziet hij het gezelschap aan, en den Bevelhebber aan zijne onderscheidingsteekenen erkennende, vestigt hij een' blik, die eer minachting, dan vrees te kennen geeft, op denzelven. C

ORION

zulks bemerkende, is zijne drift en verontwaardiging geen meester: ‘Satansche muiter,’

roept hij, hem dreigend aanziende, ‘bewijs meer eerbied aan onzen Bevelhebber, of de galg...’ Een gestrenge blik van

VALDEZ

maakt hem indachtig, dat hij zijn' pligt te buiten gaat, en het overschot zijner woorden,

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(26)

dat gereed is, om, als de lava uit den Vesuvius, met een donderend geluid los te barsten, weder inslikkende, bijt hij van verkropten nijd op zijne nagels en staart verwoed den gevangenen aan, zonder dat deze hierdoor ontsteld schijnt, daar hij op de vraag van

VALDEZ

, wie hij is, met de grootste bedaardheid ten antwoord geeft:

FRANS HENDRIK BAKKER

, Hoofdman bij Leydens Burgerschaar.’

V

ALDEZ

. Door welk toeval zijt gij mijn gevangene?

B

AKKER

. Door geen toeval, maar door schending der goede trouw uwer soldaten, die alle krijgswetten met voeten treden.

V

ALDEZ

(hem sterk aanziende). Hoe moet ik dit verstaan?

B

AKKER

(met minachting). Niet anders, dan de meesten uwer gewoon zijn, het regt der volkeren te verstaan, door eene lage daad stilzwijgend goed te keuren en het slagtoffer derzelve te bespotten; (met drift) ik had uw vrijgeleide, en des niet te min sleuren uwe soldaten mij als een' misdadiger voor een bevelhebber, die hen moest leeren, de goede trouw te eerbiedigen!

Bij deze woorden werd het gelaat van

VALDEZ

met een gloeijend rood overtogen;

de aanwezige officieren beven van gramschap over de stoute taal, welke een muiter zich jegens hunnen bevelhebber veroorlooft, en verwachten elk oogenblik, dat

VALDEZ

, die, met de handen op den rug, de zaal met groote schreden op en neêr gaat, het vonnis des doods over den vermetelen zal uitspreken, toen de bevelhebber zich

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(27)

eensklaps tot een' der soldaten wendt en vraagt, of hij de dapperen kent, die dezen Leydenaar hebben aangehouden; hierop een bevestigend antwoord bekomen hebbende, beveelt hij, deze schenders van het krijgsregt, die zijne order schandelijk dorsten overtreden, dadelijk in arrest te nemen, totdat hij nader aangaande hunne straf zou hebben beslist.

Verwonderd zien de soldaten elkander aan en schijnen te twijfelen, of zij den veldheer wel goed hebben verstaan. Deze wordt zulks gewaar, en zich tot hen wendende, roept hij met eene donderende stem: ‘(Wat aarzelt gij nog mijne bevelen te gehoorzamen; volbrengt ze, of hetzelfde lot wacht u, als die vermetelen, welke mijnen last dorsten te buiten gaan!’

Zoodra een der soldaten zich verwijderd heeft, om dit bevel ten uitvoer te leggen, doet

VALDEZ

den gevangene ontbinden en laat hem naast zich plaats nemen tot verwondering der aanwezige officieren, die zich geen begrip van de handelwijze huns veldheers kunnen maken, daar hij anders toch niet gewoon was, de krijgswetten in acht te nemen, vooral niet jegens de Nederlanders, die bij de Spanjaarden slechts als rebellen werden beschouwd, waaromtrent men de regten des oorlogs niet verder behoefde waar te nemen, dan met het eigenbelang strookte.

Naar mate van hun karakter teekenen zich dan ook verschillende aandoeningen op hun gelaat; de kolonel

MARION

fronst zijne zwarte wenkbraauwen, en de diepe voren, die zich op zijn door de zon verbrand gelaat vertoonen, maken zijn uitzigt nog wreeder, dan naar gewoonte.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(28)

C

ORION

blikt woest om zich heen, nu wordt hij vuurrood, dan weêr doodsbleek; hij schuift heen en weder op zijn' stoel; nu en dan hoort men hem een flaauw hum hum tusschen de tanden brommen, hetgeen genoegzaam bewijst, hoe moeijelijk het hem valt, zijnen bruischenden toorn te bedwingen.

De overigen zien hunnen veldheer met een oog van nieuwsgierigheid aan;

CARONDELET

is de eenigste, wiens gelaat eenige teekenen van goedkeuring schijnt te vertoonen.

