Oorspronkelijk werk
De invloed van de
beeldschermopstel li ng op de zithouding
Wall''", M. de,
Riel1,M.P.J.M.
van,Aghina2, J.C.F.M., Burdorf3, 4., Snijdersl, C.J.
Summary
Working with Video Display Units may cause physical complaints, espe- cially pain in neck and shoulde¡s.
According to a computerized biome- chanicaì model of the neck, the op- timal ergonomic working posture differs from the commonly accepted advices. Instead of a direction of looking of 15 degrees belorv the hori-
zontal, a direction oflooking of 15 degrees above the horizontal would be preferable.
In October 1989 a pilot study with ten test subjects is performed in which is examined if the nerv position of the monitor really produces the ideal working posture. The results from this test proves that rvorking at a monitor in a direction of looking of l5 degrees above the ho¡izontal does not produce the ideal working posture. Howeve¡
the posture taken during working with this placing of the monil.or is a consi- derable better posture than the postu- re taken during working at a monitor placed in a direction oflooking of 15 degrees below the horizontal: one is sitting with a straighter back and a less forwa¡d bent head. Ttre active direction of looking was 3 degrees above the horizontal. The test subjects did not seem to prefer a gteater angìe of looking. The ¡esults of this test indicate that placing the middle of the monitor at eye level produces a bette¡
sitting posture with VDU worke¡s.
lnleiding
De relatie tussen een slechte werk- houding en
het
optreden van lichame-lijke
klachten is gelegd door ver- schillende auteurs (Oshini e.a. 1976, Hagberg 1987, Van Straten 1987,1. Biomedische Natuurkunde en Tech- nologie, Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, E¡æmus Universiteit Rotterdam.
2. Bedrijfsgeneeskundige dienst Hoogovens IJmuiden BV.
3. Instituut Arbeid en Gezondheid, Sectie Bedrijfsgezondheidszorg, Facultei0 der Geneeskunde en Gezondheidswetenschap- pen, Erasmus Univeßiteit Rotterdam.
Bergqvist 1989) .
Met
namebij
men- sen diezittend
werk doen, worden veel klachtenin
de schouder- en nekregio geconstateerd. Deze klach- ten wordenin
deliteratuur
gerang- schikü onder de benaming Occupatio- nal Cervicobrachial Disorder (oCD).Als risicofactoren voor het ontstaan van OCD noemt Van Straten (1987) onder andere repeterende handeiin- gen, werk
in
hoog tempo, gebruik van kleine spiergroepen, werkenin
een door de handeling gedwongen hou- ding en het werken met statisch aangespannen spieren.Het
beeldschermwerk vertoont veel van de bovengenoemde risicofactoren.Hagberg (L987) zag met name
bij
deze groep mensen één bepaalde vorm van OCD, waaraan
hij
de bena- ming 'tension neck syndrome' gaf. De diagnostischecriteria
die gehanteerd werden voordit
syndroom waren de volgende:-
voortdurend gevoel van vermoeid- heid en/ofstijfheid in
de nek- nekpijn
en/of hoofdpijn-
één of meerdrukpijnlijke
plekken en/of palpabele verhardingenin
de nek-
spierpijnbij
nekbewegingen.De prevalentie onder 'keyboard workers' varieerde
in vijf
verschillen- de studies van 28tot
47 per 100 (controlegroep: 11-28 per 100) (Hag- berg 1987).Veel van deze klachten worden vol- gens
Pot
(1986) veroorzaakt door een verkeerd ontworpen of een verkeerd gebruik van het meubilair. Gesigna- leerde knelpunten met betrekkingtot
de fysieke werkhouding
zijn
de af- wezigheid vân een concepthouder, de geringe instelbaarheid van de hoogte van het beeldscherm en toetsenbord en dedikte
van de toetsenborden(Pot
1986).Om rug-, nek- en oogspieren zo min mogelijk te belasten,
wordt
een rech- te zithouding aangeradenwaarbij
de gebruiker naar het beeldschermkijkt in
een hoekvan 15' (+
10') onderhet horizontale
vlak
(Buringh 1986).Sommige handboeken over de ergono- mie van werkplekken adviseren zelfs een hoek van 25" (
+
10') onder het horizontalevlak
onafhankelijk van het type beeÌdschermwerk (DGA 1989). Op basis van biomechanische inzichten isdit
adviestwijfelachtig.
