• No results found

Betsy Perk, Jacques Perk · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Betsy Perk, Jacques Perk · dbnl"

Copied!
351
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geschetst voor 't jong Nederland der XXe eeuw, met onuitgegeven prozastukken, gedichten en

portretten van den dichter

Betsy Perk

bron

Betsy Perk, Jacques Perk. Geschetst voor 't jong Nederland der XXe eeuw, met onuitgegeven prozastukken, gedichten en portretten van den dichter. Van Looy, Amsterdam / Reddingius,

Hilversum 1902.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/perk001jacq01_01/colofon.php

© 2008 dbnl

(2)
(3)

JACQUESPERK. (1878).

Betsy Perk,Jacques Perk

(4)

Waarom ik zoolang draalde.

Dichters staat het niet alleen vrij blikken te doen werpen in eigen gemoedsleven, maar men is er zelfs op gesteld dat gemoedsleven uit hunne ontboezemingen te leeren kennen.

Sterker nog: men beweert recht te hebben op een kennismaking door-en-door met de persoonlijkheid eens dichters.

Vandaar dat elke regel van zijn hand, aan wien of wie ook gericht, over welk onderwerp ook, als een vondst wordt begroet, een lichtstraal temeer werpend over inborst, streven, liefde, vriendschap voor dezen en genen, over wie of wat invloed heeft uitgeoefend op zijne ontwikkeling, of hem bezield zou kùnnen hebben tot dien zanger, die met hem is ondergaan.

Biografiën, onmiddellijk na het overlijden geschreven, zijn aan leemten des te rijker, naarmate de opsteller meer vreemdeling is gebleven aan de ontwikkeling van het zieleleven desgenen, wiens beeld hij schetste, zij het ook met de warme ingenomenheid van een wijlen Mr. C. Vosmaer, voor een jongere als Jacques Perk.

Te verwonderen is het dus niet, dat zijn levensschets van Jacques Perk, aan wie het voorrecht heeft genoten vroeg met dit afgeknotte leven vereenzelvigd te zijn geweest, minder voldoen kon, maar gelang de cypressen veelvuldiger den herfstdos over zijne groeve hebben gestrooid.

Betsy Perk,Jacques Perk

(5)

Hebt gij dan geen recht die schets te voltooien, ziel en gloed er aan te geven van eigen gemoed, gij, zijn vertrouweling van kindsbeen aan?

Zoo vroeg telken jare het wegstervend loover.

En telkens greep ik naar de pen, de pen, waarmede hij ook zijne sonnetten schreef!

En toch aarzelde ik telkens weder en weder, ja, ik kon zelfs niet besluiten aan het verzoek eener Hélène Swarth gehoor te geven, toen deze een bundel gedichten aan Jacques' nagedachtenis opdragend, mij aanzocht om nadere bijzonderheden van het al te vluchtig geschetste leven ran den dichter, dien zij nooit had gezien.

Waarom ik hiertoe niet besluiten kon?

Omdat ik niet alleen elke kleur aan eigen palet moest ontleenen, maar er ook voor terugdeinsde zoo menig, menig hoofdstuk uit eigen levensboek ten beste te geven, zoo vol poëzie, zoo vol van de heiligste, reinste vreugde, zoo vol

wederzijdsche, misschien overdreven liefde, bij zoo groot verschil van leeftijd als een vierde eeuw, dat het mij heiligschennis geleek.

En, ook, George Sand moge beweren in de opdracht van een harer werken aan haren zoon:

‘'t Zou er treurig uitzien, indien wij de behoefte onzer ziel moesten wederstaan, om iemand te huldigen, omdat die iemand ons in den bloede bestaat of zijn naam juist de onze is, - in waarheid is het toch zoo in de wereld gesteld, dat men zulk een hulde - adoration mutuelle - heet en... bespot!’

Ook bleef ik aarzelen om den ons zoo vroeg ontnomene met den aureool te omlichten, waarmede ik toch zoo heel gaarne zijn beeld omlijst wenschte te zien, uit vrees dat die aureool velen een straalbundel zou gelijken van eigenliefde en zelfzucht.

Ontegenzeggelijk toch vereert en verhoogt ons de innige aanhankelijkheid vàn de ziele-verwantschap mèt een gelauwerden en als mensch bovendien zoo beminnenswaardigen doode.

Alzoo zou ik levenslang in gebreke zijn gebleven den aandrang mijns gemoeds te volgen, indien ik niet door bijzondere omstandigheden verleid ware

Betsy Perk,Jacques Perk

(6)

geworden eenige vluchtige trekken uit zijn kort leven, in verhouding tot het mijne, te schetsen bij de verjaring van zijn achtsten sterfdag.

Met hoeveel sympathie de mededeelingen ook zijn begroet in den ‘Leeswijzer’, toch stelden ze in zekeren zin te leur.

Men wenschte meer te vernemen van zijne eigenlijke ontwikkeling, van zijn denken en doen, van zijn streven en strijden, van zijn lijden en verblijden.

De levenslustige student door Mr. Vosmaer geschetst, met den knapzak bungelend tegen den buik, in tranen bij een brief ran huis, geleek zulk een gansch andere persoonlijkheid dan de dichter van zulke verheren denkbeelden, dan de eigenlijke jonge wijsgeer. Wat bewoog hem Jurist te worden?!

Juist was ik nan zins, ter beantwoording van die vraag, een bladzijde mee te deelen uit de jengd van Giovanni Boccacio, welke zóo overeenkomt met een uit Jacques' kort leven, dat ik het nog betreur ze eerst na zijn overlijden te hebben leeren kennen. Hoe zou ik er hem juist in de dagen van strijd - over de eigenlijke beroepskeus - naar hebben kunnen verwijzen, door hebben kunnen bemoedigen!

Zoo had ik mede, naar aanleiding van een, wel is waar, onwaardig artikel van een anonymus over de teringzieke sonnetten-knutselaar, een bladzijde uit Dante's jeugd willen meedeelen, ten bewijze dat men nog geen teringzieke is, wanneer een geweldige ontroering het bloed derwijze doet bruisen, dat er een ader door springt.

Dit overkwam Dante als knaap, 't overkwam mede Jacques Perk bij aangrijpende muziek en... doch ter bestemder plaatse schets ik ook déze treffende gelijke ervaring van eren fijn bewerktuigde zielen.

Ik bleef mij echter beheerschen om de pen te voeren over den mij zoo dierbaren en steeds meer dierbaar wordenden doode.

Daar verschenen de brieven van Busken Huet en Multatuli, door beider weduwen prijsgegeven aan het algemeen oordeel, omdat iedereen het recht heeft

Betsy Perk,Jacques Perk

(7)

letterkundigen van hoofd tot voet te kennen, opdat zoowel tijdgenoot als naneef zouden weten, wie en wat deze voorgangers zijn geweest in de lijst van hun tijd, voor eigen volk.

't Is maar al te waar, brieven door de schrijvers zelven allerminst voor openbaarmaking na hun overlijden bestemd, leveren de eenige betrouwbare toetssteen van hun gehalte als leden der maatschappij.

De vriendenhand smukt onwillekeurig het beeld van den afgestorvene op, ja, slijpt er zoo zorgvuldig de scherpe kantjes af, dat er wel een beeld wordt geleverd, maar een geïdealiseerd, dat menigeen doet glimlachen. ‘Nu ja... maar... hm!’

Onder de kennismaking dier tweeërlei brieven van tweeërlei bejaarde mannen van beteekenis, gedacht ik telkens de brieven van mijn jongen doode. Hoezeer zouden zijne brieven ook hem nader leeren kennen.

Hoe zouden zij zijne nagedachtenis doen rijzen!

Hoeveel inniger zou het zoo onverhoeds afsnijden van zijn levensdraad er door worden bejammerd.

Hoe zouden ze zijn beeld ten voete uit op het voetstuk plaatsen, waarop bijv. Mr.

Vosmaer bij gebreke van het origineel, door gemis aan voldoenden persoonlijken omgang, slechts zijn borstbeeld had kunnen zetten!

De vereerders van Jacques Perk zijn legio, maar legio verklaren evenzeer: ‘die gedichten gaan mij te hoog en och! ik deins voor de kennismaking zelfs terug door al dien geleerden omhaal, die eerst moet gelezen worden om de verzen te begrijpen!’

Maar men zegt: ‘Verzen moeten gedicht, niet gemaakt worden.’

Ik mocht het tegendeel bepleiten en verklaren.... ze vloeiden hem uit de pen evenals zijn proza. Het baatte mij weinig.

Welnu, zij die aldus spreken, en meenen, dat zij zijne gedichten niet vatten kunnen of zullen, zij zouden, zoo vleide ik mij, op hunne beurt mede den cijns betalen aan de hulde aller letterkundigen voor de uitnemende gaven van dien jongste hunner, indien zij hem nader leerden kennen.

Betsy Perk,Jacques Perk

(8)

En allen zouden zijn rijken geest, zijn rein gemoed, zijn edel hart, zijn fijn voelende ziel lief krijgen in dubbele mate. Ja, vermoedelijk gevoelen waarom bij zijn overlijden zoo menige rouwtoon weerklonk in Nederland, terwijl de dichtersnaren stom bleven bij het afsterven van een Busken Huet, ja zelfs van een Multatuli, die toch ook hun ziel hebben opengelegd, hun gevoelsleven en kunstzin hebben ontvouwd, dertig jaren langer zelfs dan een Jacques Perk, knaap tusschen die beide grijzen!

Hoe het zij, bij het naderen van de tiende verjaring

*)

van zijn overlijden werd mij door al die omstandigheden de verzoeking te machtig om den vroeg ontslapene te doen herleven, en besloot ik geen bezwaren langer te achten.

Gedurende dit tiental jaren werden zijne makkers werkzame leden der

maatschappij, zijne zusters vrouwen en moeders! zijne ouders grootouders en drie schoonzoons vervingen den eenigen zoon.

