• No results found

Deelreglement Suppletie van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Deelreglement Suppletie van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deelreglement Suppletie

van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film

1 januari 2014

(2)

Pagina 2 1 januari 2014

naar boven INHOUD

Deelreglement Suppletie – 1 januari 2014 ... 3

- definities - ... 3

- toepasselijkheid - ... 5

- culturele criteria en staatsteunpercentages - ... 5

- subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud - ... 5

- vereisten aanvrager - ... 5

- aanvraag - ... 6

- algemene vereisten - ... 7

- beoordelingscriteria - ... 7

- hoogte van subsidie -... 7

- verdeling van het budget - ... 8

- weigeringsgronden - ... 8

- onderlinge verhouding financiële subsidies - ... 8

- voorbereiding besluitvorming - ... 8

- completion bond - ... 9

- subsidievorm - ... 9

- verplichtingen subsidieontvanger - ... 9

- uitvoeringsovereenkomst - ... 10

- voorschotten - ... 10

- bestedingsverplichting - ... 11

- oplevering werkkopie - ... 11

- verantwoording - ... 11

- subsidievaststelling -... 12

- betaling - ... 12

- wijziging, intrekking en terugvordering subsidie - ... 12

- digitale conservering en exploitatie - ... 12

- overgangsbepalingen - ... 13

- slotbepalingen - ... 13

TOELICHTING ... 14

Algemene toelichting ... 14

Artikelsgewijze toelichting ... 14

Artikel 1 (definities) ... 14

Artikel 2 (toepasselijkheid) ... 14

Artikel 3 (culturele criteria en staatsteunpercentages) ... 14

Culturele criteria ... 15

Staatssteunpercentages ... 15

Artikel 4 (subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud) ... 15

Artikel 5 (vereisten aanvrager) ... 16

Artikel 6 (aanvraag) ... 17

Artikel 7 (vereisten aanvraag) ... 17

Artikel 8 (beoordelingscriteria) ... 17

Artikel 10 (verdeling van budget) ... 18

Artikel 11 (weigeringsgronden) ... 18

Artikel 12 (onderlinge financiële verhoudingen) ... 19

Artikel 13 (voorbereiding besluitvorming) ... 19

Artikel 14 (completion bond) ... 19

Artikel 15 (subsidievorm) ... 19

Artikel 16 (verplichtingen aanvrager) ... 19

Artikel 17 (uitvoeringsovereenkomst) ... 20

Artikel 18 (voorschotten) ... 20

Artikel 19 (bestedingsverplichting) ... 20

Artikel 21 (verantwoording) ... 20

Artikel 22 (subsidievaststelling) ... 20

Artikel 27 (Overgangsbepalingen) ... 20

(3)

Deelreglement Suppletie – 1 januari 2014

De Stichting Nederlands Fonds voor de Film,

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht,

gelet op artikel 10, lid 4, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid,

besluit:

- definities - Artikel 1

In dit reglement wordt verstaan onder:

animatic: opeenvolging van meestal getekende storyboard-beelden die het scenario weergeven, dezelfde lengte als de te produceren animatiefilm heeft en minimaal van dialogen is voorzien;

bestuur: de directeur/bestuurder van het Fonds;

bioscoopuitbreng: de landelijke distributie van een filmproductie, die na de première minimaal drie weken gelijktijdig in drie of meer bioscopen of filmtheaters met een dagelijkse vertoning voor een betalend publiek in Nederland wordt uitgebracht;

completion bond: de verzekering die waarborgt dat de filmproductie zal worden afgemaakt en opgeleverd onder in de verzekeringspolis opgenomen (budgettaire) voorwaarden, of dat - als de productie zou worden gestaakt - de tot dan toe gemaakte productiekosten worden terugbetaald;

coproductie: een filmproductie, waaraan twee of meer coproducenten risicodragend, op basis van een door alle partijen goedgekeurd filmplan en/of scenario een

inhoudelijke en financiële subsidie leveren;

crossmediaal marketing & distributieplan: een gedetailleerd plan van alle activiteiten op het gebied van marketing en distributie, waarbij gebruik gemaakt wordt van alle mogelijke vormen van promotie, publiciteit en (social) media, ten behoeve van de bioscoopuitbreng en verdere exploitatie van de filmproductie;

DCP de digital cinema print is de digitale kopie van de filmprint;

distributie: de professionele uitbreng en exploitatie van filmproducties;

financieel & productioneel protocol: het protocol waarin specifieke financiële en productionele vereisten die het Fonds aan filmproducties en filmactiviteiten stelt, zijn opgenomen;

filmdistributeur: een rechtspersoon die op continue basis bedrijfsactiviteiten ontplooit met als hoofddoel de distributie en exploitatie van filmproducties in de

Nederlandse bioscoop en via andere distributiekanalen. De rechtspersoon is ten tijde van de subsidieaanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor gevestigd en actief geweest in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

filmplan: het plan van de aanvrager tot uitvoering van een met elkaar

samenhangend geheel van activiteiten dat bestaat uit het financieren, het tot stand brengen en (doen) exploiteren van een filmproductie;

filmprint: het negatief c.q. de definitieve (digitale) eindversie van de filmproductie waarvan later (digitale) kopieën worden gemaakt;

filmproductie: een cinematografisch werk;

het Fonds: Stichting Nederlands Fonds voor de Film;

lange animatiefilm: een speelfilm die een kunstmatige filmtechniek hanteert waarbij door het na elkaar afspelen van verschillende stilstaande beelden de illusie van beweging ontstaat;

mainstream film: een speelfilm waarbij de nadruk ligt op de publiekspotentie, dat wil zeggen de grootte van het publieksbereik in samenhang met de beoogde

commerciële resultaten;

majoritair (co)producent: een producent van een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te

(4)

Pagina 4 1 januari 2014

naar boven brengen (internationale) filmproductie, die hoofdverantwoordelijk en in

doorslaggevende mate beslissingsbevoegd is en die meer dan vijftig procent van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht;

marketing Het creëren van een optimale publieksbenadering voor een filmproductie die moet aansluiten op verwachtingen van doelgroepen

(bioscoop)bezoekers waardoor deze overtuigd worden deze filmproductie te gaan zien. De juiste marketingstrategie is gericht op maximaliseren van het publieksbereik en bestaat uit een heldere positionering aansluitend op de doelgroep, de invulling en uitvoering van de filmproductie zelf, een marketing en distributieplan met uitwerking van de plaats van uitbreng, een media en publiciteitsplan, de promotie en eventuele merchandising en de prijsstrategie.

marktpartijen: partijen wier reguliere professionele activiteiten zijn gericht op het distribueren en exploiteren van filmproducties, in de ruimste zin des woords, ofwel partijen die risicodragende investeringen doen;

mediabedrijf: een onderneming die zich bezighoudt met het verspreiden dan wel doen verspreiden van audiovisueel media-inhoud aan het algemene publiek of delen daarvan;

minoritair coproducent: een producent van een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te brengen (internationale) filmproductie, die in beperkte mate

beslissingsbevoegd en verantwoordelijk is en die minder dan vijftig procent van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht;

non theatrical release: alle mogelijke vormen van distributie van een filmproductie, uitgezonderd die via bioscopen en filmtheaters, waaronder in ieder geval wordt begrepen de distributie op DVD en Blu ray, via televisie, Video On Demand, pay per view- en online distributiekanalen;

picture lock: de definitief vastgestelde montageversie van de filmproductie, op basis waarvan de verdere nabewerking plaatsvindt;

prints & advertising (P&A): de directe kosten na de fase van realisering die samenhangen met de bioscoopuitbreng en marketing van de voor vertoning gereed zijnde filmproductie, inclusief VPF en de kosten voor de uitbrengkopieën (printkosten);

producent: de natuurlijke persoon die de productiemaatschappij rechtsgeldig

vertegenwoordigt en binnen de organisatie van de productiemaatschappij beleidsmatig, bedrijfsmatig en inhoudelijk eindverantwoordelijk is;

productiekosten: de kosten gemoeid met de realisering van een filmproductie;

productiemaatschappij: een rechtspersoon die op continue basis bedrijfsactiviteiten ontplooit met als hoofddoel de productie en exploitatie van filmproducties en andere audiovisuele mediaproducties. De rechtspersoon is ten tijde van de subsidieaanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor gevestigd en actief geweest in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese

Economische Ruimte, of in Zwitserland;

programma: een samengesteld subsidieprogramma van het Fonds met een specifieke doelstelling;

realisering: alle werkzaamheden na de fase van ontwikkeling die verbonden zijn aan het tot stand brengen en voor vertoning gereed maken van een

filmproductie die bestemd is voor bioscoopuitbreng in Nederland;

regisseur: een natuurlijk persoon die de artistieke regie voert over de uitvoering van een filmproductie;

speelfilm: een filmproductie in het genre fictie met een vertoningsduur van tenminste 60 minuten, die primair bestemd is voor bioscoopuitbreng;

theatrical release: de distributie van de filmproductie in de bioscoop of filmtheater;

uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst tussen het Fonds en de subsidieontvanger ter uitvoering van het besluit tot verlening van een subsidie.

werkkopie: de montageversie die voorafgaand aan de ‘picture lock’ van de filmproductie ter bespreking wordt voorgelegd aan het Fonds.