Door middel van een biomechanisch computermodel, ontwikkeld
in
op- dracht van deKoninklijke Lucht-
macht om eenindruk
te krijgen van de nekbelasting van F-16 piloten, kunnen de krachten worden berekend op wervels enin
spierenin
de halsbij
verschillende standen van het hoofd (Snijders 1990).
Hieruit blijkt
dat wanneer het hoofd een positie heeftin
het sagittalevlak
van 30 graden achterover ten opzichte van de neu-trale
positie, dekracht
die nekspieren moeten leveren om het hoofdin
die positie te houden minimaalis
(ziefiguur
1). Als neutrale positie geldt een zithouding met de rug rechtop en het hoofdin
eenblikrichting van
15' onder de horizontaal.Wanneer aangenomen
wordt dat
er eenrechtlijnig
verband bestaat tus- senblikrichting
en stand van het hoofdin
het sagittalevlak
betekentdit
dat wanneer menin
een houding met rechte rug het hoofd een positie geeft met eenblikrichting van *
15' boven de horizontaal, de krachten die de nekspieren moeten opbrengen om het hoofdin
een stabiel evenwicht te houdenminimaal
zullenzijn. In
deze positiebevindt
het zwaartepunt van het hoofd zich loodrecht boven hetdraaipunt
van het hoofd. Zowel ante- als retroflexie van het hoofdvanuit
deze positie zal een toename van het moment van de zwaartekrachttot
gevolg hebben. De spierkrachten
in
de nek nemen toe evenals de daaruit voortvloeiende botcontactkrachtenin
de halswervels.De vraag is of een verandering
in
de beeldschermopstelling (dus plaatsing van het midden van het beeldschermin
eenblikrichting van
+ 15") de beoogde ideale werkhouding oplevert.De vraagstelling
in dit
onderzoekluidt:
1.
Levert
een verandering van beeld- schermopsteiling een betere werk- houding op?2. Heeft deze andere opsteÌling in- vloed op het houdingsbereik, met andere woorden, neemt men meer of minder extreme houdingen aan als men
werkt
aan de veranderde opstel- ling?3.
Wordt
de verandering van beeld- schermopstelling door de gebruikers als een verbetering ervaren?Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 4 (1 991 ) nrI
Figuur 1. Spierkrachten in de nek bij flexie en extensie
lto
loo
-
ao E
c
õo
o
-80 -66 -t0 -6 20
BETA
ldcgrcc¡l
É : de hoek væ het hoofd in het sagittale vlak met de neutraLe stand.
FVC?|? : de op de voorzijde vm C2-CB uitgeoefende kracht.
FP'CI2 : de door de rectus capitis uitgeoefende kracht.
FAC2R/L : de op de achterzijde vm C2-C3 uitgæefende k¡acht.
FTRL/R : de door de m. trapezius uitgæefende kracht.