V

ALDEZ

, na een' gestrengen blik op zijne officieren te hebben geworpen, waardoor hij hun genoegzaam te kennen geeft, niet gestoord te willen zijn, keert zich met een vriendelijk gelaat tot den Leydenaar en zegt: ‘Hoofdman, ik verzoek u, mij de fout, door mijne soldaten begaan, niet toe te rekenen, daar het u, als zelf krijgsman zijnde, niet onbekend is, dat een veldheer, die over een groot leger te gebieden heeft, juist niet altoos voor de stipte nakoming zijner bevelen kan verantwoordelijk zijn; deze reis echter - ik verzeker het u - zullen de overtreders hunne, welverdiende straf niet ontgaan; maar dat daar gelaten, - uit uw' naam op te maken, zijt gij waarschijnlijk vermaagschapt aan dien jongeling, die voor eenige dagen in onze handen is gevallen.

B

AKKER

. Ik heb het geluk, zijn oom te zijn, en de oorzaak, dat ik mij naar de Wadding begeven had, was, het overeengekomen losgeld aan een' uwer officieren ter hand te stellen, en mijnen neef aan de vrijheid weder te geven.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(29)

V

ALDEZ

. Die zal hem geworden, en ik zal u straks, onder vrijgeleide, naar de stad doen terugbrengen; maar zoo als ik uit goede bronnen heb vernomen, moet het er bij u jammerlijk gesteld en het gebrek aan levensbehoeften hoogst drukkende zijn.

B

AKKER

. Men heeft u verkeerd onderrigt, Veldheer! ofschoon er geen overvloed bij ons heerscht, kunnen wij bij een spaarzaam gebruik van onzen voorrraad - dank zij der loffelijke zorg onzer Regering - het nog eenen geruimen tijd uithouden, en wat onze burgers betreft, deze zijn getroost, de grootste rampen te verduren, eer dat zij den eed van getrouwheid aan hunnen Stadhouder, den Prins van

ORANJE

gedaan, zouden verbreken, en geloof en vrijheid aan de tirannij van vreemdelingen ten beste geven.

V

ALDEZ

. Gij schijnt mij een hupsch en handig man te zijn; het is jammer, dat gij geen regtvaardiger zaak te verdedigen hebt; gij zoudt dezelve eer aandoen; denk echter niet, dat ik u naar onze zijde tracht over te halen; een mensch van karakter verlaat zijne partij, zij moge dan regt of onregt zijn, niet op het oogenblik dat ze door een nijpend gevaar bedreigd wordt; ik geloof echter mij niet te vergissen met de veronderstelling, dat gij niet alleen een onverschrokken, maar ook tevens een gevoelig hart bezit, en dat u dus de ellende uwer medeburgers, zoo min als hun geluk, onverschillig kan wezen.

B

AKKER

(de hand op het hart liggende). Zoo

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(30)

lang ik het hier nog voel kloppen en een droppel bloeds in mijne aderen vloeit, ben ik gereed, dien voor mijn Vaderland en mijne medeburgers te storten.

V

ALDEZ

. Uitmuntend! (hij beveelt een' bediende, wijn te brengen). Gij zijt een braaf man, - (hier drukt hij vertrouwelijk den hoofdman de hand) - en misschien zal het tot geluk der geheele stad strekken, dat de misvatting mijner soldaten ons heden in aanraking heeft gebragt.

De bediende komt terug en zet eenige flesschen en groote fluiten op tafel. V

ALDEZ

gelast in te schenken, en den hoofdman een glas aanbiedende, zegt hij: ‘op het welzijn van alle braven!’

B

AKKER

(de fluit aan den mond brengende). Hier op kan ik bescheid doen.

Hij ledigt de fluit met lange teugen; de heerlijke wijn schijnt hem te verkwikken, maar hoe sterk de Veldheer hem ook noodige, om nu op zijne beurt een' toast in te stellen, is hij daartoe niet te bewegen, beducht zijnde, dat deze, reeds lang ontbeerde drank op zijn aan schraal voedsel gewoon ligchaam te sterk mogt werken, en hij, door den wijn bedwelmd, zich over een en ander mogt uitlaten, dat beter verzwegen diende te worden.

V

ALDEZ

ziende, dat alle verdere pogingen, om den hoofdman tot drinken te bewegen, vruchteloos zouden zijn, dringt, om geen achterdocht te verwekken, daar niet verder op aan, maar hem vertrouwelijk op den schouder tikkende, zegt hij: ‘wij zouden door onze toasten wel van ons gesprek afraken; ik zeide dan,

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(31)

dat het misschien een geluk voor uwe stad zoude zijn, dat de Voorzienigheid ons heden in kennis met eikanderen heeft doen geraken; weldra hoop ik u, van de waarheid hiervan te overtuigen; - ik heb alle reden, om te gelooven, dat een man gelijk gij veel invloed op uwe medeburgers kan uitoefenen. Dat gij van dien invloed gebruik zult maken, zoodra u slechts blijkt, hun geluk te kunnen bevorderen, hiervoor is mij uwe eigene bekentenis, dat gij uwen laatsten droppel bloeds voor hen veil hebt, borg; welnu dan, gij kunt thans tot hun behoud bijdragen, want’ - hier sloeg