(5)

- toepasselijkheid - Artikel 2

1. Onverminderd het bepaalde in de overige deelreglementen is dit reglement van toepassing op subsidies die het bestuur verstrekt voor de realisering van mainstream films of lange

animatiefilms gericht op het bereiken van een groot publiek in de Nederlandse bioscopen en die tevens non theatrical worden uitgebracht.

2. Een subsidie voor de realisering van een mainstream film of lange animatiefilm wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van de vervaardiging van een werkkopie en de definitieve digitale filmprint die in de Nederlandse bioscoop wordt uitgebracht en tevens een non theatrical release krijgt .

- culturele criteria en staatsteunpercentages - Artikel 3

1. Om in aanmerking te komen voor subsidie in de zin van dit reglement dient de filmproductie, onverminderd het bepaalde in Europese staatsteun regelgeving, ten minste aan drie van de hierna volgende kenmerken te voldoen:

a. het scenario waarop de filmproductie is gebaseerd speelt zich in overwegende mate af in Nederland, of in een andere Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

b. ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied;

c. het scenario waarop de filmproductie is gebaseerd is hoofdzakelijk in de Nederlandse taal geschreven;

d. het scenario van de filmproductie is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk;

e. het hoofdthema van de filmproductie heeft betrekking op kunst dan wel kunstenaars;

f. het hoofdthema van de filmproductie heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen;

g. het hoofdthema van de filmproductie heeft betrekking op voor de Nederlandse bevolking relevante actuele culturele, maatschappelijke dan wel politieke kwesties.

2. Voor een filmproductie waarvoor een ander (Nederlands) bestuursorgaan en/of het Fonds een financiële subsidie heeft verleend, kan slechts een zodanig bedrag aan subsidie worden verleend dat het totaal aan staatssteun verleende subsidies niet meer bedraagt dan 50% van de productiekosten.

- subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud - Artikel 4

1. Het bestuur stelt per kalenderjaar een subsidieplafond vast voor het totale bedrag dat aan subsidie op basis van dit deelreglement wordt verleend.

2. Het subsidieplafond worden gepubliceerd in de Staatscourant en tevens bekendgemaakt op de website van het Fonds: www.filmfonds.nl

3. Als het subsidieplafond ontoereikend is wijst het bestuur de aanvraag af dan wel verlaagt de subsidie tot een bedrag waardoor het subsidieplafond niet wordt overschreden..

4. Een onderbesteding op het voor uitvoering van dit reglement beschikbare jaarbudget wordt toegevoegd aan de fondsmiddelen voor mainstream film.

5. Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking zijn gesteld.

- vereisten aanvrager - Artikel 5

1. Aanvragen op grond van dit deelreglement worden gedaan door een productiemaatschappij die voorafgaand aan de aanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor aantoonbaar en op continue basis actief is geweest op het gebied van productie en exploitatie van speelfilms of lange animatiefilms die primair gericht waren op een bioscoopuitbreng in Nederland.

2. De aanvrager is rechtsgeldig vertegenwoordigd door een producent die als majoritair producent hoofdverantwoordelijk is geweest voor het voortbrengen van tenminste twee speelfilms of lange animatiefilms met een bioscoopuitbreng in Nederland. De betreffende

(6)

Pagina 6 1 januari 2014

naar boven producent dient ten tijde van de aanvraag gedurende twee jaar of langer beleidsbepalend en

(mede)aandeelhouder van de aanvrager te zijn.

3. Een mediabedrijf komt niet in aanmerking voor subsidie.

4. De aanvrager is een productiemaatschappij die in het kalenderjaar voorafgaande de

aanvraag, een in de Nederlandse bioscopen uitgebrachte speelfilm of lange animatiefilm heeft geproduceerd die na première door minimaal 150.000 betalende bezoekers in de Nederlandse bioscopen is bezocht.

5. Het aantal in het vorige lid bedoelde bezoekers wordt vastgesteld aan de hand van het gangbare registratiesysteem dat Nederlandse bioscopen en filmdistributeurs hanteren voor theatrical release.

6. De aanvrager is ten aanzien van de in het vierde lid bedoelde speelfilm of lange animatiefilm hoofdverantwoordelijk en in doorslaggevende mate beslissingsbevoegd geweest en heeft meer dan vijftig procent van de financiering voor deze speelfilm of lange animatiefilm bijeen gebracht.

7. De aanvrager is ten aanzien van de filmproductie waar de aanvraag betrekking op heeft hoofdverantwoordelijk en in doorslaggevende mate beslissingsbevoegd en brengt meer dan 50% van de financiering daarvan bijeen.

- aanvraag - Artikel 6

1. Aanvragen op grond van dit reglement kunnen vanaf 15 maart het gehele verdere jaar worden ingediend.

2. In afwijking op het voorgaande lid kan het bestuur besluiten tijdelijke indienstops dan wel vaste indienmomenten in te lassen. Deze worden bekendgemaakt op de website van het Fonds www.filmfonds.nl.

3. Een aanvraag is gericht aan het bestuur. Het bestuur beslist uiterlijk binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

4. Een aanvraag wordt digitaal ingediend, waarbij een schriftelijke, door de aanvrager ondertekende, kopie van deze digitale aanvraag aan het Fonds wordt overgelegd

.

5. Het aanvraagformulier is naar waarheid, volledig en volgens de in de toelichting bij het aanvraagformulier en het Financieel & Productioneel Protocol vermelde richtlijnen ingevuld, voorzien van alle gevraagde bijlagen.

6. Indien het bestuur constateert dat een aanvraag onvolledig is ingediend stelt hij de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen een termijn van vijf werkdagen aan te vullen. Indien de aanvrager er niet in slaagt om de aanvraag binnen de gestelde termijn aan te vullen, dan wordt de onvolledig zijnde aanvraag niet in behandeling genomen.

7. Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

8. Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens financiering heeft

aangevraagd bij of heeft ontvangen van private partijen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag door middel van specificatie van deze partijen, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot deze financiering.

9. De aanvrager overlegt bij de aanvraag in ieder geval een verklaring waarin hij garandeert dat zijn financiële positie, en dan met name de relatie tussen beschikbare middelen en

aangegane verplichtingen, voorafgaand aan de aanvraag geen negatieve ontwikkeling heeft gekend die bedreigend is geweest voor de stabiliteit en solvabiliteit van de aanvrager en, naar reële verwachting, deze ook niet zal kennen.

10. De aanvrager overlegt de verklaring(en) van de (film)distributeurs en/of derden die zich wat betreft financiering, vertoning en/of exploitatie aan de filmproductie verbinden.

11. De aanvrager overlegt op grond van een voornemen tot subsidieverlening en in gezamenlijkheid met een filmdistributeur een gedetailleerd crossmediaal marketing en distributieplan. Dit plan is gericht op het behalen van een optimaal publieksbereik in Nederland via een theatrical en non theatrical release.

12. Een aanvrager kan in één jaar maximaal twee aanvragen voor nieuwe filmproducties indienen.

13. Indien een aanvraag niet voldoet aan de vereisten van artikel 7 en artikel 8 wordt de aanvrager eenmalig in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag voor een andere filmproductie in te dienen.

(7)

- algemene vereisten - Artikel 7

Een subsidie kan slechts op grond van dit deelreglement worden verstrekt, indien naar het oordeel van het bestuur:

a.) de subsidie dient ter dekking van de kosten bij de totstandkoming van de filmproductie voor zover deze kosten niet reeds door een derde partij worden gedekt;

b.) aannemelijk is dat verlening van de subsidie noodzakelijk is voor het bereiken van het doel van de aanvraag;

c.) aannemelijk is dat het doel van de aanvraag gerealiseerd kan worden conform de in de aanvraag begrote uitgaven en dat de begrote uitgaven redelijk en marktconform zijn;

d.) het bij de aanvraag overgelegde financieringsplan haalbaar en solide is;

e.) voldoende vertrouwen bestaat dat het filmplan naar behoren zal worden uitgevoerd;

f.) de filmproductie waarvoor subsidie wordt gevraagd ten tijde van de subsidieverlening niet reeds geheel of gedeeltelijk in de openbaarheid is gebracht;

g.) de subsidie niet ter dekking dient van kosten die zijn gemaakt in de periode gelegen voor het besluit tot subsidieverlening;

h.) de in artikel 5, vierde lid, bedoelde speelfilm of lange animatiefilm voldoet aan het bepaalde in artikel 3;

i.) aannemelijk is dat de aanvrager aan de in dit reglement vermelde subsidieverplichtingen kan voldoen, en,

j.) de filmproductie een impact heeft op de audiovisuele sector en het filmklimaat in Nederland.