Bron: Snijders e.a., 1990
Figuur 2. De verwachte
blikrichting
en de gemeten blikrichting tijdens de eerste met¡ng inde'oude'
beeldschermopstell¡ngFAC2L/R
FVC2t2
. FRC/2
\
FTRL/R
van de horizontaal. De tweede me-
ting
vond plaats op hetzelfde dagdeel op een ândere dag. Tijdens deze meting bevond zich demonitor
op een verhoging van 40 cm, zodat het middel van het beeldscherm op on- geveer 55 cm hoogtekomt. Dit
komt voor de gemiddelde proefpersoon neer op eenblikrichting
(ør) naar het midden van het beeldscherm van 15' boven de horizonüaal. Voor elke proefpersoon is met behulp van de afmetingen van de werkplek de indi- vidueleblikrichting
bepaald.Alle
proefpersonen is gevraagd twee dagen voor de meting demonitor
alvastin
de gewenste positie te zet- ten, zodat ze aan deze opstelling konden wennen. Hierdoorwordt
een eventuele aanpassing van de houding aan de nieuwe situatieniet
geregi- streerd tijdens de meting.Aangezien de proefpersonen hun gebruikelijke werkzaamheden dien- den te verrichten tijdens de metin- gen, hebben ze aan hun eigen bureau gewerkt. De tafelhoogte bedroeg 80 cm. De stoelhoogten van de ver- schillende proefpersonen verschilden wel sterk, zodanig dat er een grote spreiding dreigde te ontstaan
in
ooghoogte. Gekozen is daarom alle proefpersonen tijdens de metingen op eenniet
insteÌbare, rechte stoel zon- der armleuningen te iaten plaatsne- men. Om de rompniet
te belemmerenin
achterwaartserichting
is een lage rugleuning genomen. De zithoogte van deze stoel bedroeg 47 cm. Verder is ervoor gezotgd dat de overige condities als verlichting, helderheid van het beeldscherm en afstandtot
het beeldscherm tijdens de twee metingen hetzelfde waren.Tijdens dit
onderzoek is de enige experimentele variabele deblikrich- ting
naar het beeldschermbij
twee verschiìlende standenin
hoogte van het beeldscherm.App øratuur e n meetrn e tho de
Met
de door Snijders en coÌlega's (1987) ontwikkelde methode voor het continu registreren van de houding en beweging, kan de houding van beeld- schermwerkersin
de verschillende beeldschermopstellingen worden vastgelegd.Cm een indicatie te krijgen van zowel de stand van het hoofd als de stand van de romp moeten op beide
Ìi-
chaamsdelen twee inclinometers worden geplaatst. Twee inclinometers registreren de bewegingen van het sagittalevlak,
de twee andere de bewegingenin
het frontalevÌak.
De plaats van de inclinometers moet zodanigzijn
datzij
een goede indica-tie
geven van de houding. Daar het hoofd een onveranderÌijke vorm¿16
-10
-20
Methoden
enmater¡alen
Keuze proefpersonen
Tien
personen werkzaambij
ESTS,een dochteronderneming van Hoog- ovens BV IJmuiden, hebben zich beschikbaar gesteld als proefpersoon voor
dit
onderzoek.Zij
werkten dagelijksmet
CAD/CAM ofAuto-
CAD.Bij
deze gecomputeriseerde ontwerpsystemenligt
de visuelenadruk
op het beeldscherm. Slechts beperktetijd kijken
de gebruikers naar het toetsenbord of het docu- ment. De verdere eisen waaraan de10
gemeten blikrichting
I 9 10
gemiddeldproefpersonen
proefpersonen moesten voldoen, waren een normale lichaamslengte, geen dubbel-focus of halve leesbril en een
leeftijd
tussen de 20 en 65 jaar.Proefopzet
De houding van de tien proefperso- nen is tweemaal gedurende een aan- eengesloüen periode van 2
uur
gere- gistreerd. De eerste keer werd demonitor
op het bureau geplaatst,wat
voor de gemiddelde proefpersoon neerkomt op eenblikrichting
(ør) naar het midden van het scherm van gemiddeld 15'omlaag ten opzichtel-l uer*achte
bliÅ.richting
o c
o
(úg
L.E
o|
P _c
9
L5
.o
6
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 4 (19g1 ) nrI
heeft, maakt het
niet uit
waar op het hoofd de twee inclinometers geplaatst worden. Gekozen is om ze door middel van een soort wielrennershelm boven op het hoofd te bevestigen.Voor
de romp is de keuze van de plaats voor deze meters minder een- voudig, daardit