VALDEZ

een vorschenden blik op den hoofdman, - denk niet, dat ik uwe woorden, omtrent den toestand der stad, zoo gaaf aanneem; ik weet, en prijs het, dat gij, als een getrouw burger, de ware gesteldheid van zaken niet zult openleggen: maar de veege staat uwer veste is mij niet slechts door uitgewekenen, maar ook door verstandhouding, die ik binnen de stad heb, volkomen bekend; de levensmiddelen die gij nog bezit, zullen, bij de grootste spaarzaamheid, nog drie weken kunnen strekken; door gebrek aan gezond voedsel zal zich de pest of andere kwaadaardige ziekten, gewone gezellinnen des hongers, openbaren en het grootste deel uwer medeburgers jammerlijk in het graf slepen. Zij, die overblijven, kwalijk in staat om hunne wapenen te torschen, zullen als schimmen langs uwe veste rondwaren, en met een handvol volks zou ik in staat zijn; eene door honger en ziekte uitgeteerde burgerschaar, hoe

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(32)

groot hun moed ook zijn moge, te overwinnen. En welke Veldheer kan den moedwil van het op buit vlammend krijgsvolk, op het oogenblik, dat eene stad stormenderhand wordt vermeesterd, beteugelen? Hoe gaarne ik dus wilde, zou het mij onmogelijk zijn, een ijsselijk tooneel van moord en plundering te verhinderen en uw lot zou beklagenswaardig zijn. Welligt koestert gij nog eene flaauwe hoop op ontzet, maar antwoord mij even openhartig, als ik tot u spreek, vanwaar zal u die hulp met mogelijkheid geworden? Gij vertrouwt op

ORANGE

, op de staten van Holland, maar hebben zij ook Haarlem en zoovele andere plaatsen, hoe dapper ook verdedigd, voor den val kunnen behoeden? en zouden zij nu, hunne grootste krachten reeds vruchteloos verspild hebbende, in staat zijn, een leger van tienduizend beproefde krijgslieden, achter sterke verschansingen begraven, te doen opbreken? Gij bezit te veel verstand, te veel ervarenheid in de krijgskunde, om dit te kunnen gelooven!

Daar ik nu gaarne het bloed van zoo vele brave, schoon dwalende onderdanen des Konings wilde sparen, en hen als een getrouw volk aan Z.M. goedertierenheid terug schenken, sla ik u voor, mijne pogingen hieromtrent te ondersteunen, en uwe medeburgers de noodzakelijkheid te doen zien, om tot een vergelijk te komen. En ik geef u mijn woord van eer, hetgeen ieder krijgsman zoo heilig moet zijn als de duurste eed, dat geen' der inwoners een haar gekrenkt, of het minste onderzoek naar hunne gevoelens en gehouden

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(33)

gedrag gedaan zal worden, maar dat eene algemeene vergiffenis het loon hunner onderwerping zal zijn. Alleen zou ik mij genoodzaakt zien, bij het te treffen vergelijk, der stad eene matige som op te leggen, om mijne krijgslieden, die reeds op buit en plundering vlammen, niet geheel onbevredigd te laten; alsdan durf ik u voor de stipte krijgstucht instaan, en zal niet meer troepen in de stad leggen, dan tot hare

verdediging, bij eenen onvoorzienen aanval en tot bewaring der rust, onvermijdelijk gevorderd wordt. Wat dunkt u van dezen voorslag?’

B

AKKER

. Met geduld heb ik uwe rede aangehoord, en dewijl gij het schijnt te verlangen, zal ik er zoo goed mogelijk op trachten te antwoorden. Wat den nood van de stad aangaat, daar gij toch aan mijne gezegden geen geloof wilt slaan, zoo zal ik daarvan zwijgen. Wat het vreesselijke lot betreft, dat onze stad, volgens het door u met treffende kleuren afgemaald treurtooneel, boven het hoofd hangt, dit behoort onder de mogelijkheden, waarvoor ik hoop, dat de goede God ons behoeden zal, maar aangaande de zekerheid er van, deel ik geenszins in uwe gevoelens. Gij stelt de magt des Prinsen en der Staten van Holland in een al te ontmoedigend licht voor; ik reken dezelve, ondanks de geledene verliezen nog veel sterker dan gij mij wilt doen gelooven, en wat er in getal van manschappen aan mogt te kort schieten, kunnen moed en volharding, opgewekt door de overtuiging van het voorstaan eener regtvaardige zaak, vergoeden. Maar gesteld ook,