Wanneer daar andermaal dezelfde rouwtonen weerklinken in hun gemoed, het ouderhart zal er niet fel door geschokt zijn, de zusters, die den eenigen broeder eigenlijk niet in zijn moreele waarde, noch in zijn buitengewone ontwikkeling, noch in zijn werkzaam leven hebben gekend, zullen op hare beurt hare kinderen vereering kunnen inboezemen, staande voor het portret van den vroeg verscheiden broeder.

En dan?

‘Nimmer vergeten te worden!’ Die gelofte schudde zijn sterf-peluw zacht, toen hij stamelde, wat ik in mijn eigen rouwtonen heb meegedeeld.

Toch moest er nog een tweede tiental jaren voorbij snellen, aleer ik mijn plan kon uitvoeren.

Toch moest ik eerst nog weder naar eigen land worden gedreven en door de stichting van ‘Kunst en Kennis’ in Arnhem geen tijd meer vinden voor eigen werk...

moest ik den moed gedurig verliezen om mijn cijns aan zijn nagedachtenis te kunnen betalen, totdat de omstandigheden mij gunstiger werden en ik besluiten kon - nu of nooit.

*) Ik schreef deze inleiding dua destijds reeds, in 1891.

Betsy Perk,Jacques Perk

(9)

Zoo verschijne dan mijn boek, wat ik er ook mee verbeure, opdat ik den zoo geëerden, dichter reeds in zijn jeugd, inleide als mensch bij het jong Nederland der XX

ste

eeuw.

Want 't is een kind, een knaap, een jongeling, dien ik u doe kennen in zijne eigenaardige beminnelijkheid, in zijn eenvoudige ongekunstelde wijsheid.

Wie zijn Sonnetten op de schoolbanken reeds leerden waardeeren en met hun Jacques Perk dwepen, zij zullen gewis het eerst en het meest de hand uitstrekken naar elke bladzijde, die over hem het licht zal zien.

Betsy Perk,Jacques Perk

(10)

DAAROM

AAN 'T JONG NEDERLAND DER XX

ste

EEUW DIT MEMORANDUM.

BETSY PERK.

Betsy Perk,Jacques Perk

(11)

Ter zijner nagedachte.

I

Geen neiging tusschen man en vrouw, die in elkaar 't ideaal beminnen totdat... de tijd hun komt bezinnen...

het zware van: ‘voor immer trouw!’

Geen moedermin van ‘trouw en houw’, die allen hinder kan verwinnen, en bij 't versterven zelfs der zinnen, heur bloed aan 't hart nog prangen zou!

Maar liefde, op zelfzuchtige aard

door éen ten duizend nauw gesmaakt, - maar liefde die geen tweede wraakt

wanneer de huwlijkskoets genaakt, wijl tweede aan anderik zich paart die tweede en derde als éen omwaart: - Zóo is de min, die hemelingen

tot zaligen der zaal'gen maakt en aardsche dichters steeds bezingen!

Betsy Perk,Jacques Perk

(12)

II

Een zulke liefde, was mijn weelde!

Zij Meld mij met haar trouw omvat en glansde als maanlicht op mijn pad, als Hij mij zelfs geen zucht verheelde, maar wat Hem boeide mededeelde,

zoodat Zijn heilge harten-schat voor mij was 't vlekkelooze blad, waarop hij zijn Sonnetten teelde.

Toen vpor Zijne oogen zonk de nacht kon inen die liefde nog beluisteren

in 't leste stervens-moede fluisteren:

‘Zeg haar vaarwel! mijn ziele-zuster!...

Och, maak het leven haar geruster,...

ik-zelf heb daarnaar steeds getracht!’...

Het rouwfloers overgolft mijn lot,

Wie gaf... Die nam... dies prijs ik God!

Ik heb gesmaakt... het hoogst genot!

B.P.

10 Juni 1859-1 Nov. 1881.

Dec. '81 Juni '02.

Betsy Perk,Jacques Perk

(13)

Jocchie.

De geboorte van JACQUES, HERMAN, FABRICE, aldus geheeten naar zijn grootvader van moeders zijde, Jonkhr. Cliffort Kock van Breugel, oud-officier der Marine, en Consul-Generaal van Tripoli, veroorzaakte op den 10

en

Juni 1859 niet alleen vreugde bij wederzijdsche familiën, maar in geheel Dordrecht.

Sedert een drietal maanden deelde aldaar een iegenlijk in den rouw van den nog zoo jeugdigen Waalschen predikant en diens echtgenoote, wien onverhoeds de eerstelling was ontnomen, die dertien maanden hunne vreugde was geweest.

En zoo trad dit tweede knaapje de wereld in, of liever werd hij in 't ledige wiegje gelegd als een engel der vertroosting.

Zonnestraal in 't huis der rouwe, werd hij er dus tienvoud verwelkomd, scheen de zoo betreurde Adriaan herboren en andermaal op moeders schoot, ware slechts de nieuwe kleine wereldburger niet zoo blond geweest als het vorige ventje donker.

In navolging eener eerste kindermeid, die den naam Jacques aanvankelijk verhollandschte, doch zich welhaast aan 't meer algemeene Jocchie (voor jongen) hield, noemde de kleine zich zelven spoedig evenzoo.

Lieveling van oud en jong naar gelang Jocchie zich ontwikkelde, scheen de toekomst louter zonneschijn en lentegeur voor hem weg te leggen, althans zoolang hij dansend en springend en babbelend aan vaders arm zijne guiterijen botvierde.

En toch, hoeveel ernst bezielde reeds het kind te midden zijner hansworsterijen, zijner woelige, vaak oorverdoovende spelen.

Hoe zeldzaam ontsnapte er iets aan zijne jeugdige scherpzinnigheid, zijne zucht naar kennis, naar kunde,

Betsy Perk,Jacques Perk

(14)

naar weten, naar doorgronden, naar begrijpen door en door. Kindergevraag is meestal lastig en vervelend, maar als Jocchie vragen deed en zijne blauwe heldere kijkers glansden en de rozenblos op zijn zeer blank gelaat purper van belangstelling werd, wie zou hem het zwijgen hebben kunnen opleggen of dan onverrichter zake met een kluitje in 't riet wegzenden?!

't Was hem aan te zien, dat hij geen vraag-al was uit gewoonte, doch werkelijk bègeerde te weten.

Wanneer ik heden, bijkans twintig jaren na zijn overlijden, meer dan een kwart eeuw terugdenk en mij van allerlei herinner hem betreffende, dan treedt eene bizonderheid op den voorgrond, en wel deze: Zoo om en bij de tien jaren oud, beoefende hij reeds een kinderlijke wijsbegeerte, die hem weerhield iets van buiten te leeren, wat hij niet begreep. Voor werktuigelijk naklappen had hij geen geheugen.

Toen hij ouder werd en ten volle het voordeel begreep van veel van buiten te kennen, protesteerde hij uit alle macht tegen wat hij naklappen noemde. Hij moest

doorgronden, door en door vatten wat hem werd geleerd of uitgelegd. Die eigenschap kenmerkte hem tot den einde toe. Zijn afscheidswoorden kunnen dit bevestigen.

Luister slechts:

‘Ik ga met volle bewustzijn de eeuwigheid in, morgen zijn hare Mysteriën, waarvoor u nog staat, mij onthuld,’ aldus verzekerde hij aan zijn vader.

Bewees die betuiging niet, hoe hij op nog zoo jeugdigen leeftijd reeds over het raadsel des doods had nagedacht? Toch was hij geen teringzieke (zoo als deze en gene na zijn overlijden verzekerde, ter verklaring zijner verheven denkbeelden.) Veeleer was hij een toonbeeld van mannelijke kracht en volkomenheid zou ik haast er bij voegen, wien door een iegelijk een stokoude dag werd voorspeld.

Doch ik spreek nog over het kind, den aardigen vlaggen knaap, wiens slanke gestalte, wiens regelmatige trekken, lelieblank gelaat met rozenblos, omlijst door weelderige, blonde lokken, zoo vaak uitroepen van bewondering ontlokten, dat hij mij eens vroeg, tijdens hij in het grootouderlijk huis logeerde:

Betsy Perk,Jacques Perk

(15)

‘Tantetje (zoo noemde hij mij tot onderscheiding van andere tantes, als de eenige eigen zuster zijns vaders.) Wat is toch een mooi jocchie? Een jocchie is een jongen, maar een mooi jocchie... hoor ik zoo dikwijls zeggen, als er over me wordt

gesproken.’

Eerlijk bekend moest ik naar een antwoord zoeken.

Daarom vroeg ik wederkeerig:

Je hebt straks een jongetje op krukken gezien, niet waar!

‘O ja, hoe treurig hé? Zou hij niet kunnen loopen? Niet zonder die krukken?’

‘Dat weet ik niet - maar van dat arme ventje zal niemand spreken als van een mooi jocchie, maar wel van alle jongens, die zoo vlug ter been zijn als Jacqje. Dat zijn allemaal mooie jocchies.’

‘Ah zoo'! Nu... dat weet ik alweer!’ En weg was hij.

De aantrekkelijkheid, die hij voor volslagen onbekenden zelfs had, oefende hij, zij het ook onbewust, in dubbele mate uit over grootouders en ooms en tantes, al moest hij de waardigheid van kleinkind en neefje ook deelen met een, ten naastenbij, drie dozijn van verschillenden leeftijd. Hij was en bleef aller uitverkorene bij

uitnemendheid, doch van niet éen in zoo hooge mate als van zijn bloedtante.

In hoever het bloed steeds tusschen ons aan 't spreken bleef, weet ik niet, maar wel, dat er op zeer jeugdigen leeftijd een geestelijke band tusschen ons ontstond, die steeds in hechtheid toenam, en vooral mijnerzijds, naar gelang ik zijne kinderlijke aanhankelijkheid opmerkte, en mij door zijn voorkeur onwillekeurig moest gestreeld voelen. Zijn toekomst hield mij bezig, als ware hij de eenige van een nieuw geslacht, te zeggen de eenige, die mij Tante noemde.