lichaamsdeel vanvorm
kan veranderen. Omdat het thoracale deel van de wervelkolom de minste beweging toestaatin
voor- en achterwaartserichting
(Frankel e.a.1984), is gekozen om de inclinometers hoog thoracaal (tussen
T2
en C7) te plaatsen. De inclinometers wordenin
de mediaanlijn geplaatst, zodat de meter die de bewegingenin
het fron- talevlak
registreert geen storingondervindt
van schouderbewegingen.Als
'O-positie' (de ijkwaarde) is ge-bruikt
een rechtopstaande houdingwaarbij
de proefpersoon delinker duim in
de rechtervuist
houdt en eenblikrichting
aannam van 15" omlaag ten opzichte van de horizontaal (Snij- ders 1990). Voor een uitgebreide beschrijving van het registreren van bewegingen met de inclinometerwordt
verwezen naar deliteratuur
(Snijders e.a. 1987).Het
elektrisch signaal van de in- clinometerswordt
analoog geregi- streerd.Met
behulp van een aantal programma'swordt
er van elk signaal een histogram gemaakt, waarin perinterval
van 2 graden detijd
dat menin
een bepaald houdingsgebied ver-blijft in
procentenwordt
uitgezet (zie ook flguur 4). Ookwordt
er een histo- gram gemaakt van de verschilhoek tussen hoofd en rompin
de beide richtingen.Door
de mediaan van de percentueleverblijfstijd uit
te rekenen, kan men een indicatiekrijgen
van de voor- keurshouding van een proefpersoon.Nadert
de mediaan van de percentueleverblijfstijd
van het hoofdin
het sagittaÌevlak
de-
30" dan kan mendaaruit
concluderen dat de voor- keurshouding de ergonomisch op- timale hoofdhouding benadert,mits
de mediaan van de percentuele ver-blijfstijd
van het hoofdin
het fronta- levlak 0'
bedraagt. Een maat voor het houdingsbereik kan men krijgen door het verschil te nemen van het 5e en het 95e percentielpuntin
het histogram dat de percentuele ver-bÌijfstijd
aangeeft.Om een
indruk
tekrijgen
van de subjectieve ervaringenmet
de veran- derde beeldschermopstelling is na elke meting een korte vragenÌijst doorgenomen met de proefpersoon.Resultaten
BlihrichtingOp grond van de gemeten
waarden
>Figuur 3. De verwachte blikrichting en de gemeten blikrichting tijdens de tweede meting in de veranderde beeldschermopstelling
10
? jJ
0)g
(úOl
ç
P -c.
I J õ
l-l uer*-cht"
blikrichting
gemeten blikrichting
o
-10
-20 I 9 10
gemiddeldproefpersonen
Figuur 4. Voorbeeld van histogrammen van een proefpersoon tiidens de eerste en tweede metingen
I monitor -15
graden
mon¡tor
+ 15 gradenp,
F
o
oc
ot10 I'
oPc oo bo.
-40
I
-30 -20 -10 0
hoek van het hoofd monitor -
15graden
10 20 30 40
¡n het sag¡ttale vlak mon¡tor
+ 15 graden50
p,,F
82c,
c
(5s
oË10
oI
-40 -30 -20 -10
hoek van
de10 20 30 40 het sag¡ttale vlak o
romp
rn50
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 4 (1991 ) nrI
11van de ooghoogte, de afstand
tot
het beeÌdscherm en de hoogte van het midden van het beeldscherm kan de te verwachtenblikrichting in
beide beeldschermopstellingen worden berekend. De werkelijkeblikrichting in
beide beeldschermopstellingen kan worden gemeten door de hoek van het hoofdin
het sagittalevlak
te bepalen.Hierbij wordt
aangenomen dat het hoofdin
een dusdanige posi-tie wordt
gehouden dat de ogen rechtvooruit kijken. In
flguur 2 is voor de oude beeldschermopstelling de ver- wachteblikrichting
van de 10 proef- personen vergeleken met de gemid- delde werkelijkebÌikrichting. In figuur
3 is een zelfde vergelijking gemaakt voor de veranderde beeld- schermopstelling.Uit
figuur 2 is af te lezen dat tijdens de meting met de oude beeldschermopstelìing de ver- wachteblikrichting
goed overeen-komt
met de gemetenblikrichting.
Beide
blikrichtingen
varieerden tus- sen de-
5" en de-
25" met een ge-middelde
van -
15". De veranderdebeeldschermopstelling tijdens de tweede meting veroorzaakte een grotere
variatie
inblikrichting,
met een gemiddeldevan * 3', terwijl
de verwachteblikrichting
gemiddeldl- 8" bedroeg (figuur 3).