- beoordelingscriteria - Artikel 8

Uitsluitend aanvragen voor filmproducties die naar het oordeel van het bestuur voldoen aan de volgende criteria komen in aanmerking voor een subsidie:

1. Er is sprake van een mainstream film of lange animatiefilm gericht op het bereiken van minimaal 150.000 betalende bezoekers in de Nederlandse bioscopen .

2. Ten genoegen van het bestuur van het Fonds dient te worden aangetoond dat:

a.) de publieksprognose onderbouwd is door het filmplan met alle daartoe behorende bijlagen en stukken;

b.) de publieksprognose mede onderbouwd is door een filmdistributeur die ook schriftelijk verklaart onvoorwaardelijk een financiële bijdrage te leveren aan de financiering;

c.) 40 procent van de benodigde financiering van de productiekosten reeds onvoorwaardelijk en aantoonbaar is toegezegd door derden in de vorm van bestuursbesluiten en/of financiële toezeggingen;

d.) de aanvrager beschikt over de exclusieve (optie op) verfilmings- en exploitatierechten die noodzakelijk zijn voor de realisering en exploitatie van de filmproductie;

e.) de filmproductie landelijk in de Nederlandse bioscopen zal worden uitgebracht en tevens een non theatrical release zal krijgen;

f.) het Fonds op grond van het beoogde publieksbereik vanaf een medium exploitatiescenario een substantieel deel van zijn subsidie kan terug ontvangen uit de exploitatieopbrengsten.

- hoogte van subsidie - Artikel 9

1. De hoogte van de totale subsidie waarvoor een aanvrager in aanmerking komt wordt bepaald door een basisbijdrage vermeerderd met een eventuele (gestaffelde) toeslag voor elke betalende bioscoopbezoeker boven de in artikel 5, vierde lid, bedoelde 150.000 bezoekers.

2. De totale subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal 25 procent van de door de aanvrager begrote en door het Fonds, goedgekeurde productiekosten en is maximaal € 1.000.000,- per aanvraag.

3. Het Fonds maakt de hoogte van de basisbijdrage en de bandbreedte voor de eventuele toeslag tot een bepaald aantal bezoekers elk jaar voor 1 december bekend via zijn website.

De definitieve hoogte van de in het eerste lid bedoelde toeslag wordt jaarlijks, uiterlijk in de eerste week van maart bekend gemaakt via www.filmfonds.nl.

(8)

Pagina 8 1 januari 2014

naar boven - verdeling van het budget -

Artikel 10

1. De basisbijdrage wordt toegekend indien is voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals bepaald in de artikelen 2 tot en met 8 van dit deelreglement.

2. Als het subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragers die hiervoor in aanmerking komen een basisbijdrage toe te kennen, dan honoreert het bestuur alleen de aanvragen van

aanvragers die in het voorafgaande kalenderjaar met hun uitgebrachte speelfilm of lange animatiefilm de meeste bezoekers hebben getrokken, totdat het subsidieplafond is bereikt..

3. Als het subsidieplafond toereikend is om alle aanvragen zoals bedoeld in het eerste lid te honoreren, wordt aan de aanvragers genoemd in artikel 5, vierde lid, die aan de voorwaarden en criteria zoals bepaald in de artikelen 2 tot en met 8 van dit deelreglement voldoen, een eventuele (gestaffelde), toeslag voor elke betalende bezoeker boven de 150.000 betalende bezoekers toegekend totdat het subsidieplafond voor het totale bedrag dat aan subsidie op basis van dit deelreglement wordt verleend, is bereikt.

4. Bij toepassing van artikel 5, vierde lid, tellen, indien de bioscoopuitbreng van een speelfilm of lange animatiefilm in het voorliggende kalenderjaar is gestart maar ook over de jaargrens heen betalende bezoekers heeft getrokken, de bezoekersaantallen over de eerste twee maanden van het nieuwe kalenderjaar mee.

- weigeringsgronden - Artikel 11

Onverminderd het bepaalde in de Awb wordt een aanvraag afgewezen indien, naar het oordeel van het bestuur:

a. een mediabedrijf, direct of indirect, een belang heeft in de aanvrager;

b. de aanvragende productiemaatschappij of één van de verantwoordelijke (co)producenten in het verleden ernstig in gebreke is gebleven bij een eerdere fondsaanvraag of terzake sprake is geweest van verwijtbaar handelen;

c. het een aanvraag betreft voor eenzelfde filmproductie, die eerder in het kader van dit deelreglement door het bestuur is afgewezen;

d. de financiële positie, ondanks de in artikel 6, achtste lid, bedoelde verklaring, dermate onzeker is dat deze bedreigend is voor de stabiliteit en solvabiliteit van de aanvrager;

e. verlening van de gevraagde subsidie ertoe zou leiden dat aan de aanvrager op grond van dit deelreglement in een kalenderjaar voor een totaalbedrag groter dan 1.500.000 euro aan subsidies wordt verleend ten behoeve van de realisering van filmproducties;

f. verlening van de subsidie niet van toepassing is op de filmproductie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

g. de noodzaak voor een subsidie onvoldoende is aangetoond;

h. de filmproductie waarvoor een subsidie wordt aangevraagd op grond van artikel 3 van dit deelreglement geen of niet voldoende culturele waarde heeft, of

i. de aanvraag niet voldoet aan de vereisten, criteria en bepalingen genoemd in dit deelreglement, of

j. de aanvrager niet dezelfde is als diegene, die in het kader van een ander deelreglement van het Fonds reeds subsidie voor realisering van dezelfde filmproductie heeft ontvangen.

- onderlinge verhouding financiële subsidies - Artikel 12

1. Het verstrekken van een subsidie op grond van dit deelreglement bindt het bestuur in geen geval tot het verlenen van enige andere subsidie.

2. Eerder door het bestuur aan de filmproductie verleende subsidies maken onderdeel uit van de totale subsidie voor realisering in de bepaling van het toegestane staatssteunpercentage.

- voorbereiding besluitvorming - Artikel 13

1. Het bestuur behandelt de aanvraag op basis van de bij de aanvraag overgelegde informatie, zoals bedoeld in artikel 6, welke behandeling wordt aangeduid als ‘Fase 1’.

2. Bij afsluiting van Fase 1 kan het bestuur de aanvraag op basis van bij de aanvraag

overgelegde informatie, zoals bedoeld in artikel 6, afwijzen indien de aanvraag niet voldoet aan de vereisten en voorwaarden zoals die zijn bepaald in dit reglement.

(9)

3. Indien het bestuur op basis van de bij de aanvraag overgelegde informatie, zoals bedoeld in artikel 6, de aanvraag kansrijk vindt, neemt het bestuur een voornemen tot subsidieverlening.

In dit voornemen specificeert het bestuur welke nadere informatie de aanvrager in een periode van uiterlijk zes maanden, aangeduid als ‘Fase 2’, dient te overleggen.

4. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde nadere informatie neemt het bestuur een besluit op de aanvraag.

- completion bond - Artikel 14

1. Indien de productiekosten van de filmproductie meer bedragen dan 2.000.000 euro of sprake is van een filmproductie die naar het oordeel van het bestuur als risicovol kan worden gekwalificeerd kan het bestuur het afsluiten van een completion bond verplicht stellen.

2. De voorwaarden waaronder de completion bond wordt afgesloten dienen vooraf te worden goedgekeurd door het bestuur.

3. Indien een completion bond verplicht is gesteld op grond van het eerste lid, dient de ontvanger van de subsidie bij het afsluiten van de uitvoeringsovereenkomst een schriftelijke verklaring te overleggen van een completion guarantor, waaruit onomstotelijk blijkt dat de begrote

productiekosten van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend, zoals opgenomen in de productiebegroting, toereikend zijn en dat de voortbrenging en voltooiing van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend vallen onder de dekking van deze completion guarantor vanaf het moment waarop de opnamen van de filmproductie starten. Tevens dient de ontvanger van de subsidie een afschrift van een geldende completion bond te overleggen waarin het Fonds als medebegunstiger is aangewezen.