Doch laat mij de kleine trekjes herhalen, die zoo menigeen zijner vereerders met zooveel sympathie hebben vernomen, toen ik ze meedeelde bij de achtste verjaring van zijn afsterven. Zij geven dieper inblik in zijn karakter dan ik doe met mijn beschrijven en zij zullen, vlei ik mij, dubbele belangstelling opwekken voor de ernstige zijde van zijn karakter,

Betsy Perk,Jacques Perk

(16)

zich straks openbarend in artikelen over verschillende onderwerpen.

Hij was ongeveer vier jaren oud, toen hij ten onzent vertoevend mijn horloge bekeek.

‘O Tantetje! wat zou Jocchie blij zijn met zoo'n tikkertje’ verzekerde hij mij.

‘Nu mettertijd krijg je 't’ antwoordde ik. ‘Wie weet hoe spoedig al.’

Oud 4 jaar.

‘Hoe spoedig al...? Heusch...? Wanneer al?’ Ziedaar weer een vraag, die heel moeilijk te beantwoorden viel. Ik was ziek en zeide: ‘als.... als tantetje... dood... is...’

Ik zie nog de verschrikte uitdrukking van zijn oogen.

‘Tantetje... dood!’ Eensklaps vliegt hij mij

Betsy Perk,Jacques Perk

(17)

om den hals en verzekert al liefkozend: ‘Dan hoop ik het nooit... nooit.. neen nooit te krijgen!’ Ik voelde mij gelukkig door die ongeveinsde liefde en geloof, dat van dat oogenblik af aan... hetzelfde tikkertje... mij vaak van mijn Jocchie vertelde en mij toescheen vroolijker te tikken... wanneer hij weer zou komen logeeren.

Toen dit weder eens gebeurde, vleide hij; ‘Toe tantetje, trakteer zusjes en Jocchie 'ns op peperneuten, daar zijn wij heusch zoo dol op!’

En straks huppelde hij aan mijn arm de straat op, een winkel binnen, met twee goed gevulde builen er weder uit en ter wille van het mooie weer, huiswaarts door het plantsoen, een mindere buurt door. In die buurt krioelde het van spelende kleuters, bikkelend en tollend op de stoepen.

‘Wacht! 'k zal eens eventjes voor Sinterklaas spelen!’ riep het zevenjarige Jocchie, meteen drukte hij mij den eenen buil in de handen, opende den anderen en daar regende het peperneuten tusschen de jeugd. Een kreet van verrassing ging op, doch de moeders allerminst op een Sinterklaas verdacht, maar wel op een zoogenaamden ondeugenden rijkelui's bengel, stoven als furiën de huizen uit en wilden den bengel te lijf.

Jocchie was heel wat minder vervaard dan ik, want hij waagde zich tusschen de vechtende kleuters met een lachend: ‘Kijk ze reis smullen... moedertjes!’

Eensklaps waren de hekken verhangen en een: ‘God zegen je jongeheertje!’

begeleidde het gejubel der kinderen bij eiken nieuwen worp.

‘O Tantetje! Tantetje wat'n pret! Was die andere buil ook maar van mij... o... o! Ik wou dat ik levenslang Sinterklaas mocht zijn!’ En daar danste hij weer aan mijn arm verder. Rustig loopen, dit scheen hem niet mogelijk.

Thuis gekomen moest de klucht eerst aan grootma worden verteld, daarna legde hij den vollen buil op het tafeltje, waaraan de zusjes speelden met de poppen en de poes. ‘Voor jullie, de poes en de poppen!’ zei hij vaderlijk. ‘En ik... ik mag wel naar de

Betsy Perk,Jacques Perk

(18)

ton, hé Tante?’ Zonder antwoord af te wachten, huppelde hij den tuin in, sprong op de ton en rolde er mee heen, van den eenen voet op den anderen, trots den vlugsten kermisgast, tot achter in den tuin toe. Eenige malen ging het vice versa, tot

vermoeidheid hem te machtig werd en hij bij de ton neergleed.

Inmiddels vertelde ik aan de zusjes wat Jocchie met zijn deel had gedaan. Toen pleegden dezen raad met elkander en straks lei elk de helft van haar deel ter zijde.

Daarna wenkten en riepen zij hem, maar Jocchie antwoordde, dat hij geen trek meer in peperneuten had en ten bewijze van de waarheid... stak hij ze de zusjes liever zelf in den mond met een vroolijk: ‘Toe hap, kleine meid...! 't Is je wettig deel!’ Toen alle den bestemden weg hadden genomen, was hij tevreden, en speelde hij weer mee.

En wat vertrouwde hij mij onder vier oogen straks toe?

‘'t Zou mooi zijn geweest, Tante, eigen deel weg te geven en dat der zusjes te helpen opeten. Wel kijk! ik snoepte van me leven liever geen peperneut meer.’ Wat later voegde hij er aan toe: ‘Niemand vertellen hoor! maar ik kon ze heusch niet zien eten, daarom licp ik naar de ton.’

‘God zegen je, jongeheertje!’ hadden de vrouwen uit den grond van haar hart hem nageroepen. Wat zouden zij gezegd hebben van de zelfverloochening van den kleinen Sinterklaas? Hoeveel volwassenen maakte hij beschaamd, ja mij zelve niet het minste. Hij was zelf zoo dol op peperneuten, verklaarde hij immers.

Een andermaal - hij was inmiddels een paar jaren ouder geworden - had hij een flinke wandelinggedaan. Hij rammelde van honger, volgens zijne getuigenis, en wilde daarom beginnen te eten voor dat men gebeden had, welke gewoonte in zwang bleef in het grootouderlijk huis.

‘Eerst bidden jongenlief’, waarschuwde grootma.

‘Bidden?’ - vroeg hij verbaasd. - ‘En.. en ik heb al een aardappel aan mijn vork?’

Jocchie was volstrekt geen brave Hendrik, maar

Betsy Perk,Jacques Perk

(19)

een wilde robbedoes, een snaakje, een brutaaltje, die om zijn kwikzilverachtige vlugheid, gevatheid en aardige manier van zijn, menige boetpredikatie wist te ontduiken.

Vier paar oogen, zoo als die van Grootma en der drie Tantes (Grootpa was overleden) waren niet bij machte zijn kattenkwaad te beteugelen, 't Was vaak verbieden van morgen tot avond, doch Jocchie kon eenmaal bij heel de wereld, ook bij de huiselijke, een potje breken. Toch had hij in Grootma's oogen een

onuitstaanbaar gebrek. Hij was koppig.

Uit den peperneuten-tijd.

Zoo geviel het dat zijn geestige, verstandige opmerking op hare vermaning om te bidden, minder welwillend onthaal vond, ja zelfs het strenge wederwoord uitlokte:

Betsy Perk,Jacques Perk

(20)

‘Wie niet bidt behoeft ook niet te eten en wil Grootma niet aan tafel zien’.

Een hooge kleur bewees hoe diep hij zich gekrenkt gevoelde, maar nog meer bleek dit, toen hij zich met tabouret en al, in een enkelen zwaai omkeerde en de armen gekruist, met den rug naar de tafel stokstijf bleef zitten, als om Grootma te trotseeren.

't Was in zijne oogen al heel gek te bidden om hetgeen hij reeds had.

Niemand lette oogenschijnlijk op hem. Hij zag ook niemand eten, daar hij zich met den rug naar het geheele gezelschap had gekeerd; hooren deed hij het echter des te beter. Toen zijn lievelingsgerecht, appelmoes, rond ging, bewees wederom verandering van gelaatskleur hoe het hem aan 't hart ging, dat hij er zich niet aan te goed kon doen. Dit bleek bovendien uit de schuwe blikken, die hij eerst rechts toen links waagde, als het schaaltje in zijn buurt kwam.

Ik had met den knaap niet weinig te doen, en, bijzondere lieveling als hij van mij was, fluisterde ik Grootma toe: ‘Kom wees zoo streng niet. Hij had zoo'n honger en hij vond het zeker vreemd te moeten bidden voor wat reeds voor hem staat.’

Maar Grootma verzekerde, dat zij streng was tot zijn bestwil en ik er mij niet moest in mengen. Hetzelfde bescheid kregen ook de andere Tantes. De maaltijd raakte ten einde. De meid kwam afnemen. Toen zij het tafellaken wilde opnemen klemde hij er den rug zoo tegen aan dat zij moest zeggen: ‘Kom Jocchie! laat los...’

Een, twee, driemaal gebood zij, verzocht zij, vleide zij, 't hielp niemendal. Hij bleef roerloos. ‘Ga maar heen!’ zei Grootma. ‘Het tafellaken ligt niemand in den weg. Laat Jocchie het behouden, wij gaan toch naar de andere kamer.’

Daar draait hij zich met een enkelen zwaai weder om, laat het hoofd in de handen zakken, rammelt: ‘Heerezegendezespijzeamen!’ en vliegt Grootma om den hals, snikkend: O, o, o Grootma ik ben zoo gelukkig gebeden te hebben!

Betsy Perk,Jacques Perk

(21)

De goede vrouw schreide er zelf om en de Tantes waren niet minder ontroerd.

Hij had geen excuus gevraagd, maar een overwinning op zich zei ven behaald.

En hij besefte reeds destijds dat dit heel iets anders was.

Dat hij zijn schade, knie aan knie met Grootma gezeten, inhaalde, en allen hem dubbel liefhadden, is te denken. Bij Grootma is hij nimmer meer koppig geweest. - Er verdwenen minstens meer dan dertig jaren sedert dit huiselijk tooneeltje - maar 't is mij als woonde ik het eerst gisteren bij en gevoel ik nog de ontroering van toen.

Hoe kon ik mij sedert in zijn toekomst verdiepen, en vooral in het vraagstuk wat er uit hem groeien zou, wanneer hij van alles een oorzaak wilde weten en zijn gevraag toch zoo natuurlijk was, dat wij weken later, bij een besprekingvan ons aardig Jocchie - verrast waren over zijn weetlust, en zijn jolige manier van doen om, als hem iets was uitgelegd, hals over kop weg te buitelen met een: ‘Zie zoo! dat weet ik alweer.’

Een wijsneus was hij nooit. Evenmin wat men een - praatje-bij - noemt. Hij hield zijne verkregen antwoorden eenvoudig voor zichzelven en openbaarde, er slechts door hoe gaarne hij alles vatte.