Houding
De houding zoals deze gemeten
wordt in
de verschilÌende beeldschermop- stellingen, is gerelateerd aan de eer- der genoemde'O-positie' (deijk-
waarde). Anteflexie en lateroflexie naar rechts krijgen een positieve waarde, retroflexie en lateroflexie naar links een negatieve.De resultaten van de voorkeurshou- dingen van de 10 proefpersonen
tij-
dens beide metingen
zijn
weergegevenin tabel
1. Significante verschillen (symmetrietest van Wilcoxon)zijn
geconstateerd voor de houdingin
het sagittalevlak
van zowel het hoofd als de romp en de houding van het hoofdin
het frontalevlak.
De proefperso- nen hielden hun hoofd gemiddeld 18,7" rechterop en zaten met hun rornp 7,2" minder voorovet. Ook de hoek die het hoofdin dit vlak in
voorwaartserichting
maakt, was significant kleiner (7,5') tijdens de tweede meting. Tijdens de tweede meting hielden de proefpersonen het hoofdin
plaats van gemiddeld 1,3' naar rechts nu 1,3" naar links.Dit
verschil bleek significant.De resultaten geven aan dat
bij
alle proefpersonen een verschuiving te zien is naar een houding met een rechte rug en het hoofdin
een recht- opstaande positie.In
figuur 4 is een voorbeeld weergegeven.Het
histo- gram behorendbij
de eerste meting is12
zwart,
dat van de tweede meting gearceerd getekend.De gemiddelde waarden van het houdingsbereik bleken
niet
significant te verschillen (zie tabel 2). De rech- tere houding van de proefpersonen leidde dusniet tot
een geringer bewe- gingsbereik van hoofd en romp.Subjectieue eruaringen proefpersonen
Uit
de antwoorden op de vragen die na elke meting aan de proefpersonen gesteld werden, kon worden opge-maakt
dat slechts twee proefpersonen tijdens een metingwat
hinder hadden onrlervonden van de helm met meet-scherm op
- 15'het prettigst
werken, de anderen prefereerden de hogere positie boven de lagere. Echter een beeldschermpositie rnet het midden van het beeldscherm op ooghoogte zou voor de meesten het prettigstezijn,
aangezten de aan het plafond hangendeverlichting
volgens sommi- genhinderlijk
was tijdens de tweede meting.Discussie
enconclusies
De bovengeschetste methode voor continue registratie van houding en beweging van de proefpersonen is goed bruikbaar gebleken.Er
dedenTabel 1. De gemiddelde voorkeurshouding (in graden) van de 10 proef- personen in de eerste en tweede meting
Gemiddelde voorkeurshouding
in'
Verschil hoek
in"
Houding
r,3 (+2,8)
-4,5
(:t4,õ)5,9 (*4,3) 0,6 (r8,3) rr,5 (
r
8,0)-
rr,8 (+8,3)Gem- S.l)-
-r,3 (
+3,3)-
4,4(
+2,õ) 3,3(
+3,9)-r8,1 (
+9,4) 4,3(
+8,5) -19,3 (+13,2)2,6*
0,1 2,6 18,7*
7,2*
f.Ð
S. D. Standaad deviatie
*p < 0,05; Wilcoxon-toets
Tabel 2. Het gemiddelde houdingsbereik (in graden) van de 10 proefperso- nen t¡¡dens de eerste en tweede meting
21,0
(
+8,5) 23,2(
+9,4) 26,7(+tt,4)
36,0 (r10,7) 27,8 (+9,4) 40,8 (
r
10,1)20,2 24,5 2:o,9 37,6 27,6 4r,6
+ 3,0) + 7,9) + 5,0) +9,7) + 8,9) + 10,9)
0,8
-
1,30,8
-
1,6o,2
-
0,8S. D. Standaud devialie
'p
< 0,05; Wilcoxon-tætsapparatuur. Echter
niet in
die matedat dit
een invloed gehad heeft op hun zitgedrag.Op de vragen naar klachten van nek en schouders
in
het verleden heeft slechts één proefpersoon bevestigend geantwoord.Dit
betrof eenkort-
durende periode vanlichte
klachten.Van de
tien
proefpersonen vond één proefpersoon de beeldschermopstel-ling
met het midden van het beeld-zich geen technische mankementen voor tijdens de metingen. De proef- personen ondervonden geen hinder van de instrumentatie tijdens hun werk en de bevestiging van de in- clinometers op het hoofd en de romp is adequaat gebleken. De ijkwaarde (de O-positie) welke tijdens de meting twee keer geregistreerd werd, is goed reproduceerbaar gebleken. Verschillen bleven beperkt
tot
maximaal 1,5 graad.Gemiddelde houdingsbereiken
in'
beoogde blik- richting
-
15"(d, )
beoogde blik- richting +1ã'
(i.2)
Vercchil hoek
in'
Houding Gem. S.D. Gem. S.D.