- subsidievorm - Artikel 15

De subsidie die op grond van dit deelreglement wordt verstrekt dient uit inkomsten die worden verkregen uit exploitatie van de filmproductie te worden terugbetaald.

- verplichtingen subsidieontvanger - Artikel 16

1. De ontvanger is verplicht om:

a. binnen een termijn van uiterlijk 12 maanden na het voornemen tot subsidieverlening de ter zake van de financiering en exploitatie van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend definitieve schriftelijke overeenkomsten met alle bij de financiering van de filmproductie betrokken partijen te overleggen. Hieruit blijkt dat naar het oordeel van het bestuur elk van deze partijen zich onvoorwaardelijk heeft verbonden tot het hem betreffende aandeel in de financiering ten behoeve van de realisering van de filmproductie overeenkomstig de bij de subsidieaanvraag overgelegde gegevens en op voorwaarden die verenigbaar zijn met de voorwaarden die zijn verbonden aan de subsidieverlening en dit deelreglement;

b. ervoor te zorgen dat de opnamen, of in het geval van animatie de uitvoering van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend, niet eerder starten dan nadat én door het Fonds is bericht dat de aanvrager heeft voldaan aan de verplichtingen, zoals bedoeld in het eerste lid onder a, én – indien van toepassing - de completion guarantor definitieve dekking heeft verleend voor de voortbrenging en voltooiing van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend;

c. het bestuur voorafgaand in kennis te stellen van het moment waarop de opnamen, of in het geval van animatie de uitvoering van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend, starten en ervoor te zorgen dat de filmproductie 24 maanden na de start gereed en openbaar is gemaakt.

2. Het bestuur verbindt in het geval van een financiële bijdrage, aan het besluit tot

subsidieverlening de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst tot stand komt.

3. Het bestuur legt aan de subsidieontvanger de verplichting op dat:

a. de doeleinden gesteld in het filmplan op basis waarvan subsidie is verleend, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

b. de filmproductie waarvoor een subsidie wordt verstrekt al dan niet tegen betaling openbaar toegankelijk zijn;

(10)

Pagina 10 1 januari 2014

naar boven c. het Fonds te allen tijde juist en waarheidsgetrouw wordt geïnformeerd;

d. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd conform Nederlandse regelgeving, het Financieel & Productioneel Protocol en het bijbehorende Handboek Financiële Verantwoording;

e. de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de aanvrager en op detailniveau aansluit op de door het Fonds goedgekeurde begroting en financieringsplan;

f. van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn, waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken en rapportages, kosten-, bestedings- en andere overzichten in de administratie van de aanvrager zijn opgenomen;

g. de administratie en de daarbij behorende bewijsstukken ten minste gedurende vijf jaar na de vaststelling van de subsidie worden bewaard;

h. de subsidie wordt uitgegeven conform de bestedingsverplichting;

i. de met exploitatie van de filmproductie of filmactiviteit te genereren opbrengsten worden verdeeld volgens een vooraf overeengekomen wijze tussen de rechthebbenden en financiers en dat de opbrengsten van de, op grond van deze regeling verleende subsidie op een gegeven moment aangewend dienen te worden voor een volgende filmproductie, en, j. deze ten minste eenmaal per 12 maanden een tussentijds voortgangsverslag verstrekt.

4. De ontvanger is verplicht een werkkopie van de filmproductie op te leveren, die in overeenstemming is met de aanvraag en het bijbehorende filmplan.

5. De subsidieontvanger doet onverwijld een melding aan het Fonds zodra:

a. aannemelijk is dat de filmproductie waarvoor subsidie is verleend niet, of niet tijdig of niet geheel zal worden verricht conform het doel of het filmplan op basis waarvan subsidie is verleend;

b. aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

c. substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de bij de aanvraag overgelegde gegevens die aan het Fonds zijn verstrekt in het kader van subsidieverlening dan wel – vaststelling, of,

d. met betrekking tot de uitvoering van de filmproductie of –activiteit wijzigingen zijn

opgetreden ten opzichte van de aanvraag en/of bijzondere omstandigheden zich voordoen.

- uitvoeringsovereenkomst - Artikel 17

1. Nadat de in artikel 14 en artikel 16, eerste lid, onderdeel a bedoelde overeenkomsten en stukken door het bestuur zijn ontvangen zullen de aanvrager en het bestuur een

uitvoeringsovereenkomst aangaan.

2. In deze uitvoeringsovereenkomst worden de aan de subsidie verbonden nadere verplichtingen vastgelegd. Onder meer zal hierin worden vastgelegd:

a. welke zekerheden, voor zover daartoe naar het oordeel van het bestuur gerede aanleiding bestaat, de aanvrager dient te stellen met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen van andere partijen die financieringsbijdragen hebben toegezegd aan de filmproductie waarvoor subsidie is verleend;

b. de frequentie waarbinnen en de vorm waarin de aanvrager voldoet aan eventuele rapportageverplichtingen;

c. de wijze waarop de met exploitatie van de filmproductie te genereren opbrengsten worden verdeeld tussen de rechthebbenden en financiers en op welk moment deze opbrengsten dienen te worden aangewend om de op grond van dit reglement verleende subsidie terug te betalen of aan te wenden voor een volgende filmproductie.

- voorschotten - Artikel 18

1. In het besluit tot subsidieverlening en in de uitvoeringsovereenkomst worden het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten bepaald.

2. Indien subsidie is verleend aan een rechtspersoon als aanvrager waarvan de hoofdvestiging of vestigingsplaats niet in Nederland is gelegen, dan is de aanvrager verplicht ten genoegen van het bestuur aan te tonen dat de aanvrager op het moment van voorschotverlening

beschikt over een nevenvestiging in Nederland met ten minste één werknemer in vaste dienst.

(11)

- bestedingsverplichting - Artikel 19

De aanvrager is verplicht een bedrag gelijk aan de verleende subsidie te besteden in

Nederland. Het deel van de productiekosten dat in Nederland wordt uitgegeven wordt, evenals de besteding in mogelijke andere territoria, separaat aangegeven in de ingediende

productiebegroting. In het geval dat andere subsidies of subsidies zijn verstrekt, waaraan een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting in Nederland is verbonden, staat het de aanvrager te allen tijde vrij om ten minste 20% van de begrote productiekosten te besteden in een andere Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland.

- oplevering werkkopie - Artikel 20

De aanvrager is verplicht de werkkopie te overleggen volgens de procedure die is beschreven in het Financieel & Productioneel Protocol. Het bestuur beoordeelt of de werkkopie in

overeenstemming is met de aanvraag en het bijbehorende filmplan.

- verantwoording - Artikel 21

1. De subsidieontvanger:

a. toont aan, op in de beschikking tot verlening van subsidie aangegeven wijze, dat de filmproductie waarvoor de subsidie is verleend, is gerealiseerd en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

b. overlegt een actueel en waarheidsgetrouw overzicht van alle opbrengsten, uitgaven en de territoriale besteding aan het Fonds die met de realisering van de filmproductie samenhangen;

c. informeert het Fonds adequaat en schriftelijk over de première, de kosten, het

publieksbereik en de opbrengsten die door distributie en exploitatie van de filmproductie, waarvoor subsidie is verleend, worden voortgebracht;

d. is verplicht onverminderd het bepaalde in artikel 4:45 Awb desgevraagd een filmprint en een DVD van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend op te leveren

e. is verplicht om na voltooiing van de filmproductie waarvoor de bijdrage is verleend de onder d. genoemde dragers van de voltooide filmproductie aan het Fonds in eigendom over te dragen. Aan het Fonds wordt het recht toegekend tot gehele of gedeeltelijke openbaarmaking van de filmproductie binnen het kader van de gebruikelijke activiteiten van het Fonds of diens rechtsopvolgers, tenzij in redelijkheid gesteld kan worden dat deze openbaarmaking de belangen van de aanvrager of diens rechtverkrijgenden onevenredig kan schaden;

f. verplicht zich om ‘om niet’ toestemming te verlenen voor eenmalige of bijzondere openbaarmakingen van de filmproductie die in het kader van de bevordering van het filmklimaat in Nederland en van nationaal belang zijn, en deze daartoe te verveelvoudigen, tenzij in redelijkheid gesteld kan worden dat deze openbaarmaking de belangen van de aanvrager of diens rechtverkrijgenden onevenredig kan schaden.

2. Het bestuur verplicht de subsidieontvanger een financieel verslag inzake werkelijke kosten en opbrengsten in te dienen.