Inmiddels stond het dominéeshuishoudentje zich te verplaatsen naar Breda, en zou hij tijdens de verhuizing bij Grootma komen logeeren. De dag zijner komst was nog niet bepaald, maar zekeren namiddag keken wij allen op, van luid hanengekraai onder de vensters en daar lachten Jocchie's guitige kijkers ons toe. Met éen ‘Ku..

ke.. Ie.. ku!’ om alle buurhanen te doen instemmen, diende hij zich aan, als heel alleen van de reis komende. Dat was een pret en een gelach onzerzijds, en een trots van zijn kant, reeds zoo'n heertje te zijn om alleen te reizen en ons allen toch in den waan te hebben gebracht dat er een heuschelijke haan kraaide op den stoep.

Men glimlacht misschien om zoo'n herinneringetje doch de eene leidt tot de andere en allen bijeen

Betsy Perk,Jacques Perk

(22)

vormen schakels waaruit zijne eigenlijke geaardheid meer te voorschijn treedt, dan uit een ellenlangen uitleg van wat voor soort van knaap die ernstige denker, op achttien jaren reeds, toch eigenlijk geweest is.

Mij scheen hij altijd een eenige onvergelijkelijke knaap. En dit werd hij mij nog meer, toen hij weder naar Breda vertrokken, mij met het volgend schrijven in hanepooten, niet weinig verraste! Hij was nu negen jaren oud en schreef grootouders en tantes op Nieuwjaar en op de verschillende verjaardagen wel, doch altijd onder ouderlijk opzicht. Voor het eerst schreef hij alleen.

Lief best Tantetje.

Daar kom ik met de jongens uit school en daar staan wij zoo voor een boekwinkel te kijken en daar lees ik op een groot boek met een titelplaat, Tantetjes eigen naam. En daar roep ik uit: ‘kijk 'ns jongens! kijk 'ns! Dat is de zuster van mijn papa, die dit boek heeft geschreven!’ En toen keken alle jongens en ik geloof ze vonden 't net zoo heerlijk als ik zelf. En tantetje dit moest ik u schrijven, omdat ik het niet laten kon. En u zult wel een dubbeltje over hebben voor de post, want papa en mama zijn allebei uit en wachten kan niet

Uw Jocchie, dat zoo danig grootsch op u is.

Dat was de eerste van honderden brieven, die ik van hem zou ontvangen. Die eerste las ik aan zoo menigeen voor, dat hij me voor goed in 't hoofd zat en ik nog meer versterkt werd in de meening dat er iets bijzonders in hem stak. Niet een van de overige neefjes en nichtjes - alle kinderen van verschillende broeders - en toch lang niet dom of onbekwaam, die mij ooit iets over een boek of eenig werk zeggen of schrijven zou.

Betsy Perk,Jacques Perk

(23)

In diezelfde dagen ongeveer, vleide hij zijnen vader om een velocipède, destijds een geheel nieuw verschijnsel.

‘Nu,’ zei Ds.P., om van het gevlei af te komen, ‘je bent No. 9 in je klasse. Ben je op den eersten der volgende maand No. 1 dan gaan wij er een koopen.’

En ziet... terwille van zijn woord, moest papa op den eersten berusten in de onvoorziene uitgave. Wat hij, noch iemand had kunnen denken... Jacques had besloten No. 1 te worden en hij werd het.

Betsy Perk,Jacques Perk

(24)

Inmiddels ontving ik meer hanenpooten, wel moeilijk te ontcijferen maar ze waren wel wat moeite waard en deden mij onvoorwaardelijk gelooven dat er in den dartelen schalkschen, in dienzelfden, volgens iedereen, heel lieve jongen - niet te verwarren met zoete - een dichter of prozaïst, moest schuilen.

Onnoodig te verzekeren dat hij meer en meer mijn hart veroverde en ik er mij reeds op verheugde dat hij mijn boeken ook zou kunnen lezen.

Nu, bij den snellen vlucht des tijds lieten die dagen zich niet wachten. En al spoedig was ik verbaasd over zijn oordeel en werd het mij een vreugde als ik hem een of ander onder kruisband kon toezenden, en hij mij dit oordeel niet onthield.

Mettertijd ook te schrijven, werd zoo zoetjes aan zijn wensch en voorspelden mede zijn brieven, want hij uitte zich al vroeg met benijdenswaardige gemakkelijkheid.

De eerst meegedeelde brief is er het bewijs van.

Op zekeren dag verraste hij moeder op hare verjaring met een photographietje ten voeten uit, een bewijs hoe hij destijds reeds zocht te rijmen, schreef hij er onder

Tot in 't donk'ren graf, Voor mijn enk'len straf.

Van zoo'n vluchtig krabbeltje vernam ik echter niets. Vermoedelijk kladde hij het te veel ter loops op of durfde hij er mij nog niet mee lastig vallen, want bij ontvangst van zijn eersteling, een Oei-rijm, was hij inmiddels twaalf geworden en moest hij zich heel wat geoefend hebben om zulk een rijm-proef te kunnen leveren. Oordeel slechts:

Oei-rijm.

Daar nadert de Lente! o! zoo huppelend en tierig!

Wat draagt ze heur kleurige kleedje toch zwierig, al schaatrend en giggelend, verbeuz'lend den tijd, tot aanstonds de Zomer zegt: ‘Weg kleine meid’.

Kwansuis was zezorgeloos met Winter aan 't stoeien, toen ze eenklaps dien brombeer omklonk met haar boeien, en 't watertje wenkte weer lustig te vloeien,

en wees naar de weiden de hunk'rende koeien.

Betsy Perk,Jacques Perk

(25)

Toen leerde zij 't vogeltje 't ei te bebroeien:

de planten voor' 't eerst zoo te geuren als bloeien;

de kwakkende kikkertjes vroolijk te roeien;

de fladdrende vlinders den vorst te verfoeien;

de brommende beer zich met honig te moeien;

de hupplende hazen als kinders te stoeien;

de kaaklende kippen het water verfoeien;

Ook smeekte zij 't Zonnetje niets te verschroeien en leerde zij tuinlui de lootjes te snoeien;

de schoolgaande kleuters de voetjes ontschoeien om zich in naburige beek te vermoeien

en 't vee in het weiland van weelde te loeien!

Maar dwingt ze viooltjes het eerst ook te bloeien.

Ze tracht door dit alles ons hart ook te ontgloeien, opdat het van eerbied heel over zou vloeien, voor 't scheppend vermogen, dat alles doet groeien en Lente ter neer zond om Winter te boeien.

‘Voeg er een slotwoordje aan toe’, schreef hij en zoo bleef het in mijn bezit, terwijl het bestaan er van hem zelf wellicht ontging.

'k Heb aan dien wensch voldaan, doch al had er een slotwoord aan ontbroken, toch zal er moeilijk een tegenhanger te vinden zijn van zulk een rijmvaardigheid op zoo jeugdigen leeftijd.

Inmiddels trad hij de rumoerige jongensjaren in, die Grootma als hij te gast kwam deden zeggen: ‘'t Heele huis staat op stelten’. Toch was hij haar altijd even welkom.

Hij groeide wel vier maal 'sjaars uit zijn kleeren zoodat hij mij eens verzekerde: Er is met mijn groeien haast geen bijhouden aan Tantetje voor Mama... maar, (als kwam hij op dat oogenblik zelf eerst tot de ontdekking): ‘Wat is U toch eigenlijk een klein menschje’. En de opgeschoten knaap keek mij met zoo'n deernis aan als gevoelde hij innig mêelij met zoo'n ramp.

De cadettenschool - destijds te Breda - begon invloed op hem uitteoefenen.

Aanstaande officieren hadden hoe langer zoo meer schik in den aardigen kwant als zij Zondags kwamen eten, zoodat er een cadet uit hem zou zijn gegroeid, indien er niet juist het kardinale jaar voor het examen bestemd, een koninklijk besluit ware genomen, dat er geen cadets werden geplaatst. Destijds was het domineesch gezin

Betsy Perk,Jacques Perk

(26)

echter reeds naar Amsterdam geroepen, alwaar Jocchie met den Geneeskundigen Dienst in aanraking kwam. Onder de medische pupillen behoorde een zoon van onzen oudsten broeder (J.C.P.), dus Jocchie's volle neef, met wien hij een warme vriendschap sloot, ondanks verschil van leeftijd.

*)

Deze zou hem zeker tot eigen beroepskeuze hebben overgehaald, doch... die akelige schaduwzijde van de geneeskunde, altijd lijden zien en allerlei akeligheid meer, maakte hem zeer besluiteloos.

De kinderlijke genegenheid voor Tantetje mocht ietwat indommelen, spoedig openbaarde zij zich weder op andere wijs.

Dat eerste boek had hij door menig ander zien volgen en iemand, die boeken schreef zoo boeiend dat hij ze tot den einde toe moest doorvliegen, had hij niet eenvoudig lief, maar vereerde hij als een wezen van hooger ras.

Bovendien... hij, sterke, krachtige jongen, hij gevoelde zich aangetrokken tot al wie zwak scheen. Zoo ontwaakte zeker behoefte, mij te beschermen, te omwikkelen met den mantel zijner liefde, met welke aardige verzekering hij zijn jongens- ook studentenbrieven doorgaans besloot, mij te steunen met zijn kracht.

Doch nu behoor ik ook mijn fragment, Jocchie getiteld, te besluiten en een tweede te beginnen onder een anderen titel.

*) Dr. Martinus Perk overleed als eerst aanw. officier van Gez. te Batavia op 28 jarigen leeftijd reeds. Beiden overleefden elkaar dus niet lang.

Betsy Perk,Jacques Perk

(27)

Verwante zielen.

't Was oude jaar ('74) toen mijn broeder mij telegrafeerde Oud en Nieuw te komen mee vieren. Jacques zou mij aan het Ooster station staan te wachten, 't Had zoo gesneeuwd dat ik er eerst niet toe kon besluiten.