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(34)

die magt ware onvoldoende, om ons uit het dreigend gevaar te verlossen, dan nog is de hand eener over de onschuld wakende Voorzienigheid in staat, uwe plannen in een' oogmerk te verijdelen, ja een tienmaal magtiger leger, dan het uwe, te verdelgen, en ligt het in Gods wijsheid, die wij stervelingen te vergeefs zoeken te doorgronden, opgesloten, dat wij ten laatste moeten bezwijken en onder het moordend staal uwer soldaten den dood vinden; wat zou het ons baten, door een verdrag dit akelige oogenblik te vervroegen en te vergeefs de laagheid te begaan, om vergiffenis te smeeken daar, waar niets misdaan is? Of is het u niet, zoo goed als mij, bewust, dat de Nederlanders, ten allen tijde, bekend stonden voor een volk, op wiens trouw en hulp in tijd van nood, hunne Vorsten staat konden maken, en dat ook nu naar iets anders streeft, dan om zijne regten en gewetensvrijheid, die een hoop tirannen hetzelve zonder 't minste regt, geweldadig poogt te ontrukken, met leeuwenmoed te verdedigen, terwijl het goed en bloed, zoo als het een' echt' Vaderlander betaamt, voor die heilige zaak ten beste heeft. En hoe lang is dit volk niet getergd, eer het tot dit uiterste overging; hoevele opofferingen heeft het zich, om des dierbaren vredes wille, onder Keizer

KAREL

laten welgevallen, hoevele smeekschriften hebben onze Edelen niet bij de Landvoogdesse ingediend en zelfs afgevaardigden tot den Koning gezonden, die, tegen het regt der volkeren, in een' akeligen kerker, of onder het zwaard des

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(35)

beuls, hun onschuldig leven lieten, eer zij tot eenige buitensporigheid oversloegen;

ja, toen dit eindelijk plaats greep, bleven de meeste Edelen van ons land nog voor den Koning ijveren en zochten het gemeen weder tot stilstand en rust te brengen, totdat een wreede

ALBA

duizende onschuldigen voor den bloedraad deed slepen, alleen om zich gevreesd te maken en met hunne schatten te verrijken, waarin het monster

VARGAS

hem tot spoorhond diende; - en het geschapen stond, dat alle de Edelen en vermogenden van ons ongelukkig land, die niet bij tijds konden ontvlugten, of, van de zuiverheid hunner gevoelens overtuigd, niet ontvlugten wilden, door deze bloedbenlen wierden verdelgd. Eerst toen deed zelfverdediging, een regt, ieder mensch door God gegeven, ons de wapenen opvatten, om onze dierbaarste panden en onze altaren voor een onvermijdelijk verderf te behoeden. De God der

heerscharen heeft onze zwakke pogingen gezegend en een gedeelte van ons land aan Spanjes magt onttrokken; - en nu zou Leyden, dat reeds een geruimen tijd in dien zegen heeft mogen deelen, lafhartig om vergiffenis smeken, en zich weder onder eene ijzeren roede buigen, die het weldra verpletten zoude? En al wilde ik, het volkomenste geloof aan uwe woorden hechtende, mijne medeburgers tot een vergelijk zoeken over te halen, zouden zij, gedachtig den moord te Zulphen, - de trouweloosheid eens

ROMERO

te Naarden, die, geene overeenkomst eerbiedigende, al deszelfs ongelukkige ingezetenen

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(36)

aan zijne tijgerwoede ten offer bragt, - gedachtig de trouwschennis van

TOLEDO

, die Haarlem meer dan tweeduizend zijner beste inwoneren kostte; - zouden zij, zeg ik, al deze gruwelen indachtig, niet met verachting een' raad van de hand wijzen, die hunne hoofden met het schavot bedreigde, en mij, als een verrader van mijn Vaderland en van mijne geboortestad, de welverdiende straf doen ondergaan?...

‘Houd op,’ roept

VALDEZ

, hem toornig in de reden vallende, ‘hoe durft gij u zulk eene taal vermeten, in het bijzijn van Spanjaarden, van getrouwe onderdanen huns wettigen Konings! 't Is waar, ik zelf heb u eenigermate uitgelokt, om uwe gevoelens bloot te leggen, maar deze schandtaal had ik niet kunnen verwachten. Overigens zijn uw leven en uwe vrijheid buiten gevaar, want

VALDEZ

is zijn woord heilig en geene belediging kan hem hetzelve doen schenden; zeg dit aan uwe medeburgers, minder verhard dan gij.’ Na deze woorden gelastte hij twee soldaten, op straffe van den kogel, den Leydschen hoofdman in veiligheid naar de vest terug te leiden.

C

ORION

, die onder de rede des hoofdmans twintigmalen zijn hand aan 't gevest zijns dolks had geslagen, en even zoo dikwijls door den gebiedenden blik des Bevelhebbers van zijn boos opzet was teruggehouden, nu zijne prooi gereed ziende, om hem te ontsnappen, stuift eensklaps op en valt, als een bloeddorstige tijger, schuimbekkende van woede,

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(37)

den dolk in de opgehevene vuist, op den hoofdman aan. Het ware met dezen gedaan geweest, zoo niet

CARONDELET

, den moord aan een' weerloozen willende verhoeden, zijnen krijgsmakker in den arm was gevallen en de overige officieren denzelven, op bevel van

VALDEZ

, het wapen hadden ontwrongen.

Nu geeft

VALDEZ

den soldaten een' wenk, om den hoofdman weg te brengen, die, aan dit dreigende gevaar ontsnapt, het geluk heeft, tot vreugde der burgerij, welke hem reeds een eind wegs tegentrokken, maar door het hevige vuur der Spanjaarden tot den terugmarsch genoodzaakt was, nog dien zelfden avond behouden in de stad aan te komen.