3. Het financieel verslag geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de subsidieontvanger en van de ontvangen financiering van derden. Het financieel verslag sluit aan op de indeling van de begroting en het financieringsplan die voorafgaand aan de subsidieverlening of bij de ondertekening van de uitvoeringsovereenkomst zijn overgelegd en door het Fonds zijn goedgekeurd volgens het Financieel & Productioneel Protocol van het Fonds. Belangrijke verschillen tussen financieel verslag en begroting en/of financieringsplan worden toegelicht.

4. De subsidieontvanger is verplicht om het financieel verslag te voorzien van een verklaring van de accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De accountant volgt het Handboek Financiële Verantwoording van het Fonds.

5. Vertegenwoordigers van het Fonds hebben op eerste verzoek inzage in de administratie die betrekking heeft op de filmproductie of de filmactiviteit waarvoor de subsidie is verleend. De kosten voor een dergelijke controle door vertegenwoordigers van het Fonds zijn voor rekening van het Fonds tenzij er verwijtbare onregelmatigheden worden aangetroffen. In een dergelijk geval worden de kosten doorberekend aan de ontvanger van subsidie.

6. Het Fonds kan ongelimiteerd steekproeven houden om te controleren of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

(12)

Pagina 12 1 januari 2014

naar boven - subsidievaststelling -

Artikel 22

1. Binnen vier maanden na voltooiing c.q. eerste openbaarmaking van de filmproductie dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in, tenzij een andere termijn is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. Indien deze termijn wordt overschreden, is het bestuur bevoegd de verleende subsidie ambtshalve vast te stellen.

2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van de in artikel 21 en in de uitvoeringsovereenkomst genoemde bescheiden.

3. De ontvanger van de subsidie is verplicht aan het Fonds op verzoek alle bescheiden en inlichtingen te verstrekken die het noodzakelijk acht voor het vaststellen van de subsidie.

4. De ontvanger van een subsidie draagt er zorg voor dat zijn accountant medewerking verleent aan een eventueel onderzoek door of vanwege het Fonds naar de door de accountant van de aanvrager verrichte (controle) werkzaamheden. De kosten die zijn gemoeid met de

medewerking van de accountant, komen voor rekening van de aanvrager.

5. Het bestuur stelt de hoogte van de subsidie uiterlijk 22 weken na de in het eerste lid bedoelde indieningtermijn vast. De hoogte van de subsidievaststelling kan niet hoger zijn dan het bedrag van de subsidieverlening.

- betaling - Artikel 23

1. Binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot vaststelling van de subsidie wordt het subsidiebedrag betaald of verrekend met betaalde voorschotten.

2. De ontvanger van de subsidie stort teveel ontvangen voorschotten terstond terug.

- wijziging, intrekking en terugvordering subsidie - Artikel 24

1. Het bestuur kan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

a. als deze niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, waaronder maar niet beperkt tot, de meldingsplicht zoals bedoeld in artikel 16, vijfde lid, dan wel tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de uitvoeringsovereenkomst waarna de middelen toevallen aan de middelen van mainstream film;

b. als het bestuur constateert dat substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de bij de aanvraag dan wel bij de totstandkoming van de uitvoeringsovereenkomst overgelegde gegevens die aan het Fonds zijn verstrekt;

c. de aanvrager na de subsidieverlening, maar vóór de vaststelling van de subsidie, meer of minder financiële bijdragen van derde partijen heeft verkregen dan aangegeven bij de aanvraag.

2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

3. Het bedrag waarmee de subsidie eventueel wordt verlaagd wordt in eerste instantie verrekend met de nog te verlenen voorschotten. Mocht dat niet toereikend zijn dan worden reeds

uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

- digitale conservering en exploitatie - Artikel 25

1. Ter behoud van het cultureel erfgoed is het Fonds of diens rechtsopvolger gerechtigd om alle stukken, documenten en eventueel opgeleverde filmkopieën en/of ander beeldmateriaal, die het met betrekking tot een aanvraag voor een subsidie in zijn bezit heeft, na afronding van de aanvraag te bewaren dan wel in bewaring te geven c.q. te schenken aan het EYE Filminstituut Nederland of de Rijksarchiefdienst. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur en, waar nodig, van de rechthebbende(n) zullen deze stukken en documenten noch door het Fonds of diens rechtsopvolger, noch door het EYE Filminstituut Nederland of de Rijksarchiefdienst aan derden ter inzage worden gegeven. Het bestuur zal deze toestemming niet verlenen indien het redelijkerwijs kan vermoeden dat het verlenen van inzage in de stukken of documenten, het belang van de aanvrager, of andere bij de aanvraag betrokken personen, kan schaden.

2. De aanvrager is verplicht om tijdig, dat wil zeggen ten tijde van de afwerking van de filmproductie contact op te nemen met EYE Film Instituut Nederland en hen toegang te

(13)

verschaffen tot het digitale en analoge (indien van toepassing) moedermateriaal van de uiteindelijke filmprint. De aanvrager gaat bij verlening van de subsidie akkoord met het conserveren en het met dat doel digitaal opslaan van de film door EYE Film Instituut Nederland. De condities verbonden aan de conservering en daaraan verbonden digitale opslag door EYE Film Instituut Nederland zullen worden vastgelegd in een separate overeenkomst tussen de aanvrager en EYE Film Instituut Nederland.

3. Met het oog op de innovatie van de filmsector en de brede toegankelijkheid van mede door het Fonds gesubsidieerde filmproducties voor het publiek, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de aanvrager op non exclusieve basis de beschikking houdt over de rechten tot digitale exploitatie van de filmproductie, echter met in achtneming van een redelijke termijn, waarin de aanvrager zich gedurende een bepaalde periode ten gunste van de

filmdistributeur onthoudt van exploitatie van deze rechten.

4. De aanvrager is gerechtigd - en jegens het Fonds verplicht - de filmproducties digitaal te (doen) ontsluiten via in elk geval het onafhankelijke digitale platform dat in samenwerking met EYE Filminstituut Nederland en Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid onder de naam Ximon filmproducties in de volle breedte voor het publiek blijvend toegankelijk maakt.

- overgangsbepalingen - Artikel 26

1. Dit reglement treedt onmiddellijk in werking met ingang van 1 januari 2014.

2. In afwijking van artikel 7, eerste lid, gelden bij het bepalen van de hoogte van het bezoekersaantal voor een aanvraag gedaan in het jaar 2014 de bezoekersaantallen van speelfilms behaald in de jaren 2012 en 2013 met een uitloop in de eerste twee maanden van 2014.

- slotbepalingen - Artikel 27

1. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.

2. Het bestuur kan om zwaarwegende redenen afwijken van dit reglement, voor zover dergelijke afwijkingen verenigbaar zijn met het beoordelingskader voor staatssteun aan de filmsector, zoals dat wordt gehanteerd door de Europese Commissie.

3. Dit reglement is vastgesteld door het bestuur met goedkeuring van de Raad van Toezicht op 21 juni 2013.

4. Dit reglement wordt aangehaald als Deelreglement Suppletie van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film en wordt bekendgemaakt middels kennisgeving in de Staatscourant en op de website van het Fonds (www.filmfonds.nl)

5. Naast en in aanvulling op dit deelreglement zijn artikelen van het Financieel & Productioneel Protocol en het Handboek Financiële Verantwoording van het Fonds van toepassing. Bij strijdigheid tussen bepalingen van dit deelreglement en de toepasselijke artikelen uit het protocol en het handboek, prevaleren de bepalingen van dit reglement.

(14)

Pagina 14 1 januari 2014

naar boven TOELICHTING

Algemene toelichting

Sinds de invoering in 2007 heeft de Suppletieregeling Filminvesteringen Nederland bijgedragen aan het stijgende succes van de Nederlandse mainstream film in de Nederlandse bioscoop. Het

automatische karakter van de regeling, die onder meer met zich meebracht dat in volgorde van ontvangst van de aanvragen subsidie werd verleend, heeft echter ook een aantal nadelige bijeffecten laten zien. Zo ontstond ieder jaar een ongewenste wedloop op de beschikbare middelen. Daarnaast sloot de functie van subsidie op basis van de Suppletieregeling als laatste financiering (gap financing) niet meer goed aan bij andere financieringsvormen. Deze knelpunten en de aanzienlijke verlaging van de aan het Fonds beschikbare middelen zijn aanleiding geweest voor het invoeren van deze

aangepaste suppletieregeling.

Overal waar in dit reglement Nederland staat dient Nederland en de BES eilanden (Bonaire, St.