Aangekomen, was 't mij tot niet geringe teleurstelling geen Jacques te vinden en evenmin tram, omnibus of rijtuig, om de gladheid. Ziedaar mij veroordeeld tot een wandeling door heel Amsterdam,-terwijl mijn ridder aan 't andere station stond te verkleumen en eindelijk niet weinig teleurgesteld thuis kwam. Welk een verrassing er mij te vinden! 't Misverstand viel moeilijk optehelderen door te zeggen wie zich had vergist, en daarom liet hij zich door de zusjes maar plagen, met het nooit gedroomd feit, dat hij mij alleen had doen wandelen over zoo'n ongewone sneeuwlaag.

Een en ander belette niet een zeer vroolijk Oud jaar te vieren en een opgewekt begin van het Nieuwe.

Den volgenden dag zouden wij samen een vriendin bezoeken en allerlei plannen gaandewegs bespreken, want 's Maandags moest ik terug. En ziet! onvergetelijke Nieuwjaarsdag van '75!

Nooit had ik hem met zooveel vuur over zijn toekomst hooren spreken als op die wandeling, arm in arm, om dat zeldzame sneeuwveld, dat in Parijs 19 offers kostte.

‘Nu weet ik toch heusch welk beroep mij niet verhinderen zal te leven als U en Cremer bijvoorbeeld,’ zoo begonhij, ‘want schrijver moet ik worden,maar dat is nu ongelukkig een werkkring die geen beroep heet. 'k Zal maar gewoonweg officier worden, dan heb ik

Betsy Perk,Jacques Perk

(28)

tijd genoeg over voor de pen. En dan komt u in mijn garnizoen wonen, of nog beter, wij gaan samen wonen en dan werken wij om het hardst. Als ik zoo vlug mogelijk examen deed dan is die blijde tijd van vijf jaren hoogstens, spoedig de onze, en dan...Tantetje!’

‘Oeff!’ Daar lag ik bij 't uitwijken voor een groep boeren.

Dat was 'n schrik en een pijn en een zelfverwijt van den geestdriftigen plannenmaker - mij zoo slecht te begeleiden - terwijl wij onder allerlei

boeren-verontschuldiging en beklag - wij zagen er zeker beiden zeer ontdaan uit - onzen weg, al hinkelepinkend, zochten te vervolgen en straks ook weder huiswaarts te gaan. Ik zocht mij zoo kordaat mogelijk te houden en den geheelen dag op de been te blijven om den bedrukten jongen voor toenemend zelfverwijt te vrijwaren, zonder te vermoeden daarmee juist de gevolgen te verergeren. Zelfs den volgenden avond liet ik mij vinden, met rijtuig toch, broeder en zuster naar een vriendenkring te vergezellen. Tot aller verbazing bleef mijn ridder dralen tot de vigelante kwam, uit vrees dat Papa er mij niet zou kunnen in helpen.

‘Dus dat zou jij me verbeteren?’ lachtte deze. En mij opnemend om mij, eenvoudig-weg er in te dragen, liet hij mij van schrik op een stoel glijden, want ik kreet van de pijn.

‘Ziet u wel!? 'k Zal het anders doen...’ suste mijn ridder mij opnemend - hoe weet ik zelf niet meer - maar 'k werd het bordes afgedragen en in 't rijtuig neergezet, als had mij een bovenaardsch wezen dien dienst betoond. Dat ik maar niet liever bij hem thuis bleef, had zijn grond in mijne gedurige ergernis, wanneer ik ziekelijk of doodzwak werd genoemd. Dat ik dit was in den waan van Jacques en krachtiger tijdgenooten was mij om 't even, maar mijn altijd werkzame geest stiet zich aan meelijdend vertoon en beklag, en zoo beproefde ik het oogenschijnlijk kleine ongeval letterlijk te bezweren.

's Morgens, geroepen door de Benjamin van 't gezin,

Betsy Perk,Jacques Perk

(29)

kleine Loes, was ik schier met ontzetting gewaar geworden dat ik niet kon opstaan, 'k Zie nog hoe wij er samen om schreiden. De kleine dreumis deed zoo haar best mij te helpen. Papa en mama zouden zoo erg schrikken en wij sukkelden net zoo lang tot ik toch òp was. Zij hielp mij kleeden, en toen de trap af.. totdat wij bespeurden dat dit maar niet met zoetjes aan te doen bleek. Die lieve Loes! ‘Stil maar Tantetje...

'k weet raad. 'k Haal Jacques!’ zoo besloot zij, de trap afvliegend. En daar snelde Jacques de trappen op, er waren er wel drie in 't groote hooge huis, en ik logeerde heel boven, en straks zat ik in de huiskamer als ware ik op eigen beenen beneden gekomen. Zoo stil gezeten verdween de pijn onder het gezellig onderhoud van het groote en kleine kind: Jacques en Loes. En zoo waagde ik het er maar 's avonds op.

Doch hoe goed ook in de vigelante gekomen, fopte de rit over de keien mij geweldig. Tusschen broeder en zuster, op beiden steunend, maakte ik al een heel treurige entrée de chambre, en straks verzekerde de gemeenschappelijke huisdokter, juist tegenwoordig, dat hij den anderen morgen raad zou komen schaffen.

En den anderen morgen vernamen ook de bezorgde vrienden door Jacques zelf de beslissing: ‘Naar een ziekenhuis of - een ziekenkamer inrichten - weken lang geen bed verlaten!’

‘Naar een ziekenhuis nooit - wel Jacques?’ verzekerde en vroeg mijn goede schoonzuster. ‘Wij zullen Tantetje wel weer opknappen. Haal jij maar vlug de stoelcanapé en sla ze maar op in de suite’. En weg was Jacques reeds om de canapé in drie stukken te versjouwen uit het sousterrein naar den salon. En toen alles klaar was...

‘Komaan Jacques, jij vooruit jongen - zoodat ik niet in de diepte zie, maar op jou blonde krullebol, en als je de armen maar flink om mijn hals slaat’, verzekerde zijn moeder aan de patient ‘dan gaan wij er van door, voordat Adrien terug is.’ Deze, mijn broeder, liet den dokter juist uit.

En zoo geschiedde de draagpartij naar den salon

Betsy Perk,Jacques Perk

(30)

die mijn broeder zeker nooit zou hebben gedoogd uit vrees dat wij alle drie naar beneden zouden tuimelen. Bij 't schrijven dezer herinnering is mijn hartelijke verpleegster in die dagen, haar jongen reeds in den dood gevolgd en zegen ik nog altijd hare nagedachtenis om die liefde en trouw!

Die verpleging duurde twee maanden. Toen eerst kon ik liggende in een luiestoel aan de theetafel deel nemen. En hoe flink had ik alleen het sneeuwveld getrotseerd!

Dat was dan ook het onvergeetlijk feit voor Jacques, het feit dat bij zijn warme genegenheid een nog hechter band tusschen ons deed ontstaan en hem van lieverlee, ondanks zijn jeugd, tot de oudere promoveerde, die voor mij zorgen en waken moest.

't Is daarom ook, dat ik over dit Nieuwjaar in '75 zoo uitweid. Mij dunkt de

buitengewone sympathie voor de zuster van een vader wordt er zoo natuurlijk door.

Ik zou hier juist zijn aandeel aan werk van mij zelve kunnen bespreken, doch 'k heb toch B.P. steeds vooraan te plaatsen in dit Memorandum, mijns ondanks zelfs, zoodat ik deze zoo belangrijke bladzijde oversla.

Toen ik wel weer staan maar nog niet gaan kon, kreeg zijn aandeel in de verpleging de meeste waarde om zijn lichamelijke kracht. Hij verplaatste mij telkens zoo eigenaardig, dat ik zijn manier van doen alle ziekenverplegers aanbeveel.

‘Nu de beide ellebogen flink tegen 't lijf gesloten en gesteund op mijn vlakke handen, Tantetje, en ik draag u zelfs een torentrap op en af’.

Ziedaar het geheim van zijn niet-zeer-doen.

't Zou bij wederzijdsche genegenheid als de onze, heden 1901, hypnose of suggestie zijn te noemen, doch in '75 dacht men zelfs niet aan die weidsche woorden.

Mijn bedlegerigheid gaf mij, in aller meening, ook recht op zijn vrije uren en zoo hadden wij meer gelegenheid dan in 't gewone leven van allerlei te bespreken, dat ons beiden zoo lief was als onze werkzaamheden. Mijn toch vrij onbegrensd vertrouwen dat hij nooit een andere richting zou kunnen inslaan,

Betsy Perk,Jacques Perk

(31)

steeg bij den dag, zelfs dubbel toen hij zijn vader verzekerde dat de

onderwijs-methode die hij had te volgen niet voor hem deugde. Hij kon nog altijd niet naklappen; hij moest voor alles begrijpen.

De steeds zoo schrandre vraag-al geleek een droomer eerste klasse en zoo verwaand nog wel dat hij alle grieven tegen het onderwijs in drie schoolschriften aan zijnen vader te lezen gaf.

Dat ouders noch zusjes hem zoo verkeerd beoordeelden, behoef ik niet te wederleggen, 't Waren verwanten, die onze zoo intieme verhouding natuurlijk kenden, mij telkens aan mijn plicht herinnerden den jongen meer smaak in te prenten voor onderwijs, waaraan iedereen zich moest onderwerpen.

Mijn broeder sprak er eenvoudig den Directeur over en liet dezen de dicht ineen geschreven schriften inzien, 't Gevolg was de raad: den toch lang geen stompzinnigen kwant privaatles te doen nemen.

Zoo'n vrije studie beloofde alles goeds, en na mijn vertrek gaf hij er zich haast te veel aan over. De geregelde wandeling naar en van de school onnoodig geworden, werd niet door een anderen vervangen en zijn rustuurtjes gingen van lieverlede ook al zoek aan een briefwisseling, waaraan wij beiden evenveel behoefte hadden, want wij misten elkander zeer.

Verontrust over mijn zwakte door den dokter, overlegden moeder en zoon, mij naar Amsterdam te doen verhuizen, toen juist bij geburen kamers te huur kwamen.

Wie zich het meest verheugde op die toekomst zou ik niet kunnen zeggen. En toch hoe weinig zijn wij meester van ons lot. In't najaar was ik niet verhuisd naar

Amsterdam, maar naar het toen nog in Nederland zelf zoo onbekende Valkenburg.

Het onverhoeds overlijden van mijn gastheer gaf diens kinderlooze weduwe wel eenige rechten op ons samenblijven en ik bleef bij haar om Valkenburg straks tot hare huidige vermaardheid te brengen.

De winter was er echter minder aantrekkelijk, door den drassigen mergelgrond en zoo reisden wij dan maar naar Holland, ik naar Amsterdam.

En zoo zie ik Jacques nog altijd op den uitkijk

Betsy Perk,Jacques Perk

(32)

naar Tantetje aan het station en zijn vreugde als hij mij in 't oog kreeg.

En dan de eerste dagen, wat 'n genot - niet naar school! Dan moest ik' na 't ontbijt mee naar zijn kamertje; zitten op zijn stoel, achter zijn lessenaar, schrijven met zijn pen, terwijl hij zich stond te verkneukelen bij de vraag: ‘Weet u nog wel wat 'n hulpbehoevend schepseltje u dreigde te worden...? Hoe ik u op de handen droeg?’

Is het wonder, goede lezer? dat mij de oogen nu nog vol schieten bij de herinnering aan de groote liefde van dat jonge hart, aan die innige vereering van dien toen zich reeds zoo merkwaardig ontwikkelenden geest. En ik mijn uitglijding op de sneeuw met alle gevolgen van dien, zegende, omdat ze ons nog nauwer had verbonden, zoo nauw dat de vaderlijke belofte, mij in Valkenburg te komen opzoeken, ons letterlijk weken en welhaast dagen deed tellen tot dat het blijde uur des weerziens weder sloeg.

Hoe wij ons verheugden op het gesamenlijk bezoeken aller poëtische plekjes en hoe stellig ik geloofde dat ook hij zou hooren wat ‘'s Kluizers klokje klingelklang’ al zoo vertelde! al spotte hij er mee en ontkende hij beslist dat het iets vertellen kon.

Maar wat 'n teleurstelling! Voor dag en dauw opgestaan, bezochten vader en zoon reeds vroeg de Ruïne, omdat het hek op den Zwindel open stond. Heengaande was het gesloten, zoo als immer, en goeden raad was duur. Er over heen klauteren was het eenige middel om weder beneden te komen.

Jacques was met een enkelen zwaai ter andere zijde, maar zijn vader haakte met de hand aan een grooten nagel en verwondde zich zoo zeer, dat hij dadelijk geneeskundige hulp moest zoeken en alle genot voorbij was, toen beiden, de een nog bleeker dan den ander, bij ons kwamen. Van het bezoek aan den Heremiet kwam zelfs niets, dus ook niet van luisteren naar diens klokje. Het gaf mij aanleiding tot een liedje, om hem dadelijk na te sturen, aldus eindigend:

Betsy Perk,Jacques Perk

(33)

Bij dit alles klingelklankt 't Klokje van de kluis

Wat er stand houdt, wat er wankt, Kracht huwt zich aan kruis,

Voor wien meer dan menschenmacht Op zijn pad erkent

En niet prat op eigen kracht, Teugloos voorwaarts rent.

Zielloos heet mijn klokje hé?

Stom als elk metaal...

Voor het dichter-oor heeft mee Doode stof een taal.

TANTETJEAANJACQUES.

Kantteekening op een schrijfboek

Dat ik zijn gekscheer met mijn klokje voor ernst had gehouden, begreep de toekomstige dichter zelfs niet, en sedert de ontvangst van mijn Liedje bewees hij gedurig het tegendeel. Zoo werd het tot prikkel voor zijne sedert gemaakte Rijmoefeningen, waaraan hij van lieverlede méer dan vrije uren besteedde.

Bij het uittreden der jongensjaren openbaarde zich een groote voorliefde voor de teekenpen, zoodat ik hem na nieuwe briefwisseling over de beroepskeuze, zekeren dag aanried om het talent dat uit zijn krabbels sprak: ‘Ga naar de Teekenacademie en wordt een Nederlandsche karikaturist.’

Betsy Perk,Jacques Perk

(34)

Hield ik hem echter den wensch zijner ouders voor, dan gevoelde hij weder het gewicht

Betsy Perk,Jacques Perk

(35)

der beroepskeuze, een punt waarover zijn vader hem moeilijk met rust kon laten, en dan legde hij zich weder weken lang met verdubbelden ijver toe op het Grieksch en Latijn, dat zijn vader hem in eigen persoon leerde. Menig schriftelijke uitroep: O Griekenland, Tantetje! hoe dweep ik er mee! bewees hoe zeer hij smaak kreeg in die lessen.

Op zekeren dag werd hem een heerlijke toekomst ontsloten, die ik natuurlijk staandevoet moest kennen. ‘Het Handelsblad’ had een vlug vertaler van Havard's brieven noodig. Onverhoeds kreeg hij door vaders toestemming voor de sollicitatie, een voet in den stijgbeugel en wie waren zoo in-gelukkig als hij en ik, toen hij werd aangenomen. Maar acht dagen later, o wee!

‘Geen vijf minuten heb ik de brieven in mijn bezit,’ zoo schreef hij, en de drukkersjongen staat al achter mij.

‘Meneertje asjeblieft! de zetter wacht! En zoo heb ik nauw tijd om eerst het geheel te overlezen.’

Eer dat wij een maand verder waren, was hij geheel ontnuchterd van een krantenbaantje en de Redactie over zulk.een aanstaand journalist!

Hoe treurig was hij over de oogenschijnlijke nederlaag. Hij meende ze was hem aan te zien en op zekeren dag, wij waren toen uit Valkenburg naar den Haag verhuisd, verscheen hij ten mijnent, 't Was daags voor Pinksteren. Amsterdam was hem te benauwd geworden, en bij oom, destijds minister van oorlog, was hij altijd welkom.

In die dagen zat hij van 10 tot 12 geregeld bij mij, om me zoo'n beetje op de vingers te kijken, zooals hij't noemde, totdat het hooge woord er uitkwam: in de hoop dat ik zijn tronie tot model zou verklaren. (Ik boetseerde in die dagen meer dan ik schreef). Geen kwartier later was ik reeds begonnen en straks kreeg hij zijn bijzonder gelijkend levensgroot profiel thuis.

Per omgaande verraste hij mij met een gedicht dat ik meedeel ook om zijn vreugde te bewijzen met dit conterfeitsel, dat bij zijn dood verdwenen was, tot verbazing van ouders en zusters, die het steeds op zijn eigen kamer hadden gezien. Vermoedelijk

Betsy Perk,Jacques Perk

(36)

heeft hij het aan iemand geschonken. Zoo ja, dan zou die bevoorrechte mij zeer verheugen met zoodanige opheldering.

Hetzelfde gedicht vond ik jaren na zijn overlijden in een kunstvrienden-album - dat hij met mijn boeken, als mijn Factotum, gedurende mijne uitlandigheid onder zijne hoede had genomen en ik bij zijn overlijden alleen uit den gezamenlijken boekenschat meenam, omdat mij de kracht ontbrak mijn aandeel uit te zoeken.

'k Behoef niet te zeggen, hoe zeer ik ontstelde, toen uit het schrift bleek, dat hij het waarschijnlijk in het album schreef, alvorens eigen kamer te verlaten om in de ouderlijke te sterven.

's-Gravenhage, 25/3 '78.

Aan tante Betsy.

O Vrouw! die reeds een reeks van lange jaren Het leven hebt genoten als een plicht,

En door uw sprekend werk, uw kunst, uw dicht, U zelve een plaats verwierf, die overbluft doet staren

Wie op u de oogen richt.

Gij hebt mij van uw kostb'ren tijd geschonken, En bootste mijn gelaat in 't pleister na,

Met schitt'rend oog en vlotte ziel sloegt gij me ga, En ik... ik smelt in dank, bij 't denkbeeld vreugdedronken

Hoe na ik u besta!

Eer kwam een lachje op de lippen zweven Van 't bleeke beeld, uw schepsel en mijn schat, Eer ik een oogenblik mijn dank vergat.

Maar neen! 't was mogelijk toch: het pleister schijnt te leven, Alsof het ziel bezat.

O, als de tijd zal hebben weggebeten, Den laatsten trek van 't werk der beitelstift, Die U mijn moeder maakte, zal uw gift

Den dank nog oogsten van mijn hart, den onversleten, Dien zij daar heeft gegrift.

Betsy Perk,Jacques Perk

(37)

Behoef ik te zeggen hoe lief mij deze, onder zijne ‘eerstelingen’ is, om de zekerheid bovendien, dat, mocht ik zijn beeld niet terugvinden, hij mij toch, zelfs zes jaren na zijn heengaan, nog zijn vreugde en erkentelijkheid er voor legateerde, waardoor ik het vers zelfs in duplo door hem geschreven bezit.

Betsy Perk,Jacques Perk

(38)

De hoogere burgerscholier.

Als zoodanig was mijn model - zooals hij zich zelf noemde - een bijzondere figuur, en verdient hij zeer stellig breeder geschetst, om te kunnen beoordeeld worden als reeds vroeg nadenkend over karaktervorming en levensopvatting. Het verheugt mij daarom zeer 't bewijs er van te kunnen overleggen in een schrijven aan zijn Vader, gejaarmerkt 1876.

Aanvankelijk aarzelde ik over de geheele opname, doch allengs meende ik in dezen niet te mogen vragen: ‘Zal dit of dat wel aangenaam zijn voor meesters of kameraden?’ zij 't ook na zoovele jaren, maar is die algeheele opname niet veeleer noodig, nu Jong Nederland verwacht zijn Dichter in diens intiem leven te leeren kennen? Daarbij welk een talent spreekt er uit den brief, hoeveel karakter, en welk een innige overtuiging zich voor zijn taak als mensch, als werkend lid der

maatschappij, te moeten voorbereiden in de dagen der jonkheid!

De bruisende jeugd, ‘de sturm und drang periode’ niets of niemand ontziende, uit zoo menigen regel opspattend om den lezer door de uitstorting zijner geheele ziel als te overweldigen, wie zou er zich aan kunnen ergeren, al herkende hij eigen beeld! Tevens blijkt er uit, dat hij niet was een saaie Dominees zoon, angstig opblikkend naar een streng vader, maar een, die met kinderlijke vrijmoedigheid 't volle hart uitstortte voor zijn besten vriend overkropt met werkzaamheden, die daarom gierig moest zijn op zijn tijd.

Zoo besloot ik dan tot de opname van geheel het merkwaardig schriftuur, en gaat alzoo wat nu volgt van zijn eigen handschrift ter perse.

Betsy Perk,Jacques Perk

(39)

1876.

Beste vader.

Gij kent mijn slecht-bespraaktheid. Gij weet, hoezeer ik mij moet inspannen, om mij eenigszins bevattelijk uit te drukken, hoe verlegen, ja bloode ik ben in gezelschap, hoe terughoudend vaak in den familiekring. Alleen voor u, mijn goede vader, voor den liefsten, dierbaarsten man, dien ik op aarde bezit, voor den eenigen, dien ik waarachtig hoogacht, eer, liefheb, aanbid, voor u heb ik geen geheimen en met uw geest wenscht de mijne ineen te smelten; u wil ik trachten mijn ziel te openen en een blik doen slaan in mijn hart. Sinds korten tijd ontdekte ik mij zelven en in mij eigenschappen, die menigeen mij zou benijden. Ik gevoelde voor het eerst, dat er iets in mij is, dat mij onderscheidt van vele anderen. Den rechten naam voor dat

‘iets’ weet ik niet, maar 't is eene verheerlijkende gewaarwording, een ongekende gemoedstoestand, kortom iets algeheel verheffends. Dat ‘iets’ nu doet mij voelen, dat er een keerpunt in mijn leven op handen is.

Hoedanig de wending zijn zal, is mij onbekend. Zij is van religieusen of van scientifieken aard, of misschien van den eenen als van den anderen, de rechte waarheid ligt in 't duister.

De voorbereidende werkzaamheden mijns geestes tot die keering, wil ik u mededeelen; ik heb er behoefte aan: het is mij eene noodzakelijkheid. Waarom ik daartoe den schriftelijken vorm boven den mondelingen verkies, is u nu duidelijk, zoo ik hoop.

O, schenk dan dit geschrijf eens luttel uwe aandacht en houd u een oogenblik bezig met uw eenigen mannelijken afstammeling, zie het desnoods vluchtig in, maar werp het niet terzijde,noch verscheur het in eene eerste opwelling van toorn over de misschien te veel vergende vermetelheid van uw oudste kind om u zoo lang uwen kostbaren tijd te ontrooven. Bedenk, dat het hier misschien eene beslissing geldt, die zal infiuenceeren op zijn geheele volgende leven.

Betsy Perk,Jacques Perk

(40)

I.

Het is mij volledig bekend, dat u me lief heeft, goede generator, als bloed van uw bloed, vleesch van uw vleesch, aardende naar uw karakter. Ik weet, dat u me gaarne zaagt opgroeien tot een braaf, verstandig, veelzijdig ontwikkeld mensch; ik voel, dat ge van mij verwachtingen koestert, die ge niet uitspreekt, maar die ik lees in uwe blikken. Hoewel ge mij soms mededeelt, dat uwe hoop omtrent de toekomst, in betrekking tot mij, gefnuikt is, dat ge er niet meer aan denkt eenmaal trotsch op mij te wezen, uw handdruk verzekert mij dan van het tegendeel van wat uw mond heeft uitgesproken. Tot nu toe leefde ik in een dommeligen roes, denkende om weinig, terwijl ik u voor mij liet zorgen, en mij weinig om de toekomst bekommerde. Doch geen kwartaal geleden werd ik wakker geschud door velerlei zaken. Ik bezag de wereld met andere oogen, ik leerde doordringen in het wezen van mensch en dier, in godsdienst en maatschappelijk leven: ik voelde mij meer en meer tot u getrokken nu ik u zag, pal staande in den kamp tegen egoïsme, bekrompenheid en

oppervlakkigheid, gesteund door en steunende op uw' godsdienst, nuttig voor uw' medemensch in de hoogste mate. Ik leerde u meer en meer waardeeren en mijn eerbied en ontzag voor u als mensch, als vader, ja, als dichter groeit van dag tot dag aan. Alles, alles om mij heen bracht en brengt mij tot nadenken en thans zet ik mij om u, mijn oneindig goede, ideale vader, de gebrekkige vrucht aan te bieden van nog gebrekkiger resultaten van gelijke overpeinzingen. Neem ze aan, als een vertrouwelijke gemoedsuitstorting, zooals ik ze aan u alleen zou doen.

Hoe mij de schellen eerst onlangs nog weêr opnieuw van de oogen vielen, was op de zonderlinge wijze, die ik u nu zal trachten meê te deelen.

Betsy Perk,Jacques Perk

(41)

II.

Ik droomde zoo het scheen, want plotseling voel ik de aarde onder mij wegzinken of liever mij zelven stijgen. Ik word met heilige siddering bevangen door de aanraking van een fluweelen hand, die evenwel geen hand is, door het voelen van een' welriekenden adem, zonder dat deze bestond: een geest maakte zich van mij meester. Hoor hoe hij fluistert: ‘kom mede, ginds is het beter!’, als heerlijke muziek klinken de klanken van zijn zilveren stem, en zijn aangezicht straalt met een goddelijken glans, zooals slechts engelentrekken glinsteren kunnen. Ik aanschouw hem zonder dat hij bestaat, zie zijn gouden lokken hem golven langs den schedel en nochtans heeft hij haar, noch trekken. Alles aan hem gelijkt mij met mijne menschenoogen iets menschelijks, maar iets schoon menschelijks; ik wil hem omvatten, doch grijp in het ijle. En hooger, hooger gaat de vlucht. Snel als het hemellicht vliên we naar boven, toch duizel noch suizel ik van het steeds snellere vliegen en fladderen, stijgen en rijzen. Het duister en donker ligt ver reeds beneên ons, lichter en lichter wordt de omgeving, glinsterend als purper, als hemelsblauw stralend lijkt me het ijle, het niet nù te zijn. Heerlijke geuren verspreiden hun dampen, tonen van liefde bereiken mijn' ooren, lieflijk en ruischend, dalend en rijzend, wegslepend, welluidend, verrukkelijk schoon, en immer sneller gaat de vaart tot op één tijdstip mijn leidsman stand houdt, me aanblikt en fluistert, metaal in zijn woorden, doch ernstig en zacht:

‘Tot hier en niet verder, is het mij veroorloofd u henen te brengen.’

Betsy Perk,Jacques Perk

(42)

Daar ginds in dat centrum van lichtende bogen Is God de Algoede en naast hem zijn Zoon.

Van daar uit gaan engelen en geesten gepaard En dalen klapwiekend op de slapende aard.

De geesten van dichters aan d' aarde ontvloôn, Zij stijgen tot hier op, door kracht van hun toon.

Daar onder zijn geesten van denkende liên, Die door godsvrucht en liefde God hebben gezien.

Met hen stijgen mede, bekeerden, bezielden, Door luit, ja door rede tot volging genoopt.

De dichters ontfutselen der aarde haar kroost, En trekken bezielden, herschaap'nen omhoog.

De preêkers ontworstlen der helle haar prooi En halen de Jublende zielen naar God.

Daar, hoort gij dien kerkzang opstijgend van onder [tot hier in Gods rijk?

De zielen der g'loovigen beg'leiden in koren, De tonen der zangen godvruchtig geuit.

De zielen der dooden, ze komen hier henen, En juichend en jub'lend hun d' Engelen verzellen.

Ze zingen den lofzang, God ter eer:

Hallelujah! Loof den Heer!!

De geest, die mij leidde, houdt op en ik zie hoe de geesten der dicht'ren hun kluisters ontvliên. Gods adem beroert hen en lokt hen naar boven. De dichtaâr geprikkeld, de snaar weer getokkeld en dichtend en zingend met God voor hun oog, wegslepen en rukken ze den aardgeest omhoog, En lager bij de aarde, niet stijgend, tot dáár, zijn zielen van menig rein, kuisch minnend paar. Op 't tijdstip dat beiden elkander weer vinden is God des te nader, hun harten bij Hem. En dieper, veel dieper in de duisterste luchtlaag zijn geesten en zielen van aardschen vergaard.

God'loozen, ong'lovigen, gier'gen, prozaïsten, wellustigen, vraatzuchtigen, zuipers, en boozen.

‘Waarom mij hierheen gevoerd?’ vroeg ik gejaagd den zwijgenden engel, die peinzende scheen.

Zijn weêrwoord is: ‘Zie naar benêen’. Weer richt ik mijn blikken naar onder, omlaag en zie nu de aarde, klein, duidelijk als bol. En op die aardkorst, wiemelend en kruipend is al wat zich mensch noemt zichtbaar en bloot. Ik zie hen zich dwingen, in bochten zich wringen, liefhebben en haten, miskennen, ver-

Betsy Perk,Jacques Perk

(43)

afschuwen, verniet'gen, beminnen. Ik zie,hoe de eerzucht een' zetel zich vestte en min van zichzelven: de drijfveêr van alles.

Maar weêr is mijn leidsman m' op zijde getreden en spreekt, na wat wijlens, ‘'k beken 't u, 'k ben Göthe.! Als dichter op aard was ik eertijds beroemd en vaak steeg ik op met mijn ziel en mijn geest en verbeelding tot 't rijk der gelukzaal'gen. Veel heb ik geleerd, meer heb ik gedacht, en eindelijk Goddank! het tot dichter gebracht.

G'loof niet, wat ik zei in 't begin van mijn Faust: Hoe Godsdienst verdoofd wordt door kennis en kunde. De een is des geestes, de ander des harten, en vraagt ge wat beter, de een of de aâr? Dan zeg en herhaal ik: kiest gij maar het âar’.

Ga nu weêr naar d'aarde en stel u een doel. Heb lief steeds de waarheid: ‘n'est beau que le vrai’ zei reeds Boileau en die dichter had recht. Word kundig in kunst en in kennis, verloochen u zelf tot het nut van uw naasten, houd vast aan het steunpunt, het eenig des sterv'lings: de Godsvrucht en liefde tot God en tot Jezus.

Bedenk nog, dat eens ook uw ure zal slaan en dat Gods genade slechts hem gunstig is, die duchtig en wichtig op aarde geleefd heeft, tot heil van zijn broeder, tot stichting, tot nut van den broeder en wat ook uw stand zij: blijf sterk in God!’

‘Je vous donnerai un zéro sur votre rapport!’ was de kreet waardoor ik gewekt werd uit mijn visioen. Ik had wakend gedroomd.... Welk een verschrikkelijk ontwaken:

op de schoolbanken onder een Fransche les!!

O, schreeuwende rondkop, hoe nietig komt ge me voor. O laffe ellendelingen, mijn schoolmakkers! Wat zijt ge zouteloos met je onzinnig geklap. Ja, de les is vervelend, 't is niet te weerspreken, maar je verveling te verdrijven door de dingen, waarmee jelui haar zoekt te verjagen, is naar, is walgelijk. Piet houdt zich bezig met een lucifer af te steken (vooral onder de bank, dan ziet hij het niet); Jan amuseert zich dol met het maken van een pijl van papier

Betsy Perk,Jacques Perk

(44)

en dien naar een zijner kameraden te gooien. Deze licht aangeraakt, geeft een ontzettende gil en maakt den leeraar woedend, onderwijl het gelach van den ander hem geheel en al des Duivels maakt. Klaas heeft een touwtje met een knoop er in en werpt dat over de Klasse, waarna hij met het onschuldigste gezicht der wereld vraagt: ‘om naar achteren te mogen gaan.’

De leeraar (hij laat zich God beter 't ‘docent’ noemen) keert zich tot hem, doch degenen, naar wie de woedende onderwijzer zijn rug heeft gekeerd, klappen in de handen om hem zich snel te doen wenden, waarna zij het uitschateren van de pret.

Dirk komt achter Klaas en neemt diens penhouder weg, waarop Klaas woedend wordt en Dirk zoekt te slaan, doch Dirk ontwijkt den klap en terwijl hij Klaas een duchtigen ribbestoot toedient, slaakt hij zelf een akelig gekrijsch, waarna Klaas gestraft wordt met een aanteekening, niettegenstaande alle verontschuldigingen.

Monsieurs woede heeft nu haar toppunt bereikt;hij stuurt er een paar de kamer af en zet ze in den hoek, de lafaards gehoorzamen en er komt eenige stilte. Plotseling hoort men een kleinen schreeuw en daarna een onderdrukt gelach van alle kanten:

het was ook zoo allerijselijkst grappig!!! Monsieur belooft eenige luidjes een 0 op hun rapport en slaagt er in, na een half uur zwoegens eenige stilte te krijgen, waarna zijn les begint met het laten opzeggen van een versje, dat door de tegenwoordige 29 jongelui gezamenlijk 29 keer herhaald wordt. Genadige erbarming! Welk een recitatief! Het zangerige heeft verreweg den boventoon, en eene afschuwelijke radbraking van gedichten (van Racine, Corneille, VictorHugo, Boileau) is er het onvermijdelijk gevolg van. Het uur is voorbij. Wat hebben die jongens veel geleerd!!!

Zooals dit uur voorbijging, zoo gaat er iedere week één uur van den kostelij ken, kostbaren, niet te koopen tijd verloren, want ‘verloren’ is het woord, dat zulke uurtjes kenmerkt. In zulk een uur, waarin het verbieden en straffen, het verhooren der gedichten en het aanteekenen der resultaten den tijd zoek

Betsy Perk,Jacques Perk

(45)

brengt, maar zóó zoek, dat hij niet weer is terug te vinden, zou ieder leerling afzonderlijk eene reeks schoone gedichten kunnen lezen, vertalen, leeren begrijpen en in zich opnemen. Maar het is streng verboden eenig boek ter hand te nemen gedurende het reciteeren dan juist een Fransch, en welk vrijheidlievend jongmensch leert nu gedwongen, voor plezier of onderricht? Maar dat is het Klassikaal onderwijs!!

Het berooft den lijdenden persoon, die heet onderricht te worden, van den tijd, dien hij vrij wat nuttiger kon doorbrengen dan met het luisteren naar geraaskal en er zich over te ergeren. Hij zoekt dus afleiding en vindt die òf in kinderachtigheden

(kattekwaad doen) of in werken en dat dan tersluiks, want wordt hij betrapt, dan is het bestemmingsoord van zijn geschrijf of van het boek, waar hij uit putte, de kachel of minstens plaats of gracht. En slaagt hij er in ongemerkt te arbeiden, hoedanig is dan het voortbrengsel zijner pen. Onophoudelijk in angst voor overval, omringd door schreeuwende en kakelende, sarrende, plagende, hekelende en kinderachtige schoolmakkers, kan het niet anders of de gemaakte arbeid, natuurlijk werk voor andere leeraars, moet slecht, moet ondoordacht en afgeroffeld zijn. Een derde tijdverdrijf is mogelijk, namelijk, dat van het luisteren, maar van het luisteren met zware oogleden, want dat is onvermijdelijk. Het zingen van den opzegger doet hem in een' soes geraken, zijne oogen sluiten en indommelen,tot hij plotseling wordt wakkergeschrikt door de oproeping tot reciteeren. Hij moet dus ook zijn lesje opdreunen. Van hoorbare, dragelijke declamatie is geen sprake. Menschenvrees of liever jongensvrees houdt den bedeesde terug te spreken, zooals hij gevoelt, dat goed, juist en boeiend is, maar ook het gedeelte der jongelui, dat zich bezig houdt met amusement, maakt hem dat onmogelijk. Ontsnapt hem eene cadans dan verwekt dat hilariteit. Gaat hij buiten de perken van den alledaagschen dreun, dan lacht men hem uit of vermaakt zich ten zijnen koste. Eenige pedanten storen zich daar aan niet, maar worden, nu overdreven en ontlokken dan glim-

Betsy Perk,Jacques Perk

(46)

lachen aan hen, die overtuigd zijn van het onjuiste declameeren, doch die geen recht van spreken hebben, omdat zijzelven niet met den sleur braken. De

eigenlievenden, zich voelenden, bekomen dan de hoogste cijfers, omdat zij het in allen gevalle beter dan de anderen doen. Maar ‘ce n'est pas jurer gros’ want hoe deden die anderen het? De grootste bedriegerijen hebben plaats; uitgescheurde bladen op den rug van den voorman gespeld; uittreksels op bank of manchet; zes, zeven souffleurs: een onmogelijkheid is het te reciteeren. Zelfs al kent men zijn van buiten geleerd lesje bij uitstek goed, dan nog wordt men verhinderd tot ordelijke opzegging, door tal van ongenoode souffleurs.

Voor mij, lieve vader, zijn die uren eene penitentie. Moeten opzeggen is iets verschrikkelijks en zelden ben ik in staat om het gedicht ter school te reciteeren, ofschoon ik tehuis het uitmuntend kende. Mijn eergevoel verzet zich tegen bedrog en vaak doet mijne zenuwachtigheid mij alles vergeten en om geen gek figuur te slaan voor de knapen, wier spottende oogen me aanstaren, luister ik naar mijn souffleur en praat hem na, ook om der wille van het rapport. Doch eene

onvoldaanheid, eene korreligheid, eene ontevredenheid met mij zelven is er het gevolg van, en ik verwensch de school en mij zelven meer nog dan den leeraar, die alles duldt, wat geschiedt. Ik schaam mij dan voor mij zelven en voor den dichter wiens verzen ik hakkelend verkrachtte, ofschoon ik zeer goed wist, hoe zij moesten worden weergegeven in klanken, ofschoon ik de schoonheid er van bevroedde en den leeraar verachtte, die niets deed om de juiste uitdrukking aan de woorden te doen geven, blijkbaar, omdat hij het zelf niet kan. Doch 't is niet om het gedicht te doen, maar slechts om de taal!!!! -

Doch ook van de taalles profiteert men niet veel. Het uur voor littérature was het beschrevene, de beide andere zijn gewijd aan de taalkunde. Anderhalve thema van 15 regeltjes worden vertaald en weer gaat iedere week een gansch uur voorbij met het luide corrigeeren van die vertaalde oefeningen.

Betsy Perk,Jacques Perk

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wethouder Martens heeft de commissie ruimte op 27-08-2013 toegezegd informatie te verschaffen over de aanplant van deze braakliggende stukjes.. Na uitvoerig overleg

Want de biograaf, door mij te dien tijde met een paar woorden op de hoogte gebracht, zinspeelt wel even op dien anderen Perk, die de wezenlijke moet heeten, maar omdat hij dien

Betsy Perk, De wees van Averilo.. gunsteling, om wiens wil hij geheel den adel zulk een nieuwen kaakslag had gegeven, dat deze om wraak schreide en hij het leven van den

Perk heeft een gedicht gewijd aan ‘Mijnen vriend, den kunstschilder H.J. Voort in de Betouw jr’; zie: Proeven in dicht en ondicht, p.. leeren den dichter kennen met zijn hart

Als het plan voor de nieuwe speeltuin klaar is, krijgen jullie opnieuw een brief waarin we vertellen welke speeltoestellen we hebben uitgekozen?. Hierna bestellen wij de

De speelplek in jouw buurt aan Het Perk is versleten en moet worden opgeknapt.. Op vrijdag 6 september 2019 heeft de gemeente aan de buurt gevraagd mee te denken over de

Mais est-ce que vous dites, président Poutine, que nous sommes rentrés dans une nouvelle phase de la guerre froide, même glaciale entre l’Est et l’Ouest.. Vladimir Poutine –

fietsroute (onverhard / semi-verhard) kerk kapel kasteel bezoekerscentrum recreatiedomein museum watermolen matige helling (2% - 5%) fietscafé.