Naauwelijks heeft de hoofdman zich verwijderd, of

VALDEZ

vestigt een' strengen blik op

CORION

: ‘Kapitein,’ zegt hij, ‘ik vind mij genoodzaakt, u te verzoeken, telken reize, als gij u voortaan ia mijne tegenwoordigheid zult bevinden, beter het uwen bevelhebber verschuldigd ontzag in het oog te houden; anders zoudt gij mij dwingen, mijne regten als zoodanig te doen eerbiedigen.’

C

ORION

(met een' verachtingsvollen blik). Ik ken mijn' pligt en zal wel zorgen, dien niet te buiten te gaan; of gij echter uw gedrag van heden voor den Koning zult kunnen regtvaardigen, dat zal de uitkomst leeren.

V

ALDEZ

(driftig). Dat is eene zaak, die mij aangaat, en waaromtrent ik uw oordeel niet behoef. Voor 't overige kunt gij nu vertrekken; als uwe on-

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(38)

verstandige drift bedaard is, zullen wij misschien nog eens nader op de zaak terug komen.

‘Ja - dat zullen wij!’ schreeuwt

CORION

; ‘dat zullen wij! of denkt gij, dat ik mijnen Koning straffeloos zal laten honen, en dat van een' rebel, zonder hem zijue lasterlijke tong uit den hals te rukken? Gij zelf behoort u te schamen over uw gedrag, en, geloof mij, - vroeg of laat zult gij aan dit oogenblik denken, op eene wijze...’

‘Zwijg, vermetele!’ roept

VALDEZ

woedend, ‘denk, dat gij nu tegen uw opperhoofd, en niet tegen een' muiter spreekt, en, volgens de krijgswet, reeds des doods schuldig zijt.’

Dit gezegd hebbende staat

VALDEZ

driftig op en wandelt met groote schreden de kamer op en neder;

CORION

, geheel buiten zich zelven, schijnt op nieuws in

schimpwoorden te willen uitbarsten; de andere officieren spannen echter al hunne pogingen in, om hem zulks te beletten:

MARION

houdt hem de hand voor den mond;

de overigen doen hun best, om hem uit de zaal te verwijderen.

Gedurende dit tooneel van verwarring treedt een bediende binnen en stelt den Veldheer een briefje ter hand;

VALDEZ

beziet het adres en rukt het zegel los;

allengskens verdwijnt de gloed van toorn, die zijn gelaat bedekte; zijn mond trekt zich tot een' glimlach; de rimpels van zijn gelaat verdwijnen. ‘P

EDRO

,’ zegt hij tot den bediende, ‘voort; dadelijk den Moorkop gezadeld; binnen twee minuten vertrek ik van hier!’ Nu stuift hij de zaal uit en

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(39)

begeeft zich naar zijne kamer, zonder dat hij eenige acht schijnt te geven op de verwenschingen van

CORION

, die, door de gedienstige hand van den kolonel belet, dezelve luidkeels in de wereld te stooten, nu al zijn best tusschen de tanden bromt, gelijk een gemuilbande leeuw.

Een oogenblik daarna komt de Bevelhebber met een haastigen tred den gang door; ‘morgen tegen den avond ben ik in het hoofdkwartier terug; tot dien tijd mag er niets van belang worden ondernomen,’ roept hij den verwonderden officieren toe, springt op zijn ros, geeft het moedige dier de sporen en slaat in galop den weg naar den Haag in.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(40)

Derde hoofdstuk.

Een liefdes-tafereel.

‘Verandering van spijs wekt den eetlust op,’ is een oud spreekwoord, hetgeen, om bij den materieelen zin dier woorden te blijven, voorzeker door geen lekkerbek zal worden tegengesproken. In eenen aesthetischen zin kan men dit spreekwoord op de lectuur toepassen, want zoo een onderwerp, welk het ook zijn moge, al te lang gerekt wordt, strekt het den lezer tot verveling of beneemt hem ten minste die belangstelling, welke alleen den leeslust kan gaande houden. Om mij dus niet, als schrijver aan het gevaar bloot te stellen, van mijn werk een dergelijk lot te bereiden, zal ik het aan de officieren, overlaten, om het ziedende bloed van Kapitein

CORION

zooveel mogelijk tot bedaren te brengen, en in plaats van ons het hoofd te breken met allerlei gissingen, die zij omtrent het ongewone gedrag en overhaaste vertrek van hunnen Veldheer vormen, zullen wij ons liever eens naar elders verplaatsen, of

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(41)

zich daar ook tafereelen van eenen anderen aard voor ons zullen opdoen.