Eustatius en Saba) te worden gelezen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (definities)

Het Fonds verstaat onder de definitie van bioscoopuitbreng een gedegen en landelijke distributie van een filmproductie, die na de première minimaal drie weken gelijktijdig in drie of meer bioscopen en/of filmtheaters met een dagelijkse vertoning voor een betalend publiek wordt uitgebracht. In het kader van dit deelreglement gaat het om in de Nederlandse bioscopen of filmtheaters uit te brengen of uitgebrachte speelfilms en lange animatiefilms die gericht zijn op het bereiken van een groot publiek van tenminste 150.000 betalende bezoekers.

Met fictie wordt bedoeld een filmproductie waarin een verhaal wordt verteld dat zich hoofdzakelijk afspeelt in de fantasie van de maker en de toeschouwer. Dat betekent dat de belangrijkste elementen, het verhaal/de plot, de personages, de verhaalstructuur verzonnen/fictief zijn en niet op de

werkelijkheid berusten. Dit in tegenstelling tot non-fictie, waarmee filmproducties worden aangeduid die wel hoofdzakelijk op de werkelijkheid betrekking hebben.

Een mediabedrijf is een onderneming, niet zijnde productiemaatschappij die zich bezighoudt met de verspreiding van audiovisuele media-inhoud, zoals bijvoorbeeld omroepen of kabelmaatschappijen.

De aanvrager is een productiemaatschappij. Een onderliggende of op zichzelf staande special purpose BV van een eerdere speelfilm geldt niet als aanvrager.

Artikel 2 (toepasselijkheid)

De subsidie die wordt toegekend op basis van dit deelreglement is bedoeld voor de realisering van mainstream films of lange animatiefilms, die worden vertoond in de Nederlandse bioscopen ten behoeve van een groot bioscooppubliek van tenminste 150.000 betalende bioscoopbezoekers.

Subsidie wordt niet toegekend aan televisieproducties of televisieseries die primair ten behoeve van bijvoorbeeld televisie-uitzending worden ontwikkeld en geproduceerd en in het verlengde daarvan een bioscoopuitbreng krijgen. De subsidie kan worden gecombineerd met andere ontwikkelings- of

realiseringsbijdragen van het Fonds op basis het bepaalde in de overige reglementen. Aanvragen voor dezelfde filmproductie kunnen echter niet gelijktijdig bij meerdere programma’s van het Fonds worden ingediend, tenzij het bestuur hier schriftelijk toestemming voor heeft gegeven.

Artikel 3 (culturele criteria en staatsteunpercentages)

Het bestuur verleent op grond van, aan zijn statutaire doelstelling ontleende, criteria en

beleidsdoelstellingen subsidie voor filmproducties. Subsidies van het Fonds worden gekwalificeerd als staatssteun. Een aanvraag tot subsidie kan daarom niet worden gehonoreerd als niet wordt voldaan aan de zogenoemde culturele criteria. Het bestuur beoordeelt in het geval van een aanvraag voor filmproductie daarom eerst of een aanvraag de toets aan de culturele criteria doorstaat.

(15)

Culturele criteria

De ‘culturele criteria’ die het Fonds hiervoor hanteert staan in het eerste lid: het Fonds hanteert zeven kenmerken, waarvan er naar het oordeel van het bestuur aan ten minste drie kenmerken voldaan moet zijn voor speelfilms. Het voldoen aan de criteria uit lid 1 betekent dat een filmproductie culturele waarde heeft binnen het raamwerk van de Film Mededeling uit 2001 van de Europese Commissie.

Het in kenmerk a., van de culturele criteria zoals opgesomd in het eerste lid, gebruikte ‘in

overwegende mate’ wil zeggen dat de hoofdlocatie(s) waar het scenario zich afspeelt zich in één of meer van de genoemde landen moeten bevinden, waarbij het op basis van het scenario aannemelijk moet zijn dat de gerealiseerde filmproductie zich op die locatie(s) voor meer dan 75% van de

vertoningsduur afspeelt.

Kenmerk b. vereist dat ten minste één van de dragende rollen een Nederlandstalig personage c.q.

karakter is, dan wel dat een hoofdpersonage/hoofdkarakter een woon- of verblijfplaats heeft in Nederland of de overzeese gebiedsdelen, en in die zin in de gerealiseerde filmproductie zichtbaar onderdeel uitmaakt van de Nederlandse cultuur. De omstandigheid dat de acteur die een dragende rol vervult dan wel het personage de Nederlandse nationaliteit heeft is dus op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat aan dit kenmerk is voldaan.

Het in kenmerk c. gebruikte ‘hoofdzakelijk’ wil zeggen dat uit het scenario aannemelijk is dat de in de filmproductie op te nemen dialogen voor meer dan 50 procent Nederlandstalig zijn. In het geval van animatie moet naar het oordeel van het bestuur aannemelijk zijn dat in eerste instantie een

Nederlandse taalversie van de filmproductie wordt vervaardigd voor distributie in Nederland.

Met het van origine Nederlandstalige literaire werk uit kenmerk d. wordt gedoeld op een van origine Nederlandstalig boek, toneelstuk, hoorspel of scenario. Het te verfilmen scenario dat gebaseerd is op het van origine Nederlandstalige literaire werk kan in een andere taal dan de Nederlandse zijn geschreven. Betreft het een van origine Nederlandstalig scenario dat in een andere taal verfilmd wordt, dan zal - voor zover het werk niet reeds in wijdere kring bekendheid geniet- door aanvrager overtuigend en op een wijze die geen ruimte laat voor twijfel, moeten worden aangetoond dat het originele scenario is geschreven in de Nederlandse taal.

Ten aanzien van kenmerk e. geldt dat de toonaangevende nationale of internationale kunstenaars en/of algemeen erkende, professionele kunstdisciplines centraal moeten staan in de filmproductie.

Datzelfde geldt voor de belangrijke historische figuren of gebeurtenissen uit de geschiedenis van kenmerk f.

Staatssteunpercentages

Het totaal aan overheidssteun inclusief subsidies van het Fonds mag in de EU per filmproject in absolute zin niet groter zijn dan 50% van de totale productiekosten. Hieronder vallen ook eerder verleende ontwikkelingsbijdragen. Dat het bestuur hiermee rekening houdt bij subsidieverlening is opgenomen in lid 2. Gezien dit deelreglement zich richt op mainstream films met brede marktpotentie worden op deze regels geen uitzonderingen gemaakt.

Artikel 4 (subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud)

Een aanvrager komt in aanmerking voor een basisbijdrage indien (een) speelfilm(s) en/of lange animatiefilm(s) die hij heeft geproduceerd en die in het voorliggende jaar is/zijn uitgebracht in de Nederlandse bioscopen minimaal 150.000 betalende bioscoopbezoekers he(eft)(bben) getrokken, aan de overige voorwaarden zoals opgenomen in dit reglement is voldaan en door subsidieverlening het subsidieplafond niet wordt bereikt. Vervolgens wordt een eventuele toeslag per bezoeker op basis van deze eerdere speelfilm(s) of lange animatiefilm verleend voor zover het subsidieplafond niet is bereikt.

De toeslag kan eventueel gestaffeld plaatsvinden.

Omdat het Fonds in de eerste week van maart inzicht heeft in de precieze bezoekersaantallen van speelfilms en lange animatiefilms die zijn uitgebracht in het voorgaande jaar, stemt het Fonds de toeslag zo goed mogelijk af op het aantal speelfilms en lange animatiefilms dat minimaal 150.000 bezoekers heeft bereikt. Indien in een kalenderjaar het subsidieplafond wordt onderbesteed, dan wordt het bedrag van de onderbesteding toegevoegd aan de middelen voor mainstream film zodat het Fonds een evenwicht tussen mainstream en arthouse films kan waarborgen.

Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de bijbehorende middelen door het Minister van OCW of door de branche worden verstrekt.

(16)

Pagina 16 1 januari 2014

naar boven Artikel 5 (vereisten aanvrager)

Een aanvraag kan slechts worden gedaan door een productiemaatschappij, vertegenwoordigd door een producent die hoofdverantwoordelijk is geweest voor het realiseren van minimaal twee speelfilms met een bioscoopuitbreng in Nederland. In afwijking hiervan kan een producent, die

hoofdverantwoordelijk is geweest voor één speelfilm met een bioscoopuitbreng in Nederland, en die met deze speelfilm wel de minimale drempel van 150.000 betalende bezoekers heeft bereikt, een aanvraag op grond van dit reglement indienen zij het in coproductie met een op speelfilmgebied ervaren, producent. De producenten geven verder zelf invulling aan een redelijke onderlinge verdeling van verantwoordelijkheden, rechten en vergoedingen, welke voorafgaand aan de aanvraag in een gedetailleerd coproductiecontract worden vastgelegd.

