• No results found

Bevordering van de mensenrechten en democratisering in derde landen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bevordering van de mensenrechten en democratisering in derde landen"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P5_TA(2002)0204

Bevordering van de mensenrechten en democratisering in derde landen Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen (COM(2001) 252 – C5-0653/2001 – 2001/2276(COS))

Het Europees Parlement,

– gezien de mededeling van de Commissie (COM(2001) 252 – C5-0653/2001),

– gezien het verslag van de Commissie over de uitvoering van het Europees initiatief ter bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen in 2000 (SEC(2001) 801),

– gezien het werkdocument van de Commissie over mensenrechten en democratie in 2001 (SEC(2001) 891),

– gelet op de artikelen 3, 6, 11 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 177, 300 en 310 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, – gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationale Verdrag

inzake burgerrechten en politieke rechten en de daarbijbehorende facultatieve protocollen, met name artikel 19, en het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,

– gelet op het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (1979) en het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989),

– gezien de statuten van de Sacharovprijs voor de vrijheid van gedachte die jaarlijks door het Europees Parlement wordt toegekend,

– gezien de proclamatie van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie door de Europese Raad van Nice van december 2000 en met name de in het Handvest vastgelegde

"nieuwe" grondrechten die kennelijk speciale aandacht van de EU zelf vereisen,

– gezien de verklaring van de Europese Unie van 10 december 1998 (Wenen) naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

– gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 25 juni 2001 over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen,

– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 september 1996 over de mededeling van de Commissie inzake de opneming van de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten in de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen (COM(1995)

(2)

216 - C4-0197/1995)1,

– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de mensenrechten in de wereld van 5 juli 2001 , 16 maart 2000, 17 december 1998, 12 december 1996, 26 april 1995, 12 maart 1993, 12 september 1991, 18 januari 1989, 12 maart 1987, 22 oktober 1985, 22 mei 1984 en 17 mei 19832,

– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 maart 2001 over de mededeling van de

Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap (COM(2000) 212 - C5-0264/2000)3,

– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2000 over een gemeenschappelijke communautaire diplomatie4 en de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de ontwikkeling van de buitenlandse dienst (COM(2000) 456), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2000 over de uitvoering van de

begrotingslijnen voor mensenrechten en democratie met betrekking tot campagnes voor een moratorium op de doodstraf5,

– gelet op de Verdragen die zijn opgesteld in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

– gezien het speciaal verslag nr. 12/2000 van de Rekenkamer over het beheer door de

Commissie van de steun van de Europese Unie voor de ontwikkeling van de mensenrechten en de democratie in derde landen, vergezeld van de antwoorden van de Commissie6,

– gezien de resultaten van de 57e vergadering van de commissie voor de mensenrechten van de Verenigde Naties,

– gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten,

gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de adviezen van de Commissie

vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0084/2002),

A. overwegende dat een van de essentiële doelstellingen van de Europese Unie moet bestaan in de verdediging van het universele en ondeelbare karakter van de - burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele - mensenrechten zoals deze zijn geproclameerd door de Wereldconferentie over mensenrechten in Wenen in 1993,

1 PB C 320 van 28.10.1996, blz. 261.

2 PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 336; PB C 377 van 29.12.2000, blz. 336; PB C 98 van 9.4.1999, blz.

267 en 270; PB C 20 van 20.1.1997, blz. 161; PB C 126 van 22.5.1995, blz. 15; PB C 115 van 26.4.1993, blz. 214; PB C 267 van 14.10.1991, blz. 165; PB C 47 van 27.02.1989, blz. 61; PB C 99 van 13.4.1987, blz. 157; PB C 343 van 31.12.1985, blz. 29; PB C 172 van 2.7.1984, blz. 36; PB C 161 van 20.6.1983, blz. 58.

