• No results found

Dienst uitvoering en toezicht Energie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dienst uitvoering en toezicht Energie"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dienst uitvoering en toezicht Energie

Aan

Ministerie van Economische Zaken

T.a.v. de heer mr. L.J. Brinkhorst Postbus 20101

2500 EC DEN HAAG

Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n)

P_300055/3.B586 Onderwerp

Wetsvoorstel Warmtewet

Postbus 16326 Muzenstraat 81 T: [070] 330 33 30 E-mail: info@nmanet.nl

2500 BH Den Haag 2511 WB Den Haag F: [070] 330 33 70 Website: www.dte.nl

Geachte heer Brinkhorst,

In september 2003 hebben de Tweede Kamerleden Ten Hoopen en Hessels een voorstel voor de Warmtewet toegezonden aan de Tweede Kamer.1 Op 17 mei jl. hebben de Kamerleden Ten Hoopen en Hessels een wijziging voorgesteld ten aanzien van dit voorstel van wet.2 Met deze brief wil ik de zienswijze van DTe ten aanzien van de uitvoeringsaspecten van deze wet en de wijzigingen hierop aan u voorleggen. Ik behandel achtereenvolgens de onderwerpen

representatieve organisaties, de vaststelling van redelijke tarieven, het Niet Meer Dan Anders systeem en de plicht om een onafhankelijk adviseur te raadplegen.

Representatieve organisaties

Het voorgestelde artikel 17a Warmtewet bevat regels die gelden voor representatieve organisaties die zijn aangewezen op grond van de Warmtewet, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Artikel 17a, derde lid, Warmtewet verplicht de Raad van Bestuur van de Nederlandse

Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) om alle gegevens en bescheiden aan representatieve organisaties te verstrekken die ze nodig hebben voor de uitvoering van de hen opgedragen taak, met inbegrip van vertrouwelijke informatie. Ondanks de geheimhoudingsplicht voor

representatieve organisaties die in dit artikel is opgenomen, zal de taakuitoefening van de NMa worden bemoeilijkt. Het zal immers moeilijker worden om gegevens van ondernemingen te verkrijgen. De plicht om informatie te verstrekken aan representatieve organisaties leidt tot ongewenste gevolgen, nu de betreffende besturen veelal bestaan uit werknemers van diverse ondernemingen. Zo bestaat het bestuur van VOEG uit vertegenwoordigers van bedrijven die

(2)

2

actief zijn binnen de energiehandel. Deze personen zouden recht krijgen op bedrijfsvertrouwelijke stukken van andere ondernemingen binnen de energiesector.

Met het voorstel van wet wordt afgeweken van de algemene regelingen die in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) en de Wet Openbaarheid van Bestuur zijn neergelegd. De omvang en gevolgen daarvan worden niet in kaart gebracht en evenmin is duidelijk waarom afwijking van deze kaderwetten nodig is. Zo maakt artikel 1:2, derde lid, van de Awb immers collectieve belangenbehartiging, ook in rechte, expliciet mogelijk. Organisaties kunnen met hun statutaire doelstelling zelf bepalen ter zake van welke belangen zij willen optreden. Niet duidelijk is of met het voorstel van wet in combinatie met het relatief nieuwe vierde lid van de artikelen 82 E-wet 1998 en 61 Gaswet wordt beoogd af te wijken van de Awb, en zo ja hoe ver die afwijking strekt. Over de reikwijdte van laatstgenoemde bepalingen zijn inmiddels enkele bezwaarprocedures aanhangig gemaakt.

Voorts wordt met de toekenning van een jaarlijkse subsidie op basis van Artikel 17a, lid 4, afbreuk gedaan aan de drempel die de Awb-wetgever door o.a. het griffierecht heeft willen opwerpen tegen het te lichtvaardig instellen van beroep.3 Dit klemt te meer nu bij procedures op grond van de betrokken wetten veelvuldig belangen van derden spelen die hierdoor worden gedwongen om kosten te maken in vaak jarenlange juridische procedures. De hoogte van de stijging van de administratieve lasten kan niet worden ingeschat en zal mede afhankelijk zijn van het aantal organisaties dat zich als representatieve organisatie aanmeldt en de aard en intensiteit van hun optreden. Ondernemingen en andere organisaties zullen hierdoor meer dan thans het geval is als derdebelanghebbende in een juridische procedure worden getrokken.

De uitvoeringslasten van de betreffende wetten zullen significant stijgen, waarbij de exacte omvang van de stijging thans nog niet met voldoende zekerheid kan worden ingeschat. Op grond van het huidige voorstel van wet is de verwachting dat het aantal verzoeken om verstrekking van vertrouwelijke stukken, de bewerkelijkheid van de afdoening daarvan én het aantal juridische procedures zal stijgen. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat vanwege de voorgestelde vergoeding en het veel ruimere inzagerecht het aantal representatieve organisaties sterk zal stijgen.

Voorts zal ook de berekening en inning van het tarief ter dekking van de subsidie van de representatieve organisaties, als bedoeld in het voorgestelde artikel 17 a, vijfde lid, tot een extra administratieve belasting leiden. Daarbij komt dat het gehanteerde begrip ‘aansluiting met een woonfunctie’ nergens is gedefinieerd. Voor deze groep afnemers zou dit tarief niet gelden, maar niet duidelijk is wat er onder deze groep verstaan moet worden. Onduidelijkheden kunnen o.a. worden verwacht bij (intensieve) agrarische bedrijven, beroepen aan huis en zakelijke

aansluitingen waarbij tevens sprake is van dienstwoningen. Overigens wordt in het wetsontwerp

(3)

3

vaker gebruik gemaakt van ongedefinieerde begrippen. Ik adviseer u om hier een integrale toets op te doen.

Mijns inziens zou Artikel 17a beperkt moeten blijven tot een benoeming van representatieve organisaties bij Ministeriële Regeling. De wijzigingen die worden beschreven in Artikel 17a, leden drie tot en met acht, die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld zouden tot te grote problemen leiden en dienen daarom achterwege gelaten te worden.

In het wetsontwerp wordt gesproken over redelijke (op kosten gebaseerde) tarieven voor de leverantie van warmte (artikel 2a en 3a). Echter, er is niet bepaald of en zo ja wie de tarieven vaststelt en zo nodig handhaaft. De bepalingen leiden tot verwachtingen in de markt dat iemand de bepaling uitvoert. Het ligt voor de hand dat DTe dit op zich zou moeten nemen, aangezien het betrekking heeft op een monopoliepositie op de energiemarkt. DTe heeft hiervoor op basis van het huidige wetsvoorstel echter vervolgens geen juridische basis. Ik adviseer u een duidelijke bevoegdheidstoedeling in de wet op te nemen.

Over de gevolgen van Niet Meer Dan Anders (NMDA) als maximumtarief en het ontbreken van regulering van de productiemarkt heb ik u reeds geadviseerd in december 2003 en februari 2004. Ik zal hierop derhalve verder niet ingaan, maar ik wijs er slechts op dat mijn bezwaren tegen deze wijze van regulering blijven bestaan.

In artikel 3, lid 7, is bepaald dat de NMa gehouden is een onafhankelijke adviseur te raadplegen alvorens het NMDA-niveau vast te stellen. Deze bepaling is overbodig, aangezien de NMa reeds een onafhankelijk bestuursorgaan wordt per 1 juli a.s. Daarnaast zal de NMa op zorgvuldige wijze een besluit nemen en daarbij kennis die zij niet in huis heeft bij externe partijen inhuren. Een verplichting hiertoe is dus niet nodig.

Een afschrift van deze brief zend ik toe aan de Staatssecretaris van uw ministerie, gezien de gevolgen van dit voorstel voor de administratieve belasting van alle netbeheerders. Tot een nadere toelichting van deze brief ben ik graag bereid.

Met vriendelijke groet,

Ir. G.J.L. Zijl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uw schriftelijke bedenkingen kunt u, onder vermelding van kenmerk 101847-21, richten aan de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie, Postbus 16326, 2500 BH Den

Mocht u niettemin bij de keuze willen blijven om de switchprocedure niet één op één over te nemen, dan zijn de in de bijlage genoemde aanpassingen mijns inziens minimaal nodig om

Het volledig doorknippen van de juridische èn eigendomsverbanden tussen netbeheerder en concern tot op het niveau van aandeelhouders, zoals ik de door u genoemde volledige splitsing

Op basis van de door u verstrekte gegevens ben ik van oordeel dat het niet nodig is een nieuwe leveringsvergunning ex artikel 22 van de Gaswet te verstrekken omdat in het

De netbeheerders hebben eind 2002 voor de eerste maal op basis van deze voorschriften hun kwaliteitsrapportages ingediend, te weten over het jaar

voorschriften verbinden aan de instemming, indien niet is voldaan aan de artikelen 3, 3a, 3b of 3c van de Gaswet of indien de aangewezen netbeheerder in onvoldoende mate in staat zal

Bij het opstellen van het leveranciersmodel is als uitgangspunt bepaald dat de voor- en nadelen voor de netbeheerder en de leverancier in evenwicht zijn en er geen nadere

Mocht u naar aanleiding van deze brief vragen hebben dan kunt u contact opnemen met Martijn van Gemert van DTe, telefoonnummer: 070-330 1398 of Kevin James van Ofgem,