Een aanvraag wordt gedaan door een aanvrager die hoofdverantwoordelijk is geweest voor een speelfilm of lange animatiefilm die in het voorliggende kalenderjaar minimaal 150.000 betalende bioscoopbezoekers naar de Nederlandse bioscopen heeft getrokken. In het kalenderjaar dat direct volgt op het jaar waar de speelfilm in première is gegaan dient de aanvraag te worden ingediend.

Alleen in dat jaar worden de bezoekresultaten van de betreffende speelfilm of lange animatiefilm meegeteld bij de mogelijke toekenning van een basisbijdrage en eventuele toeslag.

Het aantal bioscoopbezoekers wordt bepaald aan de hand van het gangbare registratiesysteem dat wordt gebruikt door bioscopen, filmtheaters en filmdistributeurs in Nederland. Ten tijde van de vaststelling van dit deelreglement is dat Maccs box. Op grond van de Maccs box cijfers over het voorliggende kalenderjaar worden de speelfilms in een rangorde gerangschikt op basis van bezoekerscijfers.

De toegang tot de regeling wordt gedicteerd op basis van bezoekersresultaten in het voorliggende kalenderjaar. Met andere woorden: bij de productiemaatschappij is na de theaterrelease van een filmproductie bekend of een voorwaardelijk aanspraak op een bijdrage mogelijk is. Op basis van deze kennis kan de producent een keus voor een filmplan maken en deze al dan niet met

ontwikkelingssteun van het Fonds verder ontwikkelen om vervolgens een aanvraag op grond van dit deelreglement te doen.

De bezoekresultaten van een speelfilm of lange animatiefilm wegen slechts eenmaal mee bij de beoordeling van een aanvraag op grond van dit deelreglement in het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de speelfilm of lange animatiefilm in première en in bioscoop is uitgebracht. Dat houdt in dat slechts één aanvrager deze resultaten kan meenemen in zijn aanvraag op basis van dit

deelreglement.

Indien twee of meer productiemaatschappijen als coproducent bij de totstandkoming van een speelfilm of lange animatiefilm betrokken zijn geweest, wordt als aanvrager op basis van dit deelreglement aangemerkt degene die ten aanzien van deze speelfilm hoofdverantwoordelijk en in doorslaggevende mate beslissingsbevoegd is geweest en meer dan vijftig procent van de financiering voor de

realisering hiervan bijeen heeft gebracht. Indien twee productiemaatschappijen als coproducent voor gelijke delen de financiering bijeen hebben gebracht, wordt als aanvrager aangemerkt degene die ten aanzien van deze speelfilm hoofdverantwoordelijk en in doorslaggevende mate beslissingsbevoegd is geweest. Dit wordt door het Fonds bepaald aan de hand van onderliggende coproductieafspraken en contracten tussen partijen. Van deze regel wordt uitsluitend afgeweken als de hoofdverantwoordelijke productiemaatschappij schriftelijk aangeeft de basisbijdrage en eventuele toeslag in gelijke mate te willen delen met de co-producent.

Het bestuur kan aan een aanvrager toestemming geven om de eventuele aanspraak die hij op basis van dit deelreglement en de behaalde bezoekersaantallen in het voorafgaande kalenderjaar heeft aan een derde partij schriftelijk over te dragen, bijvoorbeeld in geval van (af)splitsing van de onderneming van de productiemaatschappij, mits deze derde partij voldoet aan de overige voorwaarden van dit deelreglement. Het Fonds dient in een dergelijk geval in een schriftelijke verklaring gevrijwaard te worden voor aanspraken op basis van dit reglement door de overdragende partij.

Indien op grond van dit reglement subsidie wordt verleend, tellen de bezoekresultaten van de mede met deze subsidie gerealiseerde speelfilm(s) en/of lange animatiefilm(s) mee bij een eventuele nieuwe aanvraag van diezelfde productiemaatschappij bij het Fonds. Met andere woorden: is de

bioscoopuitbreng, in lijn met de doelstelling van dit reglement, succesvol dan is het aannemelijk dat de

(17)

productiemaatschappij in het volgende jaar weer op grond van dit reglement voor een subsidie in aanmerking komt.

Artikel 6 (aanvraag)

De aanvragen moeten voor 1 december zijn ingediend wil het Fonds tot besluitvorming kunnen over gaan. In uitzonderlijke gevallen kan een aanvrager een verzoek tot uitstel aan het bestuur van het Fonds voorleggen. Indien het bestuur uitstel verleent dan is dat uiterlijk tot 1 mei in het daarop volgend jaar.

Het bestuur moet uiterlijk binnen de in dit artikel gestelde termijnen besluiten. Het Fonds zal zich inspannen om de beoordeling in een zo kort mogelijke periode af te ronden.

De aanvraag gaat vergezeld van een filmplan met daarin opgenomen een begroting en

financieringsplan. Dubbele subsidiëring dan wel financiering van begrote posten is niet toegestaan.

Daarom wil het Fonds inzicht verkrijgen in aanvragen voor dezelfde begrote posten bij andere subsidie verlenende instellingen en/of financiering daarvan door private partijen. Dubbele financiering leidt tot intrekking of terugvordering van een eventueel toegekend bedrag.

Op grond van dit deelreglement dient het aanvraagformulier naar waarheid, volledig en volgens de in de toelichting bij het aanvraagformulier vermelde richtlijnen worden ingevuld, voorzien van alle gevraagde bijlagen. Een onvolledig en/of te laat ingediend aanvraagformulier wordt niet in behandeling genomen.

Bij een aanvraag worden de verklaringen van de filmdistributeur, omroepen en/of andere exploitanten en financiers aan de aanvraag toegevoegd. De mate waarin deze partijen zich aan de filmproductie verbinden en de onderliggende onderbouwing voor de voorgenomen distributie of exploitatie wordt in de beoordeling van de aanvraag meegewogen.

Een aanvrager kan hooguit twee aanvragen voor een basissubsidie doen. In geval van een afwijzing op grond van artikel 7 of 8 kan de aanvrager, indien deze kwalificeert op grond van artikel 5, eenmalig een aanvraag voor een andere filmproductie indienen.

Bij een aanvraag voor realisering van een lange animatiefilm wordt tevens een animatic overgelegd.

Aanvragen voor pornografische films, voorlichtingsfilms, informatieve films, bedrijfsfilms, een

reportage, een zuiver wetenschappelijke of didactische mediaproductie, reclame films en educatieve films worden niet door het Fonds ondersteund.

Artikel 7 (vereisten aanvraag)

De in de aanvraag opgenomen begrote productiekosten worden beoordeeld respectievelijk bepaald op grond van het Financieel & Productioneel Protocol. De totale subsidie waarvoor de aanvrager een aanvraag indient kan dus naar beneden bijgesteld worden indien bepaalde kosten of delen daarvan op grond van het protocol niet in aanmerking komen voor subsidie.

De filmproductie dient een impact te hebben op de audiovisuele sector en het filmklimaat in

Nederland. Het gaat er dan om of het onderwerp van de filmproductie urgentie of betekenis heeft voor de samenleving en of deze daarmee bijdraagt aan een grotere nationale en/of internationale

belangstelling voor de Nederlandse filmcultuur.

Daarnaast dient de filmproductie bij te dragen aan de continuïteit en de ontwikkeling van getalenteerde Nederlandse filmprofessionals of de audiovisuele infrastructuur in Nederland.

Artikel 8 (beoordelingscriteria)

De filmproductie wordt landelijk in de Nederlandse bioscopen uitgebracht. Het Fonds gaat uit van een nationale bioscoopuitbreng met een aanzienlijke hoeveelheid (in principe 60 of meer) DCP’s.

Het Fonds hanteert voor het toetsen van het low, medium en high (exploitatie)scenario als

uitgangspunt het gemiddelde bioscoopbezoek over alle speelfilmtitels gesteund sinds 2007 en die als mainstream film konden worden aangemerkt en/of gesteund zijn in het kader van het

samenwerkingsproject Telescoop en/of de Suppletieregeling filminvesteringen Nederland en/of dit

(18)

Pagina 18 1 januari 2014

naar boven deelreglement. Aan de hand van de behaalde resultaten in de bioscoop zijn aansluitend schattingen

gemaakt voor de overige exploitatievormen. Concreet behaalde resultaten in het verleden zijn hierbij betrokken. Indien de aanvrager tot andere, low, medium en high scenario’s komt dienen deze middels een berekening te worden onderbouwd. Tevens dient kenbaar gemaakt te worden op basis van welke (statistische) gegevens deze scenario’s tot stand zijn gekomen. In een low scenario verwacht het Fonds dat in het kader van deze regeling ten minste 150.000 bioscoopbezoekers kunnen worden behaald.

