• No results found

Leugenachtigheid in het strafproces [Redactioneel]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leugenachtigheid in het strafproces [Redactioneel]"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Redactioneel

Marieke Dubelaar* Leugenachtigheid in het strafproces

In het strafrecht worden strafrechters geregeld geconfronteerd met verdachten en getuigen die liegen. Wanneer blijkt dat iemand niet de waarheid vertelt doordat hij verklaringen aflegt die elkaar tegenspreken of doordat uit andere objectieve bronnen blijkt dat de verklaring niet juist kan zijn, kan dit van invloed zijn op het oordeel over de betrouwbaarheid van de afgelegde ver- klaringen, de geloofwaardigheid van een door de verdachte aangedragen scenario en de uiteindelijke overtuiging van de rechter. Echter, onder omstan- digheden mag de rechter de ‘kennelijk leugenachtige verklaring’ ook recht- streeks aan zijn bewijsbeslissing ten grondslag leggen door die verklaring als redengevend bewijsmiddel in de bewijsconstructie op te nemen. Het gaat hier echter om een vreemde eend in de bijt van het strafrechtelijk bewijsrecht, waar immers als uitgangspunt geldt dat bewijsmateriaal (voldoende) betrouw- baar of deugdelijk moet zijn om ook ‘redengevend’ te kunnen zijn voor het bewijs.

1

Ook vanuit een perspectief van geldige kennisverwerving geldt dat waarheidsgetrouwheid één van de voorwaarden is om tot ‘ware’ kennis of gerechtvaardigd geloof te komen.

2

Bij het gebruik van een kennelijk leugen- achtige verklaring wordt echter door de rechter een als onbetrouwbaar be- oordeelde verklaring redengevend geacht voor de bewijsbeslissing. Daarbij mag worden aangenomen dat niet de inhoud van de verklaring redengevend is voor het bewijs (want daarvan stelt de rechter nu juist vast dat deze niet klopt), maar de constatering dat de persoon in kwestie kennelijk liegt. Het gaat dus om de opstelling van de verdachte, waaruit men iets tracht af te leiden over wat er in werkelijkheid is gebeurd.

Het gebruik van leugenachtige verklaringen is sinds jaar en dag mogelijk in het strafrecht, maar vanuit de literatuur herhaaldelijk bekritiseerd.

3

Niet alleen omdat daar vanuit epistemologisch perspectief de nodige haken en ogen aan zitten, maar ook vanwege de spanning met het nemo tenetur-beginsel dat inhoudt dat een verdachte niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroorde- ling.

Onlangs wees de Hoge Raad arrest in een zaak waarin deze problematiek twee keer aan de orde was.

4

Het hof had namelijk twee verklaringen als kennelijk leugenachtig bestempeld en aan zijn bewijsbeslissing ten grondslag gelegd; één verklaring was afkomstig van de verdachte (klager) en de andere van een medeverdachte. Het ging in deze zaak om een gewapende overval waarbij een restauranthouder in Zoetermeer werd neergeschoten en diens hond doodgeschoten. Zowel de verdachte als de medeverdachte kwam met een alternatief scenario. De verdachte hield vol ten tijde van de overval niet in Zoetermeer te zijn geweest, maar in Amsterdam waar hij de hele avond aan het wiet knippen was. De medeverdachte stelde op het moment van de overval bij zijn vriendin te zijn geweest. Beide mannen ontkenden de bewuste avond in elkaars aanwezigheid te hebben doorgebracht. Het hof kwam na een uitvoerige overweging tot de conclusie dat de verklaring van de mede- verdachte niet kon kloppen en merkte beide verklaringen aan als leugenachtig.

Het is vaste jurisprudentie dat de rechter een verklaring als leugenachtig voor het bewijs mag gebruiken wanneer deze leugenachtigheid ‘kennelijk’ is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen. Voorwaarde is wel dat dit

Mr. dr. M.J. Dubelaar is als universitair docent verbonden aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden en redacteur van dit tijdschrift, M.J.Dubelaar@LAW.leidenuniv.nl.