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 4 (l g91 ) nr 1De verbeterde beeldschermopstelling
tijdens
de tweede meting leverdeniet bij
alle proefpersonen de gewensteblikrichting
op (fi.guur 3).Bij
een aantal proefpersonen was een groot verschilte
zienin
de verwachteblik- richting
op basis van de beeldscherm- opstelìing en de gemetenbtikrichting.
Dit
zou kunnen worden verklaard doordat de proefpersonen nood- zakeÌijkerwijs bureauwerkzaamheden deden tijdens deze meting. Echter gemiddeldÌigt
deblikrichting
aan-zienlijk
lager dan werd verwacht. Een mogelijkeverklaring
hiervoor is de volgende: wanneer het hoofdvanuit
de ideale positie retroflecteert, span- nen de nekflexoren aan.Dit zijn
spieren bedoeld voor dynamische contractie en dezezijn
geen statische contractie gewend.Dit
kantot
ge- volg hebben dat de proefpersonen debiikrichting
meer met de ogen hebben gecorrigeerd dan met het hoofd.Uit
de tabellen 1 en 2 is af te lezendat
er wel degelijk een verschil is gevondenin
voorkeurshoudingtij-
dens werken aan de beide beeld- schermopstellingen. De voorkeurs- houding van het hoofd
in
het sagitta- Ievlak
was voor de tien proefperso- nen gemiddeld18,7'rechterop
(van gemiddeld 0,6' anteflexie ten opzichtevan
de'O-positie' naar 18,1" retro- flexie ten opzichte van deze positie).Dib
gold eveneens voor de rompin dit vlak,
welke gemiddeld 7,2" rech- terop werd gehouden tijdens de twee- demeting
(van 11,5" anteflexie naar 4,3" anteflexie).Uiteraard
veranderde ook de hoek tussen hoofd en rompin
het sagittalevlak.
Deze ging van 11,8' relatieve retroflexie ten opzichte vande'0-positie'
naar 19,3" relatieve retroflexie.Volgens Snijders (1990) ziet de ideale voorkeurshouding ten opzichte van de ijkwaarde er als
volgt uit:
-
hoek van het hoofdin
het sagittalevlak: -
20'tot -
30'-
hoek van de rompin
het sagittalevlak: 0' tot -
10'hoek tussen hoofd en romp
in
het sagittalevlak: -
20"tot -
30'-
hoek van het hoofdin
het frontalevlak:
0'-
hoek van de rompin
het frontalevlak: 0'
-
hoek tussen hoofd en rompin
hetfrontale vlak:
0'Op de vraag of de werkhouding ach-
ter
de veranderde beeldschermopstel-ling
de optimale werkhouding bena- dert, moet ontkennend geantwoord worden. De voorkeurshouding tijdens de tweede meting resulteerde echter welin
een afname van de inwerkende krachten op de nek. De verschilhoekvan
18,7', zoals deze berekend isuit
de gemiddelde waarden van de voor-
keurshouding van het hoofd
in
het sagittalevlak
tijdens de eerste(p, :
30,6') en tweede
meting
([J2--
I1,9"), betekent bijvoorbeeld een afname van het moment van de zwaarte-kracht
van60/¡. Dit
brengt een aanzienlijke verlaging van de arbeid van de nekspieren teweeg. Deze verlaging van de spierarbeid kan een gunstige invloed hebben op het voor- komen van pijnklachtenbij
de be- roepsgroep van de beeldscherm- werkers.De nulhypothese dat er geen verschil
in
houdingsbereik is tijdens werken aan de verschillende opstellingen, houdt stand. De verschillenin
hou- dingsbereik bedragen slechts enkeÌe graden en dezezijn niet
significant gebleken(tabel2).