Vestigen wij dan voor een oogenblik onze aandacht op dat gezelschap, in een priëel van rozen en jasmijn gezeten, dat daar aan den ingang dier buitenplaats, bij den weg van 's Hage naar Leyden ligt. Dames en heeren schijnen (welligt uithoofde van het fraaije weder) er zeef vergenoegd uit te zien en met smaak een geurig glaasje wijn te gebruiken. Die dame in 't midden, welke met een' bevalligen lach op de lippen, aan gindsche oude matrone een glas overreikt, is de vrouw van den huize,

AMALIA VAN BRONKENHORST

, eerst kortelings met den Heer van dien naam gehuwd;

deze zit aan hare linkerhand; het vergenoegen is uit zijn gelaat te lezen; die twee reeds bejaarde dames, met de groene zijden samaren en breede kauten kragen, zijn een paar freules uit de buurt, wier hart lot nu toe ongenaakbaar voor den God der liefde schijnt te zijn geweest;

HYMEN

ten minsten heeft nooit de rozenketen om haren hals of het ijzeren juk op hare schouders gelegd. Die heer met de twee dames daar aan de regterhand, is de oom

VAN BRONKENHORST

, te Amsterdam woonachtig, en op uitnoodiging der jonge lieden met zijne wederhelft en

ADÈLE

, hunne

zestienjarige dochter, voor eenige dagen overgekomen, om het schoone buitenleven te genieten.

Een prachtig, rijkelijk met verguldsel voorzien rijtuig, met twee lakkeijen achter op, rolt op dit oogenblik het voorplein op.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(42)

‘Manlief,’ zegt

AMALIA

opstaande, ‘daar is zij,’ en spoedt zich, door haren echtgenoot gevolgd, naar het rijtuig; oom

VAN BRONKENHORST

en zijne familje wandelen hun langzaam achterna. De twee freules, nu de eenigste personen in het priëel, gluren, zonder hare plaats te verlaten, met nieuwsgierige blikken naar het rijtuig. ‘Aan het wapen te zien, geloof ik, dat het de ekwipaadje van de Douairière

MOONS

is,

ADELHEIDE

!’ zegt de oudste der twee freules, zich tot hare zuster keerende.

A

DELHEIDE

. Ik ben te weinig met dit geslacht bekend, om hierover te oordeelen;

zij kunnen het ook, in kwartieren, lang niet bij onze familje halen; zoo als ik echter wel eens ter loops heb gehoord, moet de Douairière juist niet zeer spraakzaam in gezelschap en vrij lastig van humeur zijn. Maar ik zie niets, dan een jong meisje, uit de koets komen.

K

UNIGUNDE

. Dat zal hare jongste dochter

MAGDALENA

zijn; ik heb laatst al wonderlijke zaken van dat meisje hooren verhalen.

A

DELHEIDE

(nieuwsgierig). Wat gij zegt? Wonderlijke zaken?

K

UNIGUNDE

. Ja zuster, en die juist niet tot hare eer strekken, men spreekt er openbaar van; dus behoef ik het niet te verzwijgen, ofschoon u anders bekend is, dat niemand beter een geheim kan bewaren dan ik; weet dan, dat men maar zoo publiek weg zegt, - en dit beb ik van zeer geloofwaardige lieden, - dat die

MAGDALENA MOONS

vreesselijk op zekeren

VALDEZ

, die thans het beleg voor

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(43)

Leyden kommandeert, verslingerd is, en zich half dood treurt, omdat haar minnaar zoo weinig tijd heeft, om bij haar door te brengen, weshalve zij hem zelve in het leger bezoekt.

A

DELHEIDE

. Nu, dan zal zij de eer der familje zeker goed ophouden; als het nog eene freule van ons aanzien was, kon zij op een eerlijk huwelijk hopen, maar nu geloof ik, dat de Spaansche Veldheer wel om wat anders denken zal.

K

UNIGUNDE

. Dat kunt ge begrijpen; en toch verbeeldt zich het meisje, dat zijn grootste verlangen is, haar tot zijn echtgenoote te nemen; maar het is ligt te denken, waar die zoete praatjes heen willen; zoo lang het roosje nog niet geplukt is en de minnaar haar nog goed voor tijdverdrijf houdt, is het streelen en kussen geen gebrek, maar is het nieuwtje er af.... ge begrijpt mij.

A

DELHEIDE

. Ja, ja, dan is het met de suikerzoete woordjes ook gedaan; ik beklaag haar van harte, het arme schaap!

Op dit oogenblik wordt het sierlijke diskoers der freules, door de terugkomst van het gezelschap en door de tegenwoordigheid van het beklaagde of liever nog meer benijde meisje, afgebroken.

‘Ik heb de eer, freules, u mejuffer

MAGDALENA MOONS

, eene mijner beste

vriendinnen, voor te stellen,’ zegt

AMALIA

, die, den arm van het meisje in den haren geslingerd, voor haar staat. Deze zien zich genoodzaakt, de beleefde groetenis der jeugdige freule te beantwoorden, en, eene stijve dienaresse

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(44)

gemaakt hebbende, betuigen zij, dat het haar aangenaam zal zijn, eene vriendin van mevrouw

VAN BRONKENHORST

te leeren kennen.