Kosten die de aanvragers van subsidie voorafgaand aan het besluit voor subsidieverlening maakt zijn voor eigen rekening en risico van de aanvrager. Deze kosten komen niet voor subsidie in aanmerking tenzij het bestuur deze kosten bij subsidieverlening aanmerkt als cruciaal voor het voorbereiden van de aanvraag.

Om aan te tonen dat de filmproductie breed gedragen wordt en deels gefinancierd is dient vanaf de aanvraag al minimaal 40 procent van de benodigde financiering van de productiekosten

onvoorwaardelijk en aantoonbaar te zijn toegezegd door derden in de vorm van bestuursbesluiten en/of harde financiële toezeggingen. Deferments vallen hier buiten.

De aanvrager dient over de verfilmings- en exploitatierechten te beschikken. Indien de medewerking van bepaalde natuurlijke personen of instanties cruciaal zijn voor de realisering en exploitatie van de betreffende filmproductie dan dient de aanvrager aan te tonen dat de medewerking van betreffende personen of instanties aan de realisering en exploitatie van de filmproductie is toegezegd.

Artikel 10 (verdeling van budget)

In maart heeft het Fonds op basis van het gangbare registratiesysteem dat Nederlandse bioscopen en filmdistributeurs hanteren voor theatrical release, inzicht in de aantallen van bioscoopbezoekers in het voorafgaande jaar en de eerste 2 maanden van het lopende jaar. Het Fonds beoogt bij het vaststellen van de hoogte van de basisbijdrage en de eventuele toeslag voor elke betalende bioscoopbezoeker boven de 150.000, de aanvragen van alle aanvragers die voldoen aan de voorwaarden in dit deelreglement te kunnen toewijzen. De toeslag kan eventueel gestaffeld plaatsvinden. Tegen die achtergrond publiceert het Fonds in het voorliggende jaar de hoogte van zowel de basisbijdrage als de bandbreedte voor de eventuele gestaffelde toeslag voor elke betalende bioscoopbezoeker boven de 150.000 betalende bezoekers.

Artikel 11 (weigeringsgronden)

Het bestuur kan de aanvraag onder meer weigeren als het Fonds gegronde reden heeft om aan te nemen dat de aanvrager zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal houden, niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen of dat de filmproductie niet zal worden afgerond.

Als de aanvrager of één van de verantwoordelijke (co)producenten niet heeft voldaan aan de

voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere

subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds en ten tijde van de aanvraag geen adequate maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen, beschikt het bestuur over concrete aanwijzingen die het weigeringsbesluit kunnen dragen.

Het mediabedrijf dat op Nederland gerichte televisie-uitzendingen verzorgt, mag niet gelijk zijn aan en heeft geen zakelijk belang in de aanvrager.

De filmdistributeur mag ook niet gelijk zijn aan de aanvrager. De reden hiervoor is dat de bijdrage van de filmdistributeur een belangrijke graadmeter is voor de publiekspotentie van de film en de

filmdistributeur om die reden onafhankelijk dient te zijn. Indien een filmdistributeur een zakelijk belang heeft in de aanvrager dient ten minste een derde marktpartij (niet zijnde een omroep) betrokken te zijn op basis van wiens bijdrage het Fonds een extra graadmeter heeft voor de commerciële potentie van de filmproductie.

(19)

Artikel 12 (onderlinge financiële verhoudingen)

De totale bijdrage op grond van dit deelreglement kan oplopen tot 25% van het door het Fonds goedgekeurde productiebudget. De bijdrage op grond van dit deelreglement kan gecombineerd worden met andere fondsbijdragen voor ontwikkeling en realisering. De Europese staatssteungrens van 50% dient in ieder geval niet overschreden te worden.

Artikel 13 (voorbereiding besluitvorming)

Omdat het Fonds gedegen zakelijke informatie behoeft om tot een zorgvuldig verleningsbesluit te komen, ontvangt de aanvrager eerst een voornemen tot subsidieverlening, ook wel aangeduid als

‘Fase 1’, waarna de nadere zakelijke informatie pas in de zogenoemde 'Fase 2' hoeft te worden overgelegd. Zo wordt voorkomen dat aanvragers wier aanvraag in Fase 1 wordt afgewezen onnodig veel administratieve lasten moeten dragen. Aanvragers wier aanvraag in Fase 1 vooralsnog positief is bevonden, moeten binnen zes maanden in Fase 2 aantonen dat de filmproductie in lijn met hun aanvraag gerealiseerd en uitgebracht kan en zal worden. Op grond van de nadere zakelijke informatie die in Fase 2 wordt overgelegd komt het Fonds al dan niet tot een positief besluit.

Artikel 14 (completion bond)

Bij filmproducties boven een budget van 2.000.000 euro kan het bestuur van het Fonds een completion bond verplicht stellen. Deze producties worden namelijk als risicovoller ingeschat dan filmproducties met een lager budget. Het bestuur kan in die gevallen waarin de productionele risico’s door het Fonds laag wordt ingeschat bijvoorbeeld vanwege een eenvoudige financieringsstructuur, bij uitzondering hiervan afwijken. Het Fonds kan tevens het sluiten van een completion bond verplicht stellen voor producties met een lager productiebudget dan 2.000.000 euro indien de filmproductie naar het oordeel van het Fonds hoge productionele risico’s kent. Het Fonds dient de voorwaarden waaronder de completion bond wordt verleend goed te keuren zodat er duidelijkheid wordt verkregen over de dekking en de voorwaarden van de completion bond, en de ervaring, onafhankelijkheid en financiële draagkracht van de verzekeraar.

Artikel 15 (subsidievorm)

Het bestuur verstrekt een subsidie in de vorm van een lening waarbij het Fonds meedeelt in de inkomsten uit exploitatie. Aan deze leningsvorm worden voorwaarden verbonden, bijvoorbeeld met betrekking tot terugbetaling en de positie in het recoupmentschema.

Artikel 16 (verplichtingen aanvrager)

Indien het bestuur van het Fonds een positief besluit neemt dan heeft de aanvrager 12 maanden de tijd om zijn financiering en definitieve stukken op orde te krijgen. Lukt dat niet binnen de gegeven termijn dan volgt géén overeenkomst en valt de bijdrage terug aan de middelen voor speelfilm. De aanvrager verliest dan zijn aanspraak op die bijdrage en het recht om op dezelfde filmtitel een nieuwe aanvraag in te dienen.

Bij subsidieverlening door het bestuur wordt de controle tijdens de uitvoering van de filmproductie verlicht. Hier staat een actieve meldingsplicht voor de ontvanger bij het niet-nakoming van verplichtingen of bij onvoorziene omstandigheden tijdens de uitvoering tegenover.

Het Fonds kan ongelimiteerd steekproeven houden om te controleren of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. De administratie van de aanvrager dient daarom te zijn ingericht op een controle van het Fonds. Daartoe dient de administratie van de aanvrager aan bepaalde vereisten te voldoen en in ieder geval financiële rapportages en productionele planningen zoals bijvoorbeeld callsheets, dagrapporten en productie- en bestedingsoverzichten te bevatten. De

opnamen mogen niet eerder starten dan dat de aanvrager voldaan heeft aan de verplichtingen gesteld in dit artikel.

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de doeleinden, zoals gesteld in het filmplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd. Dat houdt in dat de betreffende inspanningen en uitgaven daadwerkelijk bijdragen aan het bereiken van de beoogde doeleinden en de subsidie die door het bestuur wordt verstrekt in geen geval kan dienen ter dekking van de kosten van andere projecten van de producent.

Onder substantiële wijzigingen zoals genoemd onder lid 5 sub c vallen in ieder geval de zogenaamde unieke kenmerken op basis waarvan de subsidie is verleend. Bij filmproducties worden de aanvrager,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Wensen van ouderen | “Participatie en eigen kracht beleid”: mensen stimuleren te handelen vanuit hun eigen kracht (empowerment), onder meer door hun sociaal netwerk te benutten

Een wereld waarin hij zich niet alleen moet handhaven, maar waarin hij ook nog een keer vooruit moet komen - een drang waar zijn Indiase origineel geen last van heeft.. Het brengt

Denkbaar zegt dat hij geen tijd heeft, maar Kassaar voegt hem toe: ‘- Luister naar mijn geschiedenis, heer en begrijp waarom ik mij onderwerp.’ Kassaars geschiedenis is