Bij
eenviertal
proefpersonenzijn
aanvullende metingen gedaanin
een beeldschermopstelling welkezij
als ideaal beoordeelden. De gemiddeldeblikrichting
bedroeg 0".Bij
dezeblikrichting
werden analoge resulta- ten gevonden als de gemeten voor- keurshouding en houdingsbereikbij
de gewenste
blikrichting van +
15".Gezien de
klacht
van een aantal proefpersonen over de beeìdscherm- opstellingin
+ 15' (last van ver-lichting
aan plafond), de voorkeur van de meeste proefpersonen voor het beeldschermin
middenpositie(blik- richting 0'
met de horizontaal) en hetfeit
dat een betere werkhouding reedswordt
gerealiseerdbij
plaatsing van het beeldscherm op ooghoogtelijkt
het voor de hand te liggen het advies te geven aan de beeldscherm- werkers om het midden van het beeldscherm minimaal op ooghoogte te plaatsen. Wanneer men de op- timale werkhoudingwil
bereiken, zal men naast de hoogte van het beeld- scherm ook deverlichting
aan het plafond moeten aanpassen.Of deze nieuwe beeldschermopstelling op de lange duur
leidt tot
een ver- laging van de prevalentie aan schou- der- en nekkÌachten, kan uiteraardniet
gezegd worden. Vervolgonder- zoek zal moeten aantonen of de gesig- naleerde betere werkhouding gezond- heidsproblemen van de beeldscherm- werker voorkomen c.q. reduceren.Bij
de vermelde 'ideale werkhouding' voor beeldschermwerk
in
ergonomi- sche handboeken kunnen vraagtekens worden geplaatst.Literatuur
Bergqvist, U.; Possible health effects of working with VDU's. Br. J. Ind. Med.
(1989) 46: 277-22r.
-
Buringh, E.; Beter werken met beeld-schermen. FNV handboek. Amsterdam 1986.
-
Directo¡aat-Generaal van de Arbeid van het Ministerie van Sociale Zaken enWerkgelegenheid. S59 Richtlijnen voor de ergonomie van werkplekken. Voorburg r989.
Frankel, V. H., No¡din, M., Snijders, C.
J.; Biomechanica van het skeletsysteem.
Grondslagen en toepassingen. De Tijd- stroom. Lochem 1984.
Hagberg, M., Sundelin, G.; Discomfort and load on upper trapezius muscle when operating a wordprocessor, Ergonomics (1986) 29, no. 12: 1637-1645.
-
Hagberg, M., Wegman, D. H.; Preva- lence rate and odds ratios of shoulder- neck diseases in different occupational groups. Br. J. Ind. Med. (L987) 44:602- 610.-
Oshini, N. H., Nomura, K., Sakai, T., Yamamoto, K., Hirayama, K., Itani, T.;Shoulder muscle tenderness and physical features of female indust¡ial worke¡s. J.
Human Ergol. (1976) 5: 87-I02.
Pot, F. D., Padmos, P., Brouwers, A.
A. F.; Achter de schermen. Samenhang tussen functie-inhoud, ergonomische condities, gezondheid en welbevinden bij beeldschermwerk op kantoren. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voorburg 1986.
Snijders, C. J., Hoek van Dijke, G. A.., and Roosch, E. R.; Analysis of the biome- chanical and ergonomical aspects of the cervical spine under load. Submitted to the J. of Biomechanics. (1990).
Snijders, C. J., van Riel, M. P. J. M., Nordin, M.; Continuous measurements of spine movements in normal working situations over periods of 8 hours or more.
Ergonomics (1987) vol. 30, no. 4: 639-653.