3 PB C 277 van 1.10.2001, blz. 130.

4 PB C 135 van 7.5.2001, blz. 69.

5

(3)

B. overwegende dat de rechten van vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar deel uitmaken van de universele rechten van de mens zoals is vastgelegd in de Verklaring van Peking en het Actieplatform van 1995,

C. overwegende dat haar vooraanstaande rol op het gebied van de economie, de handel, de politiek, de diplomatie en de ontwikkelingshulp de EU een buitengewoon vermogen

verleent tot morele en politieke beïnvloeding waarvan zij zonder voorbehoud of complexen gebruik dient te maken om de mate van democratisering en eerbiediging van de

mensenrechten bij haar partners bekend te maken en te verbeteren,

D. overwegende dat de strijd tegen de armoede en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid onlosmakelijk verbonden zijn met de bescherming van de mensenrechten en de

democratisering, aangezien deze de vereiste politieke, sociale en economische

omstandigheden voor de waarborging van vrede en stabiliteit bevorderen en ervoor zorgen dat eenieder in waardigheid kan leven,

E. overwegende dat de mensenrechten, de beginselen van goed overheidsbestuur en de erkenning van de rol van de civil society in veel vroegere koloniën van Europese landen vaak door de voortdurende invloed van de koloniale mogendheden niet bijzonder zijn bevorderd, maar zelfs belemmeringen hebben ondervonden,

F. overwegende dat dit feit tot dusverre echter niet in aanmerking is genomen in een objectieve analyse door de lidstaten van de oorzaken van verkeerde ontwikkelingen in derde landen en derhalve helaas geen deel uitmaakt van een samenhangend politiek streven naar bevordering van democratie en mensenrechten,

G. overwegende dat de in juni 2000 met de ACS-landen gesloten Overeenkomst van Cotonou de voltooiing vormt van de democratische clausule die de Europese Gemeenschap sinds 1992 in al haar overeenkomsten met derde landen als "essentieel element" van deze overeenkomsten opneemt en die thans is gebaseerd op de eerbiediging van de

mensenrechten, de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed overheidsbestuur, H. overwegende dat de Europese Unie een sleutelrol dient te spelen bij de actieve bescherming

van de mensenrechten en de democratisering in derde landen door via haar externe optreden de bevordering van de mensenrechten te stimuleren en snel en doeltreffend te reageren in geval van niet-naleving of bij ernstige en voortdurende schendingen,

I. overwegende dat het terugdringen van de armoede, de voornaamste doelstelling van het nieuwe ontwikkelingsbeleid van de Unie, een waarachtige participatieve democratie vereist, alsook niet-corrupte regeringen met verantwoordelijkheidsbesef,

J. overwegende dat de Europese Unie via haar beleid op het gebied van de mensenrechten en de democratisering een beslissende bijdrage kan leveren om een einde te maken aan elke vorm van uitsluiting in het huidige mondialiseringsproces en in deze een benadering dient te kiezen die wordt gekenmerkt door het feit dat de armste lagen van de bevolking en de armste landen bij dit proces worden betrokken, zodat deze eveneens kunnen profiteren van alle effecten van de globalisering die gunstig zijn voor de menselijke ontwikkeling,

K. overwegende dat de eerbiediging van de sociale rechten en de arbeidsnormen een duurzame en rechtvaardige sociale ontwikkeling bevordert,

(4)

L. overwegende dat de dialoog op lange termijn over democratisering en mensenrechten eveneens een belangrijk element vormt van de strategie inzake conflictpreventie van de Europese Unie,

M. overwegende dat de voorgestelde indiening van de gedragscode voor de externe

betrekkingen van de Unie op het gebied van de mensenrechten niet bedoeld is om dwang uit te oefenen, maar om onontkoombare positieve maatregelen voor de langere termijn te nemen zoals gezamenlijke steun voor de democratie en de mensenrechten, ondertekening, ratificatie en toepassing van de internationale instrumenten op het gebied van de

mensenrechten en daarmee preventie van toekomstige en opeenvolgende crises,

1. is verheugd over bovengenoemde mededeling van de Commissie, aangezien deze naar zijn oordeel belangrijke voorstellen en suggesties bevat met betrekking tot de rol van de EU bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in de met de Unie verbonden derde landen;

2. steunt met name de voorstellen van de Commissie om de mensenrechten stelselmatig op te nemen in een transparante politieke dialoog met de derde landen, reële invulling te geven aan de democratische clausules in de associatie- en handelsovereenkomsten van de Unie en de bevordering van de mensenrechten en de democratie in de buitenlandse hulpprogramma's op te nemen;

3. betreurt het ontbreken van concrete voorstellen ter bevordering van meer samenhang bij de werkzaamheden van de verschillende communautaire instellingen, die een einde moeten maken aan de vrijwel exclusieve dominantie op dit gebied van de politieke wil van de Raad die tot uiting komt in het vaak voorkomende vereiste van unanimiteit bij de besluitvorming, en wenst dat de Conventie over de toekomst van Europa concrete voorstellen in dit verband indient;

4. wenst dat de aan de met de Unie verbonden derde landen gestelde eisen op het gebied van democratisering, eerbiediging en bescherming van de mensenrechten zonder uitzondering voorrang krijgen boven de legitieme economische, handels- en andere belangen van de Unie en de lidstaten afzonderlijk;

5. verzoekt om een actief en genereus gebruik van de clausules inzake "sociale stimulansen",

"milieustimulansen" en "drugsbestrijding" die zijn opgenomen in het stelsel van algemene preferenties (SAP) voor de periode 2002-2004 en die bepalen dat bijkomende preferenties worden verleend aan landen die de normen van de IAO naleven en van de geldende

internationale wetgeving op het gebied van het milieu en de strijd tegen de productie van en de handel in drugs;

6. betreurt dat de EU-lidstaten vaak niet in staat zijn op de jaarvergadering van de VN-

commissie voor de mensenrechten in Genève een gemeenschappelijk standpunt in te nemen waardoor het imago van de Unie wordt geschaad en de ontwikkeling van haar externe beleid wordt ondergraven;

7. wenst dat alle derde landen die politieke, economische, handels- of andersoortige

betrekkingen met de Europese Unie willen onderhouden duidelijk en zonder voorbehoud de bestaande fundamentele teksten op het gebied van de mensenrechten ondertekenen,

ratificeren en toepassen, met inbegrip van met name het Statuut van Rome waarbij het

(5)

8. stelt de Commissie en de Raad voor een interinstitutionele gedragscode op te stellen die het externe optreden van de Unie op het gebied van democratisering en mensenrechten meer samenhang en rechtvaardigheid moet verlenen en die moet gelden voor de betrekkingen tussen de Unie en de meer dan 120 landen op welke momenteel de democratische clausule van toepassing is, een essentieel element van allerlei overeenkomsten die deze landen met de EU verbinden;

Elementen voor een interinstitutionele gedragscode voor de externe betrekkingen van de Unie op het gebied van de mensenrechten

9. wenst derhalve dat de Commissie een eerste voorstel voor een code uitwerkt dat wordt gevolgd door een besluit ter zake van de Raad en het Parlement en waarin tenminste rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:

a) de politieke, economische of handelsbetrekkingen van de Europese Unie met derde landen die door de Verenigde Naties worden erkend als landen die het terrorisme aanmoedigen of beschermen, moeten onverwijld worden geschorst wegens schending van de democratische clausule. Hiervan moeten alleen worden uitgezonderd de humanitaire maatregelen en de betrekkingen van politieke aard die er uitsluitend op gericht zijn het land waar de schending plaatsvindt ertoe te bewegen zijn beleid te wijzigen,

b) de afschaffing van de doodstraf en het vereiste van een universeel moratorium op de doodstraf vormen een essentieel onderdeel van de betrekkingen tussen de Europese Unie en derde landen, met dien verstande dat het bestaan van de doodstraf in een derde land onlosmakelijk moet worden verbonden met de eis tot afschaffing ervan of dat een universeel moratorium wordt ingevoerd als duidelijke indicatie van het standpunt van de EU,

c) derde landen kunnen niet tot de Europese Unie toetreden zonder op de datum van toetreding alle fundamentele verdragen en conventies op het gebied van de

mensenrechten te hebben ondertekend en geratificeerd die op die datum door alle EU- lidstaten zijn ondertekend en geratificeerd,

d) derde landen die een associatieovereenkomst met de Europese Unie willen sluiten, moeten eveneens aantonen dat zij op de datum van sluiting van de overeenkomst de fundamentele verdragen en conventies op het gebied van de mensenrechten hebben ondertekend en geratificeerd of hiertoe zijn toegetreden; verder moeten deze landen eveneens aantonen dat zij de regelgeving op het gebied van de mensenrechten op bevredigende wijze in de praktijk toepassen en niet verantwoordelijk worden geacht voor de niet-naleving of ernstige en voortdurende schendingen van de mensenrechten, waartoe als indicatoren gebruik wordt gemaakt van de desbetreffende verslagen van de Verenigde Naties (inclusief de resoluties van de Commissie mensenrechten, de

verslagen van de speciale rapporteurs en de besluiten van de organen voor controle op de belangrijkste verdragen), het jaarverslag dat moet worden opgesteld door de in het onderhavige verslag voorgestelde bureau van de Unie voor de mensenrechten, de beslissingen van de bevoegde rechterlijke instanties zoals het Europese, het Inter- Amerikaanse of het Afrikaanse Hof voor de mensenrechten en de door de belangrijkste NGO's ter zake opgestelde verslagen,

e) derde landen die een samenwerkingsovereenkomst of een andere dan bovengenoemde

(6)

overeenkomst wil sluiten moeten zich bereid tonen op de datum van sluiting van de overeenkomst de fundamentele verdragen en conventies op het gebied van de mensenrechten te ondertekenen en te ratificeren of hiertoe toe te treden, mogen niet verantwoordelijk worden geacht voor niet-naleving of ernstige en voortdurende

schendingen van de mensenrechten en moeten in staat zijn tot geleidelijke en afdoende verbetering van de doeltreffende toepassing en waarborging van de mensenrechten, hetgeen wordt vastgesteld aan de hand van de eerdergenoemde indicatoren,

f) in geval van incidentele schendingen van de mensenrechten die kunnen worden aangetoond aan de hand van bovengenoemde indicatoren kunnen de door de Unie te nemen maatregelen de schorsing van de door de EU en de lidstaten met het betrokken derde land gesloten overeenkomsten, de schorsing van de contacten op hoog niveau en de wijziging van de samenwerkingsprogramma's omvatten, waarbij nieuwe projecten worden uitgesteld en bij de hulpverlening van verschillende kanalen gebruik wordt gemaakt,

g) derde landen die een overeenkomst met de Europese Unie hebben gesloten of willen sluiten dienen zich eveneens te houden aan de fundamentele verdragen en conventies op het gebied van het internationale humanitaire recht die door alle EU-lidstaten zijn ondertekend en geratificeerd,

h) de toepassing van de democratische clausule mag in geen geval afbreuk doen aan de verlening van humanitaire hulp aan derde landen, ongeacht hun betrekkingen met de Europese Unie; deze hulp dient bij voorkeur te worden verleend door agentschappen van de Verenigde Naties, de NGO's en andere organisaties van de civil society van het betrokken land en niet via gouvernementele kanalen,

i) indien nodig moet de procedure inzake schorsing van de overeenkomsten mutatis mutandis dezelfde zijn als de procedure in artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter sanctionering van de ernstige en voortdurende schendingen van de mensenrechten door de lidstaten, zoals door het Verdrag van Nice is bekrachtigd, en waarin met name wordt bepaald dat de lidstaat waar de schending plaatsvindt moet worden gehoord; in deze procedure kan ook het Europees Parlement volgens het bepaalde in het Verdrag van Nice de Raad bij eenvoudige meerderheid voorstellen een overeenkomst te schorsen ter toepassing van de democratische clausule,

j) deze gedragscode dient eveneens te gelden voor de eventuele herziening van alle door de Europese Unie met derde landen gesloten overeenkomsten;

10. de doelstelling van de Unie bij de evaluatie van de door de verschillende partnerlanden op het gebied van democratisering en mensenrechten geboekte vooruitgang moet niet alleen het bewerkstelligen van een coherente aanpak tussen landen en de regio's zijn, maar vooral het voorkomen van onrechtvaardige resultaten, discriminatie en ongelijke behandeling van al deze landen;

11. onderstreept dat deze code niet gericht dient te zijn op het punitieve en suspensieve karakter van de mensenrechtenclausules, maar voornamelijk gebaseerd moet zijn op wederzijds respect tussen alle overeenkomstsluitende partijen in de betrekkingen tussen de EU en derde landen; in dit verband moeten in deze code alle mogelijke positieve stimulansen worden opgenomen, waaronder genereuze samenwerkingsprogramma's, teneinde de eerbiediging

(7)

12. onderschrijft de aanpak wat betreft de op de mensenrechten gebaseerde humanitaire hulp gezien de betekenis die deze aanpak kan hebben voor conflictpreventie in gevallen waarin de humanitaire crisissituatie is veroorzaakt door een gewelddadig conflict;

13. verzoekt de Commissie te waarborgen dat de naleving van de rechten van de vrouw als onderdeel van de mensenrechten wordt opgenomen als centraal element in alle

communautaire programma's en als criterium voor externe betrekkingen met derde landen, ook in handelsovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten;

14. verlangt dat de Commissie bij alle externe betrekkingen met derde landen waarbij financiële hulp verstrekt wordt, alsook bij handelsovereenkomsten, samenwerkingsovereenkomsten en ontwikkelingshulp, als uitdrukkelijke voorwaarde stelt dat het betrokken land gebonden is aan de afschaffing en de bestraffing van de ergste vormen van geweld gepleegd ten aanzien van vrouwen zoals genitale verminking, steniging, openbare kastijding, marteling en verkrachting ten tijde van oorlog; verlangt dat de Commissie stelselmatig controleert of deze voorwaarden inderdaad vervuld zijn en hierover verslag uitbrengt;

15. verzoekt de Commissie dringend met andere internationale organisaties zoals de UNIFEM en de Wereldbank samen te werken om ervoor te zorgen dat onderwerpen inzake gelijke kansen geïntegreerd worden in de besluiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking;

16. herinnert eraan dat het faire maatschappelijke normen in de economie ondersteunt en dat het mee wil doen aan inspanningen om uitbuiting van werknemers in de gehele wereld te

bestrijden; legt de nadruk op de belangrijke rol die de WTO en de IAO op dit terrein moeten spelen en legt de nadruk op de efficiënte tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk werkprogramma van WTO en IAO;

17. benadrukt het belang van programma's als MEDA en TACIS bij het bevorderen van mensenrechten en democratisering, vooral in kwetsbare delen van de wereld;

18. verzoekt de Commissie zich meer inspanningen te getroosten opdat een beknopt Groenboek over maatschappelijk verantwoord ondernemerschap zo snel mogelijk kan worden

goedgekeurd;

19. verzoekt de Commissie om nauwkeurig aan te geven over welke middelen zij beschikt om te kunnen garanderen dat men zich in de praktijk ook houdt aan de gedragscodes voor bedrijven die zijn opgesteld door internationale organisaties als de VN, de IAO en de OESO;

20. spoort de Commissie aan om nationale contactpunten te openen voor de controle op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen sedert 2000 bij haar delegaties in derde landen, naar het model van de nationale contactpunten in alle lidstaten;

21. wijst erop dat artikel 13 van het EG-Verdrag de Europese Unie verplicht discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden, en dat deze verplichting niet alleen in theorie maar ook in de praktijk integraal onderdeel moet uitmaken van het beleid van de Europese Unie ten aanzien van bestaande en toekomstige handelspartners, alsook van de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten over de uitvoering van de criteria van Kopenhagen;

(8)

Enkele voorstellen van institutionele aard

22. acht de zo spoedig mogelijke communautarisering van het GBVB noodzakelijk, aangezien dit de enige manier is om het optreden van de Unie op dit gebied echt samenhang te

verlenen en het hoofd te bieden aan de huidige situatie waarin de verschillende instellingen, met name de Raad, deze zowel geografisch als thematisch moeten behandelen, soms in communautair verband en soms op intergouvernementeel niveau (GBVB);

23. verzoekt de Conventie over de toekomst van Europa zich te buigen over de vraag welke institutionele hervormingen nodig zijn voor de versterking - in de in deze resolutie gewenste richting - van de rol van de Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de

democratische beginselen via het GBVB;

24. stelt het nieuwe Parlement van na de verkiezingen van 2004 voor een Commissie mensenrechten in te stellen die bevoegd is voor de problemen in verband met de

mensenrechten, de democratisering in derde landen en de betrekkingen met internationale organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de mensenrechten;

25. steunt de oprichting van een bureau van de Unie voor mensenrechten en democratie zoals is voorgesteld in de conclusies van de Europese Raad van Keulen;

26. is van mening dat dit bureau informatieve en adviserende taken dient te vervullen zoals is voorgesteld door het Comité van de wijzen en met name een mondiaal overzicht van de mensenrechtensituatie per land moet uitwerken waarmee door de instellingen van de Unie rekening wordt gehouden bij het opzetten en uitvoeren van de verschillende beleidsvormen van de Unie;

27. is van mening dat het bureau van de Unie voor mensenrechten en democratie tevens tot taak moet krijgen jaarlijks aan de hand van de gedragscode een evaluatie te presenteren van alle tussen de Europese Unie en derde landen gesloten samenwerkings- en

associatieovereenkomsten;

28. is van mening dat de activiteiten van het bureau van de Unie voor mensenrechten en democratie in het kader van de integratie van de mensenrechten en de democratie in de bijstandsprogramma's van de EG ook de evaluatie kunnen omvatten van de gevolgen van de niet-structurele maatregelen wegens het grote belang ervan in de verzoeningsprocessen na een gewapend conflict;

29. is van mening dat de Commissie vóór de ondertekening van een toetredings-, associatie- of samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en een derde land een verslag dient op te stellen over de situatie met betrekking tot de democratische beginselen en de mensenrechten aldaar en een aanbeveling te doen of de lopende onderhandelingen al dan niet moeten worden afgesloten; de Raad en het Europees Parlement spreken zich over deze aanbeveling uit waarbij voor de ondertekening van de betreffende overeenkomst een gunstig advies van beide instellingen vereist is;

30. wenst dat in het kader van de politieke dialoog en de discussie over de strategiedocumenten voor elk land de nadruk wordt gelegd op de noodzaak tot waarborging van het recht op onderwijs en is van mening dat de universele toegang tot onderwijs als een thematische prioriteit moet worden beschouwd, aangezien de toegang tot onderwijs een van de

(9)

31. verzoekt de Commissie om de door haar externe delegaties opgestelde verslagen ter zake tijdig aan het Europees Parlement te doen toekomen;

32. gaat ervan uit dat conflictsituaties aanleiding geven tot ernstige schendingen van de mensenrechten en is in dit verband van mening dat opvoeding op het gebied van de vrede als integrerend onderdeel van de "peace-making"- en "peace-keeping"-maatregelen één van de prioriteiten van het EIDHR in het kader van de conflictpreventie moet zijn;

33. acht de bijdrage van de civil society aan het formuleren en volgen van het beleid van de Unie op deze terreinen absoluut noodzakelijk en steunt de voortzetting van de discussiefora over de mensenrechten die regelmatig worden gehouden in samenwerking met het

voorzitterschap en met deelname van de instellingen van de Unie en van vertegenwoordigers van universitaire instellingen en NGO's;

o o o

34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij vele staten, en ook binnen de Vlaamse overheid, was er in het verleden kritiek te horen over het feit dat de rapportageverplichtingen voor deze verschillende comités – en

Het Hof vindt geen schending van het recht op toegang tot de rechter (art. 6 lid 1 EVRM) nu klagers wel de mogelijkheid hadden gehad hun zaak inhou- delijk aan de rechter voor

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

b) het bijbrengen van eerbied voor de rechten en fundamentele vrijheden van de mens, en voor de in het Handvest der Verenigde Naties vastgelegde beginselen;. c) het bijbrengen

Daarbij, als de moderniseringstheorie waar is, dat wil zeggen dat een democratie zich ontwikkelt als gevolg van sociaal-economische, industriële of kennisontwikkeling, dan is,

Het OS-beleid richtte zich echter meer en meer op economische ontwikkeling en eigenbelang, terwijl binnen het algemene buitenlandbeleid de nadruk bleef liggen op

Hieruit volgt logischerwijs dat de MB democratischer principes aanhangt dan de inwoners van Egypte en Syrië, die te maken hebben met twee nadelen: door de politieke cultuur zijn

In het navolgende zullen wij bezien of de kritische relatie tussen strafrechts- pleging en democratie zou kunnen worden ondervangen of een positieve wending zou kunnen krijgen