Het gezelschap zich weder gezet, en

MAGDALENA

naast hare vriendin plaats genomen hebbende, wist deze laatste, door het gesprek op het stadsnieuws te brengen, en daaromtrent eenige vragen aan hare vriendin te rigten, weldra, door de heeren ondersteund, de stijfheid, die in de eerste oogenblikken had plaats gegrepen, door eene algemeene spraakzaamheid te doen vervangen.

Terwijl zij dus druk aan het kouten zijn, en nu eens over de tijdsomstandigheden, dan weder, tot genoegen der dames, over de tegenwoordige kleederdragt spreken, terwijl

ADÈLE

, op verzoek harer tante, eenen sluijer laat zien, welken zij zelve geborduurd heeft, en die natuurlijk door alle kenners of niet kenners, uitnemend fraai wordt genoemd, - springt het gezelschap, verschrokken door den uitroep van eene der freules: ‘Mijn God, een hollend paard!’ eensklaps op, en aller oogen zijn op den weg gevestigd.

Een ruiter, wiens moedig ros naauwelijks den grond schijnt te raken, vertoont zich aan hunne nieuwsgierige blikken; bij nadert, wendt zijn paard, en met eenen rassen sprong is de sloot, die hem van het gezelschap scheidt, overschreden en

FRANCISCO DE VALDEZ

staat voor hen.

Hij stijgt af, geeft zijn edel dier, geheel met zweet en stof bedekt, aan een' zich in de nabijheid bevinden-

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(45)

den bediende over, nadert het gezelschap, en nadat hij al de aanwezigen beleefd heeft gegroet, schijnen zijne oogen slechts die van

MAGDALENA

te zoeken.

De eenigzins bleeke kleur van het meisje maakt plaats voor eenen hoogen blos;

zij slaat de oogen neder; de freules, op al hare bewegingen acht gevende, zien elkander met een veelbeteekenden opslag van het oog aan. ‘Welkom, waarde vriend;’ zegt de heer

VAN BRONKEKHORST

, den aangekomene met hartelijkheid de hand schuddende. ‘De Bevelhebber,

FRANCISCO VALDEZ

,’ vervolgt hij, zijnen gast aan het gezelschap voorstellende. Deze buigt zich, hetwelk door het gezelschap met beleefdheid beantwoord wordt; de eerbiedige dienaressen der freules gaan nu met een' vriendelijker glimlach gepaard; de oom

VAN BRONKENHORST

geeft zijn bijzonder genoegen te kennen, dat hij in de gelegenheid is, den beroemden Veldheer van nabij te leeren kennen;

MAGDALENA

knikt even met het hoofd en bloost nog sterker, dan te voren. ‘Mag ik u verzoeken, plaats te nemen,’ zegt

AMALIA

; ‘gij zult wel vermoeid van den rid zijn.’

V

ALDEZ

(zich nederzettende). Verschoon mij, Mevrouw; een krijgsman is aan deze soort van vermoeienissen gewoon, en bovendien is het gezelschap, dat ik hier aantref, mij te aangenaam, om iets anders, dan vergenoegen, te gevoelen.

Bij deze laatste woorden werpt hij een' teederen blik op

MAGDALENA

, die eenigzins verlegen hare oogen niet durft opheffen.

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(46)

A

MALIA

. Uw antwoord is vleijend, Veldheer! maar mag ik het genoegen hebben, u eenen beker wijn te schenken, of is ons gezelschap u ook zoo aangenaam, dat het u den dorst verslaat?

V

ALDEZ

(den beker aanuemende). Al ware dit zoo, mevrouw! zou ik toch zulke schoone handen niet kunnen afwijzen.

B

RONKENHORST

(hem op den schouder tikkende). Vriend, ik geloof, dat gij daar voor Leyden meer op galanterie, dan wel op krijgszaken denkt.

V

ALDEZ

. Men kan de laatste waarnemen, zonder de eerste uit het oog te verliezen.

M

ARS

en

VENUS

zijn immers nooit elkander vijandig geweest.

B

RONKENHORST

(lagehende). Hoe heb ik het nu, vriend? Maakt gij ook al uwe studie van de heidensche Godenleer?

V

ALDEZ

. Zonder er juist eene studie uit te maken, is het immers niet te

verwonderen, dat een krijgsman zijnen meester kent, en de bekoorlijkheid der dames, welke ik hier aanschouw, doet mij aan het meesterstuk der vrouwelijke sekse, uit zeeschuim geboren, denken.

A

MALIA

. Gij wenschtet misschien wel, mijnheer, dat wij u tot onzen

PARIS

verkoven.

Maar dal zou al te gewaagd zijn, want ofschoon niet in de waarzeggerij bedreven, geloof ik toch reeds bij voorraad te weten, aan wier voeten gij den appel zoudt neêrleggen.’ Bij deze woorden wierp zij een' schalkachtigen blik op

MAGDALENA

, die vuurrood werd, en hare verlegenheid voor het oplettend oog der

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(47)

freules, die elkander ongemerkt aanstieten, niet wist te verbergen.