*

Zo stelt ook de Hoge Raad in HR 14 september 1992, NJ 1993/54 voor wat betreft de verklaringen van getuigen. Meer algemeen heeft de Hoge Raad in HR 20 maart 2012, NJ 2012/204, r.o. 2.5 nog geëxpliciteerd dat verklaringen of omstandigheden die door de rechter ongeloofwaardig worden geacht, niet thuishoren in de bewijsmiddelen.

1.

J. Lackey (red.), The epistemology of testimony, Oxford: Clarendon Press 2006, p. 170. Echter, ook in niet-juridische literatuur wordt nagedacht in hoeverre leugens kunnen bijdragen aan het verkrijgen van kennis in de zin van gerechtvaardigd geloof.

2.

E. Jessurun d’Oliveira Prakken, ‘Bewijs als toetssteen van strafrecht’, in: C. Kelk (red.), Recht, macht en manipulatie (Kempe bundel), Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum 1976, p. 20; J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2011, par. 5.3.3 en A.N. Biersteker en B. de Wilde, ‘Het gebruik van kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachten in bewijsmotiveringen’, DD 2015/77.

3.

HR 22 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467.

4.

81

Expertise en Recht 2017-3

(2)

oordeel voldoende is gegrond in vastgestelde feiten en omstandigheden, vervat in één of meer bewijsmiddelen. De leugenachtigheid kan niet worden vastgesteld aan de hand van de verklaringen van de verdachte zelf of van andere personen ‘die slechts behelzen hetgeen de verdachte hun heeft mede- gedeeld’. Het enkele feit dat de verdachte zelf tegenstrijdig heeft verklaard of dat er verklaringen van anderen zijn die erop duiden dat de verdachte tegen hen iets anders heeft verteld, is dus onvoldoende om een bepaalde verklaring als ‘kennelijk’ leugenachtig te bestempelen, aldus de Hoge Raad.

5

Dit zal aan de hand van andere bronnen moeten worden vastgesteld.

De vaststelling of het vermoeden dat een verdachte of getuige niet de waar- heid vertelt, kan voor de rechter reden zijn om diens verklaring als ongeloof- waardig ter zijde te schuiven, maar bij de leugenachtigheid gaat het om iets wezenlijks anders. In plaats van de verklaring buiten beschouwing te laten, wordt de daarin tot uitdrukking komende leugenachtigheid juist geacht de bewijsconstructie te versterken. Die leugenachtigheid moet, zo blijkt ook uit voorgaande, dan wel vaststaan.

Een dergelijke constructie is echter alleen mogelijk waar het de verklaringen van de verdachte zelf betreft. Het toekennen van redengevende kracht aan de constatering dat een getuige een onwaarheid heeft verteld, is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet mogelijk.

6

Dit gaat echter in de praktijk nog wel eens mis.

7

Dan wordt een verklaring van een getuige in de bewijsoverweging in het verkorte vonnis of arrest als onbetrouwbaar bestem- peld, terwijl deze vervolgens wel in de aanvulling op de eerdere uitspraak bij de bewijsmiddelen is opgenomen. De uitwerking van een verkort vonnis en arrest geschiedt in de regel pas op een veel later moment en als de griffier en de voorzitter die de uitwerking controleert dan onvoldoende oplettend zijn, is een fout daarbij zo gemaakt. Echter, in het onderhavige geval lijkt van een vergissing geen sprake te zijn nu het hof aan de leugenachtigheid van de verklaring van de medeverdachte een nadere bewijsoverweging wijdt.

Het hof gaat voorbij aan het juridisch gegeven dat de verklaring van de me- deverdachte in de strafzaak tegen de verdachte als getuigenverklaring heeft te gelden. Mogelijk heeft het hof geredeneerd dat de constatering dat beide verdachten kennelijk liegen over hun alibi, extra belastend is nu ten laste is gelegd dat de overval tezamen met anderen is gepleegd en ten aanzien van beiden een verdenking bestaat. In het gegeven dat het hier een verklaring van een medeverdachte betreft en dat de verdediging deze ook als ontlastende omstandigheid aanhaalt, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om een uitzon- dering te maken op de eerder genoemde regel. De kennelijke leugens van verdachten kunnen hen echt alleen in hun eigen zaak worden tegengeworpen.

En dat is waarschijnlijk maar goed ook.

Met de leugenachtige verklaring van de verdachte (klager) zelf was het pro- bleem dat het hof niet nader had gespecificeerd uit welke bewijsmiddelen de leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte was afgeleid. Het had enkel in algemene zin verwezen naar de overige bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging. De advocaat-generaal schrijft in haar conclusie bij dit arrest dat het hof daarmee onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke bewijsmiddelen de grondslag vormen voor zijn oordeel dat de gebe- zigde verklaring kennelijk leugenachtig is.

8

De Hoge Raad oordeelt als volgt.

‘Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat de feitenrechter bij zijn oordeel omtrent de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte gehouden is aan te geven in welk(e) specifieke bewijsmid- del(en) dat oordeel zijn grondslag vindt, stelt het een eis die het recht niet kent, ook al komt een dergelijke werkwijze op zichzelf de inzichtelijkheid van de bewijsvoering wel ten goede.’

Zie r.o. 6.2.

5.

Zie HR 14 september 1992, NJ 1993/54 en HR 22 september 1992, NJ 1993/55.

6.

Zie bijvoorbeeld HR 25 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AV6192 en HR 23 september 2008, NJ 2008/525.

7.

PHR 17 januari 2017, ECLI:NL:PHR:2017:157.

8.

Expertise en Recht 2017-3 82

Redactioneel

(3)

De Hoge Raad eist dus niet dat de strafrechter altijd expliciteert uit welke bewijsmiddelen de kennelijke leugenachtigheid kan worden afgeleid en slaat daarmee een eerder voorstel van Biersteker en De Wilde op dit punt in de wind. Die hadden in een artikel in Delikt en Delinkwent van 2015 nog bepleit dat de feitenrechter zijn oordeel op dat punt altijd nader zou moeten moti- veren.

9

Daar is ook wat mij betreft alle aanleiding toe, nu het gebruik van de kennelijk leugenachtige verklaring toch een lastig te duiden constructie is en niet op voorhand duidelijk is wat de bewijswaarde is van een dergelijke

‘verklaring’ of misschien beter: constatering. De Hoge Raad wil echter zo ver niet gaan.

De vraag is of de constatering dat de verdachte niet de waarheid heeft verteld, diagnostisch is voor schuld (in de zin van het gedaan hebben) en vervolgens in welke mate dit het geval is. Is de bevinding dat de verdachte over een be- paald punt niet de waarheid heeft verteld, meer waarschijnlijk onder de hy- pothese van schuld dan onder de hypothese van onschuld? Dat kennelijk leugenachtige verklaringen in beginsel relevant kunnen zijn voor de bewijs- beslissing berust op de gezondverstandregel dat iemand die niet de waarheid vertelt, wel iets te verbergen zal hebben en het dus gedaan heeft. Maar die regel hoeft niet in alle gevallen opgeld te doen. De bewijskracht van de be- vinding hangt af van het aantal uitzonderingen op die regel. Er zijn wel de nodige uitzonderingen te bedenken die kunnen verklaren waarom een ver- dachte in een concrete zaak een onjuiste verklaring aflegt, bijvoorbeeld omdat: hij zichzelf niet verder in de problemen wil brengen (terwijl hij on- schuldig is); hij iemand anders niet wil belasten; hij een andere, meer per- soonlijke reden heeft om geen openheid van zaken te geven (hij was die avond niet bij de overval maar bij zijn maîtresse) of hij zich eenvoudigweg heeft vergist. Dat laatste raakt aan het opzet. De verdachte moet met het af- leggen van de bewuste verklaring ook het oogmerk hebben gehad ‘om de waarheid te bemantelen’. Slechts dan mag een verklaring als leugenachtig worden aangemerkt. De rechter zal zich daarvan een beeld moeten trachten te vormen. Een ander punt van invloed op de diagnostische waarde is de

‘hardheid’ van de constatering dat de verklaring inderdaad ‘kennelijk’ leugen- achtig is. Hoe solide is het bewijs waaraan die vaststelling wordt ontleend?