V

ALDEZ

. Ik zou mij ongaarne genoodzaakt zien, zulk eene uitspraak te doen, Mevrouw! want ik weet, hoezeer

PARIS

, terwijl hij zich de gunst van

VENUS

waardig maakte, den haat van

JUNO

en

MINERVA

tegen zich deed ontgloeijen; en hoezeer ik het mij tot een onuitsprekelijk geluk zou rekenen, zoo ik hierdoor de gunst van eene der dames uit dit gezelschap kon winnen, zou het mij echter ten hoogste grieven, indien ik dat geluk met de ongenade der andere dames moest boeten.

A

MALIA

. Gij schijnt dus van gevoelen te zijn, Mijnheer! dat wij deze Godinnen in hare dwaasheid zouden navolgen, en het niet zonder nijd zouden kunnen aanzien, dat eene van ons den prijs der schoonheid boven de andere wegdroeg?

B

RONKENHORST

(

AMALIA

eene kus gevende). Daar wijfje! - bij mij behaalt gij de overwinning; de overige heeren mogen die, mijnentwege, aan eene andere toekennen; - intusschen komt het mij, indien het gezelschap er genoegen meê neemt, best voor, dat wij onzen vriend niet noodzaken, om zekere soort van ijdelheid, waarin onze aardsche schoonen misschien even weinig vrij te pleiten zijn, als de Godinnen van den Olympus, op de proef te stellen, maar liever dezen schoonen avondstond te genieten en met onze vrienden de plaats eens rond te wandelen.

Gevalt mijne propositie?

Zij geviel algemeen. Nu biedt

VAN BRONKENHORST

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

(48)

zijnen arm aan de freules; ‘ik zal Qom tot wegwijster dienen,’ zegt

AMALIA

, ‘en mijne vriendin zal wel zoo goed zijn, deze taak bij den Bevelhebber te vervullen.’

‘Het zal mij eene bijzondere eer zijn, als de Freule deze goedheid wil hebben,’

zegt

VALDEZ

, het meisje zijnen arm biedende.

‘Mijnheer!’ zegt

MAGDALENA

bloozende, ‘ik zou ongaarne mijner vriendin een verzoek afslaan, en ofschoon minder met den weg bekend, dan zij, hoop ik toch geen gevaar te loopen van te verdwalen.

V

ALDEZ

(met beleefdheid). Met genoegen zal ik mijne schoone geleidster overal volgen en heb geene de minste vrees, of zij zal mij, zonder een' vijandelijken aanval te duchten te hebben, veilig in het hoofdkwartier terugbrengen.

M

AGDALENA

. Ik hoop, u vertrouwen niet te leur te zullen stellen, mijnheer! om echter alle misrekening voor te komen, zullen wij ons, zoo veel mogelijk, in de nabijheid van het gezelschap houden.

Een goed voornemen van een mooi lief meisje, dat aan den arm van een' knap man, van wien het haar bekend is, dat hij haar teeder bemint, en die haar ook gansch niet onverschillig is, in den schemeravond de donkere lanen eener buitenplaats doorwandelt. M

AGDALENA

weet echter zeer wel, dat hare familie alles behalve gaarne een zoodanig téte-à-téte met dien zelfden knappen man zou zien, anders mogt zij misschien de zwakheid eens hebben, een oogenblikje overluid te denken, waardoor de looze min-

Anne Diederik van Buren Schele, Magdalena Moons, of het Beleg van Leyden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“ the process by which personal data is irreversibly altered in such a way that a data subject can no longer be identified directly or indirectly, either by the data controller

Totaal zijn er dus sedert de oprichting van onze stichting (in 2013) 137 jongeren opgenomen in het “begeleiding” bestand.. Eind 2019 waren er nog 29 jongeren in dit bestand, zodat in

Sterren staan zo ver weg dat ze voor onze ogen niet meer zijn dan een enkel lichtpuntje, waarvan het lichtsignaal door atmosferische verstoring sterk kan fluctueren.

Mahlers Kindertotenlieder (1901-1904) en de Vierde symfonie (1933) van Franz Schmidt (1874-1939), de bij leven hooggeachte en na zijn dood lang te weinig opgemerkte grote

Van 7 tot en met 22 mei 2022 waaiert het kunstenparcours STORMLoop voor de tweede keer uit tot in alle hoeken van onze stad.. In 2019 bracht de happening driehonderd

Ick waeg mijn lijf en bloet voor Burgers en voor Vrouwen, Wilt oock u schuld'ge plicht voor Hollandt bondigh houwen, En strijden tegens haer, weêrstaet sijn wreede handt, Al ringt hy

van Ouwerkerk de Vries, Het huwlijksvuurtjen, ter verjaring van mijne echtgenoote A.S...

Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap bevat niet alleen brieven waarin de schrijver de geschiedenis van zijn leven verhaalt.. Er zijn in het boek ook brieven waarin hij