Er valt veel voor te zeggen om van de rechter te verlangen om duidelijk te maken aan de hand waarvan de kennelijke leugenachtigheid is vastgesteld en hoe die vaststelling bijdraagt aan de bewezenverklaring. De Hoge Raad vindt wenselijk dat de rechter in zijn uitspraak verwijst naar specifieke be- wijsmiddelen waaruit de leugenachtigheid kan worden afgeleid, maar wil daar geen harde regel van maken. Ook verlangt de Hoge Raad niet van de feitenrechter dat deze in een nadere motivering specificeert hoe en in welke mate de geconstateerde leugenachtigheid bijdraagt aan een positieve bewijs- beslissing, terwijl ook dit de inzichtelijkheid van de beslissing ten goede zou komen.

De Hoge Raad is niettemin in de onderhavige zaak van oordeel dat de over- weging van het hof betreffende de leugenachtigheid van de verdachte niet zonder meer begrijpelijk is en ziet dan ook aanleiding om de klacht op dit punt gegrond te verklaren. Weliswaar verklaart de Hoge Raad drie van de vier middelen gegrond, er volgt geen cassatie, nu de verklaring van de mede- verdachte/getuige naar het oordeel van de Hoge Raad slechts van onderge- schikt belang is en de bewijsvoering ook met weglating van de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte toereikend is gemotiveerd. Het arrest wordt gedeeltelijk vernietigd en de Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af. Kennelijk is de bewijsconstructie voor het overige in de ogen van de Hoge Raad voldoende robuust.

Wat dat laatste betreft: Biersteker en De Wilde stellen op basis van het door hen verrichte jurisprudentieonderzoek dat de leugenachtige verklaring vaker als bewijsmiddel wordt opgenomen terwijl dit helemaal niet nodig is om de bewijsconstructie rond te maken.

10

Ook ik zou willen pleiten voor een grote terughoudendheid ten aanzien van het gebruik van kennelijk leugenachtige

Biersteker & De Wilde 2015, par. 5.

9.

Biersteker & De Wilde 2015, par. 5.

10.

83 Expertise en Recht 2017-3

Redactioneel

(4)

verklaringen voor het bewijs, met name vanwege de haken en ogen die zitten aan het vaststellen van de bewijswaarde daarvan. Een categorische afwijzing van het gebruik van deze constructie gaat mij evenwel te ver, vanuit de ge- dachte dat als rechters hun overtuiging (mede) ontlenen aan de constatering dat een verdachte niet de waarheid heeft verteld, dit ook maar beter transpa- rant kan zijn. Voorwaarde is dan wel dat de rechter inzichtelijk maakt waarop die constatering dan berust en wat daaruit kan worden afgeleid ter zake van de tenlastegelegde feitelijke toedracht. De Hoge Raad stelt dat weliswaar niet als harde eis, maar kijkt wel naar de begrijpelijkheid van de constructie op dat punt. Zelf ben ik een groot voorstander van het zo veel mogelijk explici- teren hoe de gebezigde bewijsmiddelen bijdragen aan de conclusie dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan in die gevallen waarin dat niet evi- dent is.

Expertise en Recht 2017-3 84

Redactioneel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het uiteindelijke getal is correct maar het getal onder de streep niet.. Hieronder ziet u de berekening in het voorstel die niet

Hij constateerde namelijk in zijn intreerede bij het HiiL dat de gang naar de rechter voor de beëindiging van veel conflic- ten niet meer noodzakelijk is; veel geschillen worden

Als je jezelf niet meer bent, als je je familie niet meer kent, als je - omdat je zelf niet meer kunt en wilt eten en je jezelf niet meer proper kunt houden - volledig

De Belgische wetgeving rond homohuwelijk, abortus en euthanasie is dus helemaal geen uiting van permissiviteit, maar kwam tot stand vanuit een moreel uitgangspunt: respect voor

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

The aim of the Science article was “to show how relatively simple models can provide a broad biological understanding of the factor controlling disease persistence and recurrent

Deze nog niet uitgekomen knoppen worden door Japanners gebruikt voor een middel tegen kanker, waarvan sinds 2015 het effect wetenschappelijk zou zijn aangetoond.. Auteur: Santi

Mensen kunnen zich niet blijven verstoppen als konijnen in het bos van ‘het deugt niet’.. We kunnen boeken vullen over wat ‘er gebeurt’, wat ‘ze doen’ en